Haarlem krijgt weer boomen De reorganisatie van den Hout 20 Oude boomen moeten vallen Traag dwaalde de sneeuw naar de aarde en legde zich in fluweelen barmhartig heid over de koude strakheid, als wilde zij haar beschutten en omvatten in een lichten greep. De luchten waren vol van ijl gedwarrel en de daken van de huisjes leken als ont mantelde kartelingen. Het kleine stedeke was stil gevallen onder de wassende sneeuw. Geen gerucht bewoog meer dan het ruiselende neer schuiven van de witte legers. Geen vogel schudde zich, geen voetstap verroerde en ontwijdde. De aarde was weeral ledig. Uit de hooge gothische bogen van de kerk schemerde het rijke licht en klokke- klanken golfden langs de witte oneindig heid lijk kleine, eenzame scheepjes, moei zaam zich kuivend tegen de smorende verlatenheid, een weg zich zoekend tus- schen de tuimelende vlokken. De eerste kerkgangers waadden door de rulle sneeuw en hun voetstappen werden direct weer afgevlakt door het dalende heir. Duizenden voeten en duizenden lijven, vermoeid gebogen onder den last van een jaar, gaan en gaan in langzamen tred door de witte deken. De menschheid gaat ter kerke om terug te zien op het oude jaar, zij gaat ter kerke om te gedenken degenen die haar ontvielen, om te zoeken heul voor de nog versche wonden die er zijn gevlijmd, dit lange jaar. En zij weet, dat zij volgend jaar weer ter kerke zal gaan en weer en weer Niet allen echter hebben den troost van een witte ruimte of een stille kaars van noode. Onder hen is Monsieur Tellinkx, de lakenkooper van den staai. Hij troont in zijn hooge huis en ziet neer op het aardsch gewemel als een vorst uit de Middeleeuwen op zijn vuige onderdanen. Hij is verheven boven stemmingen en acht het gevoel niet. „Vrouwengekonkel" dat is de eenige term, die hij in zijn hoofd weet te zoeken voor een kerstboom, voor een bemoedigend woord in het aan gezicht van het nieuwe jaar. „Vrouwen gekonkel". Ach ja, de tijd heeft dien Monsieur Tellinkx hard geslagen, zoodat hij overbleef zonder zijn gevoel en zon der zijn lieve vrouw en zonder al datgene, wat het leven glans en inhoud geeft. Zijn kapitaal wies en steeds sneller draaiden zijn getouwen en warrelden zijn spoelen. Dit alles overdacht Monsieur dien oude jaarsavond, toen de aarde stil lag onder het aangroeien van haar witte dek. Dit alles en nog veel meer. De warmte lag rond hem als een mollige werkelijkheid en hij had als bij toeval het perkamen ten bandje van Thomas a Kempis geno men uit de zwaar-eiken kast, waar vele perkamenten bandjes de jaren stonden te verdroomen. Geërgerd legde hij het opzij, en met een ruk schoof de fauteuil achter uit toen het zware lichaam zich verhief. Met zijn armen achter den rug en zijn groote handen ineen stond hij achter het venster en zag tusschen de opgehaalde vitrage de witte nietigheden in het gas licht zwenken en vallen en vergaan in den donker. Langs den staai met zijn rijzige hui zen waren reeds zoovele pooveren ge- loopen, en Celijne, de meid, had meer malen haar felle stem doen opschet- teren als het meest probate middel om zulk volk af te schrikken. De stilte stond benauwend rond Mon sieur, toen hij even later met een glas port en zijn boek in de luie stoel was teruggezakt en het open vuur had laten aanporren, zoodat de knappende vlam men zich in duizendvoudige kronkels wonden en lekten naar de hooge schouw. Zoo nu en dan verschoof een zware sneeuwkloft met glijdend geluid van het dak om uiteen te ploffen op de straat. Voorzichtig penseelde een onzichtbare hand wonderbare bloemen op de ramen, langzaam sloop de vorst over de blanke tuinen en de witte huizen. Monsieur huiverde licht in zijn kamer jas en liet den knecht roepen, om hem een warmen stoof te bereiden en nog een glas port in te schenken. De knecht kwam en ging en weer viel de stilte tusschen de muren als een spanning. Tot Monsieur zijn Imitatio Christi opnam en het wegzette in de kleurige rijen van zijn weinig ge lezen boekenschat. Wat vertelde dat kleine boekje? Hoe had Thomas li Kempis het toch weer ge zegd? „Wie de volmaakte en ware liefde heeft, zoekt zichzelven in niets." De vlokken dwarrelden en Monsieur Mei 1945. Het moment der capitulatie-onderhandelingen tusschen Z.K.H. Prins Bernhard en Duitsche autoriteiten te Wageniugen. (P.) De Storm Ook in onze stad veroorzaakte het los barsten der elementen eenige kleine on gevallen. In de Leidschevaart raakte een kind te water, maar kon gelukkig door een te hulp springenden voorbijganger gered worden. Vrij veel glasschade en verbrij zelde pannen kwamen voor rekening van den korten, maar hevigen storm. Tellinkx stond met zijn handen ineenge wrongen, te staren in de witte wemeling. „Wie de volmaakte en ware liefde heeft.. Ach wat De verbaasde knecht zag even later zijn heer alleen uitgaan, gehuld in een hoog- sluitende mantel en met zijn overschoenen om zijn bonten pantoufles. „Ewel, Celie- neke, wazegde daar nou van? Waar hei' die man goesting in, in zoo'ne kou en zoo alleene." Maar Celijne antwoordde niet, stel U voor dat heur vlaai zou aanbran- dep, dan had ge de poppen aan het dansen. Én Monsieur kon niet antwoordden, want hij was geloopen langs de hooge huizen aan den Staai, het stadje uit en door de velden, waar de vrieskou over tintelde en waar de vlokken zich legden, steeds meer en steeds anders. Zijn ge dachten verwarden zich met elkander en speelden met zijn mislukte leven. Zijn vrouw dood, zijn kind, zijn leven vertre den onder het wentelen van een ziekte, zijn eenige vreugde was zijn portefeuille; de ritselende papieren en de glanzende munten, welke waren gebed in de besla gen kist met het dubbele slot. Monsieur had geen antwoord geweten op de vraag van Jeroen, zijn knecht, hij was de voordeur uit gevlucht en wist niet waarom, hij was de klem van zijn kamer ontloopen en wist niet hoelang, hij was de verbijstering van zijn leven ontstegen en wist maar al te goed, hoe snel dat leven hem weer in zijn greep zou vangen. Zijn voeten werden kil en het smelt water dTOop zijn kleeren in en veroor zaakte een koud-stalen pijn langs z'n rug. Rondom was de oneindige witheid van den Oudejaarsnacht, overal lagen de vel den als de onbeschreven bladen van een maagdelijk boek, de greppels liepen na eenige meters dood in de duisternis en het vlokkengewemel. De kou trok stilaan op langs Monsieur's beenen. Zijn slob kousen mochten niet baten, zijn overschoe nen waren niet voldoende. Iets lichts in zijn hoofd vertelde hem, dat de port zwaarder was geweest dan gewoonlijk, maar het gaf hem toch een aangenaam gevoel van veiligheid, die zindering door zijn hersensZijn beenen gingen mechanisch den weg en meermalen strui kelden zij over een onzichtbare stronk. Het sneeuwen was stil gevallen en rond om trok de wereld zijn strakke witheid ten hemel. Diep-donkerblauw fluweelde de hemel, doortrokken met de miriaden fonkelingen van een winternacht. Het zwarte lijnenspel van het stadje met hier en daar het lichte oog van een kerk, een huis, stak bizar af tegen de nachtelijke lucht. Monsieur Tellinkx stapte zijn tred van allen dag, wanneer de taak riep en naderde snel het grooter wordende sil houet van huizen en kerk. De sneeuw lag gemakkelijk onder zijn schoenen en zijn bloed ving zelfs weer aan te stroomen, zijn voeten werden van ijsklompen ver velend prikkelende houtstaken en toen weer gewone onderdanen. De kou bleef staan over de wereld. De kou van den oudejaarsnacht omvatte de goedgevoeden en de slechtgespijsden, de weelderig gekleeden en de in lompen ge- hulden. De eersten merkten de koude niet en dachten aan schaatsenrijden en aan ijs- plezier, maar de armen en de schamelen kleumden bij een kachel, die al lang weer uit was en aten hun karig maal en vulden hun hongerige, magere lijven met hetgeen de rijken overlieten in hun vaten langs den weg. Zoo een klein hoopje ellende zat ineen gehurkt tegen een steunbeer van de Kerk van de H. Martinus en uit de lompen klonk een zacht gekrijt als van een dier in nood. De vorst kneep zijn voetjes zeer en liep als naalden over zijn blauwe hand jes. Zijn maag was leeg en trok naar eten, veel, goed eten en dan een bed en dan De blijde terugkeer van H.M. de Koningin In de Residentie, bi vorstin inspecteert de Rinnenlandsche Strijdkrachten. Rechts ziet men de vaandels van de Nederlandsehe vereenlgingen, wier afge vaardigden hun hulde kwamen betuigen. (PJ Maar ach, dat was niet voor hem wegge legd. Zijn ouders waren dood, of weg of ik weet niet waar en een vloekende oom was het eenige, dat hem nog aan het stadje bond. Ze zegden, dat in den hemel, daar was het schoon, daar was eten zoo veel je lustte, daar waren warme bedden, daarEen dof geluidje in de sneeuw en anders niet, een mensc'h werd door den winter bewusteloos geslagen. Monsieur Tellinkx kwam langs de kerk en zag omhoog naar de zilveren met rood en blauwe rSmen en hoorde de zuivere stemmen van het jongenskoor. Zijn hart trilde even in een ongeweten huivering en hij wilde „Vrouwengekonkel" mompe len en zijn hoofd trekken in zijn bont kraag en den port opzoeken, toen zijn oog viel op het kleine hoopje voddigheid. ne vens de kerk, in de drooggewaaide hoek van een beer. Monsieur Tellinkx hield zijn schreden terug en boog zich over het onaanzienlijkheidje, tegen den muur. Hij sloeg het doek terug en zag het uitgeteer de gezicht van een jongen, een kind nog, wiens haar sluik was en blond zooals dat vanMaar daar nu niet aan den ken. Hier moet gedédn worden, wil dit schepsel nog gered worden van den be- vriezingsdood. Monsieur Tellinkx is geen Monsieur meer als hij even later het kind in zijn armen neemt en het vlug draagt naar den Staai, bonkend op de deur met zijn elleboog en roepend tegen Celijne, omdat ze niet vlugger komt, „die don- dersche meiden." „En Jeroen, ge moet goed wrijven en niet teveel cognac tusschen zijn lippen laten druppen, stel voor dat het kind er iets van krijgt." Jeroen en Celijne bekijken malkander eens en weten het niet. Maar Monsieur zelf, verbeeldt u is al naar boven gedraafd om de kleine kamer in orde te maken, de kleine kamer, waarMaar nee, dat is wel goed zooDe dokter moest seffens komen en hij kwam, en ook de pastoor om te zien naar het kind en Mon sieur heeft hen angstig gevraagd of het kwaad kon. En het kind is wakker geworden. Het heeft gedacht, dat het 'bij Jezus was, in het hemelsche bed, in de warmte van de eeuwige zaligheid en toen het eten kwam, wist het zeker, dat het dood was. Dat was maar beter zoo, beter dan in dien hoek bij de kerk in de kou. Wel vreemd, dat ge u zoo licht voelde in den hemel, zoo licht in het hoofd. Maar ja, dat kwam natuurlijk, omdat ge zoo hoog waart en misschien een beetje duizelig. Later heeft Monsieur Tellinkx hem alles verteld en ook dat hij zoo lang mocht blijven als hem goeddacht en misschien wel voor altijd. Het jongske is een jongen geworden en Monsieur Tellinkx heeft stilaan zijn geluk weergevonden in de heldere oogen van het kind, dat niet van zijn bloed was, maar toch wel van hem, van zijn geest en zijn zorg. Het is vreemd, Celijne, dat ge nieverans meer hoort brommen „Vrou wengekonkel". J. F. Na de bevrijding. Er komt weer voedsel. GJunder lachend, de armen vol blikjeA heerlijk vleesch, gaat het moedertje huiswaarts. (P.) Van de 10.000 komen er 7000 terug In den afgeloopen winter werden ia Haarlem ongeveer 10.000 boomen om gehakt. Ter gelegenheid van het 700-jarig feest van Haarlem werden 800 boomen door schoolkinderen geplant. Nu begint de dienst voor den Hout en de Plant soenen met het planten van ruim 6000 boomen. Voor het voorjaar is, zullen die in den grond staan. Haarlem krijgt dus in totaal 7000 nieuwe boomen. Daarmee zal volstaan worden, want het is de bedoeling de boomen wat verder van elkaar te zetten dan ze vroeger stonden. De dienst van den Hout en de Plant soenen is begonnen met de reorganisa tie van den Hout. Alles geschiedt op advies van een commissie van deskun digen, door B. en W. benoemd. Dit ver melden wij omdat er onder de burgerij eenige onrust is, daar men begonnen is in den zoogenaamden Kleinen Hout (ten Oosten van de Fonteinlaan) zwara boomen te kappen. De directeur vertel de ons dat er daar ongeveer 20 moeten vallen. Die boomen zijn „overrijp", van binnen rot en leveren een gevaar op. Nu er boomen omgehakt zijn, blijken ze nog slechter te zijn dan vermoed werd. Ze zijn niet eens als werkhout te gebruiken, maar alleen geschikt voor brandhout. Het is jammer dat het pu bliek van den winter deze boomen heeft laten staan en de mooie dunne en gezonde boomen heeft omgehakt om te verbranden. De Hout wordt nu zoo bewerkt, dat het nageslacht een mooien Hout erft. Op de ledige plaatsen worden mooie jonge boomen gezet, met een goede on derbeplanting. De eerste jaren zal het hier en daar wel wat kaal zijn, maar daaraan is niets te doen. De onderbe planting zal evenwel heel gauw het kale idee wegnemen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1945 | | pagina 5