Litteraire Kantteekeningen Waar de bloem der kunst zijn oorlogsslaap sliep „Deharingbuis" i I-of van Arthur van Schcndel. Uitgeverij ..De Telg", 1946. Het zou een miskenning zijn, ja bijna een diskwalificatie zijn van den eerbiedi gen ernst, die alleen voortkomt uit een dankbaar hart, indien ik van de getuige nissen dezer elf jonge menschen zou schrijven, dat zij den lof zingen van Arthur van Schendel. Neen, zij zingen niet, dat zou te werelds-frivool zijn, te luidruchtig, te litterair. Zij schrijven van de hooge waarde, die het geschenk van Van Schendel's werk voor het hart van hun leven heeft verworven. "Zij bekennen in eenvoud hun liefde voor wat do toove- naar van Sestri Levante ons proza aan innige rust en magische woordbezwering heeft hergeven; enkelen hunner ver tellen van den moeizamen weg dien zij moesten gaan om te naderen tot dat Elysium van taalschoonheid, dat alleen toegankelijk is voor „een zuiver hart" en „een geloof aan wonderen"; zij spreken van het geluk dat zij deelachtig werden toen de verre en hooge wereld van Van Schendel voor hen openging. En nu wil den zij hem ter gelegenheid van zijn zeventigsten jaardag (5 Maart 1944) iets teruggeven van het kostbare en ge zegende, dat zij van hem hadden ontvan gen in een geschonden wereld: hun eer bewijs moesten zij te boek stellen tijdens een „wonderlijk voorjaar", toen zij zich „voor de lente moesten verschuilen, uit vrees voor een onvriendelijke ontvoering naar hot vijandige land". Fred Batten en Adriaan Morriën. twee ernstige werkers onzer jongere schrijvers generatie. namen de leiding, en de geest van v. Schendel wees hun wel den weg: dit bescheiden liber amicorum wordt niet ontsierd door letterkundigen zwier, door mooischrijverij: het is een getuigenis des harten, treffend en schoon, omdat het eenvoudig en dus echt is. „Het zijn", zoo zegt de Opdracht, „voor het grootste deel geen bijdragen van bekende jonge schrij vers, maar de ongekunstelde uitingen van een aantal jonge menschen met de pen (Fred Batten, A. Morriën, Lies van Wee zei, K. v. Boeschoten, Bas Hans, A. Bornkamp, G. v. Gelder, Pierre Dubois, B. Barneveld) en het teekenstift (Hilda van Hallvan der Stok, Emile Brum- steedo): een tweetal jonge vrouwen, een dichter en een ambtenaar, een teekenaar en een journalist, een student en een handelsman, een employé van een boek handel en twee uitgevers-assistenten. Wat ligt hun het naast aan hot hart van Van Schendel's omvangrijke werk? De Waterman. Het Fregatschip, Jan Compag nie, waarin Hollands geest en landschap zoo glanzend in eenvoud tot woord zijn geworden, zijn den meesten wel zeer lief. Maar ook een Hollandsch Drama, de Grauwe Vogels, De Menschenhater, som ber en bevrijdend tegelijk, blijken uitver koren te zijn. Zelfs een Spel der Natuur wordt, tot mijn vreugde, dankbaar ge roemd. „Zelfs: want men moet lang en met overgave naar Van Schendel hebben geluisterd en veel achter zich en onder zich hebben gelaten om Een Spel dei- Natuur alle verborgen schatten te ont- rooven. Eigenlijk geldit dit voor al het werk van Van Schendel: hoeveel bijge luiden moeten tot zwijgen worden ge bracht, van hoeveel smetten moet het hart gezuiverd worden, alvorens het zui vere geluid van dezen taaleenvoud als schoone rijkdom kan worden geoogst. „Ik geloof", bekent Bornkamp, „dat wij den tijd noodig hebben gehad om tot den eenvoud van dit werk te komen". Dat is treffend juist: de tijd, die loutert en zuivert en verreint. Er is een hooge stilte noodig om Van Schendel te kunnen hoo- ren. Zijn weerklank is te beluisteren in deze essays, het zuiverst wel, dunkt me. in Fred Batten's bijdrage, „De Grote Met-gezel". Een man die van Angiolino en de Lente dit kneinood.van onze lette ren en, meer nog, van ons hart kan schrijven: „Ik wist zeker dat de predi kant niet zooveel beloften van een eeuwig voorjaar kon. geven en dat het gezang niet zoo zuiver kon zijn als de stem van den goeden bedelaar", zóón man heeft het voorportaal van Van Schendel's wereld al achter zich gelaten. Alleen terwille van dit essay al wenisch ik dit boekie in het bezit van allen die met Van Schendel leven. D. A. M. Binnendiik: Een protest (cgcn den Tijd. „De Eik" (J. M. Meulenhoff) Am sterdam, 1945. Wil uit dezen chaos van het oogenblik nog iets aan cultuur gered worden dan zal men moeten luisteren naar schrifturen als dit „Protest tegen den Tijd", dat den lezer inleidt tot het werk van P. C. Bou- tens, den dichter van het ontijdelijke. Binncrudijk's boek is te rijk aan gedach ten om het in een rubriek als deze te geven wat het zoo rijkelijk toekomt: een bespreking, die het recht laat wedervaren. Het is niet geschreven voor de massa, maar ik kondig het aan in de hoop. er over de breedst-mogelijke linie gehoor voor te vinden. Men begrijpe Binnendijk wèl: een protest als dat van Boutens' werk richt zich niet tegen dezen, onzen, tijd bijzonderlijk; het keent zich tegen het onvolkomeno van dit aardsche, gc- schondene, ontwijde. Elke kunst, elke vormgeving uit nesthctischen drang, vindt haar oorsprong 'n een onvrede met de wereld. Het onsterfelijke wil zich redden uit het. gehavend-vergankelijke. Want nor altijd, als in dat ver verleden, toen de mensch nog dichtte aleer hij dacht, spreekt in onze verborgenheid de al oude bezweringswil: de magiër is niet dood: hij is het, die toovenaar-bezweer- der, die het woord weer wil laden met de oerkracht, die het weer zuiveren wil tot een „goddelijk en bezwerend teek^.i". Daarnaar- streefden het symbolisme, im pressionisme, expressionisme daarvan is het dichterleven van de laatste eeuw vol. En het was ook de diepste zin van Boutens' werk. Weinig van onze dichters hebben de menschelijke ziel zoo ascetisch trachtten fe bevrijden van „de besmetting die haar van de zijde der wereld bedreigt" als Boutens (en A. Roland Holst). De lou tering, bevrijding, redding van de ziel uit dit vertroebeld aardsche is bij Boutens geen vlucht: het isontstijging, zui vering, die hem „als de manna-stra- lende genade van het in den slaap ge vonden rijm" als een Godswonder doet binnengaan in het Mysterie, dat van de eeuwigheid is. En zoo, met voorzichtige vingers blad na blad ontplooiend van Bou tens' dichterziel, stemt Binnendijk ons af. om ons den toegang te verschaffen tot het mystieke rijk der hemelsche verbeelding waartoe het drietal gedichten, waarvoor Binnendijk tot slot de aandacht vraagt, be- hooren: „Opdracht", „Rekenschap en 's dichters laatste gedicht, dat bij zijn ver scheiden op zijn schrijftafel werd gevon den: „Het Geheim". Ik geef dit boek mijn beste wenschen mee. C. J. E. D1NAUX. Nederlands in- en uitvoer in Duni In de maand Juni bedroeg de import in Nederland 846.755 ton met een waarde van f 136.6 millloen. Er is 112 658 ton méér Ingevoerd dan in Mei, De uitvoer had in Juni een gewicht van 244.880 ton en een waarde van I 38.7 millloen. In Mei bedroe gen deze cijfers respectievelijk 284.762 ton en 1 38 6 millloen. Kostbaar bezit in de schoot der Castricumsche duinen In de duinen bij Castrieum staat sinds April 1910 een jrrootc schuilkelder, waar een gedeelte van liet Noderlandsohe kunstbezit In «Ie benarde jaren <li«' achter ons liggen, een veilig onderdak hebben gevonden. Daar, in «le afzondering van liet du in terrein, onder den last van duinroos en helm hebben kostbare doeken, maler meer uit het Stedelijk- en liet Rijksmuseum te Amsterdam in uitschuif ba re rekken hun „oorlogsslaap" geslapen. Het is interessant hoe de directeur van het Frans Hals museum te Haarlem in zijn boek „Kunst in schuilkelders" weet te vertellen van de ideeën, die hebben voor gezeten bij het bouwen van dezen enor- men schuilkelder, welke met zijn 212 M3. inhoud en zijn l'/a Meter dikke muren afdoende beveiliging verschafte tegen mogelijke oorlogshandelingen. Spaansche ervaringen. De geestelijke vader van den schuilkel der in Castrieum was wel jhr. W Sand- berg, conservator aan het Stedelijk Mu seum van Amsterdam, die in 1938 reeds een studiereis naar Spanje maakte om te zien hoe de overheid daar de problemen ten aanzien van de bedreigde kunstschat ten oploste. Maar Spanje bezit rotsen en deze zijn in ons landje van water en veen uiterst schaarsch. Daarom dacht men er aanvan kelijk aan, dicht bij de Amsterdamsche musea ondcrgrondsche kluizen te con- strueeren. Maar het grondwater kwam roet in het eten gooien, zoodat de duinen uitkomst moesten brengen. Zooals gezegd, kwam de kelder bij Castrieum in April '40 gereed en de klaarliggende verzameling Van Goghs schilderijen van de Amster damsche universiteit en het stadhuis wer den viu Beverwijk „naar den kelder ge zonden". Bovendien vond de verzameling van mevrouw Van Panwitz uit Bennebroek met andere kostbare stukken een plaats bij de Van Gogh's en de Fransche moder nen. In de oorlogsdagen kwamen de Staal meesters van Rembrandt en nog eenige doeken uit de Gouden Eeuw hun jongere collega's gezelschap houden. Voorzorgen van allerlei aard. Het heeft heel wat hoofdbrekens ge kost, voordat het probleem van de ver zorging van de kostbare schilderijen een oplossing had gevonden. Een luchtinstallatie moest voor de ver- eischte atmosfeer zorgen (schilderijen wil len ook „ademen"!) en natuurlijk moes! de ondergrondsche inboedel zorgvuldig ge ïnventariseerd worden. Natuurlijk omvatte de ..schat van Castrieum" bij lange na niet het geheele Nederlandsche kunstbezit. In allerlei uit hoeken. van het Hollandsche polderland werden de doeken in scholen en kerken voorloopig geborgen. Kluizen in de duinen bij Heemskerk en Zandvoort werden in derhaast opgetrokken (in Heemskerk heeft de Nachtwacht nog een tijdlang gelogeerd) maarin den loop van den oorlog doorkruisten de Duitsche plannen de rust van onze schilderijen, want een Engclschc invasie werd gevreesd en de kuststrook moest ontruimd woerden. In den St. Pie tersberg werd een schuilkelder uitgehou wen. die in 1942 een gedeelte van Neder lands kunstbezit uit het Westen ontving, een ander deel van de bedreigde schilde rijen werd ondergebracht in een Rijks- bcrgplaats nabij Paaslo (bij Steenwijk). Zoo werd ook de schuilkelder bij Castri eum leeggehaald. Nu staat deze massieve catacombe nog steeds in de duinen, na eerst het puikje van de Nederlandsche schilderkunst te hebben geherbergd en daarna gedegra deerd te zijn geweest tot munitiebergplaats en zijn muren zouden heel wat kunnen vertellen van de schoonheid, die zij heb ben beschut tegen ruw geweld. in Aerdenhout „De Haringbuis" staat aan den Zand- voorterweg nabij den Viersprong in Aer denhout. 40 jaar geleden woonde er de tol gaarder Lang voor dien was er een her berg gevestigd. Mogelijk is ook dat in den alleroudsten tijd de herbergier tevens tol baas was. In elk geval, het huisje i6 eenige eeuwen oud en draagt daarvan nog alle kenmerken. Daarom wordt op het behoud prijs gesteld. De gemeente Bloemendaal wil evenwel den weg ter plaatse verbete ren. Iets wat zeer noodig is. Maar daarvoor moet (volgens de plannen die al van 1941 dateeren. maar toen voorloopig werden uitgesteld) de „Haringbuis' van zijn tegen woordige standplaats verdwijnen. Publieke Werken van Bloemendaal heeft een plan gemaakt om het huis naar achter te ver plaatsen. In de raadszitting van j.l. Don derdagmiddag werd het voorstel van B. en W. om <lit werk nu uit te voeren, opnieuw aangehouden, omdat Monumentenzorg het plan nog nader wil bestudeeren. daar men groote waarde hecht aan het behoud Van dit oude huisje. Als we thans door onzemusea.-ttrn.n. i dRJlJcende klcu- delen en onze oogen de kleu ren van Rembj3rf<Tt's bezonkenheid, van Jan St^gf^s uitbundigheid of van de schoone voortbrengselen vam de moderne ipeesters in, dan mogen wij met dankbaarheid gedenken, hoe on telbare rtaamloozen hun arbeid heb ben/tf^lïCen aan de bescherming van N~*erlanes trots: zijn schiQderijen- iSOHTULLtKELDKR TE CASTRJ C U M. Een der uit.schuif- barc rekken met werken van Vincent van Gogli, In Allan, het bekende boek over de oude historie van Haarlem en omgeving, lezen wij over de Haringbuis: .Daar, waar ge thans dien tolboom ziet, was vroeger een klaphek en m de nabij heid daarvan, nabij het buitenverblijf ..Bosch en Landzigt" van den heer 's Ja cobs. van Amsterdam, staat de herberg „De Haringbuis", voorheen het Guide Kla verblad, waar men een curieus ..gedenk stuk" vindt, dat de alles behalve dichter lijke herinnering bewaart aan de vraat zucht van zekeren Hertog van Langeveld. Gelukkig dat genoemd document niet ver loren is geraakt, toen de naam van Het Guide Klaverblad werd opgeruimd, want de geschiedenis zou er een onherstelbaar vcr](jÓór nebben gele^eiT1"''ift gWf<t t"n behouden gebleven, en wordt in de Ha ringbuis nog zorgvuldig bewaard. Laat ons even in die Haringbuis vertoeven. Ziet, daar hangt het bewuste stuk aan den wand tot nadere kennismaking voor eiken belangstellenden bezoeker: 't Is behoorlijk in een lijstje gevat en draagt den weid- schen titel van: „Gedenkstuk van den Hertog van Langeveld". We lezen er: „Als men sestienbondert agt en twintig sch reeven. Was de Hertog van Langeveld in 't fleur van sijn Leven, Kwam in den Aardehout in 't Guide Klaverblad; Heeft een maaltijd gedaan van twee uuren en at Dees nabeschreeven spijs, soo ons de waard vCTtelde Die hem de spijs en drank met sijne hand bestelde. Acht Ponden Roggebrood en vier Tcrwe- bollen fijn, Thien pond Soetemelks Kaas en Haring een d«*sljn. Nog liet hij metter haast ook door het keelgat snappen Het goed Acht Guldens Bier omtrent de veertien flappen De Waard reeikent het Gelag. Hier wel ter deeg op let: 't Beliep de Gulden vier en nog vijf stuivers net." „Of 't waar is", zou onze onvergetelijke waar is, kijk, De Reiniging ■emual In «le i vuil ophalen m Zoo gauw dit mogelijk is, zal zoo heb ben B en W. van Haarlem aan den Raad medegedeeld weer tweemaal per week vuilnis opgehaald worden. Het geschiedt thans tijdelijk slechts één keer. Heeds sedert 1944 worden onderhande lingen gevoerd met de Vuil-Afvoer-Muat- schappij (Drente) tot een gccombineerden afvoer o.a. met '6-Gravenhage. Aan den afvoer naar Drente zullen belangrijke uit gaven voor inrichting van laadstations e.d. zijn verbonden. Hoewel niet verwacht mag worden, dat deze vuilafvoer goedkooper zal zijn dan bij het huidige systeem, zoo is zij wel afdoende en biedt zij voor den landbouw vele voordeelen. Op de stort plaatsen te Leimuiden en te Buitenhuizen is nog voor verscheiden jaren stortgelegen* heid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1946 | | pagina 7