Litteraire kantteekeningen Nieuwe uitgaven BOLLENVELDEN Kimst-snippers j Byrds Zuidpool-expeditie ontdekte 26 eilanden en 20 groote gletschers Belangwekkende en gevarieerde tentoonstelling Onbewoonbare filin4iiiizen ZATERDAG 19 APRIL 1947 JAN DE HARTOG: Gods Geuzen Elsevier, Amsterdam. ,Gods Geuzen" meen niet, dat ge ont- fcomt aan den beklemmenden greep, waar in dit boek u al in het eerste hoofdtetuk gevangen heeft. Het laat u niet meer los, dagenlang niet. Hier wordt niet alleen ifen" mensch, Anton Zorgdrager, tropen- 5rts, geconfronteerd met bet menschelijk jeed en lijden in zijn felste, afzichtelijkste gedaante: met de sluipend-vretende lepra: ie brandende pokken; de hallucineerende bedreiging van de rimboe; de overstelpende yoekering van het oerwoud; de zonverzeng- •e, barre, mensch verlatenheid; den tropen- solder van angstbezeten inlanders; de «ioeiend-dreigende nachtoogen van loe iende kaaimannen aan den oever; de stille, grimmige verbetenheid waarmee, in zelf- 5tfijd, een in de wildernis verloren mensch Techt. met zijn ondergang. Het is de mensch, in gruwelijke beproeving geplaatst •usschen Goed en Kwaad, zelfverlooche ning en eigenliefde. God en Duivel, liefde en haat, reinheid en oerdrift, verlossing en zonde. Het is de mensch, aan den afgrond staand van zijn eigen duisterdreigen.de on volkomenheid. Het is één gevecht op leven eo dood met den God der Wrake en den God der Liefde om verlossing uit den zondvloed van zonden, die op een oordeels dag wil dwingen tot een antwoord op de laatste aller vragen: Mensch, wat bèn je, nadat de onverbiddelijkheid van het hoog ste noodlot je als een ui afgepeld heeft, schil na schil: eer, roem, eigendunk, ken- idealen, schijnmoraal. geloof, liefde al dat blinde zelfbedrog. Zoomin als de beproeving aan de men- sdien van dit boek iets bespaart zoomin behoedt de schrijver ons ervoor, oog in oog te staan met het lijden van lichaam en hart, dat in groteske afmetingen, meer dan levensgroot, Winnen den meedoogenloozen iooverkrmg van dit boek is samengejaagd: diefstal, ontucht, drankzucht, moordlust, godslastering in een koortsdroom „van de gloeiende, stinkende, krijschende" tro- penhel. Het lot van dezen medischen Odys seus in het zwaarbezochte levensgebied der beproeving gaat ver uit boven een persoon lijke belevenis. Zie en doorzie het tijds verband, waarin deze roman geschreven is alleen geschreven kon worden: ik zeg niet te veel, als ik aan „Gods Geuzen" een symbolische beteekenis toeken. Men denkt en leeft en lijdt niet uitsluitend individueel, maar ook anoniem. Men neemt deel aan het lot van zijn tijd, aan wat zich voltrekt in het hart van de wereld. Nu, de tijdgeest heeft aan dit boek meegeschreven, een be zeten werkelijkheid, die haar noodten als ten gloeiend bezinksel heeft neergeslagen in dezen auteur, groot genoeg van inlevings- kracht, grootsch genoeg van verbeelding, iterk genoeg van zeggingskracht, wakker genoeg van geweten, open genoeg van hart, om ons dit alles weer te geven in een vurig, overweldigend-dramatisch proza, dat de jrens van hevigheid hiermee wel bereikt leeft, wil het niet overslaan an het pathos van een overladen gemoed. Want dat is de wakke zijde van dit boek: een o verstel- bijna, misschien daardoor zulk een aangrijpende overrompeling.' Alle vermeen de zekerheden worden .hier weggevaagd door een sirocco van plagen en bezoekin gen. Anton. Zorgdrager, domineeszoon, moe derloos opgegroeid an een poovere jeugd, met onvermoeid werken cum laude ge slaagd voor het artsexamen, nu als medicus Uitgezonden naar de Oost met onbekende bestemming Zorgdrager, heengegaan als bedeesde, romantische verloofde van Els, vol ddealen, vol gepaste eerzucht, onder vindt het aan ziel en lijf. Veilig gebed nog in de windsels van traditie, gangbare mo raal en beh-agelijke verlovinigs-zekerheid, met 't prijskaartje „Polak en van Deventer 4.99" nog aan zijn tropenhelm, wordt hij door een administratieve beschikking als leider van een hulpexpeditie het oerwoud gedreven. Een liederlijke.en godslaste- rende vrachtbootkapitein is zijn éérste, een wekenlange prauwvaart door oerwouden met tot muiten neigende inlanders, zoodra het eerste pestlijk is gezien, zijn tweede tropenervaring. Een patrouille des doods. Ginds ligt eindelijk Rauwatta, het pesfcdorp, haard van een afgrijselijke epidemie. Klein, breed, even ruig van gebaar en woord als zjjn baard, een gleufhoed op z'n achter hoofd zelf zoo'n dreigend oergewas staat daar de tweede figuur van dit boek, dokter Brits Jansen, de legendarische boschheid, befaamd lepra-bestrijder. H\j heeft zijn kracht gemeten met die van den onbewogen melaa'tschen Sultan van Rau- watti, hem hikkend en boerend onder de tafel gegeten en gedronken, een spel bil jart met hem gespeeld met een kampong- dorp vol menschenlevens als inzet en gewonnen. Brits Jansen, rauw-bevelend als een generaal aan het front der pesthorden; onverschrokken, maar snakkend in zijn verborgen hart naar menschelijke nabij heid; bezeten één doel dienend: leprabe strijding. Wat drijft hem? Geen eerzucht, [een dienst aan de wetenschap. Dienst uit iefde is het, liefde die boven begeerte uit gaat, sinds hij haér gezien heeft Betsy, tens een Amsterdamsche slet, nu Heilsol date, gebogen over het afzichtelijkste lijden van de wereld, onbeschermd, alleen behoed door haar onaantastbaar geloof in Gods Heerlijkheid. Betsy, die geen wimper verroerde toen Brits Jansen met een sadis tisch genoegen het waarheidsschot van zijn onfeilbare diagnose op haar afvuurde: je bent zelf melaatsch. Betsy, nu nog maar een romp, maar onbesmet van ziel. niet ver meer van haar „bevordering tot Heer lijkheid" na een „verschrikkelijk God" ge diend te hebben. Betsy, vrouw van den Heilskapitein Willem Waterreus, eertijds oen dief, bijna een moordenaar, nu Gods Geus in het spookhuis in de bergen Man Pu Ko Chu, laatste wijkplaats der leprozen. „Herinneringen van een huisarts" door <5r. J. VAN ARK EL ZEGWAARD. A. J. G. Strengholt te Amsterdam. Er zijn verseheidène lezenswaardige boeken, verschenen die het beroep van een dokter in min e.f mer geromantiseerden vorm, en voor Oen leek begrijpelijk, behandelen. Axel Mun- SiC's Geschiedenis \an San Michele, werk van Cronin en andere Britsche schrijvers zijn niet Ween aantrekkelijk als curiosum, maar ook «3oor hun onbetwistbare letterkundige ver diensten. Dergelijke boeken hebben verder de poot verdienste een beter begrip te vormen voor het werk en de positie van den arts. voor de mogelijkheden die zijn kennis hem biedt en voor de vragen waar hij zelf mee worstelt. Deze herinneringen van een Nederlandschen buisarts zijn, vergeleken met wat er al ver tehenen ls. een zwakke navolging. Ze vormen een reeks vlakke verhaaltjes zonder letterkun dige sehoonheld. die afwisselend humoristisch, tragisch en nietszeggend zijn. Voor zoover de eigenlijke doktersproblemen er in worden be handeld geschiedt dat erg aan de oppervlakte. De behandelèr z bij voorbeeld van- een voor beeld der kwakzalverij is mei meer dan een «necdote. Ook de schildering der personages b hoogst simpel. Vroeger was het een vesting, een gevange nis, een huis der liederlijkheid. Nu waait er de Kruisvlag en wordt er de liefde gediend door Gods Geuzen. Aan het slot van dezen roman zitten in het kantoortje van dit Heilsgebouw drie rrfannen bijeen: Brits Jansen, in zijn snur- kenden droom het heiligst van zijn hart vindend bij het eigen, eenige, van God-ge- zonden meisjeskind van zijn verbeelding: Bert, evenbeeld van Betsy; Heilskapitein Waterreus, sinds lang als een H. Antonius, in zijn droomen bezocht door helsche kwel lingen van erotomanische visioenen door hem beschouwd als nieuwe beproe vingen van God, in waarheid nevenver schijnselen van hormoneninjecties Wil lem Waterreus, nü als Gods Geus wakend en, al wakend, denkend aan haar, in wie het liefste van zijn leven, van Betsy, voort- bestaat: aan zijn verre dochter Bert; Anton Zorgdrager, getroffen pas door de eerste slagen des levens, droomend nog van een verlossing der menschheid met wetenschap pelijke middelen een serum der bekee ring nu schrijvend aan zijn trouwste studiemakker, wier levend beeld de ver loofde Els als een gracieuse versiering van een welbeveiligd Hollandsch binnenhuisje bedenkelijk in gevaar brengt: het beeld van de medische studente Bert. Drie men- schen bijeen verbonden door één: Bert, de mannelijk-krachtige, welbewuste, be- dwongen-vurige Bert met de onvergetelijke oogen; dochter van een slet en een dief en tóch kind *an een letterlijk met bloed be vochten, reinste liefde. „Waar twee of drie vergaderd zijn Kerf in dit boek dit eerste der trilogie „Gods Geuzen" even meedoogenloos als het zelf snijdt in het hart van den lezer: kerf erin tot op zijn botten en ge zult, on danks de bijna overmatige hevigheid, waar mee het infernale vuur erin wordt aange stookt, de stem verstaan van de liefde tot den mensch, ingefluisterd door de onver woestbare Goedheid. Terwille daarvan zij men, geroepen door Gods Geuzen, bereid den benauwenden tocht door deze onheils spelonken van het menschelijk tekort te voleinden. Moge het derde deel de kathar- sis brengen: een landschap, stralend in een gezegend-blijmoedig licht, en temidden daarvan een bevrijde mensch. „Waar twee of drie vergaderd zijn in Zijn naam C. J. E. DINAUX. DAGELCKS NAAR DE CEBUTO REISBUREAUX HAARLEM - Groote Hout straat 124 tel. 20033 en in lichtingkantoren der N.S. Meer papier voor boeken en tijdschriften, als de bevolking een handje helpt Vrijdag is de rijkscommissie van ad vies in zake de papierverdeeling van boeken en tijdschriften officieel ge ïnstalleerd door den minister van On derwijs, Kunsten en Wetenschappen, dr. J. J. Gielen. De minister, die zich, blijkens zijn instal latie-rede op -het standpunt stelde, dat ook cultureele behoeften primair zijn, zeid-e het op prijs te stellen, wanneer uit deze adviescommissie drie commissies zouden worden geformeerd: een voor de boeken, een voor de tijdschriften en een, die speciaal de cultureele waarden van boeken en tijdschriften zal beoordeelen. Vervolgens gaf spr. een overzicht van de tonnen papier, benoodigd voor boeken en tijdschriften. Naar zijn meening is een vei'hooging van deze cijfers mogelijk. Het is dan ook noodig om in de komende maanden vooral de Nederlandsche jeugd te stimuleeren om intensief aan de inzame ling van oud-papier mede te doen. De controle op overtredingen van de pa- piervoorschriften dient intensiever ge maakt te worden. De minister heeft order gegeven de papiertoewijzing stop te zet ten voor die uitgevers, die zich niet hou den aan de afgegevenaankoopvergunnin gen of voorrangsbewijzen. r Willem Andricssen geeft Woensdag 23 April een plano-recital in de Gem. Concertzaal te Haarlem, in de serie Volksconcerten. Het programma bevat werken van: Beethoven, Franck, Chopin en Debussy. Eduard Flipse, die weer plaats heeft geno men in den dirigenten stoel voor het Rotter- damsch Philharmoniseh Orkest, heeft een eerste uitvoering van Henk Badings vieide Symphonie en van het laatste werk van Rich. Strauss. „Metamorphosen". aangekondigd. Ook zal hij werken van Dlepenbrock en Pijper op zijn programma's plaatsen. De Slichting Haarlemsche Opera geeft op Maandag 28 en Dinsdag 29 April in den Stads schouwburg te Haarlem een opvoering van de operette van Leo Fall: „Er was eenmaal een musicus". Het versterkte orkest staat onder lei ding van den dirigent Joh. van 't Vlie; de regie berust bij Ely Huyboom. Het Ballet Tilly Sylon geeft Woensdag 23 1 April een uitvoering tn den Stadsschouwburg te Haarlem. Aan den vleugel begeleid door Elisabeth v. d. Berg—Kostense worden werken uitgevoerd van: Chopin. Delibes, Tschaikowsky. Liszt. Brahms. M. Adam en anderen. Het zestigjarig bestaan van de Hervormde Kleuterschool te Bennebroek werd Donderdag avond op feestelijke wijze gevierd. Het fanfare corps „Kunst na Arbeid" zorgde voor een muzikaal Intermezzo door het brengen van een serenade. De Nationale Vrouwenraad van Nederland houdt op Donderdag 24 en Vrijdag 25 April In „Brinkmann" te Haarlem zijn eerste Jaarver gadering na den oorlog. De deelneemsters zul len op het stadhuis door den waarnemend bur gemeester. den heer D. J. A. Geluk, toegespro ken worden. Het Joodsche Theater uit Londen zal de volgende maand voorstellingen komen geven te Brussel. Antwerpen. Den Haag en Parijs ten einde gelden bijeen te brengen voor een bouw fonds voor een Joodseh cultureel centrum in Londen's East-end. Over Muziek Overwegingen De leider van de jongste groote Ame- rikaansche Zuidpool-expeditie, vice-admi- raal Byrd, heeft medegedeeld dat zijn ex peditie het bestaan heeft vastgesteld van 26 tot nu toe onbekende eilanden in de Poolzee en van twintig groote gletschers. waarvan er een de grootste der wereld zal blijken te zijn. Bij het in kaart brengen van de waarnemingen uit de lucht zal ver moedelijk blijken, dat het Antarctische Een prettige afwisseling brengt deze ten toonstelling bij Kunsthandel Leffelaar, Wagenweg 1 van voor het meerendeel in Haarlem onbekende schilders. De inzen dingen vertegenwoordigen geen richting of school. Behoudens een enkel geval van overeenkomst als bij Kreel Daamen en Joh. Eshuis (en dan nog maar alleen ten opzich te van de werkwijze) staat ieder dan ook op zich zelf. De naturalisten J. v. Tongeren en Gerrit de Jong hebben wel soortgelijke bedoe lingen. maar de resultaten verschillen zóó zeer, dat er geen sprake meer is van over eenkomst. J. v. Tongeren, zeldzaam knap in de vormduiding en uitdrukking van de stof, beschikkend over een weioverwegend compositievermogen, is van deze twee het sterkst. De Jong is dichterlijker, zoo men wil précieuser (Stilleven met lederen tasch (26). Van Tongeren boeit door waarheid, De Jong door sfeer. Tot de knapste inzenders behoort ook Kreel Daamen, die met zijn sterk kleurig „Stilleven" (14) en zijn „Clown" (10) een sympathiek entrée maakt in Haarlem. In dit werk zit kracht. Wanneer nu het wit van de kraag in „Clown" eens wat meer de stof benaderen zou geloof ik, dat we in dit ding een bijzonder schilderij zou den bezitten. Hij kan vlammend van kleur zijn. Eshuis is picturaal (niet pittoresk) gesproken familie van hem, maar komt niet zoo ver. In zijn aquarel „Limburg" (18) bereikt hij echter het meest. J. P. Aerts zond onder meer „Bloemen in kan" (3) en „Oude schuit" (5) beide vermeldingswaard. Stervende bloemen kunnen als motief interessant zijn. Deze (in 3) zijn daar echter nog niet aan toe. Ze zijn nog in 't begin van het verwelken en in dit stadium nog weinig aantrek kelijk. Toch geeft dit doekje van Aerts het meest zijn schilderskwaliteiten te zien. Vast van schildering is het 'en correct van teekening. D, den Exter werkt ongetwijfeld onder den invloed van de late Fransche impres sionisten. Terecht schijnt hij de fijnheid hunner kleur en hun eenvoud te bewon deren. Een doek als „Witte Huis" (21) en vooral „Rudi" (22) heeft een zelfde stre ven naar bezonkenheid van kleuren, het verkiezen van tinten boven kracht van kleur. Ik zou evenwel vreezen dat de eigenaardigheid om in de natte verf, bij iedere gelegenheid die zich voordoet, met de achterkant van het penseel langs de omtrekken te krassen, op den duur niet meer representatief maar vervelend gaat worden. Bij een schets, zelfs in zeer gevorderd stadium ook in een voleind doek mits ter juister plaatse toegepast, is iets der gelijks vaak van bijzondei'e werking. Zijn „Rudi" is zoo fijn afgestemd tegen den achtergrond en zoo goed van expressie, dat we daarbij gaarne het zooeven ge noemd bezwaar zouden willen missen. In Theo Beerendonk's werk is kracht van kleur. Het is vlot geschilderd. Intiem is het als in „Portret" (8) en in „Orchi- dée" (7). In „Anemonen" broeit het heete rood sierlijk in het groen van den achtergrond. Ook zijn etsjes verdienen de aandacht. Van A. v. t egen's fantasieën, die haar mijn meening zoekende experimenten zijn, is het mooist „Diepzee-vischjes" (40) en het „fantastisch boom-wezen" (43). Zijn potloodteekeningen 41 en 42 „Bid- figuren" kunnen mij niet bekoren. Een veelzijdige is H. IJkelenstam met zijn „Droomende Schuurtjes" (35), zijn poëtische „Maannacht" (37) en „Cactus" (38). Daar zit een muzikaal element in dit werk, dat zich vooral openbaart in het „Stilleven met zwarte flesch" (36) en in „Maannacht". Het samenklinken der kleuren tot één, het geheele doek overstemmende, toon is de groote verdienste van het „Stilleven met zwarte flesch". Maar nu is het merk waardig dat deze muzikale gevoeligheid voor toon zooal niet noodlottig dan toch schadelijk is geworden voor „Portret" (34). Modelé, houding, blik dat alles is uit stekend geobserveerd, maar het arrogante blauw van den achtergrond deelde zich, als hoofd-toon, aan alles mee. Daar zwemt een détoneerend blauw in dit schilderij. Wanneer deze tentoonstelling niet zoo de moeite waard was zouden we «niet met zulk een ernst ons in de dingen verdiept hebben. Het betreft hier werk van kunste naars, die er zijn mogen. Laat ons deze Amsterdamsche collega's dankbaar zijn, dat zij met hun werk ons hebben willen verrassen. HERMAN MOERKERK. vasteland het grootste plateau ter wereld is. De vraag of men met een of twee land- massa's te doen heeft, is nog niet beant woord, aldus Byrd. Bij zijn aankomst op de basis „Klein- Amerika" interesseex-de het Byrd het meest, te weten hoe het stond met zijn hut die hij daar twaalf jaar geleden ach terliet- Hij vond haar geheel intact- Zij was onder een laag van twee meter sneeuw bedolven. De inhoud was eveneens ongeschonden. Op de foto ziet men Byrd in de hut, een pijp rookend, gevuld met tabak die hij twaalf jaar geleden in de hut achter had gelaten. Ook de levens middelen van twaalf jaar geleden waren nog te genieten. De keizerpvnguin, 't typische Zuidpooldiev dat Byrd's expeditie met wijsgeerig zwijgen zag komen en zich afvroeg, wat voor rare schepsels in zijn domein verdwaald waren, werd door de expeditie meegenomen naar de bewoonde wereld om zich daar te ver bazen over de drukte, die er in de wereld heerscht. in tegenstelling met het geringe verkeer in zijn vaderland. Als de held van een middelmatig film verhaal zijn thuisdeur binnentreedt doet zich aan de oogen van de bioscoopgangers meestal een schouwspel voor dat in staat is hun jalouzie op te wekken. Zoo'n film- mensch woont in kamers een keer of drie grooter dan die van een werkelijk huis, en ze zijn ingericht met weelderige fauteuils, zachte tapijten, welgevulde r—v. boekenkasten en kunstvoor- i -j i werpen zooals ze dn geen nil tvt enkele woning te vinden i zijn. Om een hoekje van Vs een deur mogen zij even in een slaapkamer van onge kende afmetingen kijken, met een breed ■bed, bedekt met een satijnen sprei en een waschtafel die flonkert van licht en nik kel. En passant hebben ze nog een paar vertrekken en vertrekjes gezien die er al even welverzorgd uitzien. Als de held of voor de afwisseling de heldin even naar de keuken gaat om een fleschje limo nade, neen champagne natuurlijk, te halen dan flonkert daar alles van blanke nieuw heid, in de kasten staan de glazen van de edelste vormen. Ijskast, electrische kook- apparaten en nog wat meer technische wonder-dingen staan er achteloos en langs den kant, zwijgende getuigend van den wel stand van zoo'n filmhuishouden. Maar toch schijnen diezelfde filmmen- schen bijster weinig te hechten aan al het moois dat ze om zich heen hebben. Uit geen enkel gebaar blijkt htm zorg voor dat model-huishouden, ze gebruiken de mooie glazen met dezelfde nonchalance waarmee ze hun keurig geperste kleeren negeeren en wanneer zij in een gemakkelijken stoel zitten, is hei hun heelemaal niet aan te zien dat het hun die bevrediging schenkt waarmee wij gewone stervelingen des avonds onzen ouden vertrouwden leunstoel als toevluchtsoord gebruiken. In vele vormen zien we op het witte doek dit verschijnsel,- het ontbreken van de een heid van den mensch en zijn omgeving. De filmdécors hebben veel méér beteekenis dan alleen als middel om de ruimte te be grenzen. Ze zijn en met hen is dat de geheele stoffelijke wereld onderdeelen van de handeling. Soms zijn ze werkelijk achtergrond, maar even later heeft de camera zich gedraaid en is alle aandacht gevestigd op den muur. Daar is de scheur in het behang, die de hevigheid illustreert van een ruzie die zoo juist is uitgevochten. Maar op tientallen andere manieren blijkt telkens de relatie tusschen den mensch. en wat er om hem heen is. Een huis is van de voordeur tot den vloer een typeering van zijn bewoners en de manier waarop iemand zich door het huis beweegt, legt getuigenis af van de volkomen vertrouwd heid die de woning voor hem heeft. De ontwerpers van filmdécors kunnen bewonderenswaardige dingen scheppen, maar ze vergeten wel eens dat er in hun dr oompaleizen en fantasie-huizen heel gewone menschen moeten leven. Zij ver- valschen hun opdrachten en maken winkel étalages of revue-tooneelen, en die soort onwaarschijnlijke kamers waar geen enkel redelijk mensch in zou willen wonen. In die décors staan de spelers zonder het contact In geen enkel huis zou een dergelijke meubileering passen. Is het een wonder dat de filmverhalen die zich afspelen in deze soort décors onwaarschijnlijk blijven? te voelen tusschen hun rol en hun om geving en zoo ontstaan de oppervlakkige, karakterlooze films die zich even goed op een boot als in een kelder kunnen afspelen. Moet de film zich dan akelig getrouw aan de werkelijkheid en niets dan de wer kelijkheid houden, mag ze geen illusies scheppen? Natuurlijk: ze doet niets an ders. Ze probeert ons de illusie te geven van een andere werkelijkheid, maar dan moet dat er een zijn die bestaanbaar is. Er zijn filmmenschen die deze tekort koming ook inzien. De goede Engelsche films die we den laatsten tijd gezien heb ben, hebben juist als voornaamste ken merk dat ze zich afspelen in een aanvaard- bare omgeving, in „echte" treinen en „ge wone huizen", in een huis waar werkelijk eten gekookt kan worden en waar niet ae heele inventaris er uitziet of ze onver anderd uit een catalogus is overgenomen. William Wyler, een van de Amerikaan- sche regisseurs die probeeren een waar achtiger toon te vinden, heeft laatst ver teld dat hij zijn décors met opzet klein liet maken, kleiner zelfs nog dan de ruim ten die ze moesten voorstellen in werke lijkheid geweest zouden zijn. Dan liet hij de spelers er uren lang in repeteeren en vertoeven, zoodat ze er in thuis raakten, de knoppen van de deuien „vanzelf" von den en al hun bewegingen op die na- lij ke manier maakten, die eigen is aan menschen als ze in een vertrouwde omgeving verkeer en. Verder liet hij de spelers de kleeren die voor de opnamen noodig waren al weken van te voren koopen en dragen met de bedoeling dat ze er uit zouden zien als normale kleeren, die niet toevallig al lemaal uit een pers-inrichting kwamen. Dit is een merkwaardig verschijnsel in e filmwereld, vooral na den oorlog, nu ïen uitbundigheid en weelderigheid zou erwachten. In tegenstelling tot de dames- ïode die het over de heele wereld zoekt i veel kleuren en rijken opschik en daar- ee alle besnoeiingen en tekorten van in oorlog uit-viert, zocht de film naar >rstrakking en verdieping, naar het be- aderen van den ernst die enkele voor- .reffelijke voorbeelden kenmerkten. Dengenen die optimistischerwijze een soort omwenteling verwachten zij wat reserve aangeradeh. maar wie weet hou den we uit deze periode wat goeds over. v. G. Financieringsregeling voor particulieren woningbouw De afdeeling Voorlichting van het Mi nisterie van Wederopbouw en Volkshuis vesting deelt mede, dat de onlangs ver schenen „Financieringsregeling Nieuwbouw 1947" beoogt particulieren in staat te stel len ook onder de tegenwoordige abnormale omstandigheden nieuwe woningen te bou wen. De inhoud dezer woningen mag ten hoogste 500 kubieke meter bedx*agen en de daarbij eventueel behoorende noodzake lijke bedrijfsruimten eveneens ten hoogste 500 kubieke meter. Betrokkenen moeten zelf ten minste 15 pet. van de bouwkosten dragen. Het rijk verleent onder bepaalde voorwaarden eveneens 15 pet. als tweede hypotheek, de rest moet als eerste hypo theek op de kapitaalmai-kt worden gevon den. Het rijk verleent gedurende 10 jaren (indien noodzakelijk daarna nog geduren de ten hoogste vijf jai^en) een jaarlijksche bijdrage, waardoor het bezit van het nieu we pand rendabel kan worden geacht. Wanneer de verstrekking van deze jaarlijk sche bijdragen ophoudt zal worden be paald, welk deel van de bouwkosten dan nog onrendabel is. Het vastgestelde bedrag wordt aan den betrokkene uitgekeerd, die het dient te gebruiken ter aflossing van de tweede hypotheek en een deel van de eerste hypotheek. Hij houdt dus daarna een onroerend goed in eigendom, waarvan het bezit volkomen rendabel kan wórden geacht. Ook de herbouw van verwoeste woningen kan op grond van deze regeling worden gefinancierd, waarbij de betrokke nen dan hun Grootboekinschrijving die nen te bezigen als het vereischte eigen ka pitaal. De gemeentebesturen zijn omtrent de toepassing van deze regeling ingelicht. Wat Frankrijk en Nederland gaan ruilen Volgens het financieele en commercieele accoord, dat Vrijdag te Parijs tusschen Frankrijk en Nederland is geteekend, zal Frankrijk in de vastgestelde periode voor 9 milliard francs (198 millioen gulden) aan goederen naar Nederland uitvoeren. Deze uitvoer omvat phosphaten, potasch, kolo niale waren, -uwe er afgewerkte textiel- stoffen, ijzei, daal. electrische gebruik* voorwerpen ei. machinerieën. Daartegenover zal Frankrijk o.m. land bouwproducten, paarden, gecondenseerde melk, kaas, pootaardappelen. cokes en elec trische lampen invoeren Tevens werd over eengekomen op lateren datum Nederland sche uitrustingsstukken voor mijnenvegers enz. aan Frankrijk te leveren. f N HET GOEDE BOEKJE „Het muziek leven in Nederland sinds 1880" en dat als deel 1 speciaal over de componisten handelt schrijft Sem Dresden o.a.: „In weerwil er van, dat wij in de laatste 25 jaar andere verhoudingen zijn gaan be leven tusschen kunstenaar en maatschappij en de kunstenaars die gemeenlijk nog als minderwaardigen, „boozen" worden beschouwd in achting zijn gestegen, is cr tot heden in ons volk, vooral onder de betere standen, nog niet een gevoel van echte waardeering, erkenning. Misschien is een dergelijke verandering ten goede eerder aanwezig onder de intel- lectueele werkers en de wetenschappelij- ken, die nog niet lang geleden, als er over „kunst" werd gesproken, slechts dachten aan schilderijen. In 't algemeen echter, enkele groote centra niet meegerekend, bestaat in de hoofden der fatsoenlijke bur gers de meening dat een toonkunstenaar er is om genot, van welken aaid het ook zij, te verschaffen, en dat men hem kan missen, aan zijn lot overlaten, als men aan dat genot geen behoefte meer heeft. Daar gelaten of een dergelijke egoïstische han delwijze te rechtvaardigen is moet het elkeen, die nadenkt, droevig teleurstellen dat men zoo weinig het werk en de betee kenis van den musicus, den componist in het bijzondei-, begrijpt"- Dit schreef Dresden in 1923. Is het on redelijk of in ieder geval verouderd? Zeer zeker zijn de maatschappelijke verhoudin gen sindsdien weer verbeterd en vele men schen hebben voor de musici een waarach tige waardeering. Het is pok niet zoozeer over den musicus als maatschappelijk per soon dat ik wilde schrijven maar over iets dat als ondertoon klinkt in Dresden's ern stige woorden. Het is niet onmogelijk dat een lezer na het bovenstaande citaat uitroept: „Wat is dat voor geklaag, vereeren wij de kunste naars niet genoeg? Juichen wij de groote solisten niet toe?" enz., enz. Hier schuilt precies het misverstand. Aan toejuichingen van bekende of geroemde solisten is in derdaad geen gebrek maar dit enthou siasme is omgekeerd evenredig aan een gebrek aan besef van de beteekenis der muzikale scheppingen. De Nederlander wordt sinds lang van kindsbeen at' in huis, en in de huizen van anderen, zonder opzet vanzelf opgevoed in de meening dat de muziek beteekent: concerten van beroemde solisten, (al of nietjnet orkest). Het mu ziekleven kent hij öiet van binnen, maar van buiten: wie beroemd is. is groot. Hij weet niet beter of de uitvoerders zijn eigenlijk de kunstenaars, terwijl de mu- ziek-zelf het materiaal is dat zij noodig hebben om te spelen of te zingen. Deze treurige situatie wordt voor een deel in de hand gewerkt door de virtuozen, die zelf van meening zijn dat composities al leen beteekenis hebben voor zoover zij voor hen als virtuozen een muzikaal mid del tot succes zijn. En toch, de uitvoerder is er om de muziek te dienen, en niet om gekeerd. Wie een orkestconcert solist bijwoont kan niet de overtuiging krijgen, dat het publiek-als-geheel komt uit zuiver muzi kale behoefte: men voelt instinctief, dat de roem van den solist de kern van de zaak is. Ik moest dit weer denken, toen ik onlangs een concert van het Utrechtsch Stedelijk orkest bijwoonde. De Spaansche pianist Eduardo del Puyeo speelde het Vijfide Concert van Beethoven. Hij deed dit zeer goed, zooals tientallen, ja ver scheidene tientallen dit ook zeer goed doen. Er is geen kwestie van dat er iets bijzon dere aan de hand is, wanneer een gerepu teerd pianist dit concert speelt; d.w.z. het bijzondere is niet het spelen, het bijzon dere is de schepping van Beethoven. De virtuozen hebben dan soms wat men noemt „opvattingen", maar wat beteekent dit eigenlijk allemaal; het is waardeloos- Eduardo del Puyeo verdiende zeer zeker hulde, maar als het talrijke publiek als één man overeind vliegt en langdurig applau disseert, dan voel ik dat dit niet het bij zondere^ de muziek, maar wel den zoo- veelsten virtuoos geldt. Na de pauze in troduceerde de dirigent Willem van Otter- loo de Vijfde Symphonie van den Russï- schen componist Chostakowitch. Als men de prestatie van den pianist zoo fox-mida- bel huldigt, hoe moet men dan wel de enorme muzikale prestatie waardeeren van dirigent en orkest, die zonder klin kende voorbeelden uit de papieren dit nieuwe geluid tot leven brengen! Werd met de uitvoering van deze symphonie geen muzikale en artistieke kracht geopen baard? Er was een beleefd applaus, meer niet. De dirigent trad niet als virtuoos op, maar had als kundig musicus het werk zorgvuldig met het orkest gestudeerd en liet het vorstelijk klinken; hij diende de muziek, hij kwam op voor do eer der mu zikale schoonheid: maar het publiek kent de waarde der scheppingen niet. het weet alleen maar van beroemde solisten Zal de komende verbetering in het on derwijs het begrip van de eigenlijke waar de der muziek veranderen? Zullen de nieuwe leeraren in staat zijn de jeugd op de middelbare scholen in het hart te grij pen en de oogen en de ooren te openen? Zullen zij het jonge wezen kunnen bij brengen. dat de scheppende kunst tot de natuur en tot het leven behoort en dat de muziekwereld een maatschappelijk or ganisme is? Ik blijf gelooven in de muzi kaliteit van het Nederlandsche volk, maar ik geloof evenzeer dat de massa van het zoogenaamde beschaafde publiek in een conventioneelen waan leeft als men dit tenminste „leven" kan noemen. Tk sprak van den ondertoon in het citaat uit Dresden's boekje. Deze ondertoon klaagt over net gemis aan besef van de waarde der composities. Ik wil hopen dat in het nieuwe geslacht de behoefte aan muziek zal leven zonder een ,overheer- schende erkenning van beroemde namen, maar in natuurlijke vrijheid als ongestoor de wenseh om gevoed te worden met de warmte van het geluid, zooals het door de componisten is opgevangen. HENDRIK ANDRIESSEN. NIEUWE TSJECHISCHE FILM. Een nieuwe' Tsjechische film „Siren" ge titeld en vervaardigd naar der. roman van de schrijfster Marie Majerova, behandelt de staking der mijnwerkers ïr. Kladno vijf- :ig jaar seisden en zal vertoond worden op het filmfestival in Tsjechoslcwakije. In J Engeland zn' de rolp de volgende i maand onde» ien titel ..Stok.ng'' worden vertoond voo- 'eden der regcering en van het parlemeni en voor prominente- figuren uit film- en cultureele kringen. Dr Karl Boehm. de bekende Bruckner- •ltrlgent. wiens houding onlangs door de Engelsche instanUes te Gary opnieuw onderzocht Is, heeft verlof verkregen om weer te dixl- geeren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1947 | | pagina 5