Litteraire kantteekeningen
Nieuwe uitgaven
BOLLENVELDEN
Kimst-snippers j
Byrds Zuidpool-expeditie ontdekte
26 eilanden en 20 groote gletschers
Belangwekkende en gevarieerde tentoonstelling
Onbewoonbare filin4iiiizen
ZATERDAG 19 APRIL 1947
JAN DE HARTOG: Gods Geuzen
Elsevier, Amsterdam.
,Gods Geuzen" meen niet, dat ge ont-
fcomt aan den beklemmenden greep, waar
in dit boek u al in het eerste hoofdtetuk
gevangen heeft. Het laat u niet meer los,
dagenlang niet. Hier wordt niet alleen
ifen" mensch, Anton Zorgdrager, tropen-
5rts, geconfronteerd met bet menschelijk
jeed en lijden in zijn felste, afzichtelijkste
gedaante: met de sluipend-vretende lepra:
ie brandende pokken; de hallucineerende
bedreiging van de rimboe; de overstelpende
yoekering van het oerwoud; de zonverzeng-
•e, barre, mensch verlatenheid; den tropen-
solder van angstbezeten inlanders; de
«ioeiend-dreigende nachtoogen van loe
iende kaaimannen aan den oever; de stille,
grimmige verbetenheid waarmee, in zelf-
5tfijd, een in de wildernis verloren mensch
Techt. met zijn ondergang. Het is de
mensch, in gruwelijke beproeving geplaatst
•usschen Goed en Kwaad, zelfverlooche
ning en eigenliefde. God en Duivel, liefde
en haat, reinheid en oerdrift, verlossing en
zonde. Het is de mensch, aan den afgrond
staand van zijn eigen duisterdreigen.de on
volkomenheid. Het is één gevecht op leven
eo dood met den God der Wrake en den
God der Liefde om verlossing uit den
zondvloed van zonden, die op een oordeels
dag wil dwingen tot een antwoord op de
laatste aller vragen: Mensch, wat bèn je,
nadat de onverbiddelijkheid van het hoog
ste noodlot je als een ui afgepeld heeft,
schil na schil: eer, roem, eigendunk, ken-
idealen, schijnmoraal. geloof,
liefde al dat blinde zelfbedrog.
Zoomin als de beproeving aan de men-
sdien van dit boek iets bespaart zoomin
behoedt de schrijver ons ervoor, oog in oog
te staan met het lijden van lichaam en
hart, dat in groteske afmetingen, meer dan
levensgroot, Winnen den meedoogenloozen
iooverkrmg van dit boek is samengejaagd:
diefstal, ontucht, drankzucht, moordlust,
godslastering in een koortsdroom „van
de gloeiende, stinkende, krijschende" tro-
penhel. Het lot van dezen medischen Odys
seus in het zwaarbezochte levensgebied der
beproeving gaat ver uit boven een persoon
lijke belevenis. Zie en doorzie het tijds
verband, waarin deze roman geschreven is
alleen geschreven kon worden: ik zeg
niet te veel, als ik aan „Gods Geuzen" een
symbolische beteekenis toeken. Men denkt
en leeft en lijdt niet uitsluitend individueel,
maar ook anoniem. Men neemt deel aan
het lot van zijn tijd, aan wat zich voltrekt
in het hart van de wereld. Nu, de tijdgeest
heeft aan dit boek meegeschreven, een be
zeten werkelijkheid, die haar noodten als
ten gloeiend bezinksel heeft neergeslagen
in dezen auteur, groot genoeg van inlevings-
kracht, grootsch genoeg van verbeelding,
iterk genoeg van zeggingskracht, wakker
genoeg van geweten, open genoeg van hart,
om ons dit alles weer te geven in een vurig,
overweldigend-dramatisch proza, dat de
jrens van hevigheid hiermee wel bereikt
leeft, wil het niet overslaan an het pathos
van een overladen gemoed. Want dat is de
wakke zijde van dit boek: een o verstel-
bijna, misschien daardoor zulk een
aangrijpende overrompeling.' Alle vermeen
de zekerheden worden .hier weggevaagd
door een sirocco van plagen en bezoekin
gen.
Anton. Zorgdrager, domineeszoon, moe
derloos opgegroeid an een poovere jeugd,
met onvermoeid werken cum laude ge
slaagd voor het artsexamen, nu als medicus
Uitgezonden naar de Oost met onbekende
bestemming Zorgdrager, heengegaan als
bedeesde, romantische verloofde van Els,
vol ddealen, vol gepaste eerzucht, onder
vindt het aan ziel en lijf. Veilig gebed nog
in de windsels van traditie, gangbare mo
raal en beh-agelijke verlovinigs-zekerheid,
met 't prijskaartje „Polak en van Deventer
4.99" nog aan zijn tropenhelm, wordt hij
door een administratieve beschikking als
leider van een hulpexpeditie het oerwoud
gedreven. Een liederlijke.en godslaste-
rende vrachtbootkapitein is zijn éérste, een
wekenlange prauwvaart door oerwouden
met tot muiten neigende inlanders, zoodra
het eerste pestlijk is gezien, zijn tweede
tropenervaring. Een patrouille des doods.
Ginds ligt eindelijk Rauwatta, het pesfcdorp,
haard van een afgrijselijke epidemie. Klein,
breed, even ruig van gebaar en woord als
zjjn baard, een gleufhoed op z'n achter
hoofd zelf zoo'n dreigend oergewas
staat daar de tweede figuur van dit boek,
dokter Brits Jansen, de legendarische
boschheid, befaamd lepra-bestrijder. H\j
heeft zijn kracht gemeten met die van den
onbewogen melaa'tschen Sultan van Rau-
watti, hem hikkend en boerend onder de
tafel gegeten en gedronken, een spel bil
jart met hem gespeeld met een kampong-
dorp vol menschenlevens als inzet en
gewonnen. Brits Jansen, rauw-bevelend als
een generaal aan het front der pesthorden;
onverschrokken, maar snakkend in zijn
verborgen hart naar menschelijke nabij
heid; bezeten één doel dienend: leprabe
strijding. Wat drijft hem? Geen eerzucht,
[een dienst aan de wetenschap. Dienst uit
iefde is het, liefde die boven begeerte uit
gaat, sinds hij haér gezien heeft Betsy,
tens een Amsterdamsche slet, nu Heilsol
date, gebogen over het afzichtelijkste
lijden van de wereld, onbeschermd, alleen
behoed door haar onaantastbaar geloof in
Gods Heerlijkheid. Betsy, die geen wimper
verroerde toen Brits Jansen met een sadis
tisch genoegen het waarheidsschot van zijn
onfeilbare diagnose op haar afvuurde: je
bent zelf melaatsch. Betsy, nu nog maar
een romp, maar onbesmet van ziel. niet
ver meer van haar „bevordering tot Heer
lijkheid" na een „verschrikkelijk God" ge
diend te hebben. Betsy, vrouw van den
Heilskapitein Willem Waterreus, eertijds
oen dief, bijna een moordenaar, nu Gods
Geus in het spookhuis in de bergen Man
Pu Ko Chu, laatste wijkplaats der leprozen.
„Herinneringen van een huisarts" door
<5r. J. VAN ARK EL ZEGWAARD. A. J.
G. Strengholt te Amsterdam.
Er zijn verseheidène lezenswaardige boeken,
verschenen die het beroep van een dokter in
min e.f mer geromantiseerden vorm, en voor
Oen leek begrijpelijk, behandelen. Axel Mun-
SiC's Geschiedenis \an San Michele, werk van
Cronin en andere Britsche schrijvers zijn niet
Ween aantrekkelijk als curiosum, maar ook
«3oor hun onbetwistbare letterkundige ver
diensten. Dergelijke boeken hebben verder de
poot verdienste een beter begrip te vormen
voor het werk en de positie van den arts. voor
de mogelijkheden die zijn kennis hem biedt en
voor de vragen waar hij zelf mee worstelt.
Deze herinneringen van een Nederlandschen
buisarts zijn, vergeleken met wat er al ver
tehenen ls. een zwakke navolging. Ze vormen
een reeks vlakke verhaaltjes zonder letterkun
dige sehoonheld. die afwisselend humoristisch,
tragisch en nietszeggend zijn. Voor zoover de
eigenlijke doktersproblemen er in worden be
handeld geschiedt dat erg aan de oppervlakte.
De behandelèr z bij voorbeeld van- een voor
beeld der kwakzalverij is mei meer dan een
«necdote. Ook de schildering der personages
b hoogst simpel.
Vroeger was het een vesting, een gevange
nis, een huis der liederlijkheid. Nu waait er
de Kruisvlag en wordt er de liefde gediend
door Gods Geuzen.
Aan het slot van dezen roman zitten in
het kantoortje van dit Heilsgebouw drie
rrfannen bijeen: Brits Jansen, in zijn snur-
kenden droom het heiligst van zijn hart
vindend bij het eigen, eenige, van God-ge-
zonden meisjeskind van zijn verbeelding:
Bert, evenbeeld van Betsy; Heilskapitein
Waterreus, sinds lang als een H. Antonius,
in zijn droomen bezocht door helsche kwel
lingen van erotomanische visioenen
door hem beschouwd als nieuwe beproe
vingen van God, in waarheid nevenver
schijnselen van hormoneninjecties Wil
lem Waterreus, nü als Gods Geus wakend
en, al wakend, denkend aan haar, in wie
het liefste van zijn leven, van Betsy, voort-
bestaat: aan zijn verre dochter Bert; Anton
Zorgdrager, getroffen pas door de eerste
slagen des levens, droomend nog van een
verlossing der menschheid met wetenschap
pelijke middelen een serum der bekee
ring nu schrijvend aan zijn trouwste
studiemakker, wier levend beeld de ver
loofde Els als een gracieuse versiering van
een welbeveiligd Hollandsch binnenhuisje
bedenkelijk in gevaar brengt: het beeld van
de medische studente Bert. Drie men-
schen bijeen verbonden door één: Bert,
de mannelijk-krachtige, welbewuste, be-
dwongen-vurige Bert met de onvergetelijke
oogen; dochter van een slet en een dief en
tóch kind *an een letterlijk met bloed be
vochten, reinste liefde. „Waar twee of drie
vergaderd zijn
Kerf in dit boek dit eerste der trilogie
„Gods Geuzen" even meedoogenloos als
het zelf snijdt in het hart van den lezer:
kerf erin tot op zijn botten en ge zult, on
danks de bijna overmatige hevigheid, waar
mee het infernale vuur erin wordt aange
stookt, de stem verstaan van de liefde tot
den mensch, ingefluisterd door de onver
woestbare Goedheid. Terwille daarvan zij
men, geroepen door Gods Geuzen, bereid
den benauwenden tocht door deze onheils
spelonken van het menschelijk tekort te
voleinden. Moge het derde deel de kathar-
sis brengen: een landschap, stralend in een
gezegend-blijmoedig licht, en temidden
daarvan een bevrijde mensch.
„Waar twee of drie vergaderd zijn in
Zijn naam
C. J. E. DINAUX.
DAGELCKS NAAR DE
CEBUTO REISBUREAUX
HAARLEM - Groote Hout
straat 124 tel. 20033 en in
lichtingkantoren der N.S.
Meer papier voor boeken
en tijdschriften, als de
bevolking een handje helpt
Vrijdag is de rijkscommissie van ad
vies in zake de papierverdeeling van
boeken en tijdschriften officieel ge
ïnstalleerd door den minister van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen,
dr. J. J. Gielen.
De minister, die zich, blijkens zijn instal
latie-rede op -het standpunt stelde, dat
ook cultureele behoeften primair zijn,
zeid-e het op prijs te stellen, wanneer uit
deze adviescommissie drie commissies
zouden worden geformeerd: een voor de
boeken, een voor de tijdschriften en een,
die speciaal de cultureele waarden van
boeken en tijdschriften zal beoordeelen.
Vervolgens gaf spr. een overzicht van
de tonnen papier, benoodigd voor boeken
en tijdschriften. Naar zijn meening is een
vei'hooging van deze cijfers mogelijk.
Het is dan ook noodig om in de komende
maanden vooral de Nederlandsche jeugd te
stimuleeren om intensief aan de inzame
ling van oud-papier mede te doen. De
controle op overtredingen van de pa-
piervoorschriften dient intensiever ge
maakt te worden. De minister heeft order
gegeven de papiertoewijzing stop te zet
ten voor die uitgevers, die zich niet hou
den aan de afgegevenaankoopvergunnin
gen of voorrangsbewijzen.
r
Willem Andricssen geeft Woensdag 23
April een plano-recital in de Gem. Concertzaal
te Haarlem, in de serie Volksconcerten. Het
programma bevat werken van: Beethoven,
Franck, Chopin en Debussy.
Eduard Flipse, die weer plaats heeft geno
men in den dirigenten stoel voor het Rotter-
damsch Philharmoniseh Orkest, heeft een
eerste uitvoering van Henk Badings vieide
Symphonie en van het laatste werk van Rich.
Strauss. „Metamorphosen". aangekondigd. Ook
zal hij werken van Dlepenbrock en Pijper op
zijn programma's plaatsen.
De Slichting Haarlemsche Opera geeft op
Maandag 28 en Dinsdag 29 April in den Stads
schouwburg te Haarlem een opvoering van de
operette van Leo Fall: „Er was eenmaal een
musicus". Het versterkte orkest staat onder lei
ding van den dirigent Joh. van 't Vlie; de regie
berust bij Ely Huyboom.
Het Ballet Tilly Sylon geeft Woensdag 23 1
April een uitvoering tn den Stadsschouwburg
te Haarlem. Aan den vleugel begeleid door
Elisabeth v. d. Berg—Kostense worden werken
uitgevoerd van: Chopin. Delibes, Tschaikowsky.
Liszt. Brahms. M. Adam en anderen.
Het zestigjarig bestaan van de Hervormde
Kleuterschool te Bennebroek werd Donderdag
avond op feestelijke wijze gevierd. Het fanfare
corps „Kunst na Arbeid" zorgde voor een
muzikaal Intermezzo door het brengen van een
serenade.
De Nationale Vrouwenraad van Nederland
houdt op Donderdag 24 en Vrijdag 25 April In
„Brinkmann" te Haarlem zijn eerste Jaarver
gadering na den oorlog. De deelneemsters zul
len op het stadhuis door den waarnemend bur
gemeester. den heer D. J. A. Geluk, toegespro
ken worden.
Het Joodsche Theater uit Londen zal de
volgende maand voorstellingen komen geven te
Brussel. Antwerpen. Den Haag en Parijs ten
einde gelden bijeen te brengen voor een bouw
fonds voor een Joodseh cultureel centrum in
Londen's East-end.
Over Muziek
Overwegingen
De leider van de jongste groote Ame-
rikaansche Zuidpool-expeditie, vice-admi-
raal Byrd, heeft medegedeeld dat zijn ex
peditie het bestaan heeft vastgesteld van
26 tot nu toe onbekende eilanden in de
Poolzee en van twintig groote gletschers.
waarvan er een de grootste der wereld zal
blijken te zijn. Bij het in kaart brengen
van de waarnemingen uit de lucht zal ver
moedelijk blijken, dat het Antarctische
Een prettige afwisseling brengt deze ten
toonstelling bij Kunsthandel Leffelaar,
Wagenweg 1 van voor het meerendeel in
Haarlem onbekende schilders. De inzen
dingen vertegenwoordigen geen richting of
school. Behoudens een enkel geval van
overeenkomst als bij Kreel Daamen en Joh.
Eshuis (en dan nog maar alleen ten opzich
te van de werkwijze) staat ieder dan ook
op zich zelf.
De naturalisten J. v. Tongeren en Gerrit
de Jong hebben wel soortgelijke bedoe
lingen. maar de resultaten verschillen zóó
zeer, dat er geen sprake meer is van over
eenkomst.
J. v. Tongeren, zeldzaam knap in de
vormduiding en uitdrukking van de stof,
beschikkend over een weioverwegend
compositievermogen, is van deze twee het
sterkst. De Jong is dichterlijker, zoo men
wil précieuser (Stilleven met lederen tasch
(26).
Van Tongeren boeit door waarheid,
De Jong door sfeer.
Tot de knapste inzenders behoort ook
Kreel Daamen, die met zijn sterk kleurig
„Stilleven" (14) en zijn „Clown" (10) een
sympathiek entrée maakt in Haarlem. In
dit werk zit kracht. Wanneer nu het wit
van de kraag in „Clown" eens wat meer
de stof benaderen zou geloof ik, dat we
in dit ding een bijzonder schilderij zou
den bezitten. Hij kan vlammend van kleur
zijn. Eshuis is picturaal (niet pittoresk)
gesproken familie van hem, maar komt
niet zoo ver. In zijn aquarel „Limburg"
(18) bereikt hij echter het meest.
J. P. Aerts zond onder meer „Bloemen
in kan" (3) en „Oude schuit" (5) beide
vermeldingswaard. Stervende bloemen
kunnen als motief interessant zijn. Deze
(in 3) zijn daar echter nog niet aan toe.
Ze zijn nog in 't begin van het verwelken
en in dit stadium nog weinig aantrek
kelijk. Toch geeft dit doekje van Aerts
het meest zijn schilderskwaliteiten te zien.
Vast van schildering is het 'en correct van
teekening.
D, den Exter werkt ongetwijfeld onder
den invloed van de late Fransche impres
sionisten. Terecht schijnt hij de fijnheid
hunner kleur en hun eenvoud te bewon
deren. Een doek als „Witte Huis" (21) en
vooral „Rudi" (22) heeft een zelfde stre
ven naar bezonkenheid van kleuren, het
verkiezen van tinten boven kracht van
kleur. Ik zou evenwel vreezen dat de
eigenaardigheid om in de natte verf, bij
iedere gelegenheid die zich voordoet, met
de achterkant van het penseel langs de
omtrekken te krassen, op den duur niet
meer representatief maar vervelend gaat
worden.
Bij een schets, zelfs in zeer gevorderd
stadium ook in een voleind doek mits
ter juister plaatse toegepast, is iets der
gelijks vaak van bijzondei'e werking. Zijn
„Rudi" is zoo fijn afgestemd tegen den
achtergrond en zoo goed van expressie,
dat we daarbij gaarne het zooeven ge
noemd bezwaar zouden willen missen.
In Theo Beerendonk's werk is kracht
van kleur. Het is vlot geschilderd. Intiem
is het als in „Portret" (8) en in „Orchi-
dée" (7).
In „Anemonen" broeit het heete rood
sierlijk in het groen van den achtergrond.
Ook zijn etsjes verdienen de aandacht.
Van A. v. t egen's fantasieën, die haar
mijn meening zoekende experimenten zijn,
is het mooist „Diepzee-vischjes" (40) en
het „fantastisch boom-wezen" (43).
Zijn potloodteekeningen 41 en 42 „Bid-
figuren" kunnen mij niet bekoren.
Een veelzijdige is H. IJkelenstam met
zijn „Droomende Schuurtjes" (35), zijn
poëtische „Maannacht" (37) en „Cactus"
(38). Daar zit een muzikaal element in dit
werk, dat zich vooral openbaart in het
„Stilleven met zwarte flesch" (36) en in
„Maannacht".
Het samenklinken der kleuren tot één,
het geheele doek overstemmende, toon is
de groote verdienste van het „Stilleven
met zwarte flesch". Maar nu is het merk
waardig dat deze muzikale gevoeligheid
voor toon zooal niet noodlottig dan toch
schadelijk is geworden voor „Portret" (34).
Modelé, houding, blik dat alles is uit
stekend geobserveerd, maar het arrogante
blauw van den achtergrond deelde zich,
als hoofd-toon, aan alles mee. Daar zwemt
een détoneerend blauw in dit schilderij.
Wanneer deze tentoonstelling niet zoo de
moeite waard was zouden we «niet met
zulk een ernst ons in de dingen verdiept
hebben. Het betreft hier werk van kunste
naars, die er zijn mogen. Laat ons deze
Amsterdamsche collega's dankbaar zijn,
dat zij met hun werk ons hebben willen
verrassen.
HERMAN MOERKERK.
vasteland het grootste plateau ter wereld
is. De vraag of men met een of twee land-
massa's te doen heeft, is nog niet beant
woord, aldus Byrd.
Bij zijn aankomst op de basis „Klein-
Amerika" interesseex-de het Byrd het
meest, te weten hoe het stond met zijn
hut die hij daar twaalf jaar geleden ach
terliet- Hij vond haar geheel intact- Zij
was onder een laag van twee meter
sneeuw bedolven. De inhoud was eveneens
ongeschonden. Op de foto ziet men Byrd
in de hut, een pijp rookend, gevuld met
tabak die hij twaalf jaar geleden in de
hut achter had gelaten. Ook de levens
middelen van twaalf jaar geleden waren
nog te genieten.
De keizerpvnguin, 't typische Zuidpooldiev
dat Byrd's expeditie met wijsgeerig zwijgen
zag komen en zich afvroeg, wat voor rare
schepsels in zijn domein verdwaald waren,
werd door de expeditie meegenomen naar
de bewoonde wereld om zich daar te ver
bazen over de drukte, die er in de wereld
heerscht. in tegenstelling met het geringe
verkeer in zijn vaderland.
Als de held van een middelmatig film
verhaal zijn thuisdeur binnentreedt doet
zich aan de oogen van de bioscoopgangers
meestal een schouwspel voor dat in staat
is hun jalouzie op te wekken. Zoo'n film-
mensch woont in kamers een keer of drie
grooter dan die van een werkelijk huis, en
ze zijn ingericht met weelderige fauteuils,
zachte tapijten, welgevulde
r—v. boekenkasten en kunstvoor-
i -j i werpen zooals ze dn geen
nil tvt enkele woning te vinden
i zijn. Om een hoekje van
Vs een deur mogen zij even in
een slaapkamer van onge
kende afmetingen kijken, met een breed
■bed, bedekt met een satijnen sprei en een
waschtafel die flonkert van licht en nik
kel. En passant hebben ze nog een paar
vertrekken en vertrekjes gezien die er al
even welverzorgd uitzien. Als de held
of voor de afwisseling de heldin even
naar de keuken gaat om een fleschje limo
nade, neen champagne natuurlijk, te halen
dan flonkert daar alles van blanke nieuw
heid, in de kasten staan de glazen van de
edelste vormen. Ijskast, electrische kook-
apparaten en nog wat meer technische
wonder-dingen staan er achteloos en langs
den kant, zwijgende getuigend van den wel
stand van zoo'n filmhuishouden.
Maar toch schijnen diezelfde filmmen-
schen bijster weinig te hechten aan al het
moois dat ze om zich heen hebben. Uit
geen enkel gebaar blijkt htm zorg voor dat
model-huishouden, ze gebruiken de mooie
glazen met dezelfde nonchalance waarmee
ze hun keurig geperste kleeren negeeren en
wanneer zij in een gemakkelijken stoel
zitten, is hei hun heelemaal niet aan te
zien dat het hun die bevrediging schenkt
waarmee wij gewone stervelingen des
avonds onzen ouden vertrouwden leunstoel
als toevluchtsoord gebruiken.
In vele vormen zien we op het witte doek
dit verschijnsel,- het ontbreken van de een
heid van den mensch en zijn omgeving. De
filmdécors hebben veel méér beteekenis
dan alleen als middel om de ruimte te be
grenzen. Ze zijn en met hen is dat de
geheele stoffelijke wereld onderdeelen
van de handeling. Soms zijn ze werkelijk
achtergrond, maar even later heeft de
camera zich gedraaid en is alle aandacht
gevestigd op den muur. Daar is de scheur
in het behang, die de hevigheid illustreert
van een ruzie die zoo juist is uitgevochten.
Maar op tientallen andere manieren blijkt
telkens de relatie tusschen den mensch. en
wat er om hem heen is. Een huis is van
de voordeur tot den vloer een typeering
van zijn bewoners en de manier waarop
iemand zich door het huis beweegt, legt
getuigenis af van de volkomen vertrouwd
heid die de woning voor hem heeft.
De ontwerpers van filmdécors kunnen
bewonderenswaardige dingen scheppen,
maar ze vergeten wel eens dat er in hun
dr oompaleizen en fantasie-huizen heel
gewone menschen moeten leven. Zij ver-
valschen hun opdrachten en maken winkel
étalages of revue-tooneelen, en die soort
onwaarschijnlijke kamers waar geen enkel
redelijk mensch in zou willen wonen. In die
décors staan de spelers zonder het contact
In geen enkel huis zou een dergelijke
meubileering passen. Is het een wonder
dat de filmverhalen die zich afspelen
in deze soort décors onwaarschijnlijk
blijven?
te voelen tusschen hun rol en hun om
geving en zoo ontstaan de oppervlakkige,
karakterlooze films die zich even goed op
een boot als in een kelder kunnen afspelen.
Moet de film zich dan akelig getrouw
aan de werkelijkheid en niets dan de wer
kelijkheid houden, mag ze geen illusies
scheppen? Natuurlijk: ze doet niets an
ders. Ze probeert ons de illusie te geven
van een andere werkelijkheid, maar dan
moet dat er een zijn die bestaanbaar is.
Er zijn filmmenschen die deze tekort
koming ook inzien. De goede Engelsche
films die we den laatsten tijd gezien heb
ben, hebben juist als voornaamste ken
merk dat ze zich afspelen in een aanvaard-
bare omgeving, in „echte" treinen en „ge
wone huizen", in een huis waar werkelijk
eten gekookt kan worden en waar niet
ae heele inventaris er uitziet of ze onver
anderd uit een catalogus is overgenomen.
William Wyler, een van de Amerikaan-
sche regisseurs die probeeren een waar
achtiger toon te vinden, heeft laatst ver
teld dat hij zijn décors met opzet klein
liet maken, kleiner zelfs nog dan de ruim
ten die ze moesten voorstellen in werke
lijkheid geweest zouden zijn. Dan liet hij
de spelers er uren lang in repeteeren en
vertoeven, zoodat ze er in thuis raakten,
de knoppen van de deuien „vanzelf" von
den en al hun bewegingen op die na-
lij ke manier maakten, die eigen is
aan menschen als ze in een vertrouwde
omgeving verkeer en.
Verder liet hij de spelers de kleeren
die voor de opnamen noodig waren al
weken van te voren koopen en dragen
met de bedoeling dat ze er uit zouden zien
als normale kleeren, die niet toevallig al
lemaal uit een pers-inrichting kwamen.
Dit is een merkwaardig verschijnsel in
e filmwereld, vooral na den oorlog, nu
ïen uitbundigheid en weelderigheid zou
erwachten. In tegenstelling tot de dames-
ïode die het over de heele wereld zoekt
i veel kleuren en rijken opschik en daar-
ee alle besnoeiingen en tekorten van
in oorlog uit-viert, zocht de film naar
>rstrakking en verdieping, naar het be-
aderen van den ernst die enkele voor-
.reffelijke voorbeelden kenmerkten.
Dengenen die optimistischerwijze een
soort omwenteling verwachten zij wat
reserve aangeradeh. maar wie weet hou
den we uit deze periode wat goeds over.
v. G.
Financieringsregeling voor
particulieren woningbouw
De afdeeling Voorlichting van het Mi
nisterie van Wederopbouw en Volkshuis
vesting deelt mede, dat de onlangs ver
schenen „Financieringsregeling Nieuwbouw
1947" beoogt particulieren in staat te stel
len ook onder de tegenwoordige abnormale
omstandigheden nieuwe woningen te bou
wen. De inhoud dezer woningen mag ten
hoogste 500 kubieke meter bedx*agen en de
daarbij eventueel behoorende noodzake
lijke bedrijfsruimten eveneens ten hoogste
500 kubieke meter. Betrokkenen moeten
zelf ten minste 15 pet. van de bouwkosten
dragen. Het rijk verleent onder bepaalde
voorwaarden eveneens 15 pet. als tweede
hypotheek, de rest moet als eerste hypo
theek op de kapitaalmai-kt worden gevon
den. Het rijk verleent gedurende 10 jaren
(indien noodzakelijk daarna nog geduren
de ten hoogste vijf jai^en) een jaarlijksche
bijdrage, waardoor het bezit van het nieu
we pand rendabel kan worden geacht.
Wanneer de verstrekking van deze jaarlijk
sche bijdragen ophoudt zal worden be
paald, welk deel van de bouwkosten dan
nog onrendabel is. Het vastgestelde bedrag
wordt aan den betrokkene uitgekeerd, die
het dient te gebruiken ter aflossing van
de tweede hypotheek en een deel van de
eerste hypotheek. Hij houdt dus daarna
een onroerend goed in eigendom, waarvan
het bezit volkomen rendabel kan wórden
geacht. Ook de herbouw van verwoeste
woningen kan op grond van deze regeling
worden gefinancierd, waarbij de betrokke
nen dan hun Grootboekinschrijving die
nen te bezigen als het vereischte eigen ka
pitaal. De gemeentebesturen zijn omtrent
de toepassing van deze regeling ingelicht.
Wat Frankrijk en Nederland
gaan ruilen
Volgens het financieele en commercieele
accoord, dat Vrijdag te Parijs tusschen
Frankrijk en Nederland is geteekend, zal
Frankrijk in de vastgestelde periode voor
9 milliard francs (198 millioen gulden) aan
goederen naar Nederland uitvoeren. Deze
uitvoer omvat phosphaten, potasch, kolo
niale waren, -uwe er afgewerkte textiel-
stoffen, ijzei, daal. electrische gebruik*
voorwerpen ei. machinerieën.
Daartegenover zal Frankrijk o.m. land
bouwproducten, paarden, gecondenseerde
melk, kaas, pootaardappelen. cokes en elec
trische lampen invoeren Tevens werd over
eengekomen op lateren datum Nederland
sche uitrustingsstukken voor mijnenvegers
enz. aan Frankrijk te leveren.
f N HET GOEDE BOEKJE „Het muziek
leven in Nederland sinds 1880" en dat
als deel 1 speciaal over de componisten
handelt schrijft Sem Dresden o.a.:
„In weerwil er van, dat wij in de laatste
25 jaar andere verhoudingen zijn gaan be
leven tusschen kunstenaar en maatschappij
en de kunstenaars die gemeenlijk nog
als minderwaardigen, „boozen" worden
beschouwd in achting zijn gestegen, is
cr tot heden in ons volk, vooral onder de
betere standen, nog niet een gevoel van
echte waardeering, erkenning.
Misschien is een dergelijke verandering
ten goede eerder aanwezig onder de intel-
lectueele werkers en de wetenschappelij-
ken, die nog niet lang geleden, als er over
„kunst" werd gesproken, slechts dachten
aan schilderijen. In 't algemeen echter,
enkele groote centra niet meegerekend,
bestaat in de hoofden der fatsoenlijke bur
gers de meening dat een toonkunstenaar
er is om genot, van welken aaid het ook
zij, te verschaffen, en dat men hem kan
missen, aan zijn lot overlaten, als men aan
dat genot geen behoefte meer heeft. Daar
gelaten of een dergelijke egoïstische han
delwijze te rechtvaardigen is moet het
elkeen, die nadenkt, droevig teleurstellen
dat men zoo weinig het werk en de betee
kenis van den musicus, den componist in
het bijzondei-, begrijpt"-
Dit schreef Dresden in 1923. Is het on
redelijk of in ieder geval verouderd? Zeer
zeker zijn de maatschappelijke verhoudin
gen sindsdien weer verbeterd en vele men
schen hebben voor de musici een waarach
tige waardeering. Het is pok niet zoozeer
over den musicus als maatschappelijk per
soon dat ik wilde schrijven maar over iets
dat als ondertoon klinkt in Dresden's ern
stige woorden.
Het is niet onmogelijk dat een lezer na
het bovenstaande citaat uitroept: „Wat is
dat voor geklaag, vereeren wij de kunste
naars niet genoeg? Juichen wij de groote
solisten niet toe?" enz., enz. Hier schuilt
precies het misverstand. Aan toejuichingen
van bekende of geroemde solisten is in
derdaad geen gebrek maar dit enthou
siasme is omgekeerd evenredig aan een
gebrek aan besef van de beteekenis der
muzikale scheppingen. De Nederlander
wordt sinds lang van kindsbeen at' in huis,
en in de huizen van anderen, zonder opzet
vanzelf opgevoed in de meening dat de
muziek beteekent: concerten van beroemde
solisten, (al of nietjnet orkest). Het mu
ziekleven kent hij öiet van binnen, maar
van buiten: wie beroemd is. is groot. Hij
weet niet beter of de uitvoerders zijn
eigenlijk de kunstenaars, terwijl de mu-
ziek-zelf het materiaal is dat zij noodig
hebben om te spelen of te zingen. Deze
treurige situatie wordt voor een deel in
de hand gewerkt door de virtuozen, die
zelf van meening zijn dat composities al
leen beteekenis hebben voor zoover zij
voor hen als virtuozen een muzikaal mid
del tot succes zijn. En toch, de uitvoerder
is er om de muziek te dienen, en niet om
gekeerd.
Wie een orkestconcert solist bijwoont
kan niet de overtuiging krijgen, dat het
publiek-als-geheel komt uit zuiver muzi
kale behoefte: men voelt instinctief, dat
de roem van den solist de kern van de
zaak is. Ik moest dit weer denken, toen
ik onlangs een concert van het Utrechtsch
Stedelijk orkest bijwoonde. De Spaansche
pianist Eduardo del Puyeo speelde het
Vijfide Concert van Beethoven. Hij deed
dit zeer goed, zooals tientallen, ja ver
scheidene tientallen dit ook zeer goed doen.
Er is geen kwestie van dat er iets bijzon
dere aan de hand is, wanneer een gerepu
teerd pianist dit concert speelt; d.w.z. het
bijzondere is niet het spelen, het bijzon
dere is de schepping van Beethoven. De
virtuozen hebben dan soms wat men noemt
„opvattingen", maar wat beteekent dit
eigenlijk allemaal; het is waardeloos-
Eduardo del Puyeo verdiende zeer zeker
hulde, maar als het talrijke publiek als één
man overeind vliegt en langdurig applau
disseert, dan voel ik dat dit niet het bij
zondere^ de muziek, maar wel den zoo-
veelsten virtuoos geldt. Na de pauze in
troduceerde de dirigent Willem van Otter-
loo de Vijfde Symphonie van den Russï-
schen componist Chostakowitch. Als men
de prestatie van den pianist zoo fox-mida-
bel huldigt, hoe moet men dan wel de
enorme muzikale prestatie waardeeren
van dirigent en orkest, die zonder klin
kende voorbeelden uit de papieren dit
nieuwe geluid tot leven brengen! Werd
met de uitvoering van deze symphonie
geen muzikale en artistieke kracht geopen
baard? Er was een beleefd applaus, meer
niet.
De dirigent trad niet als virtuoos op,
maar had als kundig musicus het werk
zorgvuldig met het orkest gestudeerd en
liet het vorstelijk klinken; hij diende de
muziek, hij kwam op voor do eer der mu
zikale schoonheid: maar het publiek kent
de waarde der scheppingen niet. het weet
alleen maar van beroemde solisten
Zal de komende verbetering in het on
derwijs het begrip van de eigenlijke waar
de der muziek veranderen? Zullen de
nieuwe leeraren in staat zijn de jeugd op
de middelbare scholen in het hart te grij
pen en de oogen en de ooren te openen?
Zullen zij het jonge wezen kunnen bij
brengen. dat de scheppende kunst tot de
natuur en tot het leven behoort en dat
de muziekwereld een maatschappelijk or
ganisme is? Ik blijf gelooven in de muzi
kaliteit van het Nederlandsche volk, maar
ik geloof evenzeer dat de massa van het
zoogenaamde beschaafde publiek in een
conventioneelen waan leeft als men dit
tenminste „leven" kan noemen.
Tk sprak van den ondertoon in het citaat
uit Dresden's boekje. Deze ondertoon
klaagt over net gemis aan besef van de
waarde der composities. Ik wil hopen dat
in het nieuwe geslacht de behoefte aan
muziek zal leven zonder een ,overheer-
schende erkenning van beroemde namen,
maar in natuurlijke vrijheid als ongestoor
de wenseh om gevoed te worden met de
warmte van het geluid, zooals het door de
componisten is opgevangen.
HENDRIK ANDRIESSEN.
NIEUWE TSJECHISCHE FILM.
Een nieuwe' Tsjechische film „Siren" ge
titeld en vervaardigd naar der. roman van
de schrijfster Marie Majerova, behandelt
de staking der mijnwerkers ïr. Kladno vijf-
:ig jaar seisden en zal vertoond worden op
het filmfestival in Tsjechoslcwakije. In
J Engeland zn' de rolp de volgende
i maand onde» ien titel ..Stok.ng'' worden
vertoond voo- 'eden der regcering en van
het parlemeni en voor prominente- figuren
uit film- en cultureele kringen.
Dr Karl Boehm. de bekende Bruckner-
•ltrlgent. wiens houding onlangs door de
Engelsche instanUes te Gary opnieuw onderzocht
Is, heeft verlof verkregen om weer te dixl-
geeren.