3
Literaire kanttekeningen
Willem Dooyewaard: Nederlands werk
van een internationale allure
Louis Bouwmeester, de grote
ZATERDAG t NOVEMBER 1947
3
De 9 Muzen
Kroniek der Poëzie
j 7 IT DE BUNDELS POEZIE. die voor
bespreking gereed liggen, kies ik er
ditmaal twee, tot zeer verschillende perio
den behorende: het zojuist verschenen
eerste deel van Frans Bastiaanse's „Vi
zamelde Gedichten" (uitgegeven als tweede
publicatie in de welverzorgde reeks „Per
petua", bij A. W. Bruna te Utrecht) en di
verzenbundel „Na de Reis" van Ab Visser
(N.V. Arbeiderspers ,Amtserdam). Juist
omdat er in menig opzicht zoveel verwant
schap is tussen deze beide dichters hun
beider werk is dóór het sterkst waar zij
zingen van wat het zuiverst overeenstemt
met hun eigenlijke talent: natuurschoon en
het menselij k-minnend hart worden we
weer eens (en dat bijna met beklemming)
gewaar, hoe diep de kloof is die de eerste
wereldoorlog (en in nog meerdere mate:de
tweede) geslagen heeft tussen een leven
van argeloos, blijmoedig genieten met de
zinnen van al het ogensehoon dat onbe
zwaarde tijden om ons heèn kunnen tove
ren, zoals vóór 1914, en de vertroebelde,
problematische, bijna met een beangst en
schuldig hart gulzig veiliggestelde schoon
heid nauwelijks meer onverdeeld en
nimmer onaangetast ontvangen van ons
verward en bedreigd tijdsbestek.
Men heeft aan de jongere dichters vaak
hun bitterheid, schamperheid, hun ont
goocheling en zich te weer stellend sarcas
me verweten en een welgemoed, levens-
vreugdig vers van hen verlangd. Maar kan
men van een jongere dichtergeneratie, op
gegroeid in een ontredderde wereld, mag
men van hen, die krachtens hun kunste
naarsschap nu eenmaal alle geluiden ook
de onheilspellende en verstorende op
vangen met de zo oneindig gevoeliger
klankbodem van hun dichterhart, anders
verwachten dan dat in hun vers de ont
nuchtering, ontluistering, verdooldheid van
een dusdanig ontwrichte tijd als de onze,
tot woord wordt, voor zover zij zich niet,
tot een oudere generatie behorend als Ro
land Holst en van Eyck bij voorbeeld,
wist te zuiveren en redden in een eigen
wereld? Niet iedere dichter is het als Ber-
tus Aafjes gegeven zich het stof van zoveel
cultuurpuin van de voeten te schudden en
licht te gaan op de glans van een licht vers,
al is het maar voor enkele gelukgezegende
strofen, in wier onderstroom ook dan nog.
voor wie goed luistert, tragisch en daarom
dubbel- ontroerend, de nagalm is te horen
van een weemoed in een zo broze geluks-
droom, die een meedogenloze tijd nauwe
lijks duldt.
Bastiaanse's eerste deel van zijn levens
werk, kort voor zijn dood door hem zelf
hijeengelezen, omvat de periode 1890-1913.
Wat een simpel-blij genieten nog van een
zinnenstrelend natuurtafereel, van lande
lijke bekoorlijkheid: wat een impressionis
tische weelderigheid van kleuren, klanken
en beelden: wat een bijna kinderlijke, wel
dadige blijdschap om de roep van de koe
koek, „de gouden rokken van de zon die
ragfijne gouden mazen spon"; wat een
vredige bezonnenheid in avondschemer,
wat een jubel om zonneglans, koren te
veld, paarden op de akker, dromende einde
loze hei, scherende zwaluwen, verre ves
perklanken, „een gouden wolk in 't klare
blauw", het trilleren van de leeuwerik,
een met zoveel zoete herinneringen geze
gende zomerochtend 'n feest der zinnen,
getemperd alleen door het verloren geluk
van een liefhebbend hart, de weemoed om
een zomerafscheid, een mistkille herfstdag
cn een enkel maal óók door het in
deze dichtersdroom ontstemmend-door
dringend bewustzijn, te leven „te midden
van een dor geslacht
dat alle schoonheid mag vergeten
en met de les: van veel-te-weten
en practisch-wezen-om-te-eten,
als levensleer wordt grootgebracht."
Geen groot dichter, Bastiaanse, maar in
zijn tijd omringd door groten als Henriëtte
Roland Holst, Boutens, Leopold, toch min
der geëerd dan hij verdiende; een dichter
zuiver van toon, vaardig in verstechniek,
beminnelijk en ondanks alle eenvoud zeker
niet zonder diepgang in zijn natuurlijk
zingend vers dat, al mag het soms her
inneren aan Heine, Hooft of Staring, altijd
eigen is van rhythme en vaak verrassend
van rijm.
En nu Ab Visser. Zegt het niet genoeg
als hij deze zelf gekozen bloemlezing uit
vroegere bundels opent met een sober
impromptu, waarin de dichter bezingt, hoe
argeloos-blijmoedig. hoe zorgeloos en vrij
hij, vervuld van 's levens lieflijkheid, zijn
weg had willen gaan, „met lach en los
gebaar", zoals het elders klinkt, en nu met
de „resonans van schone dingen fn het
hart die het verdriet te zwaarder maakt",
bekennen moet:
„Laat nu maar Uw nachten neer
voor de schanden dezer dagen,
Beer, dit spel verveelt te zeer,
dan dat Gij 't nog zou verdragen
En hij, voortgekomen uit het Protes
tantse dichterskamp, moet ergens deze re
gels schrijven: maar Vader, van 't
wanhopig bidden, zijn onze harten vaak
zo moe.Ook voor hem is de Natuur
lavende troost, maar zo onbevangen, zo
onmiddellijk als bij Bastiaanse, kan ze het
niet meer zijn; ze is tot een bijna steels
betreden sprookjesland geworden, waar
„de wereld en haar luide stem" een ogen
blik hoe kortstondig ontvlucht kan
worden, omdat het hart toch blijft hangen
aan ,,'t verradene geluk en hunkrend luis
tertIs het dan niet begrijpelijk dat
deze dichter, als hij zich van Gogh in Ar
ies denkt, deze regels schrijft: „verbijste
ring werd mij het leven, kleur en gloed, en
God een zon. wentelend in het Blauwe.
Of elders: „O, eindelijk te vergeten dat er
Biets rest dan een geur van oude bomen?"
En ondanks dit alles is het hem toch ge
geven, lief te hebben, te verlangen, te ver-
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 1 NOVEMBER
Stadsschouwburg: ,,'t Begon zo onschuldig".
I uur. Gebouw V ereniging van Vrijzinnig Her
vormden: Ned. Ver van Spiritisten ..Harmonia",
Allerzielenherdeniktng, 8 uur. Palace: De sleu
tels van het Koninkrijk", alle leeft.. 2.30. 6.30 en
15 uur. Luxor: „De Jantjes", 14 J„ 2.30, 7.00
en 9.15 uur. City: „Gekooide jeugd", alle leeft.,
2.15. 4.30, 7.00 en 9.15 uur, Spaarne: „De vrouwe
lijke Tarzan", tweede deel, 14 j„ 2.30, 7.00 en 9.15
uur. Frans Hals: „Walvis in zicht", alle leeft.,
2.30, 7.00 en 9.15 uur. Rembrandt: „Acht profes
soren en één meisje", 14 j„ 2.00, 4.15, 7.00 en
•.15 uur.
ZONDAG 2 NOVEMBER
Stadsschouwburg: Aerdenhouts Kindertoneel
„Sneeuwwitje", 2 uur; „Per luchtpost", 8 uur.
Frans Hals Museum: tentoonstelling naald- en
kunstnaaldwerk, 10 tot 5 uur. Bioscopen: Middag
en avondvoorstellingen.
MAANDAG 3 NOVEMBER
Stadsschouwburg „De grote race", 8 uur. Nij
verheid, Voordracht H. C. Vexkruysen „De weg
tot zuiver levensbegrip". Bioscopen: Middag- en
avondvoorstellingen.
wachten, al? een dichter in „Gods achter
tuin gelaten", om er vlugge vlinders na te
en verbaasd het werk der mieren ga te
jagen, honing te puren uit de rode klaver
slaan. Ja, ondanks dit alles herkent hij
in de stille sneeuwochtend het „wit dat
zich in hem moest bevinden".
Misschien had Ab Visser bij de samen
stelling van zijn bloemlezing nog selectie
ver, nog critischer ten aanzien van eigen
werk moeten zijn en zou deze bundel aan
kwaliteit gewonnen hebben wat hij aan
kwantiteit verloor. Maar hem, die uit een
werkelijk beleden leed zoveel goeds en
schoons wist te puren als in het beste dezer
verzen bijeenstaat, moet men wel van har
te toewensen dat dit verlangen in vervul
ling ga:
„misschien dat deze nacht mij voor
't verraad behoedt
als ik kan vluchten in mijn
zelfvertrouwen."
C. J. E. DINAUX.
I Nederlands fabrikaat. Het ResidenUe-orkes:
i heeft op haar programma's voor het komende
seizoen in het geheel zeven werken van Neder
landse componisten, waaivan de speeiduur ln
totaal twee uur bedraagt, opgenomen.
Komt, ziet en geniet. De expositie van de
j Weense kunstschatten (zonder de schilderijen)
Is tot 9 November verlengd.
I Muziekprijzen. De gulle stad Amsterdam
kende aan Adriaan Bonsel 700 gulden toe voor
zijn „Suite voor fluit en orkest", gaf 300 gulden
aan Koos van der Griend voor zijn „Trio voor
viool, alt en violoncel" en 500 gulden aan Klaas
van Oostveen voor zijn koorwerk „Stabat
Mater".
Psalmensymphonic. Het Residentieorkest zal
onder leiding van Frits Schuurman een uitvoe
ring van de „Symphonie des psaumes"
(Psalinensymphonie) van Igor Strawinsky geven.
Exposities, De koningin heeft Vrijdagmiddag
vergezeld door burgemeester Am. J. d' Ailly de
Breltnertentoonstelling m het Stedelijk Museurn
te Amsterdam bezocht. Om half vier begaf Hare
Majesteit zich naar het Rijksmuseum, waar zij
de nog aanwezige Weense kunstschatten be
zichtigde.
Een beeld uit het hedendaagse Bataviam et zijn drukke straten en herlevende be
drijvigheid van toko's en restaurants.
Tot 15 November exposeert Willem
Dooyewaard bij Leffelaar Grote Markt,
Haarlem. Zijn werk heeft in de vorm niets
Nederlands, in kleur echter verloochent
het de Nederlander niet. Het is knap van
tekening en wijst op groot gemak van
werken. De techniek is open en eerlijk.
Niets wordt verborgen of weggemoffeld in
halfkennis.
Bijna al het geëxposeerde is van inter
nationale allure. „Gezicht op Menton" en
„Vismarkt te Nice" zijn er om dit onder
meer te bewijzen. Niet om het onderwerp,
want „Handweefster op Bali" bezit in de
kleur meer Hollandse accenten dan het
onderwerp zelf zou doen veronder
stellen. Dooyewaard blijft als colorist Hol
lander, wót hij ook onderneemt. In het
kordate, eerlijke portret van Henri de
Vries zit dezelfde opmerkenswaardige
eigenschap. Het is er des te interessanter
om en een beeltenis van belang geworden.
Over de vele in foto-reproductie aan
wezige portretten kan ik natuurlijk niet
oordelen, ofschoon wel is te constateren,
dat de tekening meestal correct is. Willem
Dooyewaard contoureert sterk en zijn vaste
tekenmanier kan zich dat veroorloven.
Markant en karakteristiek zijn op deze
manier de tekeningen naar „Balletmeisjes"
geworden. Zijn deze oefenende balletteuses
niet getekend naar het Ballet te Nice?
Sedert het glorieus moment waarop
zijn balletteuses in brillante kleuren
licht als vlinders tekende en schilder
de, is het moeilijk geworden om iets nieuws
te brengen in dit „genre", 't Is een lelijk
woord, maar duidt precies aan wat be
doeld wordt.
Degas maakte „het balletmeisje" klas
siek zoals Breitner het deed met het Am
sterdamse „waspitje". Beiden werden door
deze grootmeesters „ontdekt".
Nu geeft Willem Dooyewaard er toch
wel een eigen accent aan, dat graag wordt
geaccepteerd. Men vindt het ook in de
soms wat ztvare schilderijen, die dit vlin
derlichte onder welp behandelen.
Curieus is dit alles ongetwijfeld en deze
choregrafische voorstudiën zijn zeker
merkwaardig, maar ik zou toch wel gaarne
't ballet-als-motief eens willen zien, de
actie, de beweging waarvoor deze danse
ressen de vóóroefeningen maken, kort ge
zegd: het ballet zelf. Ik geef tde, dat er
achter de schermen soms meer romantiek
leeft dan op de planken. De moeite waard
zijn deze „studiën" in ieder geval en waar
het de olieverfschilderijen betreft soms van
zeer fraaie toon. Vooral „Balletmeisje" en
„Balletteuse" bewijzen dit. In het laatste
werkte het model zelf niet weinig mee aan
het charmerende geheel.
Prix de Rome voor schilder
en beeldhouwkunst uitgereikt
De 32-jarige Marius de Leeuw uit 's Her-
togenbos en de 31-jarige Amsterdammer
Cornelis Hund hebben ieder de gouden
medaille van de „Prix de Rome" ontvan
gen, respectievelijk voor monumentale en
versierende schilderkunst en voor monu
mentale .en versierende beeldhouwkunst.
De tweede prijs voor monumentale en ver
sierende beeldhouwkunst, de zilveren Prix
de Rome medaille, werd toegekend aan de
29-jarige Nico Onkenhout uit Amsterdam.
De opdracht voor de schilders luidde: het
vervaardigen van een ontwerp voor een
glas in loodraam, waarop een allegorische
voorstelling moet worden afgebeeld van
onderdrukking, verzet en bevrijding, die
voor de beeldhouwers het vervaardigen
van een kleimodel, voorstellende de ge
boorte van Venus en twee reliefs van lente-
motieven, uitgevoerd in steen. Het geheel
moest kunnen dienen als ornament, aan te
brengen boven de hoofdingang van de
Academie.
De eerste prijswinnaars zullen het aan
de „Prix de Rome" verbonden stipendium
ontvangen en in de gelegenheid worden ge
steld in het buitenland hun studie voort te
zetten.
Bij de tekeningen is er een „Zittende
Balletteuse", die volkomen de zware con
tourlijn rechtvaardigt. Het mooie silhouet
wordt er nog door geaccentueerd. „Oefen
stand" is meer dan een studie het is een
karakterportretje en 't zou mij verbazen
als de gelijkenis niet frappant was.
Al deze tekeningen zijn even zovele illus-
tratiën van het zwoegen der toekomstige
ballerina's, het werkelijk zware leven van
deze vederlichte wezentjes. Zij vormen het
hoogtepunt in deze fraaie tentoonstelling,
die om meer dan één reden belangstelling
verdient. HERMAN MOERKERK.
Een goede ruil komt
militair duur te staan
Voor de krijgsraad te velde te Assen had
zich de fourier der demobilisatiecompagnie
P. uit Meppel te, verantwoorden, die zich
aan overtreding der deviezenbepalingen en
de tabaksdistributiebeschikking heeft schul
dig gemaakt. P. schreef na de bevrijding
aan Amerikaanse relaties met wie hij vóór
de oorlog zaken als philatelist had gedaan.
Hij zond hun een 'aantal postzegels van ge
ringe waarde, waarna de Amerikaanse ken
nissen hem 30.000 sigaretten stuurden,
welke hij in Nederland zonder bon ver
kocht.
Wegens, overtreding van het deviezen-
besluit werd tegen hem 6 maanden geëist
en wegens overtreding van de tabaks
distributiebeschikking een geldboete van
5000 of 6 maanden hechtenis.
Toneelherinneringen en toneelporfretten
I N MIJN VORIG ARTIKEL schreef ik
reeds, dat ik Louis Bouwmeester in
zijn glorietijd, toen hij aan de Kon. Ver.
„Het Nederlands Toneel" verbonden was.
niet heb gezien. Vele van zijn beroemde
rollen, zoals zijn Oedipus, Harpagon. San-
cho Panza en zijn Shakespeave-rollen
Richard III, Coriolanus, Marcus Antonius
en Autolycus speelde hij voor mijn tijd.
Maar in hoevee) rollen heb ik hem na 1904
nog bewonderd! Shylock, Lode wijk XI,
Coupeau in De Kroeg Pancras Duif,
Nareiss, Sachel in Ghetto rebbe
Sichel in Vriend Fritz, wachtmeester
Volkhardt in Taptoe Cyrus Blen-
korn in De Fabrieksbaas Hein
Roekoe. Wilco de Hond in De rechte
Lijn overste Schwartze in Mijn thuis,
Voerman Henschel, Flambeau in Het Ade
laarsjong.ze zijn voor altijd in mijn
geheugen gegrift.
Men vraagt mij dikwijls, of Bouw
meester nog in het répertoire en de speel
stijl van tegenwoordig zou passen. In de
meeste stukken zeer zeker niet, want
Bouwmeester's genie verlangde rollen van
zeer groot, liefst zelfs heroïsch formaat
en die worden tegenwoordig maar weinig
geschreven. In salonstukken voelde Bouw
meester zich nooit op zijn plaats en men
heeft hem dan ook zelden in zulke stuk
ken ingedeeld. De ról van een gewone
„meneer" lag hem niet. Bouwmeester was
geen acteur voor de min of meer vlakke
salonkunst; hij haatte het „thee-lebberen"
en koffiedrinken op het toneel. Zijn sterke
potige vuisten en het fijne, porceleïnen
theekopje waren niet voor elkaar gemaakt.
Ik heb dat nooit betreurd. Er waren ge
noeg talenten, die het kopje konden han
teren, maar het zwaard van Richard III,
het mes van Shylock en het geweer van
Flambeau pasten volkomen in de hand
van dit genie. „Meneren" waren er genoeg,
maar slechts weinigen verstonden als hij
de kunst om een koninklijke mantel met
majestueuse waardigheid te dragen en
werkelijk koning te zijn.
Bouwmeester was in waarheid een
meester in het bouwen en hij verlangde
dan ook naar rollen, waaraan te bouwen
viel, zodat de figuren voor de toeschou
wers kwamen te staan als gehouwen uit
graniet. In een modern ensemble en in
stukken van nu zou een speler als Bouw
meester niet passen; hij was ook in zijn
tijd feitelijk geen ensemble-speler. Hij
stak er te veel boven uit, maar dat kwam
enkel, omdat hij voor bijna elk ensemble
te groot was. Hij trok door zijn genie door
gaans zo sterk de aandacht, dat de an
deren geheel in de schaduw bleven of
zelfs in het niet verzonken-
In de laatste jaren van zijn leven reisde
Bouwmeester met een gezelschap, dat fei
telijk niet meer dan een Schmiere-troep
was. Dat zijn spel in zo'n milieu dikwijls
aan solo-spel deed denken, was niet te
verwonderen. Hij speelde zijn omgeving
totaal weg. Maar tqen ik hem in April
1911 te Berlijn zag als Shylock te midden
van enkel spelers van het Königliches
Schauspielhaus rees hij even goed toren
hoog uit boven dit toch zeker niet min
derwaardig milieu en zag ik hem en hem
alleen. En ook, toen hij met Het Neder
lands Toneel, aan welk gezelschap hij door
de invloed van Jhr. A. W. G. van Riems
dijk en Herman Roelvink in de oorlogs
jaren van 19141918 weer verbonden is
geweest, in De Koopman van Venetië
speelde, waren Rika Hopper als Portia en
Cor Schulze als de oude Lancelot de
enigen, die naast Bouwmeester nog de
aandacht wisten te trekken. De edelen
van Venetië verdwenen allen geheel in de
schaduw van deze Shylock, waarin Bouw
meester de haat en het verlangen naar
wraak van een eeuwen lang vervolgd ras
in een apotheose van toneelspeelkunst
wist te geven.
Er is over Bouwmeester's Shylock heel
wat geschreven en het is niet te ontken
nen. dat Shakespeare in de opvoeringen
van Bouwmeester wel enigszins geweld
werd aangedaan. Bouwmeester ging zelfs
zo ver dat hij het zo poëtisch en prachtig
geschreven laatste bedrijf zonder enige
égards voor de dichter geheel coupeerde
en het stuk na een zeer verwrongen slot
onmiddellijk na de veroordeling van
Shylock liet eindigen. Bouwmeester gaf
niet het blijspel De Koopman van Venetië
maar het drama Shylock en daarom was
in zijn opvatting dit meesterwerk van
Shakespeare met de rechtsscène geëindigd.
Toen Bouwmeester in 1914 bij het
„Neerlands" terugkwam, zette men De
Koopman van Venetië onmiddellijk op het
répertoire en moest Bouwmeester zich
schikken naar de artistieke inzichten van
Roelvink, die de regie voerde en het laat
ste bedrijf zeer begrijpelijk niet wil
de couperen. Wij kregen dus toen zoals
ook in de voorstelling met Bouwmeester
te Berlijn De Koopman van Venetië in
zijn geheel te zien. Maar zodra was Bouw
meesters contract met de Koninklijke
Vereniging geëindigd, en was hij weer
„vrij", of hij speelde opnieuw de Shylock
zonder het laatste bedrijf, wel wetend, dat
het publiek toch om hem en om hem al
leen dit werk van Shakespeare kwam
zien.
De laatste keer, dat ik Bouwmeester
Shylock zag spelen, was in Mei 1924 te
Haarlem. Dit afscheid want een af
scheid werd het, al vermoedden wij toen
nog niet. dat wij hem nooit meer op de
planken zouden zien zal voor mij on
vergetelijk blyven. Enige maanden te
voren was hij voor het eerst ik schrijf
hier later nog over nadat hij door een
auto-ongeluk twee ribben en een been
gebroken had, weer opgetreden in Vriend
Fritz en ik herinner mij, dat Ko van Dijk
Sr. toen tegen mij zei: „Nu ja, de rebbe
kan hij zittend spelen, of steunend op een
stok. Maar Shylock, nee, dat zal wel nooit
meer gaan, want dat eist een acteur op
volle kracht!"
Welnu, wij zagen die avond in Mei het
wonder, dat de pas herstelde 81-jarige
Bouwmeester de Shylock nog speelde,
misschien wat soberder dan vroeger, maar
toch met zoveel kracht als geen ander
Nederlands toneelspeler in de bloei van
zijn leven het had kunnen spelen. Slechts
enige kleine wijzigingen bracht hij aan in
zijn spel. Zo liet hij zich niet zoals hij
gewoon was op de grond vallen bij de
ontdekking van Jessica's vlucht en kroop
hij bij de rechtzitting aan het slot niet.
meer op zijn knieën naar de doge. Hij
speelde de scène, toen de doge hem de eis
stelde Christen te worden, staande, maar
groter dan ooit was de indruk, die hij
maakte. Als een beeld van ontzetting,
heel het toneel beheersend, stond hij daar
zwijgend, prachtig van plastiek. Zo zie ik
hem altijd nog voor mij in al zijn groot
heid. Het is de laatste herinnering, die ik
aan Louis Bouwmeester heb bewaard.
J. B. SCHUIL.
Dansleraren, die voor erkenning in aanmer
king komen zulleo voor 1 April IMS een vanwege
de minister van Onderwijs. Kunsten en Weten
scheppen gewaarmerkt diploma ontvangen. Het
bezit daarvan vormt een aanwijzing voor de ge
schiktheid van de bezitter om als dansleraar op
te treden.
Een Amerikaans vliegtuig steeg in New
York op met acht koeiendie naar Argen
tinië moesten worden gebracht. Het daalde
in Buenos Aires met een passagier méér.
Onderweg werd namelijk een kalf geboren.
het witte doek doen leven, hebben
meestal de neiging tot romantiseren. In
hoeveel films gaat de regel niet op, dat
de bewogenheid van het gevoels- en ge
moedsleven meer de nadruk krijgt dan de
weloverwogen beslissingen waartoe het
verstand in staat stelt! Trouwens, ook als
de filmers minder consequent in hun voor
keur waren, zou het die richting uit gaan,
want elke massale suggestie en dat is de
film toch maar richt zich tot het gevoel
en niet tot het verstand. Nu en dan echter
s-zoeken de filmmakers een
T-i i onderwerp op dat zo hevig
ril TTl I romantisch is, dat men wel
I Hill eens zijn ogen uitwrijft en
v y vraagt: „In wat voor een
tijd leef ik eigenlijk en wie zijn myn me
demensen die in dichte drommen hier naar
komen kijken?"
Zo'n bijzonder geval is „Woeste hoogten",
een film van William Wyler, die onder de
Amerikaanse regisseurs werkelijk niet tot
de minsten gerekend mag worden ge
maakt naar het boek van een der drie
zusters Bronte „Wuthering heights".
De verhouding tussen het literaire gegeven
en de filmische bewerking is in zoverre
verantwoord dat tenminste het romp-
verhaal is overgebleven; dat van twee
kinderen die elkaar eeuwig trouw zweren
en hun leven lang gebukt gaan onder het
besef dat hun karakters, en omstandig
heden geen blijvend geluk mogelijk maken.
Het is op en top een verhaal uit de ro
mantische school van de eerste helft der
negentiende eeuw (het boek verscheen in
1848). Wilde, stormachtige gevoelens over
heersen de werkelijkheid. De hoofdfiguren,
gekweld en voortgestuwd door een duistere,
noodlottige liefde, bewegen zich afwisselend
in een sprookje en in een nachtmerrie. Zo
hevig is de bewogenheid van hun inner
lijk dat zij nergens in harmonie kunnen
leven en zij zich zelf tenslotte verliezen in
een heftig verlangen naar zelf-vernieti-
ging.
Deze soort romantiek is kenmerkend voor
haar tijd, waarin ze een weerslag was op
het verstandelijk karakter der renaissance
en de platheid van een burgerlijke samen
leving. In onze tijd is zij een incourant
artikel geworden. Niet omdat wij werkelijk
zo nuchter zijn als we elkaar wijs proberen
te maken, maar omdat onze romantiek van
een ander gehalte is. Het verlangen er naar
uit zich vooral in de halve kunst die het
populairst is en waarin wordt gedweept
met ideale liefde en een paradijsachtig be
staan liefst op een ver eiland, buiten alle
zorgen van de wereld. Zelfvernietiging, het
verlangen om te sterven klinkt er echter
niet in, het verlangen naar vergetelheid
daarentegen wel. De smart om de boze
wereld heeft in onze romantiek een veel
gematigder aard en het verlangen om te
zwijmelen in verdriet en van wanhoop te
sterven typische uiting van de romantici
van honderd jaar geleden kennen wij
niet.
En dat is het punt waar de film van
William Wyler haar effect mist. Men kan
ook zeggen: waar de regisseur gefaald heeft
de geest van Emily Bronte's boek uit te
beelden. Want de geschiedenis van de
zwerver Heathcliff, die zich voor eeuwig
gebonden waant aan zijn Cathy, maar er
vaart dat zij toch aan een conventioneel en
geborgen leven de voorkeur geeft, is wel
erg ontroerend maar in onze ogen helemaal
niet vervuld van het onverbiddelijke nood
lot dat in de oorspronkelijke roman wel te
vinden was. William Weyler heeft, naar het
schijnt, gedacht dat dit wel uit de sfeer zou
groeien, maar het groeit niet en ondanks
Laurence Oliviers goede vertolking van
Heathcliff is die een lastige, onberekenbare
kerel, maar geen held, die te kampen heeft
met de geheimzinnige macht van een wilde,
onberekenbare liefde.
In onze ogen heeft hij het er zelf naar
gemaakt wanneer hij steeds verder afraakt
van de vervulling van zijn ideaal en even
min is zijn wraakgierigheid iets wat on
vermijdelijk of zelfs ook maar natuurlijk
aandoet.
De romantiek van dit geval trekt velen
aan en de goede verfilming van William
Wyler zal hen zeker boeien met een sug
gestief beeldenspel van de eenzame vlakten
van Yorkshire, waar een bouwvallig huis en
een sombere rots belangrijke onderdelen
van de sfeer zijn. Maar door deze herschep
ping is van de diepere grond van het ver
haal niets overgebleven: deze soort van
romantiek is voor ons steriel en dus hoog
stens geschikt in haar oorspronkelijke
boek-vorm tot zijn recht te komen, om een
nieuwe vormgeving bezieling te geven u-as
zü ongeschikt. v. G.
Negeniiende-
eeuwse roman
tiek onder het
stof vandaan
gehaald in Wil
liam Wylers
film „De woes
te hoogte":
Merle Oberon,
Flora Robson,
Lawrence Oli
vier en David
Nivcn in een
heel erg bewo
gen scène*
Over Muziek
Impressionisme
DE FRANSE MEESTERS Debussy en
Ravel worden meestal in een adem
genoemd. Men heeft algemeen het besef,
dat men bij een wandeling door het ont
wikkelingsgebied der muziek in de fan
tastische tuinen dezer componisten een
belangrijke grens heeft overschreden. Al
les wat men er hoort is nieuw. Toch is
ook hun landschap niet uit de lucht ge
vallen en het is ook niet juist te menen
dat zij dezelfde stijl hebben, of als een
soort tweelingbroeders in het muzikale
leven stonden, sierlijk uitgedost in dezelf
de precieuse en zeldzame kleren. Vele be
langstellende en goed-menende dilettan
ten houden de beide meesters voor zoge
naamde impressionisten cn ook dit bete
kent een gevaarlijke betiteling.
De aanduiding impressionisme werd om
streeks 1900 op sommige composities toe
gepast naar aanleiding van de impressio
nistische schilderkunst. Men zag zekere
overeenkomsten tussen de werkwijze van
de schilders, die de contouren in de
structuur hunner scheppingen afhankelijk
maakten van de algemene werking van
het licht die de compositie van hun voor
stelling niet meer bepaalden naar de be
slissende begrenzing van het eenmaal ge
kozen vlak en de opvatting der compo
nisten, dat de factuur van een stuk muziek
niet behoeft bepaald te worden door
reeds bestaande vorm en de samenstel
lende elementen melodie, harmonie en
rhythme als natuurlijke factoren niet ge
determineerd zijn door het gebruik, dat
de klassieken en romantici er van maak
ten. Het woord -^an Debussy: „Men moet
door de geopende vensters naar de vrije
hemel kijken" is niet alleen beroemd,
maar was ook lange tijd berucht. Velen
beschouwen het impressionisme in de mu
ziek als een enigszins negatieve zaak; de
muziek werd een onbepaald klankenspel,
waarin de muzikale elementen zonder
klassieke samenhang het effect, dat een
of ander onderwerp op de componist had
gemaakt, moesten weergeven. Het werk
werd dus een verklanking van de impres
sie, van de indruk. Als voorbeelden kan
hierbij gedacht worden aan de Préludes
van Debussy en sommige andere werken
als „Jardins sous Ia pluie" en bijvoorbeeld
„La Mer" voor orkest, van dezelfde com
ponist.
Voor zover in 't algemeen beschouwd
een impressionistisch muziekstuk een
schildering is van het onderwerp is het in
principe zwak. Voor zover het een muzi
kale gestalte van het sentiment en de fan
tasie van de maker is kan het goed zijn.
De impressionistische werken van Debussy
zijn niet goed. omdat ze iets duidelijk
weergeven dat buiten hem bestaat, maar
voor zover ze een concrete muzikale ge
stalte zijn, waarin het natuur-materiaal
der muziek en de muzikaliteit van de com
ponist in evenwicht leven. De aandoenin
gen, welke zulk een compositie doen ont
staan, kunnen wij niet bepalen, maar het
is zeker dat een duurzaam kunstwerk
niet tot stand komt zonder bijzondere in
nerlijke bewogenheid. Er zou heel wat
minder verwarring en wanbegrip wezen,
wanneer de Franse comoonisten de aan
leidingen tot hun composities hadden ver
zwegen en geen titels boven of onder hun
stukken hadden gezet. Ik ken mensen, die de
Franse impressionistische muziek alleen
maar schilderachtig vinden, maar er niet
tegen op zien om met alle geweld naar
onderwerpen, voorstellingen en andere
reële aanleidingen bij Chopin's klavier
muziek te zoeken. De beroemde étude in
c mineur moet beslist de revolutie-étude
heten. Is de enthousiaste muzikale energie
van Chopin niet voldoende? Ik ken pia
nisten, die zich 't hoofd pijnigen met het
zoeken naar de betekenis van de finale
van Chopin's Sonate in bes. Het is onge
twijfeld een liefdevolle bezigheid, maar
men mag niet vergeten dat de muzikale
fantasie een zaak op zichzelf is en dat
zelfs uitlatingen van de componisten over
de zogenaamde inhoud niets of slechts
heel weinig zeggen. Want ook de compo
nisten weten niet precies wat zij maken,
al zijn zij volkomen zeker van hun zaak!
Wanneer bij schilderijen de „getrouwe"
weergave van het onderwerp niet beslis
send is voor de schoonheid, hoe zou dan
bij de muziek de aanleiding tot het compo
neren zich als inhoud moeten rechtvaar
digen?
Dit alles geldt natuurlij^ instrumen
tale muziek in hoofdzaak. Bij de vocale
muziek staan de zaken weer anders en ik
mag hierbij misschien herinneren aan
vroegere artikelen onder deze rubriek.
Toen de Franse impressionistische mu
ziek indertijd bekend werd hebben vele
componisten, die enig talent hadden, de
verkeerde conclusie uit het verschijnsel
getrokken. Zij meenden dat het hek van
de dam was en zij hebben Debussy's zoge
naamde vrijheid verkeerd begrepen. Zij
gaven de conservatieve musici wapens in
de hand, wanneer zij sentimentele klank
stukken gingen maken, die slechts orde
loze schilderijen leken. Inderdaad moest
voor de serieuze en ontwikkelde muziek
liefhebber het gehele impressionisme wel
een artistieke decadentie lijken. In de we
reld der componisten is men echter wel
van de dwalingen teruggekomen. Overi
gens is het vals-romantische begrip over
de voorstelling in de muziek blijven be
staan. Men geneest zich echter niet, wan
neer men meent dat het begrip poëzie van
de muziek moet uitgesloten worden. De
poëzie is geen klein gevoels-begrip, maar
een grote essentiële zaak. Zij is het wezen
van alle kunst, misschien te beschrijven
door aestheten. maar in geen geval ver
klaarbaar. Zij is het wezen van Debussy's
muziek, onafhankelijk van de titels van
zijn werken: zij behoeft voor haar stra
lende openbaring geen vingerwijzingen
naar aanleidingen, zij behoeft echter de
aandacht van de componist voor de vor
ming van haar gestalte. Zij zal voor de
onbevangenen altijd kenbaar zijn, al zal
't nooit mogelijk zijn haar te verklaren.
Het misstaat onze geest niet te zwygen,
wanneer het hart door het geluk wordt
aangeraakt. HENDRIK ANDRIESSEN.
Dieren en planten op Mars?
Volgens dr. G. P. Kuiper, directeur van
de Amerikaanse observatoria van McDo
nald en Yerkes, is het heel goed mogelijk,
aldus meldt de Christian Science Monitor,
dat er zich planten en misschien wel die
ren op de planeet Mars bevinden. Dr. Kui
per heeft ontdekt, dat Mars een infrarood
spectrum heeft en dat carbonium dioxide
aldaar in gelijke hoeveelheid aanwezig is
als op aarde. Hoewel het bekend is, dat de
gemiddelde dagtemperatuur in de warmste
gebieden van Mars waarschijnlijk onge
veer 50 graden Fahrenheit bedraagt en de
temperatuur des nachts tot 112 graden on
der nul daalt, een koude, waar alleen bac
teriën, mos en korstmos tegen bestand
zijn, acht men het mogèlijk, dat er zich op
Mars vormen hebben ontwikkeld, die ge
heel verschillen van hetgeen men op aarde
kent.