3 Literaire kanttekeningen Willem Dooyewaard: Nederlands werk van een internationale allure Louis Bouwmeester, de grote ZATERDAG t NOVEMBER 1947 3 De 9 Muzen Kroniek der Poëzie j 7 IT DE BUNDELS POEZIE. die voor bespreking gereed liggen, kies ik er ditmaal twee, tot zeer verschillende perio den behorende: het zojuist verschenen eerste deel van Frans Bastiaanse's „Vi zamelde Gedichten" (uitgegeven als tweede publicatie in de welverzorgde reeks „Per petua", bij A. W. Bruna te Utrecht) en di verzenbundel „Na de Reis" van Ab Visser (N.V. Arbeiderspers ,Amtserdam). Juist omdat er in menig opzicht zoveel verwant schap is tussen deze beide dichters hun beider werk is dóór het sterkst waar zij zingen van wat het zuiverst overeenstemt met hun eigenlijke talent: natuurschoon en het menselij k-minnend hart worden we weer eens (en dat bijna met beklemming) gewaar, hoe diep de kloof is die de eerste wereldoorlog (en in nog meerdere mate:de tweede) geslagen heeft tussen een leven van argeloos, blijmoedig genieten met de zinnen van al het ogensehoon dat onbe zwaarde tijden om ons heèn kunnen tove ren, zoals vóór 1914, en de vertroebelde, problematische, bijna met een beangst en schuldig hart gulzig veiliggestelde schoon heid nauwelijks meer onverdeeld en nimmer onaangetast ontvangen van ons verward en bedreigd tijdsbestek. Men heeft aan de jongere dichters vaak hun bitterheid, schamperheid, hun ont goocheling en zich te weer stellend sarcas me verweten en een welgemoed, levens- vreugdig vers van hen verlangd. Maar kan men van een jongere dichtergeneratie, op gegroeid in een ontredderde wereld, mag men van hen, die krachtens hun kunste naarsschap nu eenmaal alle geluiden ook de onheilspellende en verstorende op vangen met de zo oneindig gevoeliger klankbodem van hun dichterhart, anders verwachten dan dat in hun vers de ont nuchtering, ontluistering, verdooldheid van een dusdanig ontwrichte tijd als de onze, tot woord wordt, voor zover zij zich niet, tot een oudere generatie behorend als Ro land Holst en van Eyck bij voorbeeld, wist te zuiveren en redden in een eigen wereld? Niet iedere dichter is het als Ber- tus Aafjes gegeven zich het stof van zoveel cultuurpuin van de voeten te schudden en licht te gaan op de glans van een licht vers, al is het maar voor enkele gelukgezegende strofen, in wier onderstroom ook dan nog. voor wie goed luistert, tragisch en daarom dubbel- ontroerend, de nagalm is te horen van een weemoed in een zo broze geluks- droom, die een meedogenloze tijd nauwe lijks duldt. Bastiaanse's eerste deel van zijn levens werk, kort voor zijn dood door hem zelf hijeengelezen, omvat de periode 1890-1913. Wat een simpel-blij genieten nog van een zinnenstrelend natuurtafereel, van lande lijke bekoorlijkheid: wat een impressionis tische weelderigheid van kleuren, klanken en beelden: wat een bijna kinderlijke, wel dadige blijdschap om de roep van de koe koek, „de gouden rokken van de zon die ragfijne gouden mazen spon"; wat een vredige bezonnenheid in avondschemer, wat een jubel om zonneglans, koren te veld, paarden op de akker, dromende einde loze hei, scherende zwaluwen, verre ves perklanken, „een gouden wolk in 't klare blauw", het trilleren van de leeuwerik, een met zoveel zoete herinneringen geze gende zomerochtend 'n feest der zinnen, getemperd alleen door het verloren geluk van een liefhebbend hart, de weemoed om een zomerafscheid, een mistkille herfstdag cn een enkel maal óók door het in deze dichtersdroom ontstemmend-door dringend bewustzijn, te leven „te midden van een dor geslacht dat alle schoonheid mag vergeten en met de les: van veel-te-weten en practisch-wezen-om-te-eten, als levensleer wordt grootgebracht." Geen groot dichter, Bastiaanse, maar in zijn tijd omringd door groten als Henriëtte Roland Holst, Boutens, Leopold, toch min der geëerd dan hij verdiende; een dichter zuiver van toon, vaardig in verstechniek, beminnelijk en ondanks alle eenvoud zeker niet zonder diepgang in zijn natuurlijk zingend vers dat, al mag het soms her inneren aan Heine, Hooft of Staring, altijd eigen is van rhythme en vaak verrassend van rijm. En nu Ab Visser. Zegt het niet genoeg als hij deze zelf gekozen bloemlezing uit vroegere bundels opent met een sober impromptu, waarin de dichter bezingt, hoe argeloos-blijmoedig. hoe zorgeloos en vrij hij, vervuld van 's levens lieflijkheid, zijn weg had willen gaan, „met lach en los gebaar", zoals het elders klinkt, en nu met de „resonans van schone dingen fn het hart die het verdriet te zwaarder maakt", bekennen moet: „Laat nu maar Uw nachten neer voor de schanden dezer dagen, Beer, dit spel verveelt te zeer, dan dat Gij 't nog zou verdragen En hij, voortgekomen uit het Protes tantse dichterskamp, moet ergens deze re gels schrijven: maar Vader, van 't wanhopig bidden, zijn onze harten vaak zo moe.Ook voor hem is de Natuur lavende troost, maar zo onbevangen, zo onmiddellijk als bij Bastiaanse, kan ze het niet meer zijn; ze is tot een bijna steels betreden sprookjesland geworden, waar „de wereld en haar luide stem" een ogen blik hoe kortstondig ontvlucht kan worden, omdat het hart toch blijft hangen aan ,,'t verradene geluk en hunkrend luis tertIs het dan niet begrijpelijk dat deze dichter, als hij zich van Gogh in Ar ies denkt, deze regels schrijft: „verbijste ring werd mij het leven, kleur en gloed, en God een zon. wentelend in het Blauwe. Of elders: „O, eindelijk te vergeten dat er Biets rest dan een geur van oude bomen?" En ondanks dit alles is het hem toch ge geven, lief te hebben, te verlangen, te ver- Agenda voor Haarlem ZATERDAG 1 NOVEMBER Stadsschouwburg: ,,'t Begon zo onschuldig". I uur. Gebouw V ereniging van Vrijzinnig Her vormden: Ned. Ver van Spiritisten ..Harmonia", Allerzielenherdeniktng, 8 uur. Palace: De sleu tels van het Koninkrijk", alle leeft.. 2.30. 6.30 en 15 uur. Luxor: „De Jantjes", 14 J„ 2.30, 7.00 en 9.15 uur. City: „Gekooide jeugd", alle leeft., 2.15. 4.30, 7.00 en 9.15 uur, Spaarne: „De vrouwe lijke Tarzan", tweede deel, 14 j„ 2.30, 7.00 en 9.15 uur. Frans Hals: „Walvis in zicht", alle leeft., 2.30, 7.00 en 9.15 uur. Rembrandt: „Acht profes soren en één meisje", 14 j„ 2.00, 4.15, 7.00 en •.15 uur. ZONDAG 2 NOVEMBER Stadsschouwburg: Aerdenhouts Kindertoneel „Sneeuwwitje", 2 uur; „Per luchtpost", 8 uur. Frans Hals Museum: tentoonstelling naald- en kunstnaaldwerk, 10 tot 5 uur. Bioscopen: Middag en avondvoorstellingen. MAANDAG 3 NOVEMBER Stadsschouwburg „De grote race", 8 uur. Nij verheid, Voordracht H. C. Vexkruysen „De weg tot zuiver levensbegrip". Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. wachten, al? een dichter in „Gods achter tuin gelaten", om er vlugge vlinders na te en verbaasd het werk der mieren ga te jagen, honing te puren uit de rode klaver slaan. Ja, ondanks dit alles herkent hij in de stille sneeuwochtend het „wit dat zich in hem moest bevinden". Misschien had Ab Visser bij de samen stelling van zijn bloemlezing nog selectie ver, nog critischer ten aanzien van eigen werk moeten zijn en zou deze bundel aan kwaliteit gewonnen hebben wat hij aan kwantiteit verloor. Maar hem, die uit een werkelijk beleden leed zoveel goeds en schoons wist te puren als in het beste dezer verzen bijeenstaat, moet men wel van har te toewensen dat dit verlangen in vervul ling ga: „misschien dat deze nacht mij voor 't verraad behoedt als ik kan vluchten in mijn zelfvertrouwen." C. J. E. DINAUX. I Nederlands fabrikaat. Het ResidenUe-orkes: i heeft op haar programma's voor het komende seizoen in het geheel zeven werken van Neder landse componisten, waaivan de speeiduur ln totaal twee uur bedraagt, opgenomen. Komt, ziet en geniet. De expositie van de j Weense kunstschatten (zonder de schilderijen) Is tot 9 November verlengd. I Muziekprijzen. De gulle stad Amsterdam kende aan Adriaan Bonsel 700 gulden toe voor zijn „Suite voor fluit en orkest", gaf 300 gulden aan Koos van der Griend voor zijn „Trio voor viool, alt en violoncel" en 500 gulden aan Klaas van Oostveen voor zijn koorwerk „Stabat Mater". Psalmensymphonic. Het Residentieorkest zal onder leiding van Frits Schuurman een uitvoe ring van de „Symphonie des psaumes" (Psalinensymphonie) van Igor Strawinsky geven. Exposities, De koningin heeft Vrijdagmiddag vergezeld door burgemeester Am. J. d' Ailly de Breltnertentoonstelling m het Stedelijk Museurn te Amsterdam bezocht. Om half vier begaf Hare Majesteit zich naar het Rijksmuseum, waar zij de nog aanwezige Weense kunstschatten be zichtigde. Een beeld uit het hedendaagse Bataviam et zijn drukke straten en herlevende be drijvigheid van toko's en restaurants. Tot 15 November exposeert Willem Dooyewaard bij Leffelaar Grote Markt, Haarlem. Zijn werk heeft in de vorm niets Nederlands, in kleur echter verloochent het de Nederlander niet. Het is knap van tekening en wijst op groot gemak van werken. De techniek is open en eerlijk. Niets wordt verborgen of weggemoffeld in halfkennis. Bijna al het geëxposeerde is van inter nationale allure. „Gezicht op Menton" en „Vismarkt te Nice" zijn er om dit onder meer te bewijzen. Niet om het onderwerp, want „Handweefster op Bali" bezit in de kleur meer Hollandse accenten dan het onderwerp zelf zou doen veronder stellen. Dooyewaard blijft als colorist Hol lander, wót hij ook onderneemt. In het kordate, eerlijke portret van Henri de Vries zit dezelfde opmerkenswaardige eigenschap. Het is er des te interessanter om en een beeltenis van belang geworden. Over de vele in foto-reproductie aan wezige portretten kan ik natuurlijk niet oordelen, ofschoon wel is te constateren, dat de tekening meestal correct is. Willem Dooyewaard contoureert sterk en zijn vaste tekenmanier kan zich dat veroorloven. Markant en karakteristiek zijn op deze manier de tekeningen naar „Balletmeisjes" geworden. Zijn deze oefenende balletteuses niet getekend naar het Ballet te Nice? Sedert het glorieus moment waarop zijn balletteuses in brillante kleuren licht als vlinders tekende en schilder de, is het moeilijk geworden om iets nieuws te brengen in dit „genre", 't Is een lelijk woord, maar duidt precies aan wat be doeld wordt. Degas maakte „het balletmeisje" klas siek zoals Breitner het deed met het Am sterdamse „waspitje". Beiden werden door deze grootmeesters „ontdekt". Nu geeft Willem Dooyewaard er toch wel een eigen accent aan, dat graag wordt geaccepteerd. Men vindt het ook in de soms wat ztvare schilderijen, die dit vlin derlichte onder welp behandelen. Curieus is dit alles ongetwijfeld en deze choregrafische voorstudiën zijn zeker merkwaardig, maar ik zou toch wel gaarne 't ballet-als-motief eens willen zien, de actie, de beweging waarvoor deze danse ressen de vóóroefeningen maken, kort ge zegd: het ballet zelf. Ik geef tde, dat er achter de schermen soms meer romantiek leeft dan op de planken. De moeite waard zijn deze „studiën" in ieder geval en waar het de olieverfschilderijen betreft soms van zeer fraaie toon. Vooral „Balletmeisje" en „Balletteuse" bewijzen dit. In het laatste werkte het model zelf niet weinig mee aan het charmerende geheel. Prix de Rome voor schilder en beeldhouwkunst uitgereikt De 32-jarige Marius de Leeuw uit 's Her- togenbos en de 31-jarige Amsterdammer Cornelis Hund hebben ieder de gouden medaille van de „Prix de Rome" ontvan gen, respectievelijk voor monumentale en versierende schilderkunst en voor monu mentale .en versierende beeldhouwkunst. De tweede prijs voor monumentale en ver sierende beeldhouwkunst, de zilveren Prix de Rome medaille, werd toegekend aan de 29-jarige Nico Onkenhout uit Amsterdam. De opdracht voor de schilders luidde: het vervaardigen van een ontwerp voor een glas in loodraam, waarop een allegorische voorstelling moet worden afgebeeld van onderdrukking, verzet en bevrijding, die voor de beeldhouwers het vervaardigen van een kleimodel, voorstellende de ge boorte van Venus en twee reliefs van lente- motieven, uitgevoerd in steen. Het geheel moest kunnen dienen als ornament, aan te brengen boven de hoofdingang van de Academie. De eerste prijswinnaars zullen het aan de „Prix de Rome" verbonden stipendium ontvangen en in de gelegenheid worden ge steld in het buitenland hun studie voort te zetten. Bij de tekeningen is er een „Zittende Balletteuse", die volkomen de zware con tourlijn rechtvaardigt. Het mooie silhouet wordt er nog door geaccentueerd. „Oefen stand" is meer dan een studie het is een karakterportretje en 't zou mij verbazen als de gelijkenis niet frappant was. Al deze tekeningen zijn even zovele illus- tratiën van het zwoegen der toekomstige ballerina's, het werkelijk zware leven van deze vederlichte wezentjes. Zij vormen het hoogtepunt in deze fraaie tentoonstelling, die om meer dan één reden belangstelling verdient. HERMAN MOERKERK. Een goede ruil komt militair duur te staan Voor de krijgsraad te velde te Assen had zich de fourier der demobilisatiecompagnie P. uit Meppel te, verantwoorden, die zich aan overtreding der deviezenbepalingen en de tabaksdistributiebeschikking heeft schul dig gemaakt. P. schreef na de bevrijding aan Amerikaanse relaties met wie hij vóór de oorlog zaken als philatelist had gedaan. Hij zond hun een 'aantal postzegels van ge ringe waarde, waarna de Amerikaanse ken nissen hem 30.000 sigaretten stuurden, welke hij in Nederland zonder bon ver kocht. Wegens, overtreding van het deviezen- besluit werd tegen hem 6 maanden geëist en wegens overtreding van de tabaks distributiebeschikking een geldboete van 5000 of 6 maanden hechtenis. Toneelherinneringen en toneelporfretten I N MIJN VORIG ARTIKEL schreef ik reeds, dat ik Louis Bouwmeester in zijn glorietijd, toen hij aan de Kon. Ver. „Het Nederlands Toneel" verbonden was. niet heb gezien. Vele van zijn beroemde rollen, zoals zijn Oedipus, Harpagon. San- cho Panza en zijn Shakespeave-rollen Richard III, Coriolanus, Marcus Antonius en Autolycus speelde hij voor mijn tijd. Maar in hoevee) rollen heb ik hem na 1904 nog bewonderd! Shylock, Lode wijk XI, Coupeau in De Kroeg Pancras Duif, Nareiss, Sachel in Ghetto rebbe Sichel in Vriend Fritz, wachtmeester Volkhardt in Taptoe Cyrus Blen- korn in De Fabrieksbaas Hein Roekoe. Wilco de Hond in De rechte Lijn overste Schwartze in Mijn thuis, Voerman Henschel, Flambeau in Het Ade laarsjong.ze zijn voor altijd in mijn geheugen gegrift. Men vraagt mij dikwijls, of Bouw meester nog in het répertoire en de speel stijl van tegenwoordig zou passen. In de meeste stukken zeer zeker niet, want Bouwmeester's genie verlangde rollen van zeer groot, liefst zelfs heroïsch formaat en die worden tegenwoordig maar weinig geschreven. In salonstukken voelde Bouw meester zich nooit op zijn plaats en men heeft hem dan ook zelden in zulke stuk ken ingedeeld. De ról van een gewone „meneer" lag hem niet. Bouwmeester was geen acteur voor de min of meer vlakke salonkunst; hij haatte het „thee-lebberen" en koffiedrinken op het toneel. Zijn sterke potige vuisten en het fijne, porceleïnen theekopje waren niet voor elkaar gemaakt. Ik heb dat nooit betreurd. Er waren ge noeg talenten, die het kopje konden han teren, maar het zwaard van Richard III, het mes van Shylock en het geweer van Flambeau pasten volkomen in de hand van dit genie. „Meneren" waren er genoeg, maar slechts weinigen verstonden als hij de kunst om een koninklijke mantel met majestueuse waardigheid te dragen en werkelijk koning te zijn. Bouwmeester was in waarheid een meester in het bouwen en hij verlangde dan ook naar rollen, waaraan te bouwen viel, zodat de figuren voor de toeschou wers kwamen te staan als gehouwen uit graniet. In een modern ensemble en in stukken van nu zou een speler als Bouw meester niet passen; hij was ook in zijn tijd feitelijk geen ensemble-speler. Hij stak er te veel boven uit, maar dat kwam enkel, omdat hij voor bijna elk ensemble te groot was. Hij trok door zijn genie door gaans zo sterk de aandacht, dat de an deren geheel in de schaduw bleven of zelfs in het niet verzonken- In de laatste jaren van zijn leven reisde Bouwmeester met een gezelschap, dat fei telijk niet meer dan een Schmiere-troep was. Dat zijn spel in zo'n milieu dikwijls aan solo-spel deed denken, was niet te verwonderen. Hij speelde zijn omgeving totaal weg. Maar tqen ik hem in April 1911 te Berlijn zag als Shylock te midden van enkel spelers van het Königliches Schauspielhaus rees hij even goed toren hoog uit boven dit toch zeker niet min derwaardig milieu en zag ik hem en hem alleen. En ook, toen hij met Het Neder lands Toneel, aan welk gezelschap hij door de invloed van Jhr. A. W. G. van Riems dijk en Herman Roelvink in de oorlogs jaren van 19141918 weer verbonden is geweest, in De Koopman van Venetië speelde, waren Rika Hopper als Portia en Cor Schulze als de oude Lancelot de enigen, die naast Bouwmeester nog de aandacht wisten te trekken. De edelen van Venetië verdwenen allen geheel in de schaduw van deze Shylock, waarin Bouw meester de haat en het verlangen naar wraak van een eeuwen lang vervolgd ras in een apotheose van toneelspeelkunst wist te geven. Er is over Bouwmeester's Shylock heel wat geschreven en het is niet te ontken nen. dat Shakespeare in de opvoeringen van Bouwmeester wel enigszins geweld werd aangedaan. Bouwmeester ging zelfs zo ver dat hij het zo poëtisch en prachtig geschreven laatste bedrijf zonder enige égards voor de dichter geheel coupeerde en het stuk na een zeer verwrongen slot onmiddellijk na de veroordeling van Shylock liet eindigen. Bouwmeester gaf niet het blijspel De Koopman van Venetië maar het drama Shylock en daarom was in zijn opvatting dit meesterwerk van Shakespeare met de rechtsscène geëindigd. Toen Bouwmeester in 1914 bij het „Neerlands" terugkwam, zette men De Koopman van Venetië onmiddellijk op het répertoire en moest Bouwmeester zich schikken naar de artistieke inzichten van Roelvink, die de regie voerde en het laat ste bedrijf zeer begrijpelijk niet wil de couperen. Wij kregen dus toen zoals ook in de voorstelling met Bouwmeester te Berlijn De Koopman van Venetië in zijn geheel te zien. Maar zodra was Bouw meesters contract met de Koninklijke Vereniging geëindigd, en was hij weer „vrij", of hij speelde opnieuw de Shylock zonder het laatste bedrijf, wel wetend, dat het publiek toch om hem en om hem al leen dit werk van Shakespeare kwam zien. De laatste keer, dat ik Bouwmeester Shylock zag spelen, was in Mei 1924 te Haarlem. Dit afscheid want een af scheid werd het, al vermoedden wij toen nog niet. dat wij hem nooit meer op de planken zouden zien zal voor mij on vergetelijk blyven. Enige maanden te voren was hij voor het eerst ik schrijf hier later nog over nadat hij door een auto-ongeluk twee ribben en een been gebroken had, weer opgetreden in Vriend Fritz en ik herinner mij, dat Ko van Dijk Sr. toen tegen mij zei: „Nu ja, de rebbe kan hij zittend spelen, of steunend op een stok. Maar Shylock, nee, dat zal wel nooit meer gaan, want dat eist een acteur op volle kracht!" Welnu, wij zagen die avond in Mei het wonder, dat de pas herstelde 81-jarige Bouwmeester de Shylock nog speelde, misschien wat soberder dan vroeger, maar toch met zoveel kracht als geen ander Nederlands toneelspeler in de bloei van zijn leven het had kunnen spelen. Slechts enige kleine wijzigingen bracht hij aan in zijn spel. Zo liet hij zich niet zoals hij gewoon was op de grond vallen bij de ontdekking van Jessica's vlucht en kroop hij bij de rechtzitting aan het slot niet. meer op zijn knieën naar de doge. Hij speelde de scène, toen de doge hem de eis stelde Christen te worden, staande, maar groter dan ooit was de indruk, die hij maakte. Als een beeld van ontzetting, heel het toneel beheersend, stond hij daar zwijgend, prachtig van plastiek. Zo zie ik hem altijd nog voor mij in al zijn groot heid. Het is de laatste herinnering, die ik aan Louis Bouwmeester heb bewaard. J. B. SCHUIL. Dansleraren, die voor erkenning in aanmer king komen zulleo voor 1 April IMS een vanwege de minister van Onderwijs. Kunsten en Weten scheppen gewaarmerkt diploma ontvangen. Het bezit daarvan vormt een aanwijzing voor de ge schiktheid van de bezitter om als dansleraar op te treden. Een Amerikaans vliegtuig steeg in New York op met acht koeiendie naar Argen tinië moesten worden gebracht. Het daalde in Buenos Aires met een passagier méér. Onderweg werd namelijk een kalf geboren. het witte doek doen leven, hebben meestal de neiging tot romantiseren. In hoeveel films gaat de regel niet op, dat de bewogenheid van het gevoels- en ge moedsleven meer de nadruk krijgt dan de weloverwogen beslissingen waartoe het verstand in staat stelt! Trouwens, ook als de filmers minder consequent in hun voor keur waren, zou het die richting uit gaan, want elke massale suggestie en dat is de film toch maar richt zich tot het gevoel en niet tot het verstand. Nu en dan echter s-zoeken de filmmakers een T-i i onderwerp op dat zo hevig ril TTl I romantisch is, dat men wel I Hill eens zijn ogen uitwrijft en v y vraagt: „In wat voor een tijd leef ik eigenlijk en wie zijn myn me demensen die in dichte drommen hier naar komen kijken?" Zo'n bijzonder geval is „Woeste hoogten", een film van William Wyler, die onder de Amerikaanse regisseurs werkelijk niet tot de minsten gerekend mag worden ge maakt naar het boek van een der drie zusters Bronte „Wuthering heights". De verhouding tussen het literaire gegeven en de filmische bewerking is in zoverre verantwoord dat tenminste het romp- verhaal is overgebleven; dat van twee kinderen die elkaar eeuwig trouw zweren en hun leven lang gebukt gaan onder het besef dat hun karakters, en omstandig heden geen blijvend geluk mogelijk maken. Het is op en top een verhaal uit de ro mantische school van de eerste helft der negentiende eeuw (het boek verscheen in 1848). Wilde, stormachtige gevoelens over heersen de werkelijkheid. De hoofdfiguren, gekweld en voortgestuwd door een duistere, noodlottige liefde, bewegen zich afwisselend in een sprookje en in een nachtmerrie. Zo hevig is de bewogenheid van hun inner lijk dat zij nergens in harmonie kunnen leven en zij zich zelf tenslotte verliezen in een heftig verlangen naar zelf-vernieti- ging. Deze soort romantiek is kenmerkend voor haar tijd, waarin ze een weerslag was op het verstandelijk karakter der renaissance en de platheid van een burgerlijke samen leving. In onze tijd is zij een incourant artikel geworden. Niet omdat wij werkelijk zo nuchter zijn als we elkaar wijs proberen te maken, maar omdat onze romantiek van een ander gehalte is. Het verlangen er naar uit zich vooral in de halve kunst die het populairst is en waarin wordt gedweept met ideale liefde en een paradijsachtig be staan liefst op een ver eiland, buiten alle zorgen van de wereld. Zelfvernietiging, het verlangen om te sterven klinkt er echter niet in, het verlangen naar vergetelheid daarentegen wel. De smart om de boze wereld heeft in onze romantiek een veel gematigder aard en het verlangen om te zwijmelen in verdriet en van wanhoop te sterven typische uiting van de romantici van honderd jaar geleden kennen wij niet. En dat is het punt waar de film van William Wyler haar effect mist. Men kan ook zeggen: waar de regisseur gefaald heeft de geest van Emily Bronte's boek uit te beelden. Want de geschiedenis van de zwerver Heathcliff, die zich voor eeuwig gebonden waant aan zijn Cathy, maar er vaart dat zij toch aan een conventioneel en geborgen leven de voorkeur geeft, is wel erg ontroerend maar in onze ogen helemaal niet vervuld van het onverbiddelijke nood lot dat in de oorspronkelijke roman wel te vinden was. William Weyler heeft, naar het schijnt, gedacht dat dit wel uit de sfeer zou groeien, maar het groeit niet en ondanks Laurence Oliviers goede vertolking van Heathcliff is die een lastige, onberekenbare kerel, maar geen held, die te kampen heeft met de geheimzinnige macht van een wilde, onberekenbare liefde. In onze ogen heeft hij het er zelf naar gemaakt wanneer hij steeds verder afraakt van de vervulling van zijn ideaal en even min is zijn wraakgierigheid iets wat on vermijdelijk of zelfs ook maar natuurlijk aandoet. De romantiek van dit geval trekt velen aan en de goede verfilming van William Wyler zal hen zeker boeien met een sug gestief beeldenspel van de eenzame vlakten van Yorkshire, waar een bouwvallig huis en een sombere rots belangrijke onderdelen van de sfeer zijn. Maar door deze herschep ping is van de diepere grond van het ver haal niets overgebleven: deze soort van romantiek is voor ons steriel en dus hoog stens geschikt in haar oorspronkelijke boek-vorm tot zijn recht te komen, om een nieuwe vormgeving bezieling te geven u-as zü ongeschikt. v. G. Negeniiende- eeuwse roman tiek onder het stof vandaan gehaald in Wil liam Wylers film „De woes te hoogte": Merle Oberon, Flora Robson, Lawrence Oli vier en David Nivcn in een heel erg bewo gen scène* Over Muziek Impressionisme DE FRANSE MEESTERS Debussy en Ravel worden meestal in een adem genoemd. Men heeft algemeen het besef, dat men bij een wandeling door het ont wikkelingsgebied der muziek in de fan tastische tuinen dezer componisten een belangrijke grens heeft overschreden. Al les wat men er hoort is nieuw. Toch is ook hun landschap niet uit de lucht ge vallen en het is ook niet juist te menen dat zij dezelfde stijl hebben, of als een soort tweelingbroeders in het muzikale leven stonden, sierlijk uitgedost in dezelf de precieuse en zeldzame kleren. Vele be langstellende en goed-menende dilettan ten houden de beide meesters voor zoge naamde impressionisten cn ook dit bete kent een gevaarlijke betiteling. De aanduiding impressionisme werd om streeks 1900 op sommige composities toe gepast naar aanleiding van de impressio nistische schilderkunst. Men zag zekere overeenkomsten tussen de werkwijze van de schilders, die de contouren in de structuur hunner scheppingen afhankelijk maakten van de algemene werking van het licht die de compositie van hun voor stelling niet meer bepaalden naar de be slissende begrenzing van het eenmaal ge kozen vlak en de opvatting der compo nisten, dat de factuur van een stuk muziek niet behoeft bepaald te worden door reeds bestaande vorm en de samenstel lende elementen melodie, harmonie en rhythme als natuurlijke factoren niet ge determineerd zijn door het gebruik, dat de klassieken en romantici er van maak ten. Het woord -^an Debussy: „Men moet door de geopende vensters naar de vrije hemel kijken" is niet alleen beroemd, maar was ook lange tijd berucht. Velen beschouwen het impressionisme in de mu ziek als een enigszins negatieve zaak; de muziek werd een onbepaald klankenspel, waarin de muzikale elementen zonder klassieke samenhang het effect, dat een of ander onderwerp op de componist had gemaakt, moesten weergeven. Het werk werd dus een verklanking van de impres sie, van de indruk. Als voorbeelden kan hierbij gedacht worden aan de Préludes van Debussy en sommige andere werken als „Jardins sous Ia pluie" en bijvoorbeeld „La Mer" voor orkest, van dezelfde com ponist. Voor zover in 't algemeen beschouwd een impressionistisch muziekstuk een schildering is van het onderwerp is het in principe zwak. Voor zover het een muzi kale gestalte van het sentiment en de fan tasie van de maker is kan het goed zijn. De impressionistische werken van Debussy zijn niet goed. omdat ze iets duidelijk weergeven dat buiten hem bestaat, maar voor zover ze een concrete muzikale ge stalte zijn, waarin het natuur-materiaal der muziek en de muzikaliteit van de com ponist in evenwicht leven. De aandoenin gen, welke zulk een compositie doen ont staan, kunnen wij niet bepalen, maar het is zeker dat een duurzaam kunstwerk niet tot stand komt zonder bijzondere in nerlijke bewogenheid. Er zou heel wat minder verwarring en wanbegrip wezen, wanneer de Franse comoonisten de aan leidingen tot hun composities hadden ver zwegen en geen titels boven of onder hun stukken hadden gezet. Ik ken mensen, die de Franse impressionistische muziek alleen maar schilderachtig vinden, maar er niet tegen op zien om met alle geweld naar onderwerpen, voorstellingen en andere reële aanleidingen bij Chopin's klavier muziek te zoeken. De beroemde étude in c mineur moet beslist de revolutie-étude heten. Is de enthousiaste muzikale energie van Chopin niet voldoende? Ik ken pia nisten, die zich 't hoofd pijnigen met het zoeken naar de betekenis van de finale van Chopin's Sonate in bes. Het is onge twijfeld een liefdevolle bezigheid, maar men mag niet vergeten dat de muzikale fantasie een zaak op zichzelf is en dat zelfs uitlatingen van de componisten over de zogenaamde inhoud niets of slechts heel weinig zeggen. Want ook de compo nisten weten niet precies wat zij maken, al zijn zij volkomen zeker van hun zaak! Wanneer bij schilderijen de „getrouwe" weergave van het onderwerp niet beslis send is voor de schoonheid, hoe zou dan bij de muziek de aanleiding tot het compo neren zich als inhoud moeten rechtvaar digen? Dit alles geldt natuurlij^ instrumen tale muziek in hoofdzaak. Bij de vocale muziek staan de zaken weer anders en ik mag hierbij misschien herinneren aan vroegere artikelen onder deze rubriek. Toen de Franse impressionistische mu ziek indertijd bekend werd hebben vele componisten, die enig talent hadden, de verkeerde conclusie uit het verschijnsel getrokken. Zij meenden dat het hek van de dam was en zij hebben Debussy's zoge naamde vrijheid verkeerd begrepen. Zij gaven de conservatieve musici wapens in de hand, wanneer zij sentimentele klank stukken gingen maken, die slechts orde loze schilderijen leken. Inderdaad moest voor de serieuze en ontwikkelde muziek liefhebber het gehele impressionisme wel een artistieke decadentie lijken. In de we reld der componisten is men echter wel van de dwalingen teruggekomen. Overi gens is het vals-romantische begrip over de voorstelling in de muziek blijven be staan. Men geneest zich echter niet, wan neer men meent dat het begrip poëzie van de muziek moet uitgesloten worden. De poëzie is geen klein gevoels-begrip, maar een grote essentiële zaak. Zij is het wezen van alle kunst, misschien te beschrijven door aestheten. maar in geen geval ver klaarbaar. Zij is het wezen van Debussy's muziek, onafhankelijk van de titels van zijn werken: zij behoeft voor haar stra lende openbaring geen vingerwijzingen naar aanleidingen, zij behoeft echter de aandacht van de componist voor de vor ming van haar gestalte. Zij zal voor de onbevangenen altijd kenbaar zijn, al zal 't nooit mogelijk zijn haar te verklaren. Het misstaat onze geest niet te zwygen, wanneer het hart door het geluk wordt aangeraakt. HENDRIK ANDRIESSEN. Dieren en planten op Mars? Volgens dr. G. P. Kuiper, directeur van de Amerikaanse observatoria van McDo nald en Yerkes, is het heel goed mogelijk, aldus meldt de Christian Science Monitor, dat er zich planten en misschien wel die ren op de planeet Mars bevinden. Dr. Kui per heeft ontdekt, dat Mars een infrarood spectrum heeft en dat carbonium dioxide aldaar in gelijke hoeveelheid aanwezig is als op aarde. Hoewel het bekend is, dat de gemiddelde dagtemperatuur in de warmste gebieden van Mars waarschijnlijk onge veer 50 graden Fahrenheit bedraagt en de temperatuur des nachts tot 112 graden on der nul daalt, een koude, waar alleen bac teriën, mos en korstmos tegen bestand zijn, acht men het mogèlijk, dat er zich op Mars vormen hebben ontwikkeld, die ge heel verschillen van hetgeen men op aarde kent.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1947 | | pagina 5