c C meen v: Grote dagen in Bouwmeesters leven en ZATERDAG 6 DECEMBER 1947 3 HERMAN TEIRLINCK: Itolcnde met de Bles. Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam T OGENBLIK van zijn ver- aan de literaire hemel af is Teir!.; voortgekomen uit de met zoveel levensdrift stuwende Vlaamse vernieu wingsbeweging „Van Nu en Straks" het tijdschrift dat de vurige jongeren in de negentiger jaren der vorige eeuw ver enigde een fascinerend fonkelende ster geweest, die met zijn toverachtig bezwe rende taal steeds schitterde met nieuwe flonkeringen van een rijke begaafdheid, een onuitputtelijke vitaliteit, een nooit aflaten de vernieuwingsdrang, een bruisende scheppingskracht. In alle toonaarden heeft hij het taal instrument bespeeld, altijd weer nieuwe vormen vindend voor de rijke schakering van het leven, dat zich zo bont aan zijn oog voordoet. Verfijnd van talent, heeft hij de weelderigheid van zijn proza steeds weten te behoeden voor een bedwelming aan zijn woordenpracht, dank zij zijn krachtig beel dend vermogen. Teirlinck heeft geput uit alle diepten van het leven, hij heeft geplukt van de steilste hoogten der vreugde, hij heeft steeds ge leefd en geschreven uit de volheid, de veel soortigheid. de hevigheid lieflijkheid en meedogenloosheid van het menselijk be staan. Hij heeft de gestalten van zijn ro mans gevonden onder de sterken en zwak ken, de „normalen" en getekenden, hij heeft hen bezield met onstuimige levensvreugde of met verlammende doodsbedreiging, bont grotesk soms als Breughel's taferelen maar nooit heeft hij, hoe rijk zijn verbeel ding ook was, de grenzen van het mense- lijk-aanvaardbare overschreden, omdat hij zich steeds van de wereld zijner roman figuren wist te distanciëren door de ironie en het onvermijdelijk kwaad en tekort de glimlach meegaf van zijn mildheid. Het is om al deze uitzonderlijke kwali teiten dat de Amsterdamse Universiteit hem onlangs bij monde van Anthonïe Don ker het eredoctoraat verleende, bij welke gelegenheid zijn promotor Donker de bijna zeventigjarige schrijver-zonder-leeftijd niet raker had kunnen typeren dan door hem toe te voegen: „Nieuw, nieuw, nieuw, hebt gij gedacht, al moest gij het uit de stenen kloppen of uit de bomen plukken of van gen uit de lucht eer het voorbij was...." Zo heeft Teirlinck in een voortdurende ver jonging-door-verandering telkens weer zijn lezers voor verrassingen geplaatst; hij heeft de moed gehad bij geen procédé te berus ten, ook al was elk experiment geen succes; maar het lééfde, het sprankelde en vaak was het, alsof er een stuk gloeiende kool in stak, dat zijn vuur aan een verborgen vlam ontstak. Zo was het en zo is het nog, in dit laatst-verschenen boek, dat ingegeven lijkt door de gloed van een onuitputtelijke Jeugdigheid. Als er één stof is, waaraan Teirlinck de driftige verbeelding van zijn dynamisch wezen kon doen verzadigen in een proza, dat hier aan de gulzige woekering van een uit duistere diepten bloeiende cactus doet denken, dan is het in deze tot „roman" ver smolten veertig brieven van Renier de La- marache aan Rolande Rolande met de bles, de Ibsse haarlok, „die over haar voor hoofd uitwaaide als een duivelse vlam", welke verwoestend uitslaat en in een sa distische foltering lekt tot in het verfijnd- decadente, tot buitensporigheden geneigde, maar tevens voor zovele tederheden en schoonheden ontvankelijke hart van de door familie-degeneratie en geleden oor logsonheil dodelijk bedreigde Renier de Lamarache. Dieper brandt die vlam, door alle lagen van geweten, moraal, zelfrespect en zelf tucht heen, tot eindelijk het laatste levens restant, dat een tot ondergang gedoemd geslacht overbleef, is opgeteerd. Rolande we zien haar geen enkele keer van aan gezicht, we lezen zelfs geen brief van haar, maar ze is als een onontkoombaar onheil, als een gruwelijk noodlot steeds tegenwoor dig; ze omstrengelt met de giftige lianen- stengels van haar koele verleidelijkheid ontwijkend als hij nadert, naderend als hij tracht te ontwijken dit rampzalig leven net zo lang tot deze minnaar kronkelend als een gepijnigd dier aan haar voeten ligt en alles heeft geofferd: vrouw, kind, groot vader, moeder, erfgoed, eer, geweten bereid om in een lichamelijke en geestelijke exaltatie ook het laatste te geven: zijn leven. Castel-Horlebecq, het erfgoed in Belgisch Brabant, waar zich dit tragisch noodlot vol trekt, is als bezeten door demonen; uit alle reten en spleten komt het vervalsverderf van een uitgebloeid adellijk geslacht naar buiten kruipen, allen die er hun intrek hebben aantastend: de een met een zieke- Auteur van „Miranda" maakt kennis met Appingedam Toen Peter Blackmore, de schrijver van het blijspel „Miranda", die dezer dagen in Nederland vertoefde, vernam, dat zijn geesteskind te Appingedam zou worden op gevoerd, gaf hij de wens te kennen de voor stelling aldaar bij te wonen. De Engelsman maakte daar kennis met de gewoonten, die vroeger de Nutslezingen kenmerkten. Het publiek te Appingedam zit by voorstellingen niet in rijen tegenover het toneel, maar aan lange tafels, waarop ouderwetse koffiekannen staan, die in de pauze vervangen worden door advocaatjes voor de dames en biertjes voor de heren. Peter Blackmore, die naast de burgemees ter was gezeten, bleek met de opvoering zeer ingenomen. Hij liet bloemen komen voor de spelers en deze bestelden bloemen voor Öe auteur. De staart van Miranda (een zeemeermin) moet half December terug en een nieuwe staart lag het Residentietoneel zwaar op de maag. Nu zal Peter Blackmore echter de staart zenden die in Engeland voor de film werd gebruikt. Hij zou graag willen dat ook daar Lilly Bouwmeester de titelrol vertolkte, maar in dat staartje zitten nog moeilijke ontwar bare knopen. Agenda voor Haarlem ZATERDAG 6 DECEMBER Stadsschouwburg: „Naar het u lijkt", 7.30 uur. Rembrandt: „Het lied van Bernadette", alle leeft2.30 en 7.30 uur. Palace: „Het com plot van Teheran", 14 j„ 2.00, 4.15, 7.CO en 9.15 uur. Luxor: „Arsenicum en oude kant". 18 j„ 2.00. 4.15. 7.00 en 9.15 uur. City: „De veilige haven". 18 j„ 2.15. 4.30, 7.00 en 9.15 uur. Spaame: „Binkie Stuart", 14 j., 2.30. 7.00 en 9.15 uur. Frans Hals: „Zijn schulden be taald", 18 j., 2.30, 7.00 en 9.15 uur. ZONDAG 7 DECEMBER Stadsschouwburg:: „Naar het u lijkt". 7.30 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstel lingen. MAANDAG 8 DECEMBER Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. lijk-ascetische devotie, de ander met epilep tische aanvallen, een derde met de dood, een vierde met dodelijk cynisme, een vijfde met de middelen der „zwarte kunst" allemaal, wel doordacht, symbolen van een dreigende ondergang die zich niet beperkt tot Castel-Horlebecq en ten slotte dan hèm, Renier, met de redeloze hartstocht van een allengs bezetene, die in een hevig verlangen naar leven, gezond wording, zich willoos prijsgeeft aan de wrede, vernieti gende vampyrzucht van haar, die eens als verpleegster in een lazaret aan de oorlogs verminkte ooglijder leven en licht hergaf. Ze komt, Rolande-met-de-bles, zij komt op Castel-Horlebecq, zodra allen er door dood of vlucht verdreven zijn. En ze gaat, na acht weken, vertrekt „en coup de vent" met achterlating van een wrak, wiens ge dachten verdwarrelen als zinloze herinne- ringsflitsen in de chaos van een naderend einde, met het dovend licht in de achter zwarte brilleglazen verborgen ogen, zoals het leven sterft in een verminkt hart. „Men wordt aan het licht geboren. Men sterft aan het licht." Aldus eindigt de laatste brief van Renier, wiens liefde als uiterste levenshoop en -kans werd vergiftigd door Rolande, Ro lande met de bles: „Het machtige leven maakt alles en allen toch ééns goed. Ver mits, o mijn God. Gij in onze zielen, ter vergelding van alle kwaad, de liefde hebt ontstoken." Dit is niet het einde. Er volgt op deze zin nog één teken: een geheimzin nig maar alleszeggend teken: een kruisje. C. J. E. DINAUX. De 9 Muzen Fransen naar Nederland. Een gedeelte van het ballet der Parijse Opera zal voorstel lingen in Nederland komen geven. Tot dus verre zijn de volgende data vastgesteld: 19 December Maastricht en 20 December Den Haag. In April zal een gedeelte van de troep der „Comédie frangaisc" naar Nederland komen om er voorstellingen te geven. Voorlopig is vastgesteld, dat op 27 April in Den Haag „Le iMsanthrope" van Molière ten tonele zal worden gebracht. Orkest zonder dirigent. Zondag konden de Londenaars in Covent Garden het Phil- harmonisch orkest zonder dirigent horen spelen, hetgeen daar een novum was. Voor het Scherzo uit Mendelssohn's Midsummer- nightsdream ten gehore werd gebracht, leg de Van Beinum de dirigeerstok neer, liet het orkest beginnen met een knip van zijn vin gers. cn bleef m#t gekruiste armen of leunend op de rand van de lessenaar toe luisteren. Sigurd Feeder komt dansles geven. Sigurd Leeder, balletmeester en choreograaf van het ballet Jooss en directeur van de Sigurd Leeder-,.school of dance" te Londen, komt Zondag 7 December te Amsterdam aan. Gedurende enkele weken zal hij lessen in moderne danskunst geven aan Nederlandse dansers. Eerste uitvoering. Op 17 December zal Willem van Otterloo het Concertgebouw orkest dirigeren in de eerste uitvoering van de Vijfde symphonie van Dimitri Sjosta- kowitsj. Gedenksteen voor Gabriel Fauré. Aan het perceel 32 in de Rue des Vignes te aP- rijs is een gedenksteen aangebracht voor. Gabriel Fauré, die daar verscheidene jaren tot aan zijn dood in November 1924 gewoond heeft Toneelherinnermgen en toneel portretten Over Muziek Amsterdams dagblad aan zijn abonnés eens de vraag stelde wie volgens hen wel de meest bekende man in Nederland was, kwam Louis Bouwmeester met nummer een uit de bus. En ik geloof ook niet, dat er in die tijd een Nederlander was, meer bekend en populair dan hij. Men behoefde maar een jubileumvoor stelling van Bouwmeester bij te wonen om van zijn populariteit het bewijs te krijgen. Ik ben als criticus van heel veel toneel- jubilea getuige geweest, maar nooit leefde het publiek buiten de schouwburg de man van de straat zo mede, als wanneer Bouwmeester jubileerde. Op zulke avon den was de huldiging buiten bijna steeds een vervolg op de huldiging binnen. Dan was het voor mij altijd weer een apart ge noegen om te zien, hoe Bouwmeester die huldiging in ontvangst nam. Deze man, die volgens velen op het toneel geen „meneer" kon zijn, had, als hij daar stond op de peristyle van de stadsschouwburg te Am sterdam of op het balcon van de schouw- Bezienswaardige collectie in het Frans Hals Museum Tot 21 December exposeren in het Frans Halsmuseum te Haarlem tien schilders, die een gezelschap vormen uit de „Vakgroep Kunstschilders in de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars" een naam. die we zonder adempauze niet kunnen uitspreken. De tentoonstelling zelf is heterogeen. Zij is daarbij ongetwijfeld de aandacht waard. Er is kunst, die we in deze rommelige tijd waarin kunst dreigt te zullen verzin ken in een vloed van intellectualisme, ouderwets noemen, maar die toch niet zó verouderd is, dat ze niet zeer verdienstelijk mag worden genoemd en in haar streven naar zuiver realisme het volle recht tot be staan heeft behouden. Ik bedoel daarmede het werk van Adamse en Herm. Rijkmans. De tekeningen van eerstgenoemde zijn kostelijk doorwerkt terwijl zyn „Moeder" een klein indrukwekkend tableau is waarin slechts het Kinderkopje een minder ge slaagd moment is geworden. Er is wat men modern noemt: het werk van H. van Hille. In grote vrijheid op het doek geschreven, liever nog geworpen dingen, zeer opper vlakkig, soms weinig-zeggend, maar, zoals in „Grote Gracht" ook wel ruimte-gévend. De windhond, geschilderd door C. Timmer. Er zijn aan nieuwe zakelijkheid grenzen de „Bloemstillevens" van Machiel Branden burg, nauwkeurig geschilderd, onberispe lijk van tekening, maar als men het natu ralisme zó ver drijft heb ik liever de bloe men dan 't schilderij. Spanning en enthou siasme ontbreken. Er is zelfs een dichterlijke schilder ver tegenwoordigd, C. Vonk, wiens landschap fantasieën in sobere kleur, goed van fac tuur, een persoonlijke visie vertonen. Ik kan hem zijn lucht in „Landschap 56" best, vergeven, als ik het zeer fraaie, complete kleine „landschap 53" goed bezie. Hij is een schilder. Mooi, sterk en suggestief is zijn tekening „Jezus en Thomas", maar daar zit Albert Servaes in. Tot de belangrijkste kunstenaars behoort hier Is. Naarden, wiens grote doek „Baad sters" van een doorzichtige, opaliserende kleur is. Het is gebonden tot een schoon geheel, echter niet tot eenzelfde eenheid als zijn „Schin-op-Geul" dat bij gelijke kwa liteiten nóg meer ruimte bezit. Dit is een schilderijtje van grote artistieke waarde. Opmerkelijk is het werk van H. Land heer. Men vraagt zich voor zijn doeken niet veel af. Men aanvaardt op het eerste ge zicht. Zó ontdekt men een veldboeket onder een menigte van andere bloemen. Ik weet heel goed. dat er van anatomische juistheid bij zijn „Geiten", „Kalf" en „Paarden" geen Nikita Magaloff komt naar Haarlem Op Donderdag 11 December zal de jonge Russische pianist Nikita Magaloff in de Gem. Concertzaal een recital geven. Deze jonge Rus wordt een uitzonderlijke plaats in de rij van pianisten met wereldreputa tie toegekend. Toen hij in 1945 te Parijs optrad oogstte hij zeer veel succes en vestigde terstond de aandacht van eerste rangs musici op zich. In 1929 kreeg de jonge artist de eerste prijs aan het Pa rijse Conservatorium. Magaloff vestigde zich in Zwitserland, de tweede wereldoorlog maakte aan zijn op treden in het buitenland tijdelijk een einde. Bij de Zwitserse orkesten behoort hij tot de meest gezochte solisten. Na het staken van de vijandelijkheden in Europa reisde hij naar Parijs. Magaloff gaf sedert 1945 concerten in Scandinavië, België. Nederland, Noord- en Zuid- Amerika. Het programma voor Haarlem bevat werken van: Bach, Scarlatti, Chopin, Al ben ia, Debussy en Strawinsky. sprake is, maar ze zijn zo origineel-onwaar, hebben zulk een eigen leven en zijn zó lan delijk-, ik zou haast zeggen boers-naïef bij misschien wel onbewust kleur-raffinement, dat al wat er aan te kort komt wordt ver geten. Ze zijn fascinerend. Als Folkert Haanstra zeven jaar oud was zou ik zeggen: „heel aardig, ventje, je moet maar eens gauw les gaan nemen, aan wordt je later misschien wel een hele Piet". Maar Folkert Haanstra is geen zeven jaar meer hij is heel veel ouder en ik geloof dat hij me voor de gek wil houden. Iets anders kan ik bij dit akelig gestuntel niet denken. Tenslotte een zeer uitzonderlijk artist: C. Timmer. In groot formaat schildert hij het „dier'Niet het wilde, ongetemde, maar het geboeide, zielige uit circus en diergaar de. In één woord prachtig is zijn tragische „Windhond", trillend, nerveus. Een pracht van een silhouet geeft de ..Zwarte Jaguar" vol dreiging, maar een zielige dreiging, die door de tralies potsierlijk werd. Men moet deze schilder in het oog houden. Zie eens hoe de kleine litho „Circus" een vleugje bezit van het geniale dat Toulouse Lautrec zo sterk karakteriseert en hoe de humor trilt in „Berenkooi" met de raak getypeerde opgesloten beren, die het in volle vrijheid levende miezerige hondje bekijken alsof ze het stumperig ding beklagen óm die vrij heid. Maar Timmer is niet alleen een fan taserend humorist. Deze kunstenaar heeft zéér veel in zyn mars. Ik zou hem alleen willen vragen: waarom zit er bij „Jaguar" een totaal overbodige gele vlek en is er bij de „Windhond" op eens ergens een onver klaarbaar rood? Dit wijst op een „gewild heid" in een richting waarvoor zijn sterke werk veel en veel te goed is. Het geheel is een bezienswaardige ten toonstelling, die zeker nieuws brengt dat in brede kring belangstelling verdient. HERMAN MOERKERK. Amerikaanse filmmensen waren „ongehoorzaam" Tien personen uit het Amerikaanse film bedrijf (scenarioschrijvers, productielei ders en regisseurs) zijn in staat van be schuldiging gesteld wegens „ongehoor zaamheid aan het Congres", daar zij ter gelegenheid van een desbetreffend onder zoek door de „commissie voor on-Ameri- kaanse activiteit" geweigerd hebben mede te delen, of zij al dan niet communist waren. Acht hunner zullen bovendien be recht worden, daar zij niet hebben willen zéggen, of zij aangesloten waren bij het gilde van scenario-schrijvers. De beschuU digden waren van mening, dat de commis sie inbreuk maakte op hun constitutionele rechten door hen naar hun politieke over tuiging te vragen. In geval zij thans schuldig worden be vonden, bedraagt de maximumstraf dui zend dollar boete of een jaar gevangenis straf. De minimumstraf is honderd dollar boete of een maand celstraf. Madame la Mode De eenvoud van een monnikspij gecombi neerd met de charme van het satijn er dat geheel versierd met mysterieuze figu ren die herinneren aan surrealistische schilderkunst. Ziedaar een van de sierlijk ste creaties van de grote jaarlijkse mode show in het Londense Dorchester hotel. Opmerkelijk is de prachtige eenheid van stijl lussen kleding en kapsel, die beide in verrukkelijke eenvoud de grootst mogelijke harmonie bewaren. Bescheidenheid is een deiLgd, zegt men, doch in de mode is zij. nog een element van schoonheid bovendien. Op zoek naar de oorsprong van Haarlem Sporen dateren van 100 jaar voor Christus Er bestaat geen zekerheid over de oor sprong van Haarlem. Gissingen lopen zelfs eeuwen uiteen. Wel wordt algemeen aange nomen dat er in de elfde eeuw hier reeds een kleine kern van bebouwing was, maar enkele historici menen dat er wel aanlei ding is dit tijdstip veel vroeger te stellen. Nu wordt er in het pas uitgekomen jaar boek van „Haerlem" herinnerd aan waar nemingen en grondonderzoekingen, die indertijd gedaan zijn in de zanderij Weste lijk van Overveen, in de nabijheid van het Brouwerskolkje. Daarbij werden de pro fielen nagegaan van de grond. Er werd moerasveen gevonden, waaruit beenderen te voorschijn kwamen, die gedetermineerd werden als afkomstig van het korthoomige rund en het edele Oosterse paard. De huisdierfauna, die leefde tijdens*of na de vorming van dit veen, zou dus overeen stemmen met die, welke in de oudste terp lagen voorkomt en deze dateren van ten minste de eerste eeuw voor Christus. Daar uit wordt afgeleid, dat de bewoners die deze huisdieren hielden voor meer dan 2000 jaar, de grondslag hebben gelegd van Haarlem. Zoals men weet (het feest van het vorige jaar bij het 700-jarig bestaan herinnerde er aan), kreeg Haarlem in 1245 stadsrech ten. Maar reeds lang te voren bestond er een bebouwing, ook al was het toen nog geen stad. burg aan de Jansweg te Haarlem, iets waarlijk koninklijks. Welke mooie herinneringen heb ik aan die jubileum-avonden van Bouwmeester bewaard! Eén moment zal mij altijd bij blijven, omdat het zo'n diepe indruk op mij maakte. Het was in de Stadsschouw burg te Haarlem, toen Bouwmeester in de rol van rebbe Sichel in Vriend Fritz zijn diamanten toneeljubileum vierde. Bouw meester stond op het toneel met om hem heen het feestcomité en vele andere heren in rok en smoking. De voorzitter van de commissie mr. Heerkens Thjjssen had de jubilerende acteur toegesproken en cr was na die rede luid applaus. Maar nauwelijks was het applaus geëindigd, of van het amphitheater klonk onverwacht de sonore zang van acht krachtige mannenstemmen. Het was een dubbel kwartet, dat onder leiding van Nico Hoogerwerf de kunstenaar „Hymne aan de Kunst" toezong. Het was duidelijk aan Bouwmeester te zien. dat hem deze on verwachte huldiging bijzonder trof. Ver rast keek hij op en zichtbaar bewogen volgde hij deze zang. Zij, die Bouwmeester daar hebben zien staan, vorstelijk van houding en met bezield gelaat, zullen dat ogenblik zeker nooit weer vergeten. Louis Bouwmeester, luisterend naar de kunst, die van het „schellinkje" tot hem kwam. het was misschien voor het eerst in zijn 60-jarige kunstenaarsloopbaan, dat de rol len zo waren omgekeerd. Maar de meest indrukwekkende huldi ging van een toneelkunstenaar, die ik ooit heb bijgewoond, was in de stadsschouw burg te Amsterdam op dc avond van 14 Januari 1924, toen Louis Bouwmeester, na het ongeluk, dat hem enige maanden te voren was overkomen, weer voor het eerst optrad. Op het Roelof Hartplein had een auto hem, de 81-jarige, op 26 Augustus 1923 overreden en met twee gebroken rib ben en een gebroken been had men hem opgenomen en naar de ziekenverpleging op de Prinsengracht gebracht. Ieder ander van die leeftijd zou waarschijnlijk na zo'n ongeluk zijn bezweken: Bouwmeester, de onverwoestbare, niet. Hii herstelde en het was Willem Royaards. die hem uitnodigde als de rebbe in Vriend Fritz bij zijn gezel schap weer voor het eerst op te treden. Nu ik dit schrijf, meer dan 20 jaar later, herinner ik mij nog als de dag van giste ren, hoe Bouwmeester die avond door de tot de laatste plaats uitverkochte zaal werd ontvangen. Daverend klonk dat „hoera!" van alle rangen, geestdriftig zwaaide heel het publiek met zakdoeken, toen de kleine, ineengedrongen figuur daar plotseling weer op het toneel stond. Deze ontvangst overtrof alles, wat ik ooit in een schouwburg had gezien. Het publiek juichte en juichte maar al door, het drong naar voren om Bouwmees ter te beduiden, hoe bliide en gelukkig men was, dat hy hersteld weer stond op de plaats, waar hij behoorde. En Bouwmeester? Langzaam, nog een weinig slepend met zijn been, was hij, steunend op zijn rabijnstokie, naar voren gekomen. Het was duidelijk te zien, dat deze oer-sterke mens zijn zenuwen op dat ogenblik nauwelijks meester was. Heel even greep, hij, ontroerd, de arm van Fritz Kobus Saalbom die naast hem stond en gelukkig glimlachend boog hij, boog hij naar elle kanten. Minuten cn minuten lang duurde het gejuich. Eindelijk verzwakte het, maar op eens zetten al die mensen spontaan het „Lang zal-ie leven!" in. Toen werd het Bouwmeester te machtig. Hy bracht zijn handen aan ziin ogen en wiste zijn tranen weg. Dit ogenblik zal zoals Royaards in zijn toespraak later zeide voor allen, die het medemaakten, onver getelijk blijven. Die avond speelde Bouwmeester, de 81- jarige. met een zo grote frisheid en leven digheid, zo prachtig van gebaar en mimiek, zo fijn-geestig, dat hij alle anderen in de schaduw stelde. Hij steunde wat meer op zijn stokje, sleepte nog wat met zijn been dat was het enige, waaraan wij zien kon den, dat hij pas een been en twee ribben had gebroken. Wel was hij een wonder- mens, Louis Bouwmeester. B, SCHUIL. Tocli: „Fantasia" Enige tijd geleden hebben wij op deze plaats medegedeeld, dat er voorlopig nog geen nieuwe films van Walt Disney in ons land zullen worden vertoond. Thans blijkt dat hierop één uitzondering is. namelijk zijn al meer vermelde: „Fantasia". Naar het zich laat aanzien zal omstreeks Kerst mis de Nederlandse première van deze rolprent gegeven worden. Ilooft's lyriek BIJ DE ONDERNEMENDE UITGEVE RIJ Het Spectrum verscheen zo juist een heel aardig en fijn boek: twintig der lyrische verzen van P. C. Hooft, met de muziek die er in des dichters tijd bij werd gezongen en gespeeld. De heren Henri Geraedts cn G. Kazemier stelden deze bundel samen en zij mogen er eer van hebben. Zij schreven een inleiding bij het werk en delen daarin direct mede dat het Nederlandse volk in de jaren waarin Hooft leefde (15811647) een muzikaal volk was. Zii schrijven: „Er werd veel en goed gezongen; verscheidene liedboeken met talloze heel mooie liederen getuigen er nog van. evenals sommige schilderijen van Jan Steen en anderen. Tot de beschaafde opvoeding behoorde ook het muziekonder- richt; een melodie zo van het blad lezen konden velen. Het spreekt haast van zelf dat twee kunstvormen, die elkaar zo na liggen, de muziek cn de poëzie, toen een grote invloed op elkaar hebben uitge oefend. Wij denken hierbij misschien in de eerste plaats aan de melodie, die een componist bij een bewonderd gedicht heeft gemaakt. Doch evenzeer, indien niet va ker, kwam het voor dat een dichter een nieuw gedicht bij een bestaande melodie vond. En de eerste publicatie geschiedde niet. zoals nu veelal, in litteraire tijd schriften. maar in liedboeken, die men dikwijls op visites en feesten bij zich had om er samen uit te zingen". Het smaakvol uitgegeven werk mag een modernisatie heten van deze zeventiende- eeuwse liedboeken, die in beschaafde fa milies in gebruik waren. De samenstellers zijn trouwens, naar mijn idéé, van het historisch beginsel uitgegaan. Zij hebben zich bezonnen op het aanwenden der in strumenten, welke men in die tijd kende en op de wijze waarop ze door de dilet tanten werden bespeeld. Men leert dus uit deze uitgave het musiceren in Hooft's tijd kennen. Dit wil niet zeggen, dat men spe ciaal ingericht moet zijn om van deze bundel muzikaal te profiteren: wie kan piano-spelen, kan evenzeer zich met deze muziek amuseren. Men kan het historisch standpunt waarderen: ik voor mjj houd inzake levende schoonheid meer van hoe het is dan van hoe het was. Welnu: de erotische verzen van Hooft geniet ik niet voor zover ze als zeventiende-eeuwse poëzie mooi zijn, maar eenvoudig omdat ze op zichzelf verrukkelijk zijn, of het nu 1600 of 1947 is. Men behoeft zich niet te verplaatsen in de mooie-kragen-tijd, om de eigen elegantie dezer liefelijke regels mooi te vinden. Zeer zeker is de poëzie van Hooft veel belangri'ker en veel fraaier dan de melo dieën, die beschikbaar waren om de ver- 7.en te kunnen zingen. Dat wil zeggen: de wijzen zijn nooit banaal en danken* op zichzelf aan de oude waarde van hun toonaarden al een zekere aannemelijkheid, maar ze zijn als poëtische mededeling nooit op de hoogte van de individuele schoonheid van Hooft's dichtregels. Wan neer Hoo*t boven de meeste zijner verzen de „wijze" aangeeft is dit een gebruik, dat bewijst dat men gaarne in die tijd verzen zong. De bewerkers zijn zorgvuldig te werk gegaan en men kan er op vertrou wen dat hier geen historische vergissingen in het spel zijn. Aardig is het dat sommige zettingen, zoals bijvoorbeeld XIV „sterflijk geslacht uw suchten schorst", ook voor koor te zingen zijn. Hoe meer koorzang hoe liever in dergelijke zaken, want de samenzang van menselijke stemmen is een „instrumentatie" die onafhankelijk is van gouden eeuwen en andere tijden; de men selijke stem is altijd volmaakt geweest en behoeft op zichzelf geen historische waar dering. Overigens ben ik geenszins ongevoelig voor de schilderachtigheid van dit zeven tiende-eeuwse musiceren. Is het geen ro mantisch genot, te overwegen hoe de vrouwtjes in Hooft's tijd aan het clave- cimbel zaten en zowat kwinkeleerden naast een glimlachend jonker die een gamba bespeelde of niet bespeelde, en zijn lieve joffer misschien iets amoureus influisterde? Bij zulk een meditatie neemt de vraag naar de waarde der muziek geen plaats in. Van de elegantie en de geestig heid van Hooft's gezelschappen ben ik ten volle overtuigd; ik stel deze eigenschappen hoger dan de muzikaliteit dier dagen. Wie in onze dagen nog smaak heeft in liefelijke eenvoud, die gun ik het dat Sinterklaas dit aardige boek bij zijn schoen heeft gezet; hij zal zich, zonder zich te vermoeien amuseren. HENDRIK ANDRIESSEN. r N DE FILMWERELD vertelt men veel sterke verhalen, dat zit er in de atmos feer. Een van de sterkste is dat van het troepje meisjes, waaruit een regisseur en een producer er een moesten kiezen, dat een rol in een nieuwe productie te spelen zou krijgen. Zij bekeken de lieftallige slachtoffers, zoals men slachtvee op de markt bekijkt en toen zij aan het einde van de rij waren, bleken alle schepseltjes afgekeurd te zijn. Maar toen en hier /-■-v. begint het ongewone pas i kwam er een bescheiden I 11TT1 man met een witte ias en die pikte een van de afge- v keurde meisjes uit het rijtje. Hij bekeek haar gelaat, zette er met zwart wat strepen op en voerde haar mee naar zijn werkkamer. Daar behandelde hij haar gelaat met smeerseltjes, watertjes, ver schillende poedersoorten en allerlei tinten schmink en toen zij na 'n paar uur weer in de studio kwam, zeiden de regisseur en de producer: dat is zij. Zo werd het meisje een ster en als ze niet intussen vergeten is, trekt haar verschijning nog steeds een groot publiek. Het verhaal kan ook een beetje anders zijn, maar de kern ervan is werkelijkheid: stille, nameloze mensen in elke studio wa ken over het uiterlijk der spelers en weten met hun schilder-, smeer- en poederkunst ware wonderen tot stand te brengen. Wat zij eigenlijk doen weten zij maar nauwelijks in woorden weer te geven. Er zijn voor het grimeren wel algemene regels, maar de bijzonderheden, het combineren van effecten en het kiezen der middelen is voor elk gezicht weer nieuw en het resul taat van het inzicht van deze artistieke alchemisten. De grime voor de film is oneindig veel geraffineerder dan die van het toneel, om dat de camera onbarmhartig elke misgreep onthult. Maar diezelfde onvermurwbare camera kan eindeloos niisleid worden met de hulpmiddeltjes der make-up. Scheve neuzen worden recht gemaakt, oneffen heden in een gezicht verdwijnen op een onnaspeurlijke manier, dikke lippen wor den tot een fijn mondje vervormd en een stug toegeknepen mond bloeit uit tot een behoorlijk hart-vormig lippenpaar. De make-up is altijd onmisbaar geweest, maar zij heeft steeds de vorderingen der filmtechniek op de voet moeten volgen. De maskerachtige gezichten uit de eerste da gen der bioscoperij zijn steeds verder ont wikkeld, de schoonheids-techniek is steeds ingewikkelder geworden en het resultaat is geweest, dat de gezichten der filmspelers met elke technische vooruitgang natuur- Als een schilderij wordt het gelaat van deze film-actrice ran elke ster trouwens bewerkt en opgemaakt. lijker werden. En de jongste technische voooruitgang, de kleurenfilm, heeft bijvoor beeld al lang geleerd, dat de minste over drijving in de make-up een onnatuurlijk en onaanvaardbaar resultaat oplevert. Dat is de innerlijke tegenstelling: make up is kunstmatigheid en de film is, uit hoof de van de wetten, die uit haar eigen vorm voortvloeien, bestemd om werkelijkheid weer te geven. Leugens verdraagt de came ra hoogstens als zij volmaakt zijn. Een jonge actrice met diepe rimpels op haar voorhoofd getekend, blijft een jonge actrice met strepen op haar huid, ze wordt niet, zoals het toneel wel suggereren kan, een oude vrouw. Een man met een dierenmas- ker voor, aangeplakte klauwen en ruige oren, is voor de camera nog steeds een ver momde man en geen monster. Evenmin wordt een film-boerin met mooi gepen seelde wenkbrauwen een echte boerin. Al leen de tekenfilm kan dergelijke onwer kelijke figuren aannemelijk maken. Maar als een van de make-up kunste naars met een plastische massa iemands gezicht misvormt, door er een litteken op te scheppen, of door een onbegrijpelijke werking van schaduwen en lichte vlakken een brede kin versmalt, dan kan de illusie weer wèl volkomen zijn. Zo is de grime voor een film een soort wedloop tussen bedrog en werkelijkheid, met verrassende effecten als resultaat. Men zou haar een noodzakelijk kwaad kunnen noemen, want een principiële bydrage tot de filmkunst zelf is zij niet, evenmin als dat de cartonnen pilaren zijn, die door een handige arbeider zo knap gemaakt worden, dat zij zelfs voor wie in de studio er met zijn neus tegenaan staat, nog de indruk maken dat ze van marmer zijn. De make-up hoort tot de geheimen, waar men niet van spreekt, evenmin als het pas geeft de schoonheid der dames met onbe scheiden blikken te ontleden. Hun kunst matigheid blijkt pas, wanneer het procédé te kort geschoten is. Tussen illusie en des illusie ligt maar een dun laagje poeder en verf. v. G. „Boeddha de tweede" iii het nauwT Kortgeleden werd met grote ophef in de Romeinse bladen melding gemaakt van het aanstaand bezoek van Omar Misrain, de leider der Boeddhisten, die een bezoek kwam brengen aan zijn volgelingen en aan de Paus. Omar nam zijn intrek in een groot hotel aan de Via Vittorio en begon met een aantal persconferenties te beleggen. Het toeval wilde, dat professor Guiseppi Tucci, een Italiaans specialist op het ge bied van Tibet en het Boeddhisme, juist een reis naar Tibet voorbereidde en het leek hem gewenst eens even zijn licht bij de „levende Boeddha" op te gaan steken. Aanvankelijk wilde Omar niets met de prof te doen hebben, maar Tucci zag niet temin kans om als journalist op een van de persconferenties binnen te dringen. Hij stelde onmiddellijk aan Boeddha voor een conversatie in het Tibetaans te beginnen en begon een serie wonderlijke klanken uit te stoten. Op het gelaat van Omar verschenen grote zweetdruppels en hij begon zenuwachtig aan een reusachtig gebedsspoer, waarmee hy zich versierd had. te frutselen. Toen sprong hij uit zijn stoel op en rende weg tot grote verbijstering van zijn volgelingen. Tucci wendde zich vervolgens tot Omars adjudant, een zekere Roger Lïevens uit „den Belgique", die zijn naam als Anaga- rika Vasoekananda in het Tibetaans had vertaald. Maar daarmee hield zijn kennis van deze taal dan ook op. want hij stamel de enige verwarde woorden in het Frans en poetste ras de plaat. De volgende dag betaalde Boeddha de tweede, die een Cubaanse journalist bleek te ziin. schielijk zijn rekening en verdween, begeleid door twee gendarmes naar de Tens. VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS. De sub-commissie voor minderheden en discriminatie van de „UNO-commissie voor de rechten van de mens" heeft een voorstel van de Sovjet-Unie om zonder verwijl een verzoekschrift van de negers in dc Verenigde Staten in behandeling te nemen, verworpen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1947 | | pagina 5