De legende van de Burgvrouwe van Haarlem
De kleine wereld
VRIJDAG 10 SEPTEMBER 1948
Uit Haarlems verleden
Hofdijk vertelt een treffende legende.
Het was 1268. De Slotvoogd van Haarlem
(volgens de overlevering bezaten de voor
zaten van het geslacht van Haarlem reeds
in de zesde eeuw een kasteel onder Heems
kerk, niet ver van het huis Assumburg dat
daar nog staat Red. H.D.) was, zonder
misschien nog een woesteling te zijn, een
Edelman, die niet kon geloven dat Adel en
Dorperschap uit dezelfde klei gevormd zijn,
die het niet meer dan natuurlijk vond, dat
men een weggelopen en weer opgevangen
„eigene" met het oor aan een banpaal
spijkerde, tot afschrikkend voorbeeld voor
elke „laaggeborene", bij wie de vermetele
zucht mocht ontwaken, zich het uitsluitend
voorrecht eens „vrije" aan te matigen.
Maar de Kruistochten waren er geweest
en de graven Willem de Eerste en Willem
de Tweede hadden geleefd. Steden waren
opgekomen en dorpen waren vrij gewor
den en de „eigenhorige" hijgde alom de
voorrechten zijner ontkluisterde broede
ren te delen. Tevergeefs kantte zich de
Adel, openlijk of in het geheim, daar
tegen: de Graven hadden nu eenmaal ge
zien wat stoffelijke en zedelijke kracht er
woonde in de massa, wanneer zij die ten
hunnen voordele wilden ontwikkelen.
Wee echter de worstelende Dorper, wan
neer de gelegenheid tot vergelding de
Edelman gunstig mocht zijn! En dat was
zij in Holland, na de ontijdige dood van de
fiere jonge held, die, ondanks pijne en
zorg, aan zijne Rooms-Koningskroon ver
knocht, het geluk van zijn graafschap zo
wel bevorderd had. Floris de Vijfde was
nog jong en nog niet de man des volks,
wie de eretitel „der keerlen God", een
maal als aureool om het edele hoofd zou
schitteren. De Edeldom had de handen
enige tijd gans vrij en misbruikte ze tot
grepen, zo hard en zo pijnlijk, dat zelfs
de vereelte huid van de laaggeboren
„eigene" ze niet langer dulden kon. De
geest van onderwerping was' nu eenmaal
geweken en sterker drukking leidde slechts
tot feller verzet. De Kennemers verbon
den zich met de Waterlanders, ja zelfs
met de West-Friezen, anders hun oude,
hunne geboren vijanden, en kwamen in
openlijke opstand. In gewapende benden
en, thans tot het uiterste gebracht, woe
dende als wild gedierte, trokken zij door
het land, vernielden de kastelen hunner
onderdrukkers, die, op de ontzettende
mare, dat de dorpers in bandeloze horde,
geducht door aantal en kracht, veranderd
waren, der wrake ontweken en naar de
Zuidelijke hoofdstad van Kennemerland
(Haarlem) vloden.
Maar eer de Slotvoogd van Haarlem zo
ver gekomen was, of (schaamde hij zich
in zijn trots nu voor het gepeupel te wij
ken?) eer hij zich van genoegzame voor
raad voorzien had en ter behoorlijke ver
dediging toebereid was daar naderde
reeds de joelende bende en wierp zich
om de grauwe muren van het kasteel.
Zijn toestand was ernstig en gevaarlijk. De
wilde en dreigende kreten, de schorre vloe
ken en scheldwoorden, de tartende blikken
en gebalde vuisten dier onafzienbare
menigte, schilderden hem met een vreselijk
ruw en toch maar al te levendig penseel,
welk een dood hem wachtte.
De dood van een krijger?Die vreest
hij niet. Neen de dood van een hond, die
onder stokslagen valt. En hij huivert ineen;
hij rilt bij het denkbeeld van zulk een ont-
erend, zulk een dorpelijk einde. Ware hij
een heiden geweest, hij zou zich zelf heb
ben gedood; thans, bij al zijn ruwheid,
beefde hij voor zelfmoord terug en hij werd
radeloos. Toen trad zijn gade toe, een Maria
van Reygersbergh, niet erg door de echt
genoot gewaardeerd. Daarom te groter.
„Lief en leed heb ik gezworen met u te
delen; en ik heb u lief gehad en ben uw
gade geweest tot op dit uur ik zal het
blijven tot in de dood," sprak zij: „en daar
om, al loopt mijn leven gevaar, toch zal ik
het uwe redden."
En zij verscheen op de transen van het
kasteel.
Mocht er hier of daar een onbekende
hand zijn, die zich ophief om een steen te
slingeren, of een speer te werpen, of een
boog te spannen vele anderen dwongen
dat te staken, want zo gehaat de Slotvoogd
was, zo bemind was de Vrouwe. Geen arme
of kranke in de omtrek, die niet dikwerf
voor haar gebeden had tot God en die
zelfde stemmen verhieven zich thans voor
haar bij de mensen.
Men luisterde, ja, men riep haar toe:
„Kom af Vrouwe! en trek vrij uit de
poort, niemand zal u deren, ga thans
vrijelijk uit en schut uw leven."
„En mijn vrouwen dan en mijn maag
den?" zo vroeg zij. „Wie harer bracht
een uwer ooit enig leed en hoevelen uwer
niet versterking?"
„Neem met u, wat vrouwe is op de
burcht" riepen de aanvoerdei's terug,
„zij zijn gezegend om uwentwil, wij laten
ook haar vrij."
„En wie zal ons onderhoud geven, zo
wij alles moeten achterlaten wat ons nodig
en noodzakelijk is? Waarvan zullen wij ons
kleden en voeden? Sta mij toe mijn
male (manden) te vullen met het dierste
wat ik bezit, opdat ik weet waarvan wij
zullen leven" zo vroeg de Vrouwe weer.
En ook dat werd toegestaan. Na luttel
tijds werd de poort geopend en de brug
neergelaten. De Burchtvrouwe trad het
eerst naar buiten; zij had haar sluier terug
geslagen en droeg het gelaat vriendelijk en
rustig. Maar onder haar saamgeplooide
mantel had zij de armen op de boezem ge
perst, opdat het snel en angstig jagen van
haar hart zich door het golven van het ge
sloten lijfkleed niet verraden mocht.
Haar Jonkvrouwen en maagden volgden
haar, torsende de zwaar gevulde male; en
of hier of daar ook de begeerlijkheid van
een enkele mocht opwekken, die enkele, zo
hij zich niet schaamde, verbeet zich ten
minste en zweeg. Men liet de vrouwen eer
biedig gaan.
Rustig trad de Burchtvrouwe met de
haren voort, langs de Hoflaan tot aan de
Oosterweg, die voorbij Haarlem en Heems
kerk naar St. Aechtenkerc voerde, God
biddende voor elke schrede, die nog ge
daan moest worden, God dankende voor
iedere schrede die reeds gedaan was. Want
nooit was een vrouw de weg langer geval
len en laten blijken mocht zij het niet, dat
hield dodelijk geschrei in en kon met bloed
worden betaald, haar dierbaarder dan haar
eigen.
Toen zij een der kleine, met struikgewas
omgroeide en doorzaaide berkenbosjes be
reikt had, werd de male haastig neergezet
en snel ontsloten en viel zij een ogenblik
de man aan het hart, die er uit trad en
dwong hem toen: „Voort, nu voort, mij zul
len. ze sparen, al vinden ze ons. Voort nu
naar de stede Haarlem, daar zult gij op
mij wachten en daar zal ik u weerzien.
God zij geloofd, de redding is geschied."
En waarlijk, de ruwe menigte deed haar
leed noch hindernis.
Leerlingen van Jan Visser
exposeren
Van Zaterdag 11 tot en met Maandag 13
September exposei-en leerlingen van Jan
Visser's „Vrije Haarlemse Schilderschool"
in het hooggelegen atelier aan de Kamper
singel 42.
Deze tentoonstelling is op zichzelf reeds
een bewijs, welke ruime betekenis de leraar
Jan Visser toekent aan het begrip „vrij".
Zijn discipelen worden vrijgelaten in de
keuze van hun onderwerp en van het mid
del, dat zij willen toepassen om dit uit te
beelden. Iedere vorm is geoorloofd, mits de
regels van de techniek niet worden ge
schonden.
Zo groepeert deze expositie werk, dat
wel zeer gevarieerd is naar de aard van de
gebezigde vorm, maar overeenstemt in een
zelfde liefde voor afwerfcing en volmaking.
Er zijn opvallend veel goede illustraties
voor kinderen te zien, zoals het Schets
boekje van de jeugdige Gódelieve Tarle-
mijn en de gekleurde tekeningen van haar
kunstzuster Jeantje Kerkhof. De oudere
Niek Draak gaf de verhalen uit het elfen
en kabouterrijk en met zijn leeftijd in over
eenstemming zijnde forsere toon. De on
zichtbare wereld van feeën en nimfen kreeg
een zeer gevoelige vertolking in Jessica
van der Velde's „Fantasia", dat, hoewel het
werk anders doet vermoeden, toch reeds
voor de film van Walt Disney hier te lande
bekend werd, is ontstaan. Dezelfde artiste
is present met enkele devote tekeningen
voor gebedenboekjes en een getekend por
tret van haar leermeester.
De schilderijen van D. Hendriks weer
spiegelen een zekere neiging tot dramatiek,
zeer aanvaardbaar in de sombere „Stad",
te drukkend echter op de „Laan".
Dan verwijlt het oog liever op het uit
bundige „Brouwerskolkje" van De Jager,
waarin technische beheersing en levenslust
samen vloeiden in een veel-tintig natuur
tafereel.
Humor zij het voor de beschouwer niet
altijd even veelzeggende zit er te over
in de plakkaatverftekeningen van Martin
Boekens, het meest wel in de kleurige
„Serenade". Wars van conventies is ook
mevrouw Stuart, die in waterverf poëtische
vaag-vervloeiende Bloemenimpressies gaf.
Hitter
Ja ja, onder dat wekelijks bitteruurtje
wordt er aan filosofie gedaan. Daar wordt
heel wat wijsheid over en weer gratis ten
beste gegeven. Daar komen zelfs Kant en
Spinoza aan te pas, die hebben dat en dét
gezegd, die hadden het wat dat en dat be
treft wel bij het rechte eind.
Daar zitten de mannen op hun gemak
het leven te bekijken, zij bezien de wereld
door het verkleinglas dat gevuld voor hen
staat. De drukte raast om hen heen, het
lawaai van de haastige mensen daarbuiten
golft voorbij ais het onrustige rivierwater
langs de brugpijlers. Zij kijken diepzinnig
in het twinkelende vocht dat goudgeel
wordt van het lamplicht. Zij worden bij
ieder glaasje diepzinniger en wijzer.
Ik zeg u, het is een raar leven, het is
een zonderling bestaan. Wat weten wij van
elkander? Wij zitten hier bijeen, wij ken
nen elkaar van zien en van naam, maar
wat weten wij van hetgeen er omgaat in
u en in mij? Wat weten wij van de reden,
waarom wij hier bijeen komen? De mens
is een onbegrijpelijk wezen, hij praat en
hij vertelt en hij onthult en hij openbaart
maar bij dat alles blijft hij zelf voor de
ander een zwart geheim. Dat zeg ik u.
Dat is filosofie. Daar valt niets tegen te
zeggen. Daar moet een paar minuten lang
bij gezwegen worden. Die paar minuten
zijn voor de ober met zijn volle glaasjes.
Ge zegt, de mens blijft een zwart ge
heim voor' de ander. Accoord. Maar ik
voeg daarbij: hij blijft een nog zwarter
geheim voor zichzelf. Wij weten hoe een
motor werkt, en hoe een atoom kan wor
den gevierendeeld, en hoe we een blinde
darm kunnen wegwerken. Maar zie. ik hef
mijn arm op. Weet ge, hoe ik dat kan?
Neen, zeg ik u, ik weet het zelf niet. Ik
wil dat mijn arm omhoog gaat, maar hoe
lap ik het hem? Ik kan dat niet verklaren.
Kijk, dat is nu eens echt diepzinnig en
filosofisch geredeneerd. Ze zijn er weer
enkele minuten stil van, ze moeten dat
probleem eens terdege verwerken. En zij
weten er het antwoord niet op, neen, dat
verklaart wel hoe filosofisch er gerede
neerd is.
Waarom komen wij hier iedere week op
dezelfde avond bijeen? Omdat wij wat ge
zelligheid willen hebben, omdat wij wat
willen praten over dingen die men thuis
niet kan aansnijden. Wij zitten hier onze
wijsheid en ons verlangen naar geestelijke
gymnastiek met elkander te ruilen. Mis
schien zijn er onder ons die dit bitteruurtje
nodig hebben om niet al te bitter te wor
den. Een is er, die heeft niet veel .gezellig
heid in zijn leven, die komt hier wat ge
moedelijkheid kopen. Hij zegt „Jan" tegen
de ober en hij lijkt er naar te hunkeren
dat die ober „Piet" tegen hem zal terug
zeggen. Maar dat kan die ober niet. Die
heeft zijn eeuwig „Monneer" voorgeschre
ven gekregen in zijn consignes. Die mag
niet intiem worden met zijn klanten, want
dat laat de beleefdheid niet toe. Daar zou
ook nog wat filosofisch over kunnen wor
den gezegd. Waarom zou een ober niet fi
losofisch kunnen zijn? Hij kan dat zeker,
hij is dat vaak. Maar men moet hem zijn
„Monneer" niet willen afleren. Ge kunt
voor geld niet alles bereiken.
De man die „Jan" tegen de ober zegt
heeft dat begrepen. Hij staat hier aan de
grens die de mensen gescheiden houdt,
die de geesten der mensen gescheiden
houdt. Hjj is een van die mensen die altijd
voor iedereen mijnheer blijven heten. Hij
heeft dat aan zichzelf te wijten, hij is te
gesloten en te kalm. Hij peinst er over dat
er mensen zijn die trots en vrolijk naar
huis gaan als iedereen hen mijnheer heeft
genoemd.
Aan de bittertafel wordt zwaar aan filo
sofie gedaan. Maar geen is er filosofisch
genoeg aangelegd om ,Piet" te zeggen le
gen de eenzame inplaats van mijnheer. Zij
redeneren over het hoe en het waarom van
het leven en over het feit dat de mensen
niet genoeg geestelijk contact met elkaar
hebben. Maar zij maken het bitteruurtje
zéér bitter voor een van hen.
Die gaat straks naar huis met zijn portie
gekochte gezelligheid en hij komt volgende
week hongerig weer terug.
„Kijk, daar hebben we mijnheer ook
weer", zeggen de anderen dan. L.
Prins Bernhard temidden der delegaties uit de
Verenigde Volken en in het bijzonder de
bemiddeling van graaf Bernadotte maken
het wenselijk, alles na te laten, wat de
tegenstellingen in het Heilige Land zou
kunnen verscherpen of door een der daar-
bij betrokken partijen zou kunnen worden
misverstaan.
TREKKING HAARLEMS BLOEI
De derde hoofdprijs van de loterij ten bate
van de Stichting Haarlems Bloei, het slaap
kamerameublement, is niet, zoals abusieve
lijk gemeld is, gevallen op nummer 1892,
maar op nummer 1692:
De 71-jarige voerman Heerschop, die
met een met twee paarden bespannen wagen
op de Laarderweg te Bussum reed. gleed van
zijn zitplaats en viel op de dissel van de
wagen. Hierdoor schrokken de paarden en
sloegen op hol. De wagen slingerde tegen een
paal, waardoor H. op slag werd gedood.
Hare Majesteit de Koningin en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard.
Het Koninklijk gezin met de vorstelijke gasten: v. I. n. r. Prins George van Griekenland, Prins Aschwin, Kroonprins Axel van Denemarken,
Prinses Armgard, Gravin van Athlone, Koningin-Moeder Elisabeth van België, Kroonprins Olav van Noorwegen, Prinses Margaret van Enge
land, Kroonprinses Martha van Noorwegen, Graaf van Athlone, Kroonprins Gustaaf Adolf van Zweden, Kroonprinses Louise van Zweden,
Kroonprinses Margarcte van Denemarken, Erf-groothertog Jean van Luxemburg.
Koningin Juliana en
Nederland erkent de staat
Israël nog niet
De minister van Buitenlandse Zaken
•heeft op vragen van het Eerste Kamerlid
de heer Van Santen over de erkenning door
Nederland van de staat Israël geantwoord,
dat de regering de wenselijkheid overweegt
van een erkenning van de staat Israël, ge
lijk werd verzocht in de motie van de heer
Van de Kieft.
Er zijn aan de regering geen nieuwe om
standigheden gebleken, die voor haar vol
doende aanleiding zouden kunnen vormen,
om thans tot een erkenning van de staat
Israël over te gaan.
De onzekerheid, welke bestaat ten aan
zien van de strijdende partijen in Palestina
is niet opgeheven. De bemoeienissen van de
Agenda voor Haarlem
VRIJDAG 10 SEPTEMBER
Gem. Concertgebouw: Zomerconcert HOV,
8 uur. Gebouw Cultura: Herdenking Bart de
Ligt, 8 uur. Luxor „Saludos Amigos". alle
leeft.. 2. 4.15. 7 en 9.15 uur. City: reportage
feestelijkheden van 9.30 tot 2 uur. „Lief maar
lastig", 14 j.. 2, 4,15, 7 en 9.15 uur Spaarne:
„De spookstad", 14 j., 2.30, 7 en 9.15 uur.
Frans Hals „De stierenvechters", alle leeftij
den, 2.30, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Een
onvergetelijke melodie", alle leeft., 2, 4.15
7 en 9.15 uur. Palace: Reportage feestelijk
heden, van 10.15 uur af. „De Andere", 13 i„
2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
ZATERDAG 11 September
Stadsschouwburg: „De graaf van Luxem
burg", 8 uur. Gcm. Concertgebouw optreden
Lestikoff. 8 uur. Bios' ^cn: Middag- en
avondvoorstellingen.
Een krijttekening van J. Clay, „Flessen"
valt op door de fijne nuances in licht en
donker en een aquarel „Spaarndam" van
Margriet van Loon, die ook door zeer ver
dienstelijk tekenwerk vertegenwoordigd is,
geeft blijk van een intense beleving van de
behandelde stof.
De veelzijdigheid van de tentoonstelling
wordt nog geaccentueerd door de koper
gravures van E. Schaap, die deze oude
techniek op fijnzinnige wijze prijzenswaar
dig beoefent.
Tenslotte doen wij nog één greep in het
vele: dat zijn de litho's van Jan Visser zelf,
die te zeer de meesterhand verraden om
niet op te vallen. Het zal de bejaarde
schilder een voldoening zijn, dat onder zijn
talrijke bëgaafde leerlingen ook zijn doch
ter Barbara met haar „Papavers" en „La
thyrus" op overtuigende wijze van haar
talent blijk geeft.
De tentoonstelling wordt morgenmiddag
om twee uur door prof. dr. A. W. de Groot
geopend.
Gaven voor Openluchttheater
B. en W. van Bloemendaal stellen de ge
meenteraad voor in grote dank als schenking
te aanvaarden een zestal gaven tot een ge
zamenlijk bedrag van f 6000 en de gelden aan
te wenden ten behoeve van de aanleg van
het Openluchttheater in Bloemendaal.
Prinses Wilhelmina heeft Donderdag een
bezoek gebracht aan de tentoonstelling „De
Nederlandse Vrouw 18981948" in Den Haag.
Generaal Crerar bezocht
graven van zijn soldaten
De vroegere bevelhebber van het eerste
Canadese leger, generaal H. D. Crerar, die
Canada heeft vertegenwoordigd bij de in
huldiging van Koningin Juliana, bracht
Donderdagmiddag een bezoek aan de mili
taire Canadese begraafplaats op de Holter-
berg te Holten. De generaal legde een
krans aan de voet van het kruis.
De burgemeester van Holten die de ge
neraal begeleidde, herinnerde er aan, dat
generaal Crerar eerst aan het hoofd van
zijn troepen in ons land vrijheid en recht
had hersteld en thans als afgezant van het
Canadese volk, dat met zoveel banden van
vriendschap aan het Nederlandse volk was
verbonden, de inhuldiging van onze Ko
ningin heeft bijgewoond.
Generaal Crerar uitte in zijn antwoord
zijn grote waardering voor de wijze, waar
op de graven van zijn gesneuvelde soldaten
worden verzorgd.
Bloemendaalse bedrijven
boekten winst
De rekening van het Waterbedrijf van
Bloemendaal over 1947, sluit wat de afdeling
baten en lasten betreft, met een saldo van
f34.120. B. en W. stellen de gemeenteraad
voor dit saldo ten goede te laten komen aan
de algemene dienst. Op de gewone dienst
van de gemeentebegroting was met een uit
kering aan winst van f 19.000 rekening ge
houden. Dat de opbrengst hoger is dan de
raming is een gevolg van het feit, dat door
de droge zomer 1947 meer water is afgeleverd
dan waarop oorspronkelijk was gerekend.
Het gasbedrijf heeft een saldo van f 647
opgeleverd. Dit bedrag zal eveneens aan de
algemene dienst ten goede komen.
Overzeese gebiedsdelen.