Het Sylvester ^meisje In Engeland gaat men het nieuwe jaar met bonnen in „Mijn vader staat aan het roer" A, MOLENDIJK President Auriol poseerde voor jonge Hollandse kunstschilder Zaterdag 31 December 1949 11 MET OUDE JAAR verschijnen de her inneringen, kwebbelende, murme lende oude mensjes, de Sylvester-vrouwtjes, die van alle kanten komen en de kamer vullen, die giechelen en zuchten, en die zeggen: „Weet je dit nog, weet je dat?" Later als de klok goed en wel twaalf uur heeft geslagen, verdwijnen ze, met de sfeer van kaarslicht en dennegroen. De mensen lachen opgelucht „weg met het verleden". Ze steken overal de lichten aan, alle lich ten. Een zee van licht valt over witte, feestelijk gedekte tafels. In de kristallen vazen staan witte seringen. „Uren, dagen, maanden, jarenis achter de rug. De radio komt met jazzmuziek. Op straat en in de restaurants wordt gedanst. De lucht is vol confetti en geklingklang van glazen „Geluk en gezondheid in het Nieuwe jaar" Ze gooien aardewerk aan scherven, over het water loeien de sirenes van de boten, hier en daar is het schijnsel van vuurwerk! De herinneringen zijn weer veilig en wel weg, terug naar het verleden. Dat is altijd zo gegaan, eeuwên achter elkaar. De Sylvester-vrouwtjes zijn alle maal zo'n beetje hetzelfde: oud en zeurig en sentimenteel. Er is er niet één die uit de toon valt. Maar eenmaal met Oudejaar is er iets vreemds gebeurd, toen is per vergissing in die grauwe rijen iets jongs meege komen. een klein kind, een meisje! Denk nu niet dat het verleden een jan boel is. Alles is daar werkelijk keurig geregeld. Alles staat op kaartsysteem, en ieder Syl vester-vrouwtje krijgt een overstap en een papiertje waarop het adres staat waar ze heen moet. Maar een administratieve fout blijft altijd mogelijk. In ieder geval, het kleine meisje kreeg net als de anderen haar overstap en adres papiertje. Vader Tijd, die de paperassen uitreikte, keek wel even verwonderd, maar hij had zoveel aan zijn hoofd. Zonder iets te zeggen stapte ze tussen de oude vrouwtjes het verleden uit. Er was niemand die speciaal op haar lette. Ze hield zich muisstil. Ze verloor de papiertjes, maar dat hinderde niet, ze wist toch niet wat ze er mee moest doen. Ze dacht: „Ik ga zoeken naai' een mevrouw met blond haar en een litteken op haar voorhoofd, net als ik. „Tiktak, tiktak" zeiden alle klokken van de stad. „HalftwaalfNog dertig minuten nog negenentwintig. De oude vrouwtjes verdwenen naar links en rechts. „Tot straks", fluisterden ze. Ze lieten het kleine meisje alleen achter in een. brede straat met grote huizen. Voor de huizen waren tuintjes, waar de sneeuw op lage taxishagen en denneboompjes lag. Een Oudejaarsavond - vertelling door Henriëtte van Eyk sen. Ze keken kwaadaardig en de vrouw des huizes, een kleine dame in zwart ve lours chiffon, die zich de hele avond had zitten ergeren aan haar mislukte perma nent, stiet een vreselijke kreét uit: „Ze heefi de parapluie van tante Clasien ge stolen. Houdt de dief Bliksemsnel schoot het meisje de deur uit. Zc rende door straten en straten en vlak achter haar aan kwam de velours c hiffon-dame. De parapluie van tante Cla- s:en had een gouden knop en goud is goud. „Houdt de dief". Eigenlijk had haar man achter die pa rapluie aan moeten gaan, maar haar man was een man van niets. De hele avond maar ginnegappen tegen die idiote made moiselle. En ondertussen liet hij alle para- pluies het huis uit dragen. Hem een zorg als zij een longontsteking kreeg. En dan die permanent. Ze zou alles kort en klein wil len slaan. Ze zou beginnen met dat mis- dadigerskind daar voor haar. „Tiktak, tiktak", zeiden de klokken en klikklak, klikklak, vlak achter het meisje aan kwam het geluid dat de hogehak- schoentjes van de boze dame maakten op het natte sneeuw-asfalt. Bij de lantaarn op de hoek van de Man darijnstraat, struikelde het meisje over de rooie poes, die bezig was met een schelvis- kop, het Nieuwjaarsgeschenk van haar vriend, de zwarte kater. Flang, daar lag ze languit in de sneeuwmodder. Een se conde later stond ze alweer overeind, maar I het was te laat. „Lelijkerd". De boze dame pakte het I kind bij haar roodgeruite pofmouwtjes en schudde het door elkaar of ze alle erger nis van die avond, van dat jaar, van haar hele leven op die manier wilde koelen. „Ga mee. ik zal je naar de gevangenis laten brengen". Maar het meisje bleef doodstil staan en luisterde hoe de klokken begonnen aan het voorspel van het hele uur. Toen sloeg ze haar ogen op en keek de vrouw recht in het gezicht. En toen.... Je kunt iemand herkennen aan de blik van zijn ogen, aan de kleur van zijn haar, aan de manier waarop hij lachtDe vrouw en het meisje herkenden elkaar aan een littekentje, halfverscholen achter een hooiig gepermanente kuif en de zachte blonde krullen van een kind. De ogen van het meisje waren groot en vrolijk geworden. Alle lichtjes van de Kerstboom schitterden er in en alle spie gelende zonneplekjes op het water van de zee, en al de felle tinten blauw en paars van hyacintenvelden in het voorjaar. De klok begon te slaan: Een, twee, drie„Ik wist niet", zei de vrouw, „dat iemand zo in de war kon raken door een paar glazen punchZe kneep haar ogen dicht. Toen ze ze weer open deed, was de hemel rood van Bengaals vuur. Er werd geschoten en gejuicht. „Twaalf uur", „Gelukkig Nieuwjaar!" Het meisje in het ouderwetse roodge- uite jurkje was weg. Onder de lantaarn lag de schelviskop en tante Clasiens parapluie met de gouden knop. Zorgen der Britse huismoeders Bij de jaarivisseling zijn nog steed LONDEN, December «United Press) Engeland is op het ogenblik het enige land ten Westen van net ijzeren gordijn waar, ruim vier jaar na het eind van de oorlog, nog een uitgebreid distributiestelsel van kracht is. Zuchtend gaan de Britse huismoe ders nog steeds hun wekelijkse rantsoenen halen die, in vele gevallen, kleiner zijn dan ze op het hoogtepunt van de oorlog waren. Het uitdenken van een maaltijd bezorgt de Britse huismoeder nog steeds hoofdpijn, spe ciaal als haar huishoudgeld bescheiden is. want ongerantsoeneerde levensmiddelen gaan ver boven haar portemonnaie en haar man heeft niet veel moeite zijn wekelijkse vlees rantsoen in een enkele maaltijd te liquideren. In Januari 1940 gingen in Engeland de eerste levensmiddelen op de bon en thans, bijna tien jaar later, is het oorspronkelijke boter- en spekrantsoen van 112 gram per week nog altijd het zelfde. In 1940 was het suikerrantsoen 336 gram. op het ogenblik is het 224 gram. Met vlees is het het droevigst gesteld. Het vlees ging in Maart 1940 op de bon en men mocht toen per persoon voor een waarde van 1 shilling 10 pence kopen per week. In Maart van dit jaar mocht men maar voor een be drag van 10 pence aan vlees beschikken. Op hét ogenblik heeft men het weer tot 1 shilling 6 pence gebracht. Een functionaris van het ministerie van Voedselvoorziening verklaarde onlangs dat het nog vele jaren zal durèn voor dat Enge land weer het voorloorlogse vleesverbruik bereikt zal hebben. Het enige belangrijke voedsel dat sedert de oorlog van de bon is, is jam. Brood en aard- aappelen zijn vrij en ruimschoots beschik baar. Een Brit krijgt de volgende hoeveelheid gerantsoeneerde goederen per week: extra zwaar Suiker. 224 gram. vlees, voor een waarde van 1 shilling 6 pence, boter 112 gram. braad vet 56 gram. margarine 112 gram. bacon 112 gram, kaas 56 gram. mlek ruim anderhalve liter voor volwassenen en bijna twee liter voor kinderen tussen 5 en 18 jaar en een halve liter per dag voor kinderen onder de 5 jaar. Zeep, één stukje per week, thee 70 gram. eieren, zes per week in de wintermaanden en 2 a 3 in de zomermaanden. Ook mag de Brit nog 24 punten per maand uitgeven. Een blik vlees, voldoende voor een maaltijd van vier personen, kost ongeveer 12 punten, 4'i' ons rijst kost 8 punten. Vis is nooit op de bon geweest en is daar door steeds een belangrijk ingrediënt op de Britse tafel. Bepaald gunstig is de koffie-situatie steeds geweest. Koffie is nooit op de bon geweest en tijdens en na de oorlog bestond wat dit artikel betreft nooit schaarste. Zoete biscuits, bepaalde soorten blikgroen- ten en vruchten en melk in blik zijn allemaal op punten. Snoep, met inbegrip van chocola is ge rantsoeneerd op 112 gram per week. De snoep was eerder dit jaar al van de bon geweest, doch de vraag was toen zo groot en de rijen voor de winkels werden zn lang. dat vele mensen toen in het gehee' -nets kregen. Twee maanden later gingc lekkernijen weer op de bon. DAMESKAPPER Santpoorterplein 1 - Telefoon 19706 p. f. (Adv0 Mijlpalen' op onze levensweg zijn nood zakelijk. Zij dwingen niet alleen met onze gedachten in het verleden te verwijlen en om ons heen te zien. maar vooral ons te bezinnen op de verwachtingen die wij van de toekomst hebben. Indien wij bij deze jaarswisseling de ba lans opmaken, dan is het beeld dat de we reld ons biedt, verre van bemoedigend. De mensheid niet alleen onder de moeilijk heden van het ogenblik, maar vooral onder de dreiging van gevaren die schijnen te na deren. De wereldoorlog is sinds Mei 1945 wel geëindigd, maar de verdeeldheid onder de volken die als overwinnaars uit de strijd traden, is zo groot geworden, dat het nog steeds niet mogelijk bleek die oorlog met een vredesverdrag af te sluiten. En toch wordt al weer rekening gehouden met de mogelijkheid van een nieuwe oorlog, als een gevolg van de tegenstellingen die er rezen tussen het Oosten en liet Westen. De een is, wat dit dreigende noodlot betreft, wat minder pessimistisch als de ander, maar slechts weinigen durven het als niet- bestaand ter zijde te schuiven. Met schrik wordt gedacht aan de nieuwe menselijke vinding van de atoombom, overtuigd als men is, dat als die wordt aangewend, het gelijk zal staan aan een vernietiging van alles wat leeft. De burgeroorlog in China woedt voort. Het gevaar dat die kan leiden tot verhoging der internationale spanningen, wordt gro ter. En dat is niet het enige punt in de we reld waar de gevaarlijke stoffen opgesta peld liggen die tot noodlottige explosies kunnen leiden. De volken die nog gebukt gaan onder de enorme lasten die de oorlog bracht, voelen zich gedwongen een nieuw appa raat op te bouwen om de nieuwe oorlog te kunnen voeren. Daarmee gaan natuur lijk zware financiële lasten gepaard, die in een verarmde wereld een belemmering zijn voor veel nuttig werk. Op die manier wordt het puin nooit volledig opgeruimd noch de verwoesting van 19391945 her steld. Economisch is zeer veel ontwricht. West- Europa leeft bij de gratie van Amerika. Er wordt gerekend met de mogelijkheid van een nieuwe crisis, met alle gevolgen van die. Ook dat het spook der werkloos heid weer zal gaan rondwandelen en wan hoop brengen. Zo is er overal chaos. En het ontmoedigende is. dat er geen vertrouwen meer in de toekomst blijkt te zijn. Er is als het ware een berusting ge komen, een mentaliteit van: „er is toch geen ontkomen aan". Wanhoopt men dan volkomen aan de kans de tegenstellingen tussen het Oosten en het Westen te over bruggen zonder naar de wapenen te grij pen? Geeft de mens het geloof aan nieuwe mogelijkheden dan volkomen op? meest vermogende Arabieren en de hoogste inlandse autoriteit van Tunis, Marokko en Algerije, die een paleis bewoont in een oase in het hart van de Sahara. Hel ver blijf duurde twee maanden in plaats van tien dagen, die er eerst voor waren uit getrokken en de beschrijving ervan zou een hoofdstuk uit 1001 nacht kunnen vor men. Van schilder tot (bijna) „hoge priester" De schilder kreeg van zijn hoge opdracht gever twee bedienden en een chauffeur toegewezen en een vleugel van het paleis, tegenover de vertrekken, waar de harem van de sheik verbleef, werd voor Van den Molengraft als schilders-atelier ingericht. De sjeik moet met zijn portretschilder zeer ingenomen geweest zijn, want hij stelde op een dag Van den Molengraft voor, maar altijd bij hem te blijven. Hij zou dan een eigen woning met Europees comfort krij gen en de titel van hoge priester. Maar toen arriveerde er voor de schilder een brief uit Algiers met de uitnodiging de plechtigheden bij te komen wonen in ver band met de overdracht van het oorlogs- kruis aan deze stad. President Auriol, ver gezeld van de ministers Moch en Ramadier, zou dat ereteken de burgemeester persoon lijk komen overhandigen, ter erkenning van de grote verdiensten, die de stad tij dens de jongste oorlog Frankrijk heeft be wezen. De Hollandse schilder nam dus af scheid van de sjeik en zijn veeltallige familie en keerde terug naar Algiers. Dat was in Mei 1949. Na bet feest, dat met Oosterse praal werd gevierd, vroeg de president van de Assemblée of Van den Molengraft ervoor voelde, de gebeurtenis in een groot statieschilderij vast te leggen. Van zekere Franse zijde vond men het maar zo, dat zulk een belangrijke opdracht door een buitenlander zou worden uitge voerd, maar tenslotte werd het verzoek van de president toch officieel bekrach tigd. Voor de uitvoering werd twee jaar uitgetrokken en Van den Molengraft is thans in Parijs met de voorstudies bezig. Als die klaar zijn, trekt de schilder terug naar Noord-Afrika. Na deze officiële er kenning van zijn talenten volgden meer opdrachten uit de hoogste Franse regionen. Peer kan het werk bijna niet meer af. Persoonlijk maak ik voor deze schilder, die in Holland zelf nog maar weinig be kendheid geniet, graag een buiging: hij draagt een naam, waarvan men meer zal horen. Vele automobilisten ontsteken bij dichte mist de parkeerlichten of de stadslampjes. K.N.AC, wijst erop, dat dit geen nut •eeft. Men dient in dit geval met gedimde :oplampen te rijden, zo mogelijk met gebruik van een mistlamp die zo laag mogelijk aan de linkerzijde van de auto dient te worden aangebracht en op zodanige manier, dat de lichtbundel naar rechts is gericht En hoe staan de mensen die belijden dat het bestuur niet in handen van wereld heersers is, maar dat God regeert, tegen over deze dingen? De toekomst der wereld wordt niet be slist door Stalin of Truman. Dat zijn ook slechts pionnen of officieren op het grote schaakbord. Gelooft men niet meer, dat er ook nu nog onverwachte zetten gedaan kunnen worden die het spel in eens een heel andere wending geven? Het is toch dezelfde God die in de dagen van Jona Nineveh wilde sparen als er slechts tien gevonden werden die de knie voor Hem bogen. Waardoor dan ook het gevoel van moe deloosheid onder de Christenen? Het doet denken aan de geschiedenis van Job. De mensheid wordt ook nu be roerd door het probleem van het lijden. Waarom die chaos in de wereld? Waarom die nieuwe oorlogsdreiging? Waarom die haat onder de mensen? Waarom de ver deeldheid onder de kerken? Waarom? En zo lang de mensen alleen met zich zelf te rade gaan. blijven zij met die vragen zitten. Evenals Job. toen hij slechts met zijn vrien den discussieerde. Maar toen heeft God Job naar buiten geleid en in een onweer op zijn vragen een antwoord gegeven. Hem gesteld tegenover de grootheid en de al macht Gods, die niet alleen het lot der af zonderlijke mensen bestuurt, maar ook van de volken, van heel de wereld. Toen heeft Job zijn vertrouwen her kregen. Hij heeft opnieuw de ploeg voor de dag gehaald en gedaan wat zijn hand vond om te doen. Dan verdwijnt de onrust en de onzeker heid. Dan komt voor de opstandige berus ting de nieuwe verwachting. Alles is in Gods hand. Ook het lot van de wereld. Dan durven wij opnieuw, in vertrouwend opzien naar Boven, weer nieuwe plannen te maken. Niet dat hetgeen om ons gebeurt ons niet raakt, maar wel omdat wij weten, dat alles zal leiden tot het einddoel: de komst van Gods KoninRrijk. De beweringen en de ver wikkelingen in de wereld zijn ongetwijfeld een onderdeel van de gebeurtenissen die daaraan voorafgaan. Maar wij zien ze dan in een nieuw licht. Zoals Jezus zijn vol gelingen leerde toen Hij zei: Laat u niet verontrusten, want Ik ben met u en Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Dan hebben wij voor deze wereld nog dezelfde verwachtingen als er indertijd be stonden voor Nineveh. En dan helpen wij bouwen aan de toekomst. Dan valt de druk van ons af en werken wij mee aan nieuwe mogelijkheden. Een jongen voer eens mee met zijn vader die visser was. Het kleine scheepje werd op de zee in een storm voortgedreven. De jongen sliep evenwel rustig in de kajuit. Toen hem later gevraagd werd: „Hoe kon je slapen in zo'n storm?" antwooi'Cde hij: „Ik wist dat mijn vader aan het roer stond". Zo staat ook God, onze Vader, aan het roer van het wereldschip. Die gedachte schenkt rust, ook al zijn de omstandigheden van deze jaarswisse ling somber. Maar het legt ons ook ver plichtingen op voor het nieuwe jaar! VAN T. Duitsers beginnen schepen te bouwen De eerste zes schepen voor de nieuwe na-oorlogse Duitse koopvaardijvloot zijn thans op stapel gezet ingevolge de recente overeenkomst tussen de geallieerden en Duitsers, waarbij toestemming werd ge geven tot uitbreiding van de Duitse scheep vaart. Het eerste schip zal naar verwacht wordt in Juni gereed komen. De schepen, die worden gebouwd voor de Duitse Orient lijn voor gebruik op de Oostelijke Middellandse Zee route, zullen ieder 1900 brutoton meten en 3500 ton vracht kunnen vervoeren. In één van die tuintjes, met zijn rug tegen het stammetje van een kale kastanje, zat de nachtwaker. Zijn brandende lantaarn stond naast hem op de grond. Hij at een erg vet oliebolletje, en hij zei tegen het meisje: „Waarom heb je je ver kleed?" Het meisje keek hem vragend aan. Zij had zich helemaal niet verkleed. Zij droeg een tamelijk lang roodgeruit jurkje. Het hoge boordje was afgezet met zwart band fluweel. Haar zwarte rijglaarzen waren netjes gepoetst en haar blonde krullen, die tot over haar middel hingen, waren boven op haar hoofd opgenomen met een grote wijduitstaande vuurrode strik. „Als je maar weet", ging de nachtwaker verder, „dat je er erg opgedirkt uitziet met dat losse haar. Wat loop je hier eigenlijk te zoeken?" Het meisje steunde haar ellebogen op het hekje en staarde in het licht van de lantaarn. Ze wist heel goed wat ze zocht, ze had kunnen antwoorden: „Ik zoek de vrouw die ik geworden ben". Maar ze zei zomaar wat, iets heel anders. „Ik zoek een poes „Zeg dat dan", bromde de nachtwaker. „Er zit een rooie poes in het portiek van nummer drie". Toen de rooie poes van nummer drie het meisje zag, zei ze: „Ik ben de dochter van de dochter van Minet. Je weet wel, alle pozen heetten vroeger Minet". „Tiktak, tiktak" zeiden de klokken. „Nog twintig minuten Het meisje werd onrustig. Wat vloog de tijd.„Dochter van de dochter van Mi net, zou je me alsjeblieft willen zeggen waar ze is?" „Ze, ze, wie is ze?" voeg de poes snibbig en het meisje trachtte hals over kop de zaak uit te leggen, wat heel moeilijk was. „Voor de klok twaalf slaat, zie je", be sloot ze haar relaas, „voor die tijd wilde ik haar even goeden dag zeggen. Ik zou haar zo herkenne, aan dat litteken op mijn voorhoofd, ik bedoel op haar voor hoofd". De rooie poes vond het een verward verhaal maar ze begreep toch wel, dat het meisje iemand zocht. „Een lieve dame...." „Luister", zei ze. „Je belt ge woon overal aan en vraagt mevrouw te spreken. Allicht loop je die dame dan tegen het lijf.... ik ga nu maar. Ik wil Nieuwjaar vieren met de zwarte kater van de hoek". Het meisje keerde zich om en belde aan de eerste de beste deur. Ze werd openge daan door een prachtige blauw-fluwelen lakei, die „nee, nee, nee.zei. Even hoerde ze in de verte geroezemoes van stemmen. Even rook ze de geur van punch en gebak. Toen werd de deur zacht maar onherroepelijk voor haar gesloten. De tweede deur werd open gedaan door een statige huishoudster. „Nee", zei de huishoudster, „wij willen geen kinder postzegels. We hebben geen ouwe kranten, we kopen niet aan de deur". De derde deur werd zo plotseling voor haar gezicht dichtgegooid, dat er een slip van haar jurkje tussen kwam te zitten, waardoor ze nog eens moest bellen Bij de volgende deur was er een jongen, die naar haar schopte en bij de daarop vol gende deur een oude heer, die zei dat het zondig was voor een jongedame om zo laat op straat te lopen Toen het meisje aan de tiende deur belde, was er iets opstandigs in haar hart gekomen. Ze duwde iemand, die haar de pas wilde afsnijden, opzij, stormde de gang in, greep een parapluie uit de koperen standaard, zwaaide die en riep: „Ik wil mevrouw spreken Ze had blijkbaar heel hard geroepen. In minder dan geen tijd stond de gang vol mensen. De mensen knipperoogden in het felle licht van de kristallen lantaarn, want ze hadden urenlang in de schemerige salon gezeten om het vlammende haardvuur, waarin ze met verveelde gezichten de verdroogde hulsttakjes van het Kerst feest opstookten. „Wie is dat? Wie is dat?" riepen de men- Ministerraad kon wel wachten Peer van den Molengraft, veelbelovend talent en hofschilder van Arabische sjeik, protégé van hoge Franse regeringspersonen (Van onze correspondent in Parijs) Toen enkele maanden geleden de Eind- hovense schilder Peer van den Molengraft Frankrijk arriveerde, vroeg iemand hem: heb je geen kennissen of relaties in Parijs, mensen waar je eens aan kunt lopen? Zijn antwoord luidde: ja, ik heb drie adressen, waar ik heen moet: het Elysée (de residentie van de president van de republiek) en de departementen van binnenlandse zaken en van nationale ver dediging. Dat was geen poging van deze Nederlandse schilder om zich nu eens na drukkelijk van zijn baardige Montparnas- ser collegas te onderscheiden, het was de zuivere waarheid. Van den Molengi-aft is een jonge man van nog geen dertig jaar, die zijn mede mensen van het talent, dat hij bezit, niet probeert te overtuigen door de lengte van zijn haren, noch door de groezeligheid van zijn voorkomen of door de ontevredenheid van zijn blik. Wat zijn uiterlijk betreft, zou hij evengoed een exporteur van Edam mer kaas wat hij ook geweest is of een reiziger in levensverzekeringen kun nen wezen. Inderdaad was hij naar Parijs gekomen om daar, in opdracht, portretten van president Auriol en van de ministers Moch en Ramadier te schilderen, maar op dat moment, een maand of wat geleden, was er juist weer een crisis in de Franse politieke ménage en dus moest hij, zei men hem, maar een dag of tien wachten. Maar in de morgen die volgde op de nacht waar in Bidault zijn kabinet in elkaar had ge knutseld, kreeg Van den Molengraft een telefoontje van het Elysée en nog diezelfde dag ontving de president gedurende an derhalf uur onze landgenoot. Het was de eerste maal, dat Vincent Auriol voor een schilder poseerde en hij deed dit met een voorbeeldig geduld: de ministerraad moest zelfs een uur op hem wachten. De schetsen zijn nu klaar en thans is Peer van den Molengraft bezig met Moch. Wanneer ook de voorstudies voor "diens portret zijn voltooid, trekt onze landgenoot naar een plaatsje in de provincie, waar Paul Ramadier het burgemeestersambt vervult. Ook deze politicus met zijn ver maarde bokkesikje zal daar dan voor hem poseren. De voorgeschiedenis van deze grote op dracht aan onze jonge landgenoot is be langwekkend genoeg om in het kort ver haald te worden. Van den Molengraft, die vroeger achter eenvolgens bij Jan Kruysen in Eindhoven en bij Harry Kooien in Amsterdam ge werkt heeft, kwam vorig jaar tot de con clusie, dat hij beter deed een „nuttig en maatschappelijk" beroep te kiezen. Hij zette zijn ezel in de kast, hing zijn palet op en legde zijn penselen ernaast en trok toen met een vriend naar Noord-Afrika om daar Hollandse kazen in te voeren. Daaraan zou meer behoefte bestaan, dacht hij, dan aan zijn doeken. Maar in Algiers merkte hij al gauw, dat het als geïmprovi seerd kaashandelaar niet zo simpel is een weg te vinden door de administratieve, doolhof van licenties en verordeningen en de affaire werd dus een mislukking. Toen ontmoette hij toevallig een bekend kunst criticus, die hij wat werk liet zien. De criticus vond het interessant en riep wat collegas tezamen. Op die „persconferen ties" werd besloten een expositie te or ganiseren in Algiers én die tentoonstelling werd een groot succes. Een Nederlandse diplomaat stelde de schilder voor aan de president van de As semblée, die een paar dagen later een brief schreef met die prachtige volzin: „Graag zou ik door het talent van meester Van den Molengraft onsterflijk worden gemaakt". In het kabinet van de president leerde onze landgenoot vervolgens verscheidene plaatselijke notabelen en politici van naam kennen en van de ene opdracht rolde hij in de andere. Zo werd hij op een dag ook bij de sjeik El Kacimi ontboden, een der Voor-studie van het portret van president Aurioldoor Peer van de Molengraft. Van de Molen graft tussen de sjeik El Kacimi (links uan hem) en twee van diens :onen. De vierde man behoort tot de hofhouding van de sjeik.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1949 | | pagina 13