VAL DA Uit de schatten van het Frans Halsmuseum I lem De fiscus op zijn retour Skf&rdag 4 Februari 1950 3 J. W. F. WERUMEUS BUNING: „Ik vaar, ik vaar, waar gij niet vaart". (Elsevier, Amsterdam/Brussel). VRIJ MENS, ALTIJD ZULT ge de zee zijn toegedaan. Het is één van Frank- rijks grootsten die dit schreef: Baudelaire, een dichter die van zijn hart de kolken kende en de grondzeeën, de hartstocht van de branding en de stilte die in der eeuwig heid na stormen over de golven zal gaan. Zout van de zee en zout van de aarde, dat zit de dichters in liet bloed. Ze zieden er hun verzen van. Aan boord van de „Amazone" schreef Werumeus Buning, die een vrij man en een zilt dichter is, bijna twintig jaren ge leden de honderd strophen van Maria Lécina, op een melodie en een golfslag, op de lokkende roep van homerische Sirenen en de fluistering van een speelse zeemeer min; en geen tien Stippen zullen ooit een Dieuwertje Diekema zo verleidelijk doen pralen met zeven snoeren bloedkoraal als deze éne Buning. Porqué, Maria? Omdat zij de zee niet in hun aderen hebben, omdat er geen zout in zit. Wie, als Buning, had met de eeuwige vliegende Hollander Joos de Decker, die Godverzoekende bezeten zeekapitein, zo roekeloos om Kaap Hoop Verloren kunnen zeilen en van wat zijn hart erbij won kunnen zingen in een bal lade, die zo koud is als de zee, zo uit dagend, bedreigend, vernietigend en be vrijdend? En geen dichter als hij kon die Katteken visser beter verstaan, die bij Petrus de hemel verspeelde en toen maar weer aan boord die verduivelde,verr verd.petroleumdrums richtte waar om? nou ja, omdat een Katteker een Kat- teker is en petroleumdrums eenmaal ge richt motten wezen, zo goed als mensen gered moeten worden. Waarmee maar gezegd wil zijn: als er iemand méér over de zee en haar mannen kan schrijven dan een i-eportage, dan is het Werumeus Buning. Hij vaart en heeft ge varen, waar gij niet vaart en ge vaart er wel bij, naar bem te luisteren als hij ver telt van zijn wedervaren onder het red dersvolk van de zee, het puik van de Noord- en Zuid-Hollandse Reddingmaat schappij, die als men het maar weet in haar 125-jarig bestaan zevenduizend mensenlevens veroverde op het geweld v een eerlijke zee in een mannelijke strijd op dezelfde zee waarvan in Genesis staat geschreven en waaraan Buning zijn hart heeft verpand: „de nukkige, bandeloze en vrouwelijke zee", „zo sterk, zo eenvou dig, zo prachtig". Zij is z'n element, zo waarachtig, noodlottig, weerbarstig en ver lossend als er maar iets eens mans element kan zijn, vurig als „de wanhoop, de liefde en de muze" de muze, waaraan elk ge dicht ontworsteld moet worden als een drenkeling aan een stortzee, yraag het de schipper Mees Toxopeus van de „Insu- linde": ,,'t was", vertelt hij clan, „vliegend weer, niets te zien.stuivend water. op duizend meter afstand nog' niets te zien. Brokken water. Stukken water. Je voer op het blinde gevoel afonderdoor, om zo te zeggen. En vraag het de dichter van „In Memo- ham Patris"; „De wind in barre vlagen Steekt op en giert langs mij De witte hemelen jagen Rakelings voorbij". Stormwind die het bittere blad ruimt Nacht waarin wij in doodsangst liggen Dag, dat wij niet welen waarheen Maar uw licht weer zien aan de horizon..." „Er onderdoor", zei Mees Toxopeus: onder de golven door van het hart of de zee, dal is zowat eender. Daarom begrijpen ze elkaar met zo weinig woorden. De dich ter Buning en de schipper Tot van de „Brandaris", schipper Van der Meulen van de „Neeltje Jacoba", de roeiers van de Kattinger reddingboot al dat zeevolk van al die reddingboten. Ze kennen de duistere geheimen van het „labyrinth der Helderse banken", de grillen van de bin nen dijken gevangen Zuiderzee, de trots in hun hart om een edele boeg die hoog op gaat in de branding. Ze weten wat het zeg gen wil, als „de lucht aan het water vast zit", als de brulboei loeit en als het hoog boven het zware orgel van de zee stil wordt in het landschap van Ameland, zo stil dat je de vogels kunt horen en nog stiller dan dat. Ze zoeken, ze willen het spel met de dood, terwxlle van het leven ook dat weten ze van elkaar. Vraag het nog maar eens schipper Toxopeus: dank, zegt hij, dank krijg je zo goed als nooit; „maar daar gaat het immers niet om het gaat m om het redden, niet waar?" En nu weer de dichter Buning: „De ene mens schrijft hel dere verzen uit de verwarring van de wereld, de andere muziek, harmonie boven het rumoer"; en de derde vaart recht op die Noorman af die in nood is, op een „ver woede, een vreemd-verwarde zee". Dichten en redden, dat is allebei zoals die Katteker visser het zei: „die verr.petroleum drums motten gericht wezen, zo goed als mensen gered moeten worden. Wat mot, dat mothet is allemaal zo eenvoudig, het is zo simpel, als een ieder maar doet, waartoe hij geroepen is, als een trouw knecht. Dat denkt Toxopeus en dat denkt Buning, die binnen- en buitengaats de mannen van de „Brandaris", de „Insu- linde", de „Dorus Rijkers", de „Jhr. Ortt", de „Neeltje Jacoba" en hoe al die redding boten verder moge heten, gezien heeft in hun werk en zo wonderwel kon verstaan in hun taak omdat ze van hetzelfde zout gehalte zijn als hij. Waarmee nóg maar een gezegd wil zijn, dat meneer H. Th. de Booy Directeur van de N.Z.H.R.M. die zijn Shakespeare even goed kent als zijn mannen, deksels goed wist, door wiè hij ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van zijn Maatschappij en ter ere van de reddersbemanning, dit boek liet schrijven: door een dichter, die van huis-uit vertrouwd is met de zee waar op, om zo te zeggen, zijn wieg heeft ge dreven; door een mens die in zijn leven de stormen kende en van het zand houdt en van de golven, zo waarachtig en trouw als een mens van een mens kan houden. Dit boek: „Ik vaar, ik vaar, waar gij niet vaart", eert een kranig stuk Hollandse traditie in wat bedoeld is als een reportage, maar méér werd clan dat, doordat Buning „schrijft en schrijft, wat hij niet schrijft". „Wat gaat er voorbij, te loever en lij., Als hemel en zee zo stil is En als het dan eensklaps slecht zicht is, Of Gods hand smijt zijn duisternis In het licht te loever en lij?" Wat gaat er dan voorbij? De dood. Schip per en dichter weten dat en trotseren hem. Porqué, Maria? Petroleumdrums, die moe ten immers gericht staan' C. J. F. DINAUX I Neem een doos echte 1 BA STIL v1 V,ÖiÓB UW HO .LES ÉST Deze „electronische toorts" geconstrueerd in een Amerikaans research-laboratorium, ontwikkelt zulke hoge temperaturen dat zij vuurvaste steen en tungsten dat eerst bij 3370 gr. Celsius vloeibaar wordt kan smelten. Een vlam, gevoed met zuivere zuurstof, wordt door een boog ran super-hoogfrequente radiogolven (van een billioen cycles per seconde) gevoerd, waarin de zuurstofmoleculen in atomen ontleed worden. Deze laatste verenigen zich onder zeer grote warmte ontwikke ling 'Weer tot moleculen en de vrijkomende hitte wordt, gebundeld, onder hoge druk uitgestoten. Op de foto smelt de uitvinder, dr. J, D. Cabine, een staafje kwarts boven de electronentoorts. Ludwig von Köchel Zijn naam kleeft als schaduw aan de lichtgestalte Mozart Men is er allengs aan gewoon geraakt, om als naklank van de naam Mozart de naam Köchel te horen of te lezen. Bij de „Serenade", beter bekend als „Eine kleine Nachtmusik" staat bij voorbeeld Köchel no. 525, bij de aankondiging van een uit zending van Mozarts pianoconcert in A- grote terts zegt de omroeper „Köchel- verzeichnis no. 488". Soms gebruikt hij alleen de afkorting K.V. of de Nederlandse vertaling: Köchel-indeling. Zij zijn onaf scheidelijk geworden, deze Köchel na Mo zart. Wie echter is nu deze schaduw, die zich hier aan de lichtgestalte hecht, die achter haar de onsterfelijkheid werd bin nen gesmokkeld? Eigenlijk 'hoort Köchel bij Mozart, als om een vreemd gezegde te gebruiken Pontius Pilatus in het Credo; hij was geen kunstenaar, hij was geen musicus, we weten niet eens of en zo ja, in welke mate hij muzikaal is geweest. In elk geval had Köchel belangstelling voor de muziekge schiedenis. Hij was werkzaam op menig wetenschappelijk gebied, een omzichtig registrator, een hartstochtelijk liefhebber van het catalogiseren. Wat Carolus Lin naeus voor het plantenrijk- is, betekent Ludwig von Köchel voor de scheppingen van Wolfgang Amadeus. Köchel was een landgenoot van Mozart, dat wil zeggen Oostenrijker, weliswaar niet uit Salzburg afkomstig, maar uit Neder- Oosienrijk. uit het overoude stadje Stein aan de Donau, in het Oostelijke uiteinde van de Wacnau. Daar werd hij honderd vijftig jaar geleden, oo 14 Januari 1800, geboren, Köchel ontwikkelde zich tot ge leerde, tot veelweter; Eigenlijk was hij jurist, maar de juridische practijk heeft hij nooit beoefend. Zijn belangstelling ging uit naar de muziekgeschiedenis en de na tuurwetenschap. Deze brede kijk stelde hem in staat ten huize van Aartshertog Karl, de overwinnaar van Aspern, als praeceptor opvoeder werkzaam te zijn. Toen Köchel in 1842 dit ambt neer legde, werd hij in de adelstand verheven. Nu wijdde hij zich geheel aan zijn studies op ver uiteenlopende terreinen, reisde door geheel Europa, vergrootte zijn naam als geleerde. Meteorologie, mineralogie, vooral echter botanie enige planten wei-den naar hem genoemd waren de natuur wetenschappelijke vakken waarmee Ritter von Köchel zich bezig hield; het geestes wetenschappelijke tegenwicht vormde de muziekgeschiedenis. En daarin deed hij een zeer gelukkige greep: in 1862 verscheen zijn „Chronologisch-thematisches Ver- zeichnïs samtlicher Tomverke W. A. Mo zarts", de heden nog toonaangevende vol ledige catalogus, de zorgvuldig opge maakte en veel omvattende inventarisatie der scheppingen van de Salzburger mees ter. (Van ongeveer veertig jaar later, in 1905, dateert de tweede, bewerkt door P. Graf Waldersee), Van de hand van Ludwig von Köchel zijn nog enige andere studies over de mu ziekgeschiedenis van Oostenrijk versche nen. De belaneriïksle is de bioerafïe ..J. .T. Fux". die tien jaar na het „Vcrzeichnis" verscheen. Deze is nog steeds dè bron waaruit men gegevens kan putten over deze componist van Stiermarken, deze toondichter van het barok, de organist, componist en eerste kapelmeester aan het hof, die 3 8 opera's, 10 oratoria en 50 mis sen schiep, vooral echter beleend als de auteur van het „Gradus ad parnassum", het beroemde leerboek van de zogenaamde Palestrinastijl (1725). Köchels naam als geleerde nam met de jaren toe. Steeds grondiger verdiepte zich de ouder wordende man in de weten schappen; hij werd steeds wijzer en steeds eenzamer. Köchel overleed op 3 Juni 1877 te Wenen, Ondanks al zijn ken nis en al zijn vlijt zöu niemand hem in herinnering hebben gehouden, wax-e het niet dat alleen door het registreren van diens wei-kexx de naam van Mozart hecht genoeg aan de zijne is geklonken om hem voor goed aan de vergetelheid te ont rukken. H. ST. Pauline (links) die jarenlang de lieveling was van de Engelse circus-bezoekers, heeft het artistenleven vaarwel gezegd en een gezin gesticht, waaraan wel geen roem maar des te meer moedervreugde te beleven valt. In de Whipsnade-dierentuin, waar zij een comfortabel hok betrokken heeftposeerden moeder en kroost tweeling Pamela en Wendy voor de fotograaf. Meer dan de watei-stof-atoombom, Wes terling of de hoge internationale functie van minister Stikker stond deze week de fiscus ter beui-ze van Amsterdam in het centrum der belangstelling. Men weet: hij staat daar niet bepaald in een goede reuk. Maar ditmaal was rften hem toch wat vriendelijker gezind, nu de Memorie van Antwoord inzake de wets ontwerpen Belastingherziening 1949 enige, zij het bescheiden vei-lichting van de be lastingdruk in uitzicht wordt gesteld. Zoals bekend is, wei-den die wetsont werpen reeds medio 1949 ingediend, doch door de devaluatie niet verder in behan deling genomen. En ten aanzien van enkele reeds daarin vervatte fiscale faci liteiten had men de hoop welhaast opge geven. Te groter was daarom deze week de verrassing, dat minister Lieftinck thans op verschillende in en buiten de Kamer uit gesproken desideratie terugkomt en blijk geeft voor de op hem uitgeoefende aan drang, om door belastingverlaging de economische slagvaardigheid van ons iand te vergroten, toch niet geheel ongevoelig te zijn. En wel zijn de thans bedoelde fiscale voordelen voor het bedrijfsleven nog ge ring, uit de gunstige reactie van de Am sterdamse Effectenbeurs mag wel worden afgeleid, dat men deze Memorie van Ant woord beschouwt als een symptoom van een zich onder de drang der omstandig heden wijzigende mentaliteit ten depar- temente, welke de hoop op een verder te rugtreden van de fiscus levendig houdt. Voorlopig blijft het nog bij geven en nemen, al wordt er dan ook meer gegeven dan genomen. De vermindering van de belastingopbrengst bij aanvaarding van het wetsontwerp wordt globaal geschat op 170 millioen voor 1950, 165 millioen voor 1951 en 150 millioen voor 1952. Wanneer men nagaat dat alleen de niet- Koh ierbelastingen in 1949 270 millioen meer hebben opgebracht dan in 1948 en 350 millioen meer dan de raming, blijkt wel dat de concessies van de regering nog zeer gering zijn. Van de totaal-opbrengst der belastingen (ca. 3J4 milliard) bedra gen ze niet meer dan 5 procent. Ondernemïngsbelasting verdwijnt Het belangrijkste uit het ministeriële antwoord is wel dat de Ondernemingsbe lasting in principe wordt prijsgegeven. Zij wordt als een zeer onbillijke heffing ge voeld, niet alleen omdat zij, behalve naai de bedrijfsopbrengst, ook naar het be- dijfskapitaal wordt geheven en men haar dus ook eveneens verschuldigd is als er geen winst wordt gemaakt, maar ook dat de kleine ondernemer met een matig in komen, in vergelijking met hen die zon der onderneming eenzelfde inkomen heb ben, onevenredig zwaar wordt belast. Zo betaalt een bakker, die een winst maakt van ƒ5500 als gevolg van de Onderne mingsbelasting ca. 250 meer dan een on derwijzer met eenzelfde inkomen. Voor het boekjaar 1948 zal de Ondernemings belasting naar het bedrijfskapitaal reeds geheel verdwijnen, de heffing over de be drijfswinst blijft in de meeste gemeenten 12 procent, maar vermindert voor 1949 tot 7 procent en voor 1950 tot nihil, zodat dan de Ondernemingsbelasting geheel uit onze belastingwetgeving verdwenen zal zijn. Anderzijds echter wordt de Vennoot schapsbelasting verhoogd. Voor 1948 (of 1947/48) blijft het percentage van 33 1/3 procent nog gehandhaafd, voor 1949 wordt het 36, voor 1950 40 procent, ongeacht de grootte van de winst. Nemen we eens een onderneming met 500.000 kapitaal, die 100.000 belastbare winst maakt, dan be taalt deze thans 14.400 Ondernemingsbe lasting en ca. 28.500 Vennootschapsbe lasting, totaal dus rond 43.000. In 1950 zal zij 40 procent van 100.000, d.i. 40.000 verschuldigd zijn. Men ziet: de Boomkweker, inbreker en smokkelaar Op 17 December werd bij een inbraak in een woning aan de Talinglaan te Den Haag een partij juwelen ter waarde van 25,000 gestolen. De dader, de 52-jarige boomkweker P. de B. uit Den Haag, is thans in Roozendaal aangehouden. Hij heeft bekend en tevens medegedeeld, dat hij nog een viertal andere inbraken in Den Haag heeft gepleegd, waarbij tapijten, kleding en radio's ter waarde van ongeveer 5.000 werden ont vreemd. Bij het onderzoek is komen vast te staan, dat De B. ook smokkelde. Een deel van de gestolen juwelen heeft hij naar België weten over te brengen. Een ander deel is teruggevonden bij een juwelier in Haarlem, die volgens de politie te goeder trouw is geweest. Ook in Antwerpen zijn juwelen achterhaald. Een vliegende exportbeurs Begin Mei zal een van de K.L.M. ge charterde Constellation met een 40-tal ver tegenwoordigers van handel en industrie van Schiphol vertrekken om gedurende een reis van 45 dagen de volgende landen en steden te bezoeken: Egypte. India, Pa kistan, Singapore, Hongkong, Honoloulou, San Francisco, Philadelphia (waar een be zoek gebracht zal worden aan de „Holland Fair"), New York, Lima (Peru), Chili, Buenos Aires, Montevideo, Rio de Janeiro, Leopolaville (Belgische Congo), Johan nesburg, Nairobi, Tel Aviv en vandaar naar Schiphol. In al deze landen.en stenen zullen de zakenlieden trachten contacten tot stand te brengen ten behoeve van de Nederlandse export. De leiding van deze wereldreis berust bij de oud-K.L.M. vlieger Iwan Smirnoff. verlaging is nog uiterst bescheiden. Dit is slechts een globaal voorbeeld en het is duidelijk, dat ook bij de naamloze ven nootschappen diegene het meest worden ontlast, bij welke een ongunstige verhou ding bestaat tussen bedrijfsvermogen en bedrijfswinst. Dat aan de voorstellen inzake de bere kening van de belastbare winst (afschrij vingen, reserveringen en verliescompen satie) de daarin oorspronkelijke gelegde terugwerkende kracht wordt ontnomen, moge een teleurstelling zijn, van 1 Januari 1950 af blijft het mogelijk vooroorlogse bedrijfsmiddelen te herwaarderen en op nieuwe of reeds bestelde bedrijfsmiddelen vervroegd af te schrijven. Of het effect van deze belastingverla ging zo groot zal zijn als de minister blijkbaar verwacht, zal de tijd moeten leren. Wij voor ons menen dat de recente verhoging van lonen en salarissen, van sociale lasten en de opkomende concur rentie in het buitenland een grotere ver laging van fiscale lasten noodzakelijk maakt om een prijsverhoging van pro ducten en fabrikaten le voorkomen en een redelijke bedrijfsrendement ie hand haven. Daar verschijnen ze dan, de onfortuin lijke vrouwen, door Hals medogenloos in haar schrale zielen voor het nageslacht te kijk gezet! Onderscheiden we allereerst de opval lende tegenstelling in de „regie" der beide portretgroepen, waarin de regenten en regentessen van het Oude Mannenhuis werden vereeuwigd. De regenten, naar wij reeds zagen, welwillender door de gram storige kunstenaar beschouwd, wordt in minder strak compositie-schema als het ware de gelegenheid geboden door geringe beweeglijkheid of actie, de critische blik van Hals af te leiden. De groepering der regentessen is echter onverbïddellijk strak en met uitzondering van de mild geschil derde gedienstige (die geheel rechts is binnengetreden om een briefje te overhan digen) heeft geen der geportretteerden de kans gekregen het vege lijf te redden uit de vernietigende observatie van haar her schepper. Want het is toch duidelijk, dat het bindende element in Hals' homogene groepsportretten, in zijn laatste regenten stuk reeds ten dele opgeofferd, hier welbe wust wordt prijs gegeven. Thans is het individueel op de voor grond treden echter niet zoals bij De Bray's regenten van 1663 de natuurlijke reactie op de ijdclheid der geportretteer den. Onbewust van haar lot zijn de vier vrouwen argeloos aangetreden, om stuk voor stuk door de scherp anab'serende kunstenaar op haar karakters te worden getoetst. Vier vrouwen, wier verre van in spannende verschijningen men moeilijk in overeenstemming kan brengen met de sfeer, die men in een instituut voor lief dadigheid zou verwachten. Verschijningen, die overigens tot in Oliver Twist's dagen, niet tot de uitzonderingen behoorden Dat Hals inderdaad vier dissonanten op roept in de vreedzame stemming, die nog heden ten dage het gebouw beheerst dat eens hel domein was dezer regentessen, laat immers niet de minste twijfel. Als ver sterkend accent onder het berekenend uiterlijk van de meest links, gezeten regen tes, laat Hals deze een gebaar maken, dat schijnt te duiden op haar overtuiging, dat ontvangen beter .is dan geven. De naast haar gezeten regentes, met; babbelzieke mond, verdenken we er van eenzelfde prin cipe te huldigen, gezien het ostentatief ver toon der krampachtig naar zich toe halende handen. De schrale hand, die Hals onbarm hartig deed strekken op de schoot van de rechts zetelende regentes, bevestigt onver holen des kunstenaars veroordeling, zoals hij deze heeft uitgesproken in haar ijs koude blik, bitse mond en scherpe kin: kennelijk heeft Hals zijn hart het meest ge lucht op deze vrouw, die het felst door hem werd gehekeld! De achter de tafel staande regentes munt niet zozeer uit door de eigen schappen, die wij in haar mede-bestuurders hebben menen te ontdekken, dan wel door Frans Hals (Antwerpen omstreeks 1580 Haarlem 1666): Regentessen van het Oude Mannenhuis te Haarlem (Anno 1664). Dit college zetelde met de regenten in het huidige museumgebouw, toen het nog zijn oorspronkelijke bestemming had. (Doek 170,5 bij 249,5 cm.). een schaapachtige domheid, die zich vooral in ogen en mond kenbaar maakt. Zéér ge lukkig is de vondst haar een waaier en handschoenen te laten hanteren, waardoor aan haar verschijning de scherpte der an deren wordt ontnomen, maar haar domheid in vergeefs coquetteren wordt beklemtoond. Tegenover de steen-rode gelaatskleur der gedienstige (mogelijk de gestichts-moeder), hebben de regentessen iets mufs, dat gemis aan frisse lucht verraadt Dit past intussen bijzonder bij de dompige sfeer, die deze vergaderende vrouwen oproepen, in tegen stelling tot de pientere en kloeke regen tessen bij VersprOnck en De Bray, de be jaardheid van sommigen ten spijt. „La beauté de la femme, c'esl l'amour qui la regarde" (de schoonheid van de vrouw is gelegen in de liefde waarmee zij beschouwd wordt); deze sublieme woorden van de gebroeders De Goncourt, zouden ten aanzien van onze regentessen aldus kunnen worden gevarieerd: de onaantrek- kelijkheid dezer vrouwen is gelegen in het onbehagen, waarmede zij (door de kunste naar) wei-den beschouwd Wanneer wij dit criterium erkennen, kan het wrange accent dat ten volle op de geportretteerden drukt, voor een niet onbelangrijk deel op de ge- moeds-stemming van de schilder worden overgebracht. Vergeten we niet, dat elk portret van artistiek formaat in de eerste plaats de belichaming is van de geest des kunstenaars zélf! De regentessen van Ver- spronck getuigen van hun aristocratisch afgestemde conterfeiter; De Bray's zitters van de meer burgerlijk ingestelde portret tist die deze moet zijn geweest; de schutters en regenten, herschapen onder het penseel van de jongere Hals openbaren een geniaal, objectief schouwend kunstenaar, die tot in de geringste toets vrij blijft van de klein heid, burgerlijkheid en pralerij, kenmer kend voor het wereldje zijner opdracht gevers. Maar zo weerspiegelt ook in de regentessen van 1664 de oude, verbitterde Hals, die in betekenis zo hoog uit steeg boven zijn tijdgenoten en in het bewustzijn hiervan door stijgende armoede niettemin gedwongen werd zich om ondersteuning tot de magistraat te wendenEn zich noodgedwongen wellicht in zijn opdracht schikte, waarvan wij de uitvoering thans bewonderen. De anders zo objectieve kun stenaar geeft thans lucht aan zijn gemoed: men zie bijvoorbeeld met welk een wrevel het strikje werd „gelegd" onder de spitse kin van de recht gezeten regentes. Dit is een zuiver expressionistisch accent, dat door de hand van Vincent van Gogh ge schilderd had kunnen zijn! Laten wij al thans iets van die wrevel in mindering brengen op de debet-zijde van de balans der vier karakters, door Hals zo ongenadig aan de openbaarheid prijsgegeven! Daar hier een der beroemdste kunstwer ken ter wereld onze aandacht heeft, vergt dit bij uitzondering een tweede bespreking in deze rubriek, die zal worden gewijd aan de phenomenale techniek, welhaast uniek in de geschiedenis der Beeldende Kunsten, H. P. BAARD OVER MUZIEK OFFENBACH De Nederlandse Opera heeft sinds enige jaren bijzondere aandacht besteed aan „Hoffmann's vertellingen", fantastische opera van Jacues Offenbach. Het was het laatste werk van de componist, die enkele tientallen operettes schreef, wiens leven en werken altijd even fantastisch verliepen en die nergens en overal thuis hoorde. Het is nu alweer zeventig jaar geleden dat hij stierf en door alle wederwaardigheden, die het muziekleven in Europa sindsdien be leefde, handhaafde zijn laatste werk zich met de onweerstaanbare kracht, die alleen het genie kan ontwikkelen. Jacques Offenbach, deze Paganlni der opera-kunst, is in Keulen geboren. Zijn vader had als musicus een avontuurlijk leven geleid. Van zijn veertiende jaar af heeft de zoon in Parijs geleefd. Hij stu deerde aan het Conservatorium onder meer als cellist en kwam daarna in een der grote opera-orkesten. Een ontembare onder nemingslust bracht hem tot zelfstandige werkzaamheid en na verloop van tijd richtte hij een eigen theater op: „Les Bouffes Parisiens". De naam wijst op het blijspel-achtige karakter der op te voeren werken. Het werd een enorm succes. Zijn latere-leiding van een ander instituut, het „Théatre de la Gaité" had minder finan cieel succes, maar ik meen dat zijn werken voor dit theater gecomponeerd, muzikaal beschouwd geen achteruitgang betekenen. Het was eerst in zijn laatste levensjaren dat hij tot de compositie van de „Hoff mann" besloot. Hij had kort tevoren veel gereisd en was in Parijs teruggekeerd. Zijn caprïcieuse geest werd bezig gehouden door de overal boeiende, mysterieuze ver halen van E. Th. A. Hoffmann en het was niet alleen de algemeen-romantische maar zeer zeker vooral de grillige verbeelding in deze literatuur, die de musicus tot mu zikale activiteit bracht. Men moet het grootste respect hebben voor de durf waarmee de componist en de libretto- dichter Jules Barbier de onderneming be gonnen. Is de normale eis van concrete vorm en concentratie bij een opera niet het tegenovergestelde van de gedetailleer de verbeeldingsgang in Hoffmanns proza? De kracht van Offenbachs artistiek karak ter was beslissend; hier openbaarde zich een wereld waarin de fantastische natuur van zijn muzikaliteit haar wensen kon be vredigen. Barbier had als serieus routinier alle nodige kunstgrepen bij de hand en overigens smaak genoeg' om een theater bewerking le maken, waarin de waarde van Hoffmanns kunst in wezen behouden zou blijven, althans zeker niet beledigd zou worden. Van Offenbach zou men eerder h%bben moeten vrezen dat hij als lachlus- tig operette-componist de ondergrond van melancholische ernst in Hoffmanns avon turen zou miskennen. Het tegendeel is waar: Offenbach heeft de juiste toon ge troffen; mij komt het altijd voor alsof do romantische en zeer muzikaal voelend litterator deze muziek zelf gemaakt zou kunnen hebben. De vorm is uitstekend samengesteld. In de proloog leert de toeschouwer de hoofd persoon kennen: Hoffmann bevindt zich met vrienden in een wijnkelder en hij gaat hun vertellen van zijn amoureuze oe- levenissen. In drie bedrijven zien wij zijn verhalen verbeeld. Zijn liefde voor de zan geres Stella wordt belaagd door de duivel; in elk bedrijf zijn deze figuren in andere, fantastische personages levend en wordt de arme dichter met zijn dromen geringe loord. Wanneer tenslotte het naspel, als in een kring met de proloog verbonden, een eind maakt aan de avonturen en wij Hoff mann weer in de wijnkelder zien, zijn wij getuige van de beslissende macht van de belager. Het geheel is een samenstelling van ver tellingen. Ik kan mij voorstellen dat iemand, die Hoffmann nog niet kende door horen en zien van de opera, alles van deze fantast wil weten, en dat iemand die alles behalve dit werk van Offenbach kende verstomd zou staan bij het aanhoren van deze muziek. Deze compositie is niet het werk van een geroutineerde operette- componist, maar de muzikale weerklank van een tragisch levensgedicht. Ik denk dat in het leven van Offenbach, die immers zelf theater-directeur was en afwisselend grote successen en grote tegenslagen had, een geheimzinnige, innerlijke macht de totstandkoming van deze opera heeft voor bereid. In zijn laatste jaren schijnt hij niet meer aan kluchten of spotternijen gedacht te hebben. Met het verleden rekent hij af door het beschrijven van zijn reizen en overigens houdt hij zich bezig met de voor bereiding en de uitwerking van zijn plan nen voor Hoffmanns vertellingen. Tot een volkomen voltooiing van deze arbeid is hij niet gekomen: bij zijn dood was de opera gereed in een zetting voor de zangpartijen met pianobegeleiding, waarin enige aan tekeningen voor de orkestratie stonden. Het was Ernest Guiraud, die net geheel defini tief voor orkest zette. Guiraud was -professor aan het Parijse Conservatorium, onder andere in de kunst van instrumentatie en partituurstudie: een zeer bekwaam man, die vele technische zaken van het componeren verstond, die zowel met hel raffinement der moderne componisten als met de werkwijze dei- klassieke componisten uitstekend bekend was. De muzikale herziening van de par- lando-recitatieven in Bizet's Carmen is door Guiraud verricht en vele van de latei- beroemde componisten danken aan zijn artistiek en practisch inzicht de deugde lijkheid van hun instrumentatie. Bij een waardering van Offenbachs „Hoffmann" mag Ernest Guiraud niet vergeten worden. HENDRIK ANDRIESSEN Iedere dame is verwend met MOLENDIJK'S PERMANENT SANTPOORTERPLEIN 1 - TELEFOON 19706 HAARLEM (Adv.) Het C.N.V. nam afscheid van zijn tweede voorzitter In een buitengewone algemene vergane- ring in Utrecht nam het Christelijk Natio naal Vakverbond afscheid van de tweede voorzitter, de heer J. Schipper, «ie wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd het verbond verlaat. In een uitvoerige rede schetste de voor zitter, de heer M. Ruppert, de grote ver diensten vaa de heer Schipper voor de vakbeweging en het CNV in het bijzonder. Het had de Koningin behaagd de schei dende functionaris te benoemen tot offi cier in de Orde van Oranje Nassau. Dit ereteken werd hem door de vertegenwoor diger van minister Joekes, mr. dr. A. A. van Rhiju, op de borst gespeld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1950 | | pagina 5