Litteraire Kanttekening Heden en verleden van „d'Ever" te Lisse Gedramatiseerde documentaire l icuwe Uitg. aven Zaterdag 7 October 1950 Haarlems Dagblad en Oprechte Haarlemsche Courant 3 HERMAN GORTER: „Verzamelde werken", Deel IV: Episch werk: „Een klein heldendicht"; „Pan" (van Dishoeck/Bussum; Em. Querido, A'dam). De EERSTE VIER tot nu toe ver schenen delen van Gorters „Ver zamelde Werken" sluiten met „Een Klein Heldendicht" en „Pan" een bijna vijf-en- twintigjarige periode af van dichterlijk worstelen om het hoogste dat met het woord als drager van ontroering en ge dachte, van muziek, rhythmiek en beeld, nog menselijk-mededeelbaar is. Met alle beschikbare taalmiddelen, tot de uiterste grens der uitdrukbaarheid gaande, heeft Gorter de poëtische mogelijkheden be- nroefd (men kan wel zeggen: titanisch be proefd), gedreven als deze muziekmens was door een hevige levens-, een machtig- creatieve zielskracht, die dichter én mens in het vuur van een onstilbaar schoon heids- en geluksverlangen versmolten tot één onscheidbare eenheid. Leven dat was voor Gorter schoon leven, waar en helder leven, alomvattend leven, in over eenstemming met net eeuwig beginsel, dat aan de kosmische harmonie ten grondslag ligt en waaraan het verborgenste zielsdo- mein van deze mens zich verwant en ver bonden voelde. „Mei", dat jubelend-verrukte jeugddicht- werk, waarin de zintuigelijke schoonheid beleden werd in een lyrische vervoering die de ooëzie der Beweging van Tachtig ten top "voerde, was een herinneringszang geweest, een afscheid zowel van ziin jeugd als van de litteraire stroming die Gorters talent zo rijkelijk had gevoed. Wat volgde „Verzen-1890" en „De Dagen" deed het'taalmolecuul uiteenspatten in één flon kering van woordkristallen, waarin zich dat wonderbaarlijke licht weerkaatste, dat in Gorter en in hèm alleen zó helder zijn geheimzinnige oorsprong en klare spie gel vond in Gorter de lichtmens. Na de opperste verzadiging der zinnen welde een nieuwe bron der dichterlijke stuwkracht: met de verdieping in Spinoza's „Ethica" (die hij vertaalde) opende zich, éérst intuïtief, dan helder doordacht met de streng-logische bewijsvoering der Rede, het verschiet van een wijder levensgebied, reikende tot in het oneindig-alomvattende: de „Kenteringssonnetten'', terugkerend tot de gebonden versvorm, en „De School dev Poëzie" werden geschreven uit drang naar wat de betovering der zintuigeliike schoon heid te boven gaat, uit beteugeling en be zinning. „Wat is Schoonheid anders", schreef A. Roland Holst, „dan de waarheid der ziel?" Déze waarheid is het geweest, die de hemelzoeker Gorter levensbeginsel en schoonheid als een éénheid belijdend met de volstrektheid welke geen compromis duldt wegdreef van de „inkeer" der Spinozistische periode naar een deelge nootschap van de menselijke, strevende, strijdende samenleving, naar Gorters dich terlijke verbeelding van het ideaal ener socialistische maatsohappij. Wat hem drong was niet zozeer (en zeker niet in de eerste plaats) de politieke strijdleuze, zelfs niet Marx' historisch materalisme, hoe over tuigd hij dit heeft aangehangen en, meer of min bewust, toegepast in zijn sociale en litteraire beschouwingen („Kritiek op de Beweging van 1880", „De Groote Dich ters"); veeleer werd hij door het zielsver langen gedreven naar een verwezenlijking der hoogste schoonheid die kunst en maat schappij, lichaam en geest, natuurdrang en denkkracht, gevoelen en kennis, eeuwige natuurlijke vruchtbaarheid en het schep pend vermogen van de menselijke arbeid, gelijkelijk doordringt en openbaart. Dat was de „waarheid" van zijn ziel en, voor een zo onaantastbare persoonlijkheid als hij, tevens zijn „schoonheid". Met „Een Klein Heldendicht" als voor spel deed „Pan" naar deze volstrekte synthese zowel menselijk als dichterlijk een machtige, een bovenmenselijke greep, die het groots visioen van een harmonisch vrije mensenstaat (en de door het ideaal geleide strijd daarvoor) niet dan fragmentarisch omvatten kon. Eens moest deze mens-der-onvoorwaar delijkheid, deze dichter van het Absolute na zijn vertwijfeld „O God, ik sta aan de verkeerde kant, ik ga ten gronde; Mijn liefde gaat verloren......", de worsteling met dit Dante.sk gedachte en opgezette dichtwerk wagen. „Mijn liefde gaat verloren" deze, zijn mensenliefde, één met zijn schoonheids verlangen, ziin ondanks alle „redelijkheid' mystieke verbondenheid met de onzienlijke wereld der oer-natuur, waarvan Pan, de verstoten, musisoh-vervoerde god „der on bewuste liefdelust" tot symbool dient déze mensenliefde beschermde hij met de sterke, klare innigheid waaraan het schoon ste en nobelste van zijn werk is ontspron gen. Zoals Dante zich in de beginregels van de Divina Comedia „tegen het midden zijns levens verdwaald" verklaarde „in een donker woud, omdat de rechte weg ver loren was", zo Pan, zo Gorter. Natuur drang, oer-muziek der wereld, kon in haar onbewustheid aan het menselijk be stel de ware schoonheid, de schone waar heid, niet schenken en evenmin was dat beschoren aan het „Gouden Meisje" symbool van het vorsend denken, van de „bewuste muziek" door Pan aanbeden. Eerst uit hun vereniging (in liefde samen gaan van hart en verstand, van gevoel en rede, van lichaam en geest) zou de schone geluksstaat van vrije, gelijkwaardige, fiere mensen geboren kunnen worden. Van deze wederkerige liefde vervuld gaan Pan en het Gouden Meisje, gaan Natuur en Geest, onder de mensen, delen zij in hun sociale strijd, vervoerd de eerste door de gloed van de eeuwige wedergeboorte der natuur, geleid de tweede door de klaarte van het denkend verworven inzicht. Waar hun voeten gaan ontspringt poëzie: de maat schappelijke strijd, de wereldomwenteling, de fabriek en de stad worden tot poëzie; de offervaardigheid, het technisch kunnen, de zwoegende arbeid, het propagandistische woord in de vergaderzaal worden tot poëzie: verhalend, ontboezemend, onder wijzend, beredenerend hiér gedragen door lyrische bewogenheid, daar verstrak kend tot een nauwelijks nog dichterlijke uitdrukkingsvorm, maar één getuigenis, hoe men ook over Gorters maatschappelijk ideaal moge denken, van zijn worsteling met de schoonheid als levenskern, als levensstroom. Letterlijk leed en streed hij terwille hiervan: „Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd, 'o poëzieTot uit- puttens toe heeft hij de poëzie gediend, de lyrische, „sensitivistische", wijsgerige, di dactische, sociale poëzie en deze laatste, de socialistische, met zijn „eeuwige honger naar ideaal en volkomen geluk" in zijn „Klein Heldendicht" en „Pan" zeker niet het minst hevig. Nooit bracht wellicht (men herleze in „Pan" de prachtige versregels, inzettende met ,,'s Nachts als ik op mijn leger lig, als doodeenzaam, alleen, gebannen..,.") een modern dichter een groter, een onver mijdelijker offer dan Gorter met „Pan" terwille van deze maatschappelijke belijde nis, van zijn mensenliefde, van zijn ondeel baar geluksverlangen, riskeerde hij als men voor zijn socialistische verzen de gangbare aesthetische maatstaven wil aan leggen,het hachelijkste: efen verzwak king van de dichterlijke, spanning, die aan zijn vóór-socialistisch dichtwerk de „hel derheid van klinkklaar water", de oer- ldaarte verleende, waarvan de oorsprong ligt in „vroege voortijden". Maar ook zel den heeft in de moderne poëzie, waar dan ook, een dichter een heroïscher, grootser poging gedaan de dichtkunst zó volstrekt in dienst te stellen van het (verlangd, ge droomd, geïdealiseerd) geluk der mensheid. Als tragisch-dichterlijk monument daarvan ,Pan" in deze door Garmt Stuiveling voortreffelijk geredigeerde uitgave voor goed veilig ondergebracht. C. J. E. DINAUX. ADVERTENTIE Agenda voor Haarlem ZATERDAG 7 OCTOBER Stadsschouwburg: „Zwei Herzen ïm Drei- vierteltakt" (Hoofdstad operette), 8 uur. Rembrandt Theater: Nachtvoorstelling „Voor nazibeulen geen genade?", 24 uur. Palace: Bud Abbott en Lou Costello in het „Wilde Westen", 14 j„ 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: ..Vulcano", IS j.. 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Voor wie de klok luidt", 18 j., 2.30 en 8 uur. City: „Whisky als water", iedere leef tijd, 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De vrouw uit het volk 14 j., 2.30, 7 en 9.1a uur. Rembrandt: „The big lift", 14 j„ 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. ZONDAG 8 OCTOBER Stadsschouwburg: „Zwei Herzen in Drei- vierteltakt" (Hoofdstad operette), 2 en l uur. Bioscopen: Middag- en avondvoor stellingen. Werk van Jan van Scorel in museum Boymans Door het museum Boymans te Rotterdam werd aangekocht het grote paneel, voor stellende de Heilige Sebastiaan, gedateerd 1542, door Jan van Scorel, dat getuigt van de diepe indruk die de grote reis (van 1519 tot 1524) naar Venetië en Jeruzalem, maar vooral zijn verblijf te Rome onder het bewind -van de Nederlandse paus Adriaan VI op de schilder heeft gemaakt. De figuur van de heilige is geplaatst tegen de donkere massa van een boom groep, waarbij de schilder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid bij de op geheven armen de contouren te doen be geleiden door het licht, dat door het ge bladerte valt. Op de achtergrond rechts glijdt de blik over een wijd landschap met ruïnes en een gebergte in het ver schiet. welke rijkdom en atmosferische werking kenmerkend zijn voor de kunst van Scorel uit deze late periode. Het paneel bevond zich sedert 1738 in de bekende verzameling van de Earl of Radnor op Longford Castle in Engeland, waar het lange tijd op naam heeft ge staan van Michelangelo's leerling Sebas- tiano del Piombo. Mogelijk is dit werk identiek met een tot nu toe verloren ge waande St. Sebastiaan, door de Utrechtse jurist en oudheidkundige Aernout van Buchell in zijn notities, aan het einde van de zestiende en het begin van de zeven tiende eeuw opgesteld, vermeld als door Scorel vervaardigd, met de nadrukkelijke toevoeging: „echter niet naar een levende gelijkenis". De Nederlandse schilder Jan van Scorel werd in Augustus 1495 te Schoorl geboren en overleed op 6 December 1562 te Utrecht, waar hij het grootste deel van zijn leven woonde en veel aanzien genoot. Van 1509 tot 1512 en van 1527 tot 1529 verbleef hij te Haarlem, waar hij altaar stukken vervaardigde, die tijdens de beel denstorm verloren gingen. In het Frans Halsmuseum is zijn werk prachtig ver tegenwoordigd met een „Doop van Christus" en het paneel met portretten van kruisvaarders naar Jeruzalem. De Haarlemmer Maerten van Heemskerck was een leerling van deze vernieuwer der Noordnederlandse schilderkunst. Van 13 October tot 9 November zullen in het Gemeentemuseum te 's-Gravenliage de werken te zien zijn van de negentigjarige Amerikaanse Anna Mary Robertson Moses, („grandma Moses"). Grandma Moses, een in Amerika zeer bekende schilderes, begon op 76-jarige leeftijd te schilderen. Voordien had zij nog nooit een penseel aangeraakt. Haar eerste stukjes gaf mevrouw Moses weg aan vrienden. Later wist zij een paar tuerkjes te verkopen tegen de prijs van 3 dollar en nu maakt zij voor haar doeken soms 3000 dollar per stuk. Op de foto's hieronder: links grandma Moses, rechts een van haar werken. In 1860 nog een romantisch geval", nu een onaanzienlijke ruïne Enige tijd geleden heeft het rijk het eigendomsrecht van de ruïne „d'Ever", even ten Zuiden van het dorp aan de rijksweg gelegen, aan Lisse overgedragen. Een be langrijk geschenk was dit niet. De ge meente kan niet anders doen dan de steenklomp, die eens een -toren is geweest, zoveel mogelijk tegen verder verval be schermen. En dat zal nog niet meevallen, want al zijn de muren dik (hier en daar bijna 2meter!) het afbrokkelen gaat voort. Het is uitgesloten dat het schamele restant van de toren door restauratie tot een werkelijke bezienswaardigheid wordt gemaakt. Het rijk heeft hei geschikte ogenblik ongebruikt laten voorbijgaan. En dat niet alleen wat „d'Ever" betreft, -maar ook het slot „Teijlingen" onder Sassenheim- Voorhout. Als tijdig was ingegrepen, zou den beide ruïnes er nu heel wat aantrek kelijker hebben uitgezien. En dat zou een weldaad voor de streek Haarlem-Leiden zijn geweest, die in zijn sombere eento nigheid (alleen in de weken van de bloei der bloembollen door kleurenrijkdom ver levendigd!) zo iets best had kunnen ge bruiken! Wat het slot Teijlingen aangaat, de ruïne die daarvan over is, is in menig opzicht interessant. Er is aan te zien hoe in de alleroudste tijd de kastelen waren, want Teijlingen is veel vroeger gebouwd dan het kasteel der Brederode's. Het is evenwel jammer dat de ruïne vrijwel is ingebouwd, waardoor het nodig was het omliggende Goede greep van het Nederlands Filminstituut TL prille begin van de cinematografie, altijd een belangwekkende verschijning op het witte doek. Onder dé term „documentaire" kunnen zowel de journaals als die rolprenten ge rangschikt. worden, waarin met behulp van opnamen uit de politieke, economische of culturele werkelijkheid een fictieve situatie wordt uitgebeeld. Naarmate de nadruk dan meer op het werkelijk gebeurde dan wel op het verbeelde element zal liggen, zal zo'n film als documentaire of als speelfilm worden beschouwd. Combinatie van beide elementen komt tegenwoordig zeer vaak voor: wij behoeven maar te herinneren aan „The big lift", die deze T""] week in Haarlem te zien is, r 11TTI aan de film van Koolhaas „De dijk is dicht", hier Vs onlangs besproken, aan „Nederlands in zeven lessen" en nog vele anderen. Tot de documentaire behoort uiteraard ook de populair-wetenschappelijke film. Nu is het helaas een feit, dat in het alge meen aan de artistieke afwerking van dit genre niet veel aandacht wordt besteed. Deze füms zijn vooral „belerend", hetgeen vaak vooral doorklinkt in het commentaar, de beeldovergangen zijn zwak, de climax wordt te dikwijls verwaarloosd. In het buitenland waren het de Frans man Painlevé, de in Engeland werkende Braziliaan Cavalcanti en ten onzent een Jeris Ivens die deze filmvorm tot meer ontwikkeling brachten. Zij deden dit in het algemeen door de documentaire te „dra matiseren", waardoor aan het gegeven een element werd toegevoegd, dat in staat bleek de aandacht van het publiek vast te houden. Het Nederlands Filminstituut de cen trale instantie die het gehele terrein van de culturele film bestrijkt en alleen reeds in September zeshonderd voorstellingen voor vakverenigingen, kloosters en arbei ders- en jongenskampen in afgelegen plaatsen boekte stelde ons in staat ken nis te maken met een product, waarin een zeer oorspronkelijk gebruik werd gemaakt van de acteurskwaliteiten van een ooievaarspaar. Deze merkwaardige rolprent „De ge schiedenis van een ring" behandelt de ge woonten van de trekvogels en het werk dat op de vogeltrekstations wordt gedaan. Zij werd vervaardigd in de studio's voor de populair-wetenschappelijke films in Mos kou onder regie en naar een scenario van B. Dolin, met de deskundige medewerking van de professoren P. Manteufel en G. Dementjow. De inhoud is zeer eenvoudig, doch zo knap uitgewerkt, dat men het wel en wee van het ooievaarsgezin tot het einde toe met gespannen aandacht volgt. Wij maken kennis met het ooievaarspaar op het ogenblik, dat het wijfje tijdens de grote trek vleugellam wordt en neerdaalt op een open plek in een bos. Na enige aarzeling wint bij het mannetje de echte lijke genegenheid het van andere gevoelens en voegt hij zich bij haar om de ont beringen van de Russische winter met haar te delen. Gelukkig worden de steltlopers door een houtvester ontdekt en zij worden in zijn woning goed verzorgd. De ontmoe tingen met de andere levende have van de houtvester, de bevrijding door het voorjaai en de functie van de lepelaars m de natuur werden door de mannen aan de camera's met veel gevoel voor humor en met grote liefde voor hun onderwerp vastgelegd. Zelden zagen wij een natuurfilm, waarin iedere opname zo artistiek verantwoord was, waarin zo het juiste evenwicht werd bewaard tussen het didactische en het aesthetische deel van het werk. Het was bepaald een vondst van Dolin om de ooie vaars zelf als het ware te laten acteren, waardoor zijn film niet het altijd min of meer starre resultaat van een geduldig observeren werd. doch daarentegen een aantrekkelijke dynamiek kreeg. Opvallend is ook, dat in het camera werk de totaal-opnamen duidelijk her inneren aan de grote cineasten van weleer, aan een Eisenstein en een Poedowkin, die het immers vooral in grote lijnen en forse beelden zochten. „De geschiedenis van een ring" is on getwijfeld een waardevolle aanwinst van het répertoire van het Nederlands Film instituut. J. H. B. Het Huis „d'Ever" in de 17de eeuw. De twee hoofdfiguren uit het lepelaars relaas: „De geschiedenis van een ring". Wat er nu van het kasteel over is. land op te offeren en alle bomen te kap pen. Wie nu rond de buitenste muur van het oude slot wil wandelen, moet oppassen voor het prikkeldraad der aangrenzende eigendommen. Toen het rijk in het laatst der 19e eeuw de ruïne van Teijlingen kocht was er volop gelegenheid ook de naaste omgeving „veilig te stellen". In diezelfde tijd was het ook nog moge lijk geweest veel van de d'Ever te redden. Nog in de 15de eeuw was de streek tus sen Haarlem en Leiden vrijwel geheel door bos bedekt. Nu resten daarvan nog slechts enkele stukken, o.a. de Haarlem mer Hout, Groenendaal en Meer en Berg in Heemstede, en Keukenhof bij Lisse. Toen J. Craandijk in 1888 zijn „Wande lingen door Nederland" maakte kon hij nog gewagen van vrijwel aaneengescha keld natuurschoon tussen Haarlem en Leiden. Nu is 'het, slechts enkele punten uitgezonderd, overal kaal, want zelfs aan de oude rijksweg, die vroeger za mooi was door het zware geboomte, heeft de hout hakker weinig gespaard. „D'Ever" ligt ongeveer honderd meter van de rijksweg af, -zij is bereikbaar door een aardig oprijlaantje van populieren. Wie aan de boer, die het omliggende land bebouwt, vraagt, mag de ruïne van nabij zien. Veel is er evenwel ni?t te bewon deren. Wie een studie van oude bouwwer ken heeft gemaakt, ziet wel enkele tref fende bijzonderheden, maar die ontgaan de andere bezoekers. Ook al hebben die er wat acrobatische toeren voor over om, door een der afgebrokkelde raamopeningen, het inwendige van de toren ie komen. Over het oorspronkelijke slot, waartoe de toren behoord heeft, is weinig bekend Vermoed wordt dat de toren, die een halfronde vorm heeft, met de platte zijde tegen het slot gestaan heeft. Er waren in de toren zelf ook enige woonvertrekken, dat is aan de restanten van schouwen af te leiden. De toren had twee verdiepingen. Bovendien was er een kelder. Nu bergt de boer daarin zijn voorraad aardappelen en uien voor de winter, maar vroeger zullen er achter het sterk getraliede venstertje wel gevangenen gezucht- hebben. Bij het bedijken van de Lisserpoel is destijds het fundament gevonden van een achtkantige toren, van oude „kloostermop pen" gebouwd. Men hield het voor een overblijfsel van het oude huis d'Ever. Het geslacht Ever of de Ever is al be kend uit het begin der 14de eeuw. Gherit de Ever was in 1315 een der edelen van de graaf van Holland. Hij bracht 107 ge- wapenden met zich mee. D'Ever was ook bekend onder de naam het Huis te Lisse. De heer Craandijk schreef in 1888: Wie het huis d'Ever voor 25 jaar ge kend heeft en 't sedert niet zag, voelt zich onaangenaam verrast. Hij is geneigd te geloven, dat hij zich vergist. Want deze ruine herinnert hem volstrekt niet aan wat hij toen had gevonden. Toen leidde een laan van de straatweg naar een stenen brug, die over een brede gracht was ge bouwd en bij wier opgang statig houtge was prijkte, gelijk de ganse gracht door hoog geboomte was ingesloten. Aan de overzijde der brug lag een vierkant huis, met vier ronde schoorstenen op het hoge dak. De zijgevel met vijf ramen rees op uit de gracht en vóór het huis lag een groot plein, aan fraaie bomen rijk.. Het huis was blijkbaar sinds lang onbe woond en deerlijk in verval. Maar met het wilde hout en de half begroeide gracht er om heen, met zijn verweerde muren, zijn bemost dak, zag 't er uitermate schilder achtig uit. De kamers der benedenverdie ping waren nog in tamelijk goede staat. Aan de linkerzijde van de lange gang in hel midden van het gebouw, vond men drie in elkander lopende vertrekken; aan de rechterkant een grote zaal met een sierlijk gebeeldhouwde, op cariatiden rus tende, schoorsteenmantel. Daar achter was een trap en eindelijk de keuken. Aan het einde der gang was een deur die naar een bouwvallig uitbouwsel (de oude toren) leidde. De- bovenverdieping van het huis kon niet zonder gevaar betreden worden. Nu staat er alleen de gehavende -toren, Over kunst en natuur in Zuid- Limburg. Over de waarde van toerisme lopen de meningen nogal uiteen. Enerzijds betiteld als het zalig tijdverdrijf der dwazen, wordt het anderzijds verheven tot het sluitstuk van een gedegen opvoeding. Het Zuid-Limburgse toerisme gold jarenlang als een eenvoudig pastoraal genot, een beoefening van minia tuur-wandelsport, een behalen van laagte records bij bergbeklimming. Maar lang zamerhand gaan de ogen open voor de bijzondere eigenschappen van dit Zuidelijk stukje Nederland. De plantengroei, de fauna, de geologische gesteldheid, het artistieke leven, de rijke historie en de architectuur van kerken en kastelen worden steeds meer tot onderwerpen van studie gemaakt. Zo ontstaat er langzamerhand een collectie boe ken die het toerisme in Limburg op een hoger niveau brengt zonder op de oudere publicatie (Ir. D. C. van Schaik's „Limburg", met zeldzaam mooi fotomateriaal of W. L. Leclercq's „Limburg, land en mensen", even eens rijk geïllustreerd) iets te willen af dingen, vestigen we thans de aandacht op twee der jongste werken: A. J. Pijpers' ..Limburg, land van löss én mergel" (Het Spectrum. Utrecht en Brussel 1950) en Wil lem Enzincks „Limburgse beeldende kuns tenaars" (N.V. Boek en Periodiek", Den Haag 1949). Willem Enzinck geeft een zeer gevoelige, blijkbaar op persoonlijke omgang berus tende. bespreking van werken door Charles Vos. Her.ri Jonas. Charles Eyck, Karin Eyck, Joep Nicolas. Henri Schoonbrood, Edmond Bellefroid. Jef Schipper. Jan Hul, Jef Scheffers, Harry Keolen, Hubert Levigne en Daan Wildschut. Het betoog is verlucht met 45 forse afbeeldingen op kunstdrukpapier. De schrijver liet enige artisten die wèl in Limburg zijn geboren maar hun provincie verlieten (Piet Vermeulen. Judv Michiels van Kessenich. Gisèle Waterschoot van der Gracht. Paul Kromjong, Paul Windhausen) buiten bespreking. Evenmin besteedde hij aandacht bij de jongste generatie, waartoe onder meer Guillaume Serpenti. Engène Laudy, Pieter Dufesch, Marianne van der Heyden en Ger Lataster behoren. Deze zeer wel te verdedigen beperkingen kwamen aan de diepgang van zijn werk ten goede. Een der best getroffen beschrijvingen is die van het werk en de geest van Charles Eyck. Diens hier geciteerde autobiografische schets ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaar dag is een document dat Charles Eyck tevens tot een groot stylist stempelt. Maar óók het zoveel moeilijker te benaderen werk van mevrouw Karin Eyck wordt op subtiele wijze geanalyseerd. Haar zelfportert doet aan Modigliani denken. Het werk van A. J. Pijpers brengt talloze bijzonderheden omtrent flora en fauna, omtrent de eigenaardige structuur van de bodem van Zuid-Limburg. De zorgvuldige tekeningen (er zijn er ongeveer tachtig) wedijveren met de artistieke foto's van Hub. Leufkens te Heerlen. Het is een schat kelder van typische volksnamen voor dieren en planten, waardoor men in staat gesteld wordt woorden te vinden voor de charme die Zuid-Limburg bezit. De heer Pijpers is een meester in de beschrijving van kleur en tekening van de pluimage der vogels. H. SCHMIDT DEGENER Pioniers van Christus, uit het Engels be werkt door dr. A. H. Oussoren, uitg. J. H. Kok N.V., Kampen. Litterair-stilistische Studiën, door W. Kramer; J. B. Wolters, Groningen. Strijd om ons Luchtruim, De opbouw en de beslissende strijd onzer luchtverdediging 10—15 Mei 1940; door S. H. Hoogterp; De gebr. Van Cleef, Den Haag. 1950. Zomer, deel II in de serie Landschappen en Seizoenen, door Rinke Tolman; Uitg. Born N.V., Assen, 1950. Rustig en onrustig Bridge, door mr. P. Rodeo. Madeleine en Philippe d'Iskraite; Elsevier, Amsterdam. Haarlems Jaarboek, jaargang 1950, met medewerking van het gemeentebestuur uit gegeven door de Stichting „Haarlems Bloei". Leesboek II voor de 2de klas van Gymn., Lyceum of H.B.S., door W. Kramer; Deel II; J. B. Wolters, Groningen, 1950. Nederlandse Teksten, litterair-stilistisch werkboek voor de hogere klassen van het Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onder wijs, door W. Kramer, Deel III; J. B. Wolters, Groningen. met grote raamgaten en zonder dak. Het romantische woonhuis is gesloopt, de gracht is gedempt en de brug afgebroken. Tot zover Craandijk. Uit zijn opgaven blijkt, dat omstreeks 1860 d'Ever nog in betrekkelijke welstand was. Toen was er meer te redden geweest dan het povere restantje dat nu is over gebleven! Het huis dat er in 1860 stond dateerde vermoedelijk uit de 17de eeuw. Er is des tijds een tekening van gemaakt die in de verzameling van Teijlers museum is op genomen en die wij hierbij reproduceren. Er is op te zien dat het huis bij de oude toren was aangebouwd. Ongetwijfeld was bij krijgsgeweld een groot deel van het oude kasteel verwoest, maar was de toren nog de moeite waard om een deel te wor den van het later gebouwde nieuwe huls. Afscheid van drie mensenredders Het hoofdbestuur van de Koninklijke Noord- en Zuidhollandse Reddingmaat schappij heeft op Terschelling afscheid genomen van schipper Douwe Tot, schip per* Joh. Huizinga en een vaste opstapper van de „Brandaris", E. R. de Boer. Jhr. Quarles van Ufford overhandigde de scheidende redders, die met pensioen gaan, de kleine bronzen draagmedaille met oorkonde en een gouden horloge. Schietpartij in Amsterdamse binnenstad Vier jaar geëist tegen dader „Deze onbeheerste en gevaarlijke ver dachte heeft een medemens als een scha delijk dier neergeknald". Dit zei de Officier van Justitie bij de Amsterdamse arrondis sementsrechtbank in zijn requisitoir tegen de 33-jarige Amsterdammer C. E., die aldus zijn eigen verklaring in de nacht van 30 op 31 Juli in de Paternostersteeg te Amsterdam zijn revolver had leeggescho ten op de 33-jarige koopman J. D. uit Mun tendam. Het slachtoffer, dat door drie ko gels ernstig werd gewond, verscheen ter zitting met zijn rechtervoet in een gips verband. Op de genoemde avond verlieten het slachtoffer en de verdachte een café op de Zeedijk. In de Paternostersteeg had D. vol gens verdachte hem toegevoegd: „Hallo schele, hoe zit het er mee". E. had hierop zijn revolver getrokken en deze op een af stand van twee meter op D. leeggeschoten. Drie van de zes kogels hadden doel getrof fen. De verhouding tussen beide mannen was volgens de verdachte gespannen, om dat D. zijn vrouw lastig viel. Verdachte had toen tegen haar gezegd: „Laat die man maar gaan, want die is toch vandaag of morgen voor mij". De Officier eiste vier jaar gevangenis straf. De verdediger pleitte clementie. Op 20 October zal de rechtbank uitspraak doen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1950 | | pagina 5