Litteraire Kanttekening
Heden en verleden van „d'Ever" te Lisse
Gedramatiseerde documentaire
l icuwe
Uitg.
aven
Zaterdag 7 October 1950
Haarlems Dagblad en Oprechte Haarlemsche Courant
3
HERMAN GORTER: „Verzamelde werken", Deel IV: Episch
werk: „Een klein heldendicht"; „Pan" (van Dishoeck/Bussum;
Em. Querido, A'dam).
De EERSTE VIER tot nu toe ver
schenen delen van Gorters „Ver
zamelde Werken" sluiten met „Een Klein
Heldendicht" en „Pan" een bijna vijf-en-
twintigjarige periode af van dichterlijk
worstelen om het hoogste dat met het
woord als drager van ontroering en ge
dachte, van muziek, rhythmiek en beeld,
nog menselijk-mededeelbaar is. Met alle
beschikbare taalmiddelen, tot de uiterste
grens der uitdrukbaarheid gaande, heeft
Gorter de poëtische mogelijkheden be-
nroefd (men kan wel zeggen: titanisch be
proefd), gedreven als deze muziekmens
was door een hevige levens-, een machtig-
creatieve zielskracht, die dichter én mens
in het vuur van een onstilbaar schoon
heids- en geluksverlangen versmolten tot
één onscheidbare eenheid. Leven dat
was voor Gorter schoon leven, waar en
helder leven, alomvattend leven, in over
eenstemming met net eeuwig beginsel, dat
aan de kosmische harmonie ten grondslag
ligt en waaraan het verborgenste zielsdo-
mein van deze mens zich verwant en ver
bonden voelde.
„Mei", dat jubelend-verrukte jeugddicht-
werk, waarin de zintuigelijke schoonheid
beleden werd in een lyrische vervoering
die de ooëzie der Beweging van Tachtig
ten top "voerde, was een herinneringszang
geweest, een afscheid zowel van ziin jeugd
als van de litteraire stroming die Gorters
talent zo rijkelijk had gevoed. Wat volgde
„Verzen-1890" en „De Dagen" deed
het'taalmolecuul uiteenspatten in één flon
kering van woordkristallen, waarin zich
dat wonderbaarlijke licht weerkaatste, dat
in Gorter en in hèm alleen zó helder
zijn geheimzinnige oorsprong en klare spie
gel vond in Gorter de lichtmens.
Na de opperste verzadiging der zinnen
welde een nieuwe bron der dichterlijke
stuwkracht: met de verdieping in Spinoza's
„Ethica" (die hij vertaalde) opende zich,
éérst intuïtief, dan helder doordacht met
de streng-logische bewijsvoering der Rede,
het verschiet van een wijder levensgebied,
reikende tot in het oneindig-alomvattende:
de „Kenteringssonnetten'', terugkerend tot
de gebonden versvorm, en „De School dev
Poëzie" werden geschreven uit drang naar
wat de betovering der zintuigeliike schoon
heid te boven gaat, uit beteugeling en be
zinning.
„Wat is Schoonheid anders", schreef A.
Roland Holst, „dan de waarheid der ziel?"
Déze waarheid is het geweest, die de
hemelzoeker Gorter levensbeginsel en
schoonheid als een éénheid belijdend met
de volstrektheid welke geen compromis
duldt wegdreef van de „inkeer" der
Spinozistische periode naar een deelge
nootschap van de menselijke, strevende,
strijdende samenleving, naar Gorters dich
terlijke verbeelding van het ideaal ener
socialistische maatsohappij. Wat hem drong
was niet zozeer (en zeker niet in de eerste
plaats) de politieke strijdleuze, zelfs niet
Marx' historisch materalisme, hoe over
tuigd hij dit heeft aangehangen en, meer
of min bewust, toegepast in zijn sociale en
litteraire beschouwingen („Kritiek op de
Beweging van 1880", „De Groote Dich
ters"); veeleer werd hij door het zielsver
langen gedreven naar een verwezenlijking
der hoogste schoonheid die kunst en maat
schappij, lichaam en geest, natuurdrang en
denkkracht, gevoelen en kennis, eeuwige
natuurlijke vruchtbaarheid en het schep
pend vermogen van de menselijke arbeid,
gelijkelijk doordringt en openbaart. Dat
was de „waarheid" van zijn ziel en, voor
een zo onaantastbare persoonlijkheid als
hij, tevens zijn „schoonheid".
Met „Een Klein Heldendicht" als voor
spel deed „Pan" naar deze volstrekte
synthese zowel menselijk als dichterlijk een
machtige, een bovenmenselijke greep, die
het groots visioen van een harmonisch vrije
mensenstaat (en de door het ideaal geleide
strijd daarvoor) niet dan fragmentarisch
omvatten kon.
Eens moest deze mens-der-onvoorwaar
delijkheid, deze dichter van het Absolute
na zijn vertwijfeld „O God, ik sta aan de
verkeerde kant, ik ga ten gronde; Mijn
liefde gaat verloren......", de worsteling
met dit Dante.sk gedachte en opgezette
dichtwerk wagen.
„Mijn liefde gaat verloren" deze, zijn
mensenliefde, één met zijn schoonheids
verlangen, ziin ondanks alle „redelijkheid'
mystieke verbondenheid met de onzienlijke
wereld der oer-natuur, waarvan Pan, de
verstoten, musisoh-vervoerde god „der on
bewuste liefdelust" tot symbool dient
déze mensenliefde beschermde hij met de
sterke, klare innigheid waaraan het schoon
ste en nobelste van zijn werk is ontspron
gen.
Zoals Dante zich in de beginregels van
de Divina Comedia „tegen het midden
zijns levens verdwaald" verklaarde „in een
donker woud, omdat de rechte weg ver
loren was", zo Pan, zo Gorter. Natuur
drang, oer-muziek der wereld, kon in
haar onbewustheid aan het menselijk be
stel de ware schoonheid, de schone waar
heid, niet schenken en evenmin was dat
beschoren aan het „Gouden Meisje"
symbool van het vorsend denken, van de
„bewuste muziek" door Pan aanbeden.
Eerst uit hun vereniging (in liefde samen
gaan van hart en verstand, van gevoel en
rede, van lichaam en geest) zou de schone
geluksstaat van vrije, gelijkwaardige, fiere
mensen geboren kunnen worden. Van deze
wederkerige liefde vervuld gaan Pan en
het Gouden Meisje, gaan Natuur en Geest,
onder de mensen, delen zij in hun sociale
strijd, vervoerd de eerste door de gloed
van de eeuwige wedergeboorte der natuur,
geleid de tweede door de klaarte van het
denkend verworven inzicht. Waar hun
voeten gaan ontspringt poëzie: de maat
schappelijke strijd, de wereldomwenteling,
de fabriek en de stad worden tot poëzie; de
offervaardigheid, het technisch kunnen, de
zwoegende arbeid, het propagandistische
woord in de vergaderzaal worden tot
poëzie: verhalend, ontboezemend, onder
wijzend, beredenerend hiér gedragen
door lyrische bewogenheid, daar verstrak
kend tot een nauwelijks nog dichterlijke
uitdrukkingsvorm, maar één getuigenis,
hoe men ook over Gorters maatschappelijk
ideaal moge denken, van zijn worsteling
met de schoonheid als levenskern, als
levensstroom. Letterlijk leed en streed hij
terwille hiervan: „Met al mijn bloed heb
ik voor U geleefd, 'o poëzieTot uit-
puttens toe heeft hij de poëzie gediend, de
lyrische, „sensitivistische", wijsgerige, di
dactische, sociale poëzie en deze laatste, de
socialistische, met zijn „eeuwige honger
naar ideaal en volkomen geluk" in zijn
„Klein Heldendicht" en „Pan" zeker niet
het minst hevig.
Nooit bracht wellicht (men herleze in
„Pan" de prachtige versregels, inzettende
met ,,'s Nachts als ik op mijn leger lig, als
doodeenzaam, alleen, gebannen..,.")
een modern dichter een groter, een onver
mijdelijker offer dan Gorter met „Pan"
terwille van deze maatschappelijke belijde
nis, van zijn mensenliefde, van zijn ondeel
baar geluksverlangen, riskeerde hij als
men voor zijn socialistische verzen de
gangbare aesthetische maatstaven wil aan
leggen,het hachelijkste: efen verzwak
king van de dichterlijke, spanning, die aan
zijn vóór-socialistisch dichtwerk de „hel
derheid van klinkklaar water", de oer-
ldaarte verleende, waarvan de oorsprong
ligt in „vroege voortijden". Maar ook zel
den heeft in de moderne poëzie, waar dan
ook, een dichter een heroïscher, grootser
poging gedaan de dichtkunst zó volstrekt
in dienst te stellen van het (verlangd, ge
droomd, geïdealiseerd) geluk der mensheid.
Als tragisch-dichterlijk monument daarvan
,Pan" in deze door Garmt Stuiveling
voortreffelijk geredigeerde uitgave voor
goed veilig ondergebracht.
C. J. E. DINAUX.
ADVERTENTIE
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 7 OCTOBER
Stadsschouwburg: „Zwei Herzen ïm Drei-
vierteltakt" (Hoofdstad operette), 8 uur.
Rembrandt Theater: Nachtvoorstelling „Voor
nazibeulen geen genade?", 24 uur. Palace:
Bud Abbott en Lou Costello in het „Wilde
Westen", 14 j„ 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor:
..Vulcano", IS j.. 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans
Hals: „Voor wie de klok luidt", 18 j., 2.30 en
8 uur. City: „Whisky als water", iedere leef
tijd, 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De
vrouw uit het volk 14 j., 2.30, 7 en 9.1a uur.
Rembrandt: „The big lift", 14 j„ 2, 4.15, 7
en 9.15 uur.
ZONDAG 8 OCTOBER
Stadsschouwburg: „Zwei Herzen in Drei-
vierteltakt" (Hoofdstad operette), 2 en l
uur. Bioscopen: Middag- en avondvoor
stellingen.
Werk van Jan van Scorel
in museum Boymans
Door het museum Boymans te Rotterdam
werd aangekocht het grote paneel, voor
stellende de Heilige Sebastiaan, gedateerd
1542, door Jan van Scorel, dat getuigt van
de diepe indruk die de grote reis (van
1519 tot 1524) naar Venetië en Jeruzalem,
maar vooral zijn verblijf te Rome onder
het bewind -van de Nederlandse paus
Adriaan VI op de schilder heeft gemaakt.
De figuur van de heilige is geplaatst
tegen de donkere massa van een boom
groep, waarbij de schilder gebruik heeft
gemaakt van de mogelijkheid bij de op
geheven armen de contouren te doen be
geleiden door het licht, dat door het ge
bladerte valt. Op de achtergrond rechts
glijdt de blik over een wijd landschap
met ruïnes en een gebergte in het ver
schiet. welke rijkdom en atmosferische
werking kenmerkend zijn voor de kunst
van Scorel uit deze late periode.
Het paneel bevond zich sedert 1738 in
de bekende verzameling van de Earl of
Radnor op Longford Castle in Engeland,
waar het lange tijd op naam heeft ge
staan van Michelangelo's leerling Sebas-
tiano del Piombo. Mogelijk is dit werk
identiek met een tot nu toe verloren ge
waande St. Sebastiaan, door de Utrechtse
jurist en oudheidkundige Aernout van
Buchell in zijn notities, aan het einde van
de zestiende en het begin van de zeven
tiende eeuw opgesteld, vermeld als door
Scorel vervaardigd, met de nadrukkelijke
toevoeging: „echter niet naar een levende
gelijkenis".
De Nederlandse schilder Jan van Scorel
werd in Augustus 1495 te Schoorl geboren
en overleed op 6 December 1562 te
Utrecht, waar hij het grootste deel van
zijn leven woonde en veel aanzien genoot.
Van 1509 tot 1512 en van 1527 tot 1529
verbleef hij te Haarlem, waar hij altaar
stukken vervaardigde, die tijdens de beel
denstorm verloren gingen. In het Frans
Halsmuseum is zijn werk prachtig ver
tegenwoordigd met een „Doop van
Christus" en het paneel met portretten
van kruisvaarders naar Jeruzalem. De
Haarlemmer Maerten van Heemskerck
was een leerling van deze vernieuwer der
Noordnederlandse schilderkunst.
Van 13 October tot 9 November zullen in
het Gemeentemuseum te 's-Gravenliage de
werken te zien zijn van de negentigjarige
Amerikaanse Anna Mary Robertson Moses,
(„grandma Moses"). Grandma Moses, een
in Amerika zeer bekende schilderes, begon
op 76-jarige leeftijd te schilderen. Voordien
had zij nog nooit een penseel aangeraakt.
Haar eerste stukjes gaf mevrouw Moses
weg aan vrienden. Later wist zij een paar
tuerkjes te verkopen tegen de prijs van
3 dollar en nu maakt zij voor haar doeken
soms 3000 dollar per stuk. Op de foto's
hieronder: links grandma Moses, rechts
een van haar werken.
In 1860 nog een romantisch geval",
nu een onaanzienlijke ruïne
Enige tijd geleden heeft het rijk het
eigendomsrecht van de ruïne „d'Ever", even
ten Zuiden van het dorp aan de rijksweg
gelegen, aan Lisse overgedragen. Een be
langrijk geschenk was dit niet. De ge
meente kan niet anders doen dan de
steenklomp, die eens een -toren is geweest,
zoveel mogelijk tegen verder verval be
schermen. En dat zal nog niet meevallen,
want al zijn de muren dik (hier en daar
bijna 2meter!) het afbrokkelen gaat
voort. Het is uitgesloten dat het schamele
restant van de toren door restauratie tot
een werkelijke bezienswaardigheid wordt
gemaakt.
Het rijk heeft hei geschikte ogenblik
ongebruikt laten voorbijgaan. En dat niet
alleen wat „d'Ever" betreft, -maar ook
het slot „Teijlingen" onder Sassenheim-
Voorhout. Als tijdig was ingegrepen, zou
den beide ruïnes er nu heel wat aantrek
kelijker hebben uitgezien. En dat zou een
weldaad voor de streek Haarlem-Leiden
zijn geweest, die in zijn sombere eento
nigheid (alleen in de weken van de bloei
der bloembollen door kleurenrijkdom ver
levendigd!) zo iets best had kunnen ge
bruiken!
Wat het slot Teijlingen aangaat, de ruïne
die daarvan over is, is in menig opzicht
interessant. Er is aan te zien hoe in de
alleroudste tijd de kastelen waren, want
Teijlingen is veel vroeger gebouwd dan het
kasteel der Brederode's. Het is evenwel
jammer dat de ruïne vrijwel is ingebouwd,
waardoor het nodig was het omliggende
Goede greep van het Nederlands Filminstituut
TL
prille begin van de cinematografie,
altijd een belangwekkende verschijning op
het witte doek.
Onder dé term „documentaire" kunnen
zowel de journaals als die rolprenten ge
rangschikt. worden, waarin met behulp van
opnamen uit de politieke, economische of
culturele werkelijkheid een fictieve situatie
wordt uitgebeeld. Naarmate de nadruk dan
meer op het werkelijk gebeurde dan wel
op het verbeelde element zal liggen, zal
zo'n film als documentaire of als speelfilm
worden beschouwd. Combinatie van beide
elementen komt tegenwoordig zeer vaak
voor: wij behoeven maar te herinneren aan
„The big lift", die deze
T""] week in Haarlem te zien is,
r 11TTI aan de film van Koolhaas
„De dijk is dicht", hier
Vs onlangs besproken, aan
„Nederlands in zeven lessen" en nog vele
anderen.
Tot de documentaire behoort uiteraard
ook de populair-wetenschappelijke film.
Nu is het helaas een feit, dat in het alge
meen aan de artistieke afwerking van dit
genre niet veel aandacht wordt besteed.
Deze füms zijn vooral „belerend", hetgeen
vaak vooral doorklinkt in het commentaar,
de beeldovergangen zijn zwak, de climax
wordt te dikwijls verwaarloosd.
In het buitenland waren het de Frans
man Painlevé, de in Engeland werkende
Braziliaan Cavalcanti en ten onzent een
Jeris Ivens die deze filmvorm tot meer
ontwikkeling brachten. Zij deden dit in het
algemeen door de documentaire te „dra
matiseren", waardoor aan het gegeven een
element werd toegevoegd, dat in staat bleek
de aandacht van het publiek vast te
houden.
Het Nederlands Filminstituut de cen
trale instantie die het gehele terrein van
de culturele film bestrijkt en alleen reeds
in September zeshonderd voorstellingen
voor vakverenigingen, kloosters en arbei
ders- en jongenskampen in afgelegen
plaatsen boekte stelde ons in staat ken
nis te maken met een product, waarin een
zeer oorspronkelijk gebruik werd gemaakt
van de acteurskwaliteiten van een
ooievaarspaar.
Deze merkwaardige rolprent „De ge
schiedenis van een ring" behandelt de ge
woonten van de trekvogels en het werk dat
op de vogeltrekstations wordt gedaan. Zij
werd vervaardigd in de studio's voor de
populair-wetenschappelijke films in Mos
kou onder regie en naar een scenario van
B. Dolin, met de deskundige medewerking
van de professoren P. Manteufel en G.
Dementjow.
De inhoud is zeer eenvoudig, doch zo
knap uitgewerkt, dat men het wel en wee
van het ooievaarsgezin tot het einde toe
met gespannen aandacht volgt.
Wij maken kennis met het ooievaarspaar
op het ogenblik, dat het wijfje tijdens de
grote trek vleugellam wordt en neerdaalt
op een open plek in een bos. Na enige
aarzeling wint bij het mannetje de echte
lijke genegenheid het van andere gevoelens
en voegt hij zich bij haar om de ont
beringen van de Russische winter met haar
te delen. Gelukkig worden de steltlopers
door een houtvester ontdekt en zij worden
in zijn woning goed verzorgd. De ontmoe
tingen met de andere levende have van de
houtvester, de bevrijding door het voorjaai
en de functie van de lepelaars m de natuur
werden door de mannen aan de camera's
met veel gevoel voor humor en met grote
liefde voor hun onderwerp vastgelegd.
Zelden zagen wij een natuurfilm, waarin
iedere opname zo artistiek verantwoord
was, waarin zo het juiste evenwicht werd
bewaard tussen het didactische en het
aesthetische deel van het werk. Het was
bepaald een vondst van Dolin om de ooie
vaars zelf als het ware te laten acteren,
waardoor zijn film niet het altijd min of
meer starre resultaat van een geduldig
observeren werd. doch daarentegen een
aantrekkelijke dynamiek kreeg.
Opvallend is ook, dat in het camera
werk de totaal-opnamen duidelijk her
inneren aan de grote cineasten van weleer,
aan een Eisenstein en een Poedowkin, die
het immers vooral in grote lijnen en forse
beelden zochten.
„De geschiedenis van een ring" is on
getwijfeld een waardevolle aanwinst van
het répertoire van het Nederlands Film
instituut. J. H. B.
Het Huis „d'Ever" in de 17de eeuw.
De twee hoofdfiguren uit het lepelaars relaas: „De geschiedenis van een ring".
Wat er nu van het kasteel over is.
land op te offeren en alle bomen te kap
pen. Wie nu rond de buitenste muur van
het oude slot wil wandelen, moet oppassen
voor het prikkeldraad der aangrenzende
eigendommen. Toen het rijk in het laatst
der 19e eeuw de ruïne van Teijlingen kocht
was er volop gelegenheid ook de naaste
omgeving „veilig te stellen".
In diezelfde tijd was het ook nog moge
lijk geweest veel van de d'Ever te redden.
Nog in de 15de eeuw was de streek tus
sen Haarlem en Leiden vrijwel geheel
door bos bedekt. Nu resten daarvan nog
slechts enkele stukken, o.a. de Haarlem
mer Hout, Groenendaal en Meer en Berg
in Heemstede, en Keukenhof bij Lisse.
Toen J. Craandijk in 1888 zijn „Wande
lingen door Nederland" maakte kon hij
nog gewagen van vrijwel aaneengescha
keld natuurschoon tussen Haarlem en
Leiden. Nu is 'het, slechts enkele punten
uitgezonderd, overal kaal, want zelfs aan
de oude rijksweg, die vroeger za mooi was
door het zware geboomte, heeft de hout
hakker weinig gespaard.
„D'Ever" ligt ongeveer honderd meter
van de rijksweg af, -zij is bereikbaar door
een aardig oprijlaantje van populieren.
Wie aan de boer, die het omliggende land
bebouwt, vraagt, mag de ruïne van nabij
zien. Veel is er evenwel ni?t te bewon
deren. Wie een studie van oude bouwwer
ken heeft gemaakt, ziet wel enkele tref
fende bijzonderheden, maar die ontgaan
de andere bezoekers. Ook al hebben die er
wat acrobatische toeren voor over om, door
een der afgebrokkelde raamopeningen,
het inwendige van de toren ie komen.
Over het oorspronkelijke slot, waartoe
de toren behoord heeft, is weinig bekend
Vermoed wordt dat de toren, die een
halfronde vorm heeft, met de platte zijde
tegen het slot gestaan heeft. Er waren in
de toren zelf ook enige woonvertrekken,
dat is aan de restanten van schouwen af
te leiden. De toren had twee verdiepingen.
Bovendien was er een kelder. Nu bergt de
boer daarin zijn voorraad aardappelen en
uien voor de winter, maar vroeger zullen
er achter het sterk getraliede venstertje
wel gevangenen gezucht- hebben.
Bij het bedijken van de Lisserpoel is
destijds het fundament gevonden van een
achtkantige toren, van oude „kloostermop
pen" gebouwd. Men hield het voor een
overblijfsel van het oude huis d'Ever.
Het geslacht Ever of de Ever is al be
kend uit het begin der 14de eeuw. Gherit
de Ever was in 1315 een der edelen van
de graaf van Holland. Hij bracht 107 ge-
wapenden met zich mee.
D'Ever was ook bekend onder de naam
het Huis te Lisse.
De heer Craandijk schreef in 1888:
Wie het huis d'Ever voor 25 jaar ge
kend heeft en 't sedert niet zag, voelt zich
onaangenaam verrast. Hij is geneigd te
geloven, dat hij zich vergist. Want deze
ruine herinnert hem volstrekt niet aan wat
hij toen had gevonden. Toen leidde een
laan van de straatweg naar een stenen
brug, die over een brede gracht was ge
bouwd en bij wier opgang statig houtge
was prijkte, gelijk de ganse gracht door
hoog geboomte was ingesloten. Aan de
overzijde der brug lag een vierkant huis,
met vier ronde schoorstenen op het hoge
dak. De zijgevel met vijf ramen rees op
uit de gracht en vóór het huis lag een
groot plein, aan fraaie bomen rijk..
Het huis was blijkbaar sinds lang onbe
woond en deerlijk in verval. Maar met het
wilde hout en de half begroeide gracht er
om heen, met zijn verweerde muren, zijn
bemost dak, zag 't er uitermate schilder
achtig uit. De kamers der benedenverdie
ping waren nog in tamelijk goede staat.
Aan de linkerzijde van de lange gang in
hel midden van het gebouw, vond men
drie in elkander lopende vertrekken; aan
de rechterkant een grote zaal met een
sierlijk gebeeldhouwde, op cariatiden rus
tende, schoorsteenmantel. Daar achter was
een trap en eindelijk de keuken. Aan het
einde der gang was een deur die naar een
bouwvallig uitbouwsel (de oude toren)
leidde.
De- bovenverdieping van het huis kon
niet zonder gevaar betreden worden.
Nu staat er alleen de gehavende -toren,
Over kunst en natuur in Zuid-
Limburg.
Over de waarde van toerisme lopen de
meningen nogal uiteen. Enerzijds betiteld als
het zalig tijdverdrijf der dwazen, wordt het
anderzijds verheven tot het sluitstuk van
een gedegen opvoeding. Het Zuid-Limburgse
toerisme gold jarenlang als een eenvoudig
pastoraal genot, een beoefening van minia
tuur-wandelsport, een behalen van laagte
records bij bergbeklimming. Maar lang
zamerhand gaan de ogen open voor de
bijzondere eigenschappen van dit Zuidelijk
stukje Nederland. De plantengroei, de fauna,
de geologische gesteldheid, het artistieke
leven, de rijke historie en de architectuur
van kerken en kastelen worden steeds meer
tot onderwerpen van studie gemaakt. Zo
ontstaat er langzamerhand een collectie boe
ken die het toerisme in Limburg op een
hoger niveau brengt zonder op de oudere
publicatie (Ir. D. C. van Schaik's „Limburg",
met zeldzaam mooi fotomateriaal of W. L.
Leclercq's „Limburg, land en mensen", even
eens rijk geïllustreerd) iets te willen af
dingen, vestigen we thans de aandacht op
twee der jongste werken: A. J. Pijpers'
..Limburg, land van löss én mergel" (Het
Spectrum. Utrecht en Brussel 1950) en Wil
lem Enzincks „Limburgse beeldende kuns
tenaars" (N.V. Boek en Periodiek", Den
Haag 1949).
Willem Enzinck geeft een zeer gevoelige,
blijkbaar op persoonlijke omgang berus
tende. bespreking van werken door Charles
Vos. Her.ri Jonas. Charles Eyck, Karin Eyck,
Joep Nicolas. Henri Schoonbrood, Edmond
Bellefroid. Jef Schipper. Jan Hul, Jef
Scheffers, Harry Keolen, Hubert Levigne en
Daan Wildschut. Het betoog is verlucht met
45 forse afbeeldingen op kunstdrukpapier.
De schrijver liet enige artisten die wèl in
Limburg zijn geboren maar hun provincie
verlieten (Piet Vermeulen. Judv Michiels
van Kessenich. Gisèle Waterschoot van der
Gracht. Paul Kromjong, Paul Windhausen)
buiten bespreking. Evenmin besteedde hij
aandacht bij de jongste generatie, waartoe
onder meer Guillaume Serpenti. Engène
Laudy, Pieter Dufesch, Marianne van der
Heyden en Ger Lataster behoren. Deze zeer
wel te verdedigen beperkingen kwamen aan
de diepgang van zijn werk ten goede. Een
der best getroffen beschrijvingen is die van
het werk en de geest van Charles Eyck.
Diens hier geciteerde autobiografische schets
ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaar
dag is een document dat Charles Eyck tevens
tot een groot stylist stempelt. Maar óók het
zoveel moeilijker te benaderen werk van
mevrouw Karin Eyck wordt op subtiele wijze
geanalyseerd. Haar zelfportert doet aan
Modigliani denken.
Het werk van A. J. Pijpers brengt talloze
bijzonderheden omtrent flora en fauna,
omtrent de eigenaardige structuur van de
bodem van Zuid-Limburg. De zorgvuldige
tekeningen (er zijn er ongeveer tachtig)
wedijveren met de artistieke foto's van
Hub. Leufkens te Heerlen. Het is een schat
kelder van typische volksnamen voor dieren
en planten, waardoor men in staat gesteld
wordt woorden te vinden voor de charme
die Zuid-Limburg bezit. De heer Pijpers is
een meester in de beschrijving van kleur
en tekening van de pluimage der vogels.
H. SCHMIDT DEGENER
Pioniers van Christus, uit het Engels be
werkt door dr. A. H. Oussoren, uitg. J. H.
Kok N.V., Kampen.
Litterair-stilistische Studiën, door W.
Kramer; J. B. Wolters, Groningen.
Strijd om ons Luchtruim, De opbouw en de
beslissende strijd onzer luchtverdediging
10—15 Mei 1940; door S. H. Hoogterp; De
gebr. Van Cleef, Den Haag. 1950.
Zomer, deel II in de serie Landschappen
en Seizoenen, door Rinke Tolman; Uitg. Born
N.V., Assen, 1950.
Rustig en onrustig Bridge, door mr. P.
Rodeo. Madeleine en Philippe d'Iskraite;
Elsevier, Amsterdam.
Haarlems Jaarboek, jaargang 1950, met
medewerking van het gemeentebestuur uit
gegeven door de Stichting „Haarlems Bloei".
Leesboek II voor de 2de klas van Gymn.,
Lyceum of H.B.S., door W. Kramer; Deel
II; J. B. Wolters, Groningen, 1950.
Nederlandse Teksten, litterair-stilistisch
werkboek voor de hogere klassen van het
Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onder
wijs, door W. Kramer, Deel III; J. B. Wolters,
Groningen.
met grote raamgaten en zonder dak. Het
romantische woonhuis is gesloopt, de
gracht is gedempt en de brug afgebroken.
Tot zover Craandijk.
Uit zijn opgaven blijkt, dat omstreeks
1860 d'Ever nog in betrekkelijke welstand
was. Toen was er meer te redden geweest
dan het povere restantje dat nu is over
gebleven!
Het huis dat er in 1860 stond dateerde
vermoedelijk uit de 17de eeuw. Er is des
tijds een tekening van gemaakt die in de
verzameling van Teijlers museum is op
genomen en die wij hierbij reproduceren.
Er is op te zien dat het huis bij de oude
toren was aangebouwd. Ongetwijfeld was
bij krijgsgeweld een groot deel van het
oude kasteel verwoest, maar was de toren
nog de moeite waard om een deel te wor
den van het later gebouwde nieuwe huls.
Afscheid van drie mensenredders
Het hoofdbestuur van de Koninklijke
Noord- en Zuidhollandse Reddingmaat
schappij heeft op Terschelling afscheid
genomen van schipper Douwe Tot, schip
per* Joh. Huizinga en een vaste opstapper
van de „Brandaris", E. R. de Boer.
Jhr. Quarles van Ufford overhandigde
de scheidende redders, die met pensioen
gaan, de kleine bronzen draagmedaille met
oorkonde en een gouden horloge.
Schietpartij in Amsterdamse
binnenstad
Vier jaar geëist tegen dader
„Deze onbeheerste en gevaarlijke ver
dachte heeft een medemens als een scha
delijk dier neergeknald". Dit zei de Officier
van Justitie bij de Amsterdamse arrondis
sementsrechtbank in zijn requisitoir tegen
de 33-jarige Amsterdammer C. E., die
aldus zijn eigen verklaring in de nacht
van 30 op 31 Juli in de Paternostersteeg te
Amsterdam zijn revolver had leeggescho
ten op de 33-jarige koopman J. D. uit Mun
tendam. Het slachtoffer, dat door drie ko
gels ernstig werd gewond, verscheen ter
zitting met zijn rechtervoet in een gips
verband.
Op de genoemde avond verlieten het
slachtoffer en de verdachte een café op de
Zeedijk. In de Paternostersteeg had D. vol
gens verdachte hem toegevoegd: „Hallo
schele, hoe zit het er mee". E. had hierop
zijn revolver getrokken en deze op een af
stand van twee meter op D. leeggeschoten.
Drie van de zes kogels hadden doel getrof
fen. De verhouding tussen beide mannen
was volgens de verdachte gespannen, om
dat D. zijn vrouw lastig viel. Verdachte
had toen tegen haar gezegd: „Laat die man
maar gaan, want die is toch vandaag of
morgen voor mij".
De Officier eiste vier jaar gevangenis
straf. De verdediger pleitte clementie. Op
20 October zal de rechtbank uitspraak
doen.