O
ACCORDEONS
Bewegende sculptuur van Alexander Calder
Een flathotel in Zandvoort
Zaterdag 4 November 1950
3
Litteraire Kanttekemini
J. C. BLOEM: „Avond" (Gedichten). (A. A. M. Stols.
's-Gravenhage)
IN één, wezenlijk, opzicht onderscheidden
zich de groten der eerste dichtergene
ratie na Tachtig, die tussen 1905 en 1910
in „De Beweging" begonnen te publiceren,
van hun voorgangers: het geluksverlangen
Was hun méér dan de schoonheid en de
vreugde der zinnen, waaraan de Tachtigers
hun levensdorst zo gretig verzadigd had
den. De romantische wortels der Be
weging van Tachtig hadden lagen der ziel
bereikt donkerder, bedreigder lagen
waaruit zij zich voeden konden. Achter het
genoten schoon doemde de tragiek van het
onvervulbare op. Van Deyssel had de „dood
van het naturalisme" voorzegd en goed ge
zien. De poëzie der toenmalige „jongeren"
was doortrokken van romantisch heimwee
n3ar hel onzegbare „iets" waaraan nog
heugenis was gebleven uit een „betreurd
weleer" of waarop de hoop zich richtte
als het oog naar een ver „ginds", een veilig
oord van volkomenheid. Daarnaar ging het
verlangen uit, eindeloos naar zijn aard,
stilbaar enkel in de verbeelding van een
andere werkelijkheid die niet van „dit
aardse", niet van het dagelijks leven is
zijn kan. Twee werkelijkheden: noemt men
de eerste naar haar dichter-schepper „de
dichterlijke" en de tweede naar haar da
gelijkse drager en maatschappelijke vorm
gever ,.de burgerlijke", dan is daarmee de
tegenstelling aangeduid, de spanningsbron
aangewezen, waaraan de romantische
kunst aller tijden ontsprong. Ket romanti
sche in de mens: dat is het méér dan bur
ger-zijn, het wezenlijk surplus dat buiten
de perken reikt van 's levens ordening en
zelfs de grenzen overschrijdt van de dood.
Aangeraakt door eeuwig- èn eindigheids
besef kent het het voorgevoel van een
duurzame harmonie cler gelukzaligheid en
haakt daarnaar.
Zo was Bloems geluksverlangen en „Het
Verlangen" betitelde hij dan ook zijn eerste
verzenbundel. Wat hij gemeen had met
zijn romantische generatiegenoten, met
Gossaert, van Eyck, De Haan, A. Roland
Holst, was zijn „zwerversaard", zijn eigen
lijk vreemdelingschap „op aarde". Bloem
was td zeer een romantisch mens om de
rechtvaardiging van zijn bestaan te zoeken
binnen het bolwerk van het burgerlijk be
stel, maar ook te veel burger om zich als
dichter in veiligheid te stellen door een
vlucht in een gedroomde werkelijkheid.
Elke schijn, elke begoocheling mijdend, elk
compromis verwerpend, weigerde hij te
kiezen tussen burger- en dichterschap, tus
sen daad en droom. Hij bleef daar staan,
v/aar zijn tweespaltige hart hem in het
leven had geplaatst: in het niemandsland
tussen twee werelden een volstrekt een
zame, zo grondeloos eenzaam dat hij nog
nauwelijks en dan slechts tijdelijk een
broze brug wist te slaan tussen zijn isole
ment en zijn evenmens. Een zwerver moest
hij blijven, aan wie de vergankelijkheid
geen blijvend onderdak vergunt. Droom-
vervulling is voor hem het einde van het
verlangen en het verlangen schrijnt, kwetst
en is toch onontkoombaar. Elke aankomst
is tevens een scheiden, elk scheiden een
ADVERTENTIE
Ze hebben Zondag993 voetballers
gevraagd, waar ze het meest naar
verlangden
.992hebben geantwoord: naar een
overwinning
1 heeft geantwoordnaar halftime
met mijn Bond Street Sigaretten!
Albert van Dalsum herdacht Shaw
in Stadsschouwburg te Amsterdam
Voor het begin der opvoering van Shakes
peare's blijspel „De getemde feeks", door het
A. T. G., in de Stadsschouwburg te Amster
dam, trad de regisseur Albert van Dalsum
voor het voetlicht om de volgende woorden
uit te spreken:
„Het is ons bij het overlijden van Bernard
Shaw een behoefte ook uit deze schouwburg
en van deze planken, waar zo dikwijls zijn
slukken met succes zijn vertoond, van ons
diep medegevoel blijk te geven. Shaw heeft
twee generaties van de mensheid in bewon
dering gebracht en vreugde geschonken.
Voor hem betekende de waarheid meer dan
de schoonheid. Hij heeft tegen de hypocrisie
en de verloochening van het leven gevoch
ten met de hoogste verantwoordelijkheid,
die men van de werkelijke mens voor zijn
medemensen maar kan verwachten en die
door de satire en spot uit veel van zijn stuk
ken blijkt. Hij geloofde in de bevrijding van
de mens, die de mensheid zich zelf zal ver
overen."
Op verzoek van Van Dalsum betrachtte het
publiek ter herdenking aan de grote Engelse
schrijver staande enige ogenblikken stilte.
Een dergelijke plechtigheid had plaats in
de Koninklijke ^schouwburg te Den Haag,
waar Cees Laseur het woord voerde.
nieuw verlangen en niets beklijft van
het eindeloos „voorbij". Onachterhaalbaar
is het verzuimde. Het -verworvene bindt
de mens aan het onvolkomene en dichtte
Nietzsche verlangen „wil eeuwigheid,
wil diepe, diepe eeuwigheid.Zo volg
de op „Het Verlangen" onvermijdelijk „De
Nederlaag", de soms bittere, soms gelaten
erkenning van de onverzoenbaai'heid der
tegenstellingen: evenbeeld in versvorm, in
een taal die geen woord meer offert aan
de schoonheidsstreling, van Bloems leven:
helderste eenvoud in geconcentreerde ge-
voelskracht, in abdicatie van het „verlan
gen" elegisch, herfstig, beschouwelijk-
aanvaardend.
Er zijn weinig moderne dichters op wie
zo woordelijk de bladzijden van toepassing
zijn die Rilke schreef over de geboorte van
één waarachtige versregel: veel moet men
„beleefd" hebben, veel hebben gezien:
landschappen, bloemen, dieren, mensen;
sterven, geboorte, lijden en vreugde
veel moet men zich kunnen herinneren,
veel herinneringen moet men kunnen ver
geten, alvorens ze „bloed in ons geworden
zijn en het eerste woord van een gedicht
opstaatEen bloedige ernst is het
dichten voor Bloem: werk van „een marte
lende angst" angst voor het zwijgen van
de dood, voor de rechtvaardiging van een
leven, waarvan hij al dichtende zo manne-
lijk-moedig rekenschap aflegde, „geknot,
vernederd in zijn liefste wens en toch zo
brandende van zaligheid".
En het is uit dit verborgen, maar in elke
versregel voelbare branden van déze zalig
heid hoezeer, hoe vaak geschonden
dat er in deze bundel van tien verzen
„Avond" (nazang op zijn „Verzamelde
Gedichten") regels staan geschreven van
innige dankbaarheid voor de menselijke
warmte die aan het troosteloze de donkere
gloed gaf van het in de herinnering na-
vlammend vuur der zeldzame ogenblikken
uit het „voor goed voorbije". Ook hier als
in vroegere gedichten gaat de dood om.
Met een Griekse klaarte, in de moderne
poëzie wellicht door Goethe bereikt in zijn
„Pandora", staat hij, de onzichtbare-alom
tegenwoordige, in strakke versvorm ge-
beeld: de dood, Bloems tegenspeler: staat
hij daar, maar nu niet meer gevreesd. Zijn
kilte mengt zich in de nagebleven harte-
warmte, maar
Wat geeft het? In de koude
voorjaarsnacht
zingen de onsterfelijke nachtegalen
waarvan Bloem-zelf er één is. Want
Aafjes zei het eens zo dichters mogen
liegen, ze liegen de waarheid. En wat
geeft het of zij, die de dichter begeleidt
door de najaarsdag en de lof zingt van „het
vale land, de zware luchten" en denkt dat
hij „daar niet van houdt", niet weten kan
hoe vroeg, hoe jong al hij „den weg vond
naar het minnen der November-aarde"?
En nogmaals:
„Wat geeft het. of wij hier of elders
sterven?
De haardgebondenen en die
verzwerven
vinden één graf aan 't eind van hun
bestaan."
Dichter of burger doet het er véél toe of
men deze of gene weg ging, in het aange
zicht van dé dood? Hij, de grote gelijk
maker, in wie alle tegenstellingen, alle
hoop, alle wanhoop, alle streven, alle falen,
wordt opgeheven, hij komt niet na het
leven, hij waart er in rond, neemt zijn buit
vooruit, deel na deel, als enige begeleider
die géén afscheid neemt:
„In het stedelijk duister van de straten
nemen we afscheid en het drukt
als lood,
kijken om en wuiven, reeds verlaten,
slaaii de hoek om, en het is de dood."
Maar desondanks in toon, in gang, in
vorm van het welhaast volmaakt gedicht
getuigt een gekrenkt hart van dankbaar
heid voor wat bleef, temidden van het ver
gankelijke en onvervulbare: „de beeltenis
van dit bemind gelaat", een portret, dubbel
dierbaar nu „naar iedere andre liefde om
niet gehaakt" werd en dit met zijn onver
vreemdbaarheid „dit rampzalig leven" tot
onuitsprekelijk geluk gemaakt heeft"
een portret, niets meer dan dat door de
dichter stervend zich in de hand gewenst
als een pand van onstilbare liefde. Dezelf
de liefde is het die de dichter in het avond
tij van zijn „aards bestaan" waarmee nu
afgerekend is, in herstige eenzaamheid van
mist en een stil droppelen van de bomen,
de dag besluiten doet met deze troost dei-
menselijke aanhankelijkheid:
„Ik denk alleen nog maar, als ik ga
slapen:
Weer een dag minder, dat ik je zal zien"
Trouw is dat aan een levensgevoel, trouw
aan een wel afgezworen, maar toch onuit-
delgbaar verlangen trouw, die een dich
ten en een leven rechtvaardigt.
C. J. E. DINAUX.
In 1951 komt Kurt Jooss
met nieuwe balletten
Kurt Jooss heeft uit zijn tweehonderd leer
lingen een nieuwe dansgroep samengesteld,
waarmede hij het volgend jaar een bezoek
aan Nederland komt brengen. Het program
ma zal bestaan uit oude en nieuwe balletten
van hemzelf en van zijn medewerker Hans
Zuilig. Van het vroegere gezelschap zal men
slechts enkele leden terugzien, namelijk
onze landgenote Noëlle de Mosa, haar echt
genoot Rolf Alexander en de Zweedse Ulla
Söderbaum. Kort geleden opgenomen in deze
groep is de Nederlandse Mieke Last, een
dochter van de schrijver Jef Last.
Jooss, die de Engelse nationaliteit bezit en
na de oorlog eerst enige tijd in Zuia-Amerika
werkzaam was, heeft verleden jaar de uit
nodiging van de stad Essen aangenomen om
terug te keren in de Folkwangschule, waar
hij eveneens de leiding over de dans-
afdeling had van 1927 tot 1933, toen hij uit
Duitsland verdreven werd.
Uit het oude répertoire zijn onder meer
overgenomen: ,.De groene tafel" en „Wereld
stad". Van de nieuwe balletten is er één op
muziek van Handel.
Léo Larguier overleden
Na een langdurige ziekte is de Franse
letterkundige Léo Larguier, een van de
bekendste figuren uit Saint Germain des
Prés, overleden.
Léo Larguier werd 6 December 1878 te
Grand-Combé (Gard) geboren.
Zijn eerste bundel poëzie werd in 1901 te
Aixen-Provence uitgegeven en droeg de
titel „La Maison du Poète". Daarna ver
schenen nog vijftig bundels gedichten, no
vellen, enkele romans en essays.
In 1936 werd hij gekozen tot lid van de
Académie Goncourt. In 1945 werd hij onder
voorzitter dezer Académie. Larguier was
commandeur in het Legioen van Eer.
ADVERTENTIE
HET OOG
WIL OOK WAT
EEN 8RIL
y™
Protest kunstenaars-federatie
tegen enkele radio-organen
Op de jaarvergadering van de Neder
landse federatie van beroepsverenigingen
van kunstenaars is een motie aangenomen,
waarin met klem geprotesteerd wordt tegen
het feit, dat „hel bestuur van enkele radio
organen enige kunstenaars uit de studio's
hebben geweerd op motieven, die geheel
buiten hun kunstbeoefening lagen en uit
sluitend gebaseerd waren op de levens
beschouwing, die deze kunstenaars aanhan
gen In de motie wordt voorts overwogen
dat „deze gebeurtenissen van zeer grote be
tekenis zijn ten opzichte van de handhaving
der geestelijke vrijheid in ons land, die
gewaarborgd is door onze grondwet". De
Federatieraad spreekt voorts de mening uit
dat „deze en dergelijke maatregelen niet
alleen een aantasting van de geestelijke vrij
heid betekenen, doch tevens onherroepelijk
zullen leiden lot verarming van het Neder
landse kunstleven".
ADVERTENTIE
VOOR
Höhner, Royal Standard,
Scandalli e.a.
KRUISWEG 49 - TELEFOON 11532
Moderne greep op de ruimte
Gisteren vjerd in het Indisch Instituut
te Amsterdam een internationale Orchi-
deeëntentoonslelling geopend. Een der
fraaie inzendingen.
De bezoekers van het Stedelijk Museum
te Amsterdam, dat heerlijk conglomeraat
van oud-Aziatische en hyper-moderne
kunst, zullen vaak verwonderd zijn ge
weest, dat er boven de blanke marmeren
trap een „ijzerdraad-gevalletje" in de lucht
hangt, dat soms door de tocht in een eigen-
aardig-deinende beweging wordt gebracht.
Er zijn al heel wat gissingen over dit staal
van moderne bewegelijke sculptuur uitge
sproken: kolder, een in een museum ver
dwaald psychiatrisch instrument om de
reacties van zenuwzieken te benaderen öf
het gebrek aan actieve fantasie bij de
quasi-normalen te bewijzen. Het meest
practisch was de moeder die met twee
zoontjes van ongeveer tien jaar bóven aan
de gevaarlijke trap stond: „Jongens, kijk
nu niet naar dat gekke ding, dat is alléén
maar om je van de trap te doen vallen!"
Inderdaad was dat éne exemplaar niet
voldoende om de ontwikkeling te demon
streren, welke de sculptuur gedurende de
laatste kwarteeuw met zijn steeds sterkere
consequentie ondergaat. Bij de deels uit
dijende, deels uitgeholde volumes van
Henry Moore bevindt die ontwikkeling
zich halverwege. In de ranke smeedijzeren
suggesties van Pablo Gargallo (t 1932)
schrijdt de sublimering al verder. Henry
Moore houdt nog krampachtig aan de
zwaarte en de massa vast, zijn materiaal is
daarom van een verbazingwekkende geva
rieerdheid, maar één idee is bij Moore wer
kelijk modern: de sculptuur beoogt een
greep naar de ruimte. Deze gedachte is bij
de Amerikaan Alexander Calder (geboren
in 1898 te Philadelphia uit een kunste
naarsfamilie) tot een idéé fixe geworden.
Maar bij Moore was de ruimte slechts een
symbool, symbool van het leven; bij
Alexander Calder is de ruimte het meest
reële vorm-element van de sculptuur. Al
het overige is bijkomstig: het aan de zwaar
tekracht onderworpen gewicht, de struc
tuur, de gelijkenis of zélfs maar een visueel
te vatten voorstelling, het rhythme, de
compactheid van de massa, de kleur. Dat
zijn slechts kleinigheden tegenover wat
professor Moholy-Nagy van de kunst-aca
demie in Chicago noemt: de greep naar de
ruimte. De gelijkenis met bestaande voor
werpen verdwijnt. Illustratie en beschrij
ving mogen niet meer die oervorm over
woekeren. In een kort gesprek met Henry
Moore trof het ons dat deze de wél spre
kendheid geheel had vervangen door een
afgerond, grijpend gebaar met de linker
hand: alsof toch óók bij hem de belevenis
der ruimte het woordeloze beginsel van zijn
kunst wilde zijn.
De zwaarste strijd was die tegen de
massa, tegen het gewicht. Volgens het
nieuwe atoom-onderzoek is de stof een
tijdelijk evenwicht van ontzaglijke krach
ten. Geheel parallel hiermee is de sculptuur
overgegaan van het massale naar de bewe
ging, naar het balanceren. Het ruimte
gevoel werd „verruimd". Aan de traditio
nele drie afmetingen van elk volume werd
namelijk als vierde de tij d als afmeting
toegevoegd. Want elk doortasten van de
ruimte, elke beweging, elk balanceren ver
onderstelt het verbruiken van tijd. De
ruimte wordt hier van binnen-uit gevoeld,
zoals de architect van een moskee zich bin
nen de gewijde ruimte dacht. Daarmee ver
valt het dogma van de bepaalde gezichts
hoek van waar men elk beeldhouwwerk
moet beschouwen. In oud-Egypte was er
een verticale achterwand, in de Renaissan
ce vond men vaak een nis, waardoor de
onjuiste gezichtshoeken werden afgesne
den. Later was het de samenhang met de
architectuur die de beschouwer op zijn
aesthetische plaats dwong. Natuurlijk is
het visuele niet geheel uitgeschakeld. Bij
Calders kunst voegen we onze eigen visuële
associaties toe aan de bewegingen van zijn
abstracte sculpturen, bewegingen die toch
nog vastzitten aan laatste resten van de
tastbare wereld. Die resten bestaan uit
stengels of ijzerdraadjes, die soms rood, wit
of zwart gekleurd zijn. De schijfjes of bla
den hebben horizontale of verticale stan
den, al naar de bevestiging aan die sten
gels. De kleur der schijven varieert ook. Zij
zijn rond, afgerond of hoekig en soms met
gaten of openingen erin, die weer allerlei
modellen hebben. Door een lichte beweging
van de lucht of van de hand kan men nu
zo'n complex in beweging brengen. Er zijn
namelijk vaststaande sculpturen die steun
op de grond hebben, maar welker boven
deel soms bewegelijk is. Andere zijn aan
vrijwel onzichtbare draden opgehangen, dit
zijn de „mobiles". Er zijn ook sculpturen
die geheel onbewegelijk zijn.
Eén der wonderen van deze expositie is
zeker de „Sneeuwstorm". Deze is geheel
gecomponeerd met witte ronde schijven
van verschillende grootte. Brengt men met
de hand deze constructie even in beweging,
dan ontstaat er een dans van donzig-witte
vlekken, oneindig rijk aan ontmoetingen,
balanceringen, doortastingen van de ruim-
Voorbeelden van Calders bewegende
sculptuur in het Stedelijk Museum te
Amsterdam.
ADVERTENTIE
Kindje verkouden?
Dan rug, keel en borstje
i n w r ij v e n met
te. Vergelijkt men hierbij Puccini's muzi
kale weergeving van een sneeuwstorm (de
tè homogeen-gerythmeerde opeenvolging
van „lege" quinten in de slot-acte van „La
Bohème) dan valt de vooruitgang op. Men
zou bij een Debussy moeten zoeken („En
blanc et en noir") om een gelijkwaardige
schepping van Calders geluidloze dalen,
stijgen, dooréénwarrelen van witte stippen
te vinden. Het is zeldzaam suggestief, het
werkt op verbeelding en sentiment.
Alles is nieuw op deze tentoonstelling.
Helaas vergat de directie er bordjes op te
hangen: „Men wordt beleefd verzocht de
kunstvoorwerpen aan te raken." Bij de in
gang van de tentoonstelling staat een klei
ne, uit enkele koperdraadjes gevormde
mannenkop, die Calder tijdens het inrich
ten van de twee zalen maakte. Het is een
bewijs dat hij óók de kunst, die direct
verband met de werkelijkheid onderhoudt,
beheerst.
H. SCHMIDT DEGENER.
Enige grote instellingen tonen hun
belangstelling daarvoor
Dezer dagen stelden wij in het licht, dat
er in Zandvoort verschillende plannen ge
maakt zijn die betrekking hebben op de
verdere ontwikkeling van het badbedvijf.
Waar deze plannen schijnbaar in elkaar
grijpen, is het goed de scheidingslijnen te
trekken.
Het plan van het Butlinkamp is geheel
naar de achtergrond gedrongen. Daarvoor
zijn evenwel andere plannen gekomen, die
gedeeltelijk in dezelfde richting gaan.
Over het Motelplan deden wij reeds me
dedelingen. Het voornemen is op verschil
lende plaatsen, die aantrekkelijk zijn voor
vacantiegenieters in 't bezit zijnde van een
auto, een centrum te stichten. Dat zal dan
bestaan uit 20 a 30 luxe paviljoens, die elk
vier slaapkamers met badgelegenheid heb
ben, alsook gelegenheid om de auto's te
stallen. Bij die paviljoens komt dan één
groot verzorgingshuis, waar de gasten uit
de paviljoens niet alleen eten, maar ook
gelegenheid voor vermaak vinden.
Dit Motelplan zal slechts één centrum in
Nederland hebben en wel in Zandvoort.
Verdienstelijke Italiaanse film
MEN HEEFT ONS VERTELD, dat er in
Luciano Emmers film „Dagjesmen
sen" maar één beroepsactrice mee
werkt en dat alle overige medespelenden
amateurs zijn. Als dat zo is, dan begrijpen
we niet waarom de regisseur voor die ene
rol dan ook maar geen liefhebberij-speel
ster heeft gecharterd. Zij kon de bezetting
toch niet meer „ophalen" en dat was trou
wens verre van noodzakelijk.
In „Dagjesmensen" wordt ons immers
eens te meer duidelijk welke onbeperkte
mogelijkheden voor een bekwaam cineast
zijn weggelegd wanneer hij er de voorkeur
s-s. aan geeft met „ruw mate-
f T-1 1 J riaai" te werken. Een pro-
I rilm I dat ^uist in Itaiië en
i LLLLl in aiie landen waar na de
y oorlog een nieuwe film
school is ontstaan een ontwikkeling die
vaak gepaard ging met ingrijpende veran
deringen op maatschappelijk gebied
opgeld doet. Wij noemen slechts enkele
titels. Uit Italië natuurlijk „Fietsendieven"
en „Schoenpoetsertjes", uit Polen „De
laatste étappe" en „De waarheid kent geen
grenzen", uit Hongarije „Ergens in Euro
pa", uit Denemarken tenslotte het in ons
blad van Donderdag besproken „Kinderen
van de sti-aat".
Al deze werken hebben nog een andere
gemeenschappelijke trek: de sterke docu
mentaire inslag. Het is ae tijd van het
nieuwe realisme, men zoekt in de film een
evenwicht tussen werkelijkheid en fictie.
Wij geloven dat men hier met een wissel
werking te doen heeft: enerzijds nemen de
vakmensen van de documentaire niet meer
genoegen met een kleurloos weergeven van
de werkelijkheid: zij willen de feiten die
zij laten zien een achtergrond en een sa
menhang met andere verschijnselen geven
en aan de andere kant beseffen de oude
werkers van ae speelfilm terdege, dat het
publiek eens uitgekeken raakt op hun
schone vertelseltjes over fraaie dames,
welbespraakte heren en derzelver particu
liere verwikkelingen.
Luciano Emmer, een cineast die zich
naam heeft gemaakt op het gebied van de
artistieke documentaire en onder meer een
indrukwekkende Giotto-film vervaardigde,
koos de schamele vreugde van het Ro
meinse werkende volk op een snikhete
Augustusdag tot onderwerp van zijn film
„Dagjesmensen". Daar gaan ze al op weg:
dokter Mantovani met zijn dochtertje en
vriendin, de loodgieterszoon Enrico, Mar-
cella, het nichtje van de taxi-chauffeur,
de mooie Luciana die het eens „in de
grote wereld gaat proberen". Als ze straks
bij het invallen van de duisternis huis
waarts keren na een lang zonne- en poot
jebaden aan het strand van Ostia is de
een een illusie armer,gaat de ander vol
hoopvolle verwachtingen de toekomst tege
moet. De een ervoer dat het niet alles
goud is wat er blinkt of dat men „in
prinsen geen betrouwen moet stellen",
de ander ontmoette de gezel of gezellin die
de lasten van het leven met licht gemoed
met haar of hem wilde delen. En verre
weg de meesten zoeken hun huis op, te ver
moeid om zich de weelde van een dag vrij
ook maar te kunnen realiseren.
Dat ales heeft Emmer raak, zonder ook
maar een zweem van sentimentaliteit ver
tolkt, naar een scenario dat de humor de
volle maat geeft. Het werd een virtuoze
kaleidoscoop van een Zondag aan het
strand, zoals die iedere zomer weer be
leefd wordt door duizenden, niet alleen in
Italië, maar overal waar mensen moeten
ploeteren voor hun bestaan met de zevende
dag van de week als enig rustpunt.
Emmer heeft het dagelijks leven op
heterdaad betrapt en het ons zonder franje
voorgezet. Zijn film geeft zelfs de indruk,
dat er nooit voor gerepeteerd is, dat de
cameralieden zo maar naar het strand zijn
getogen om eens een paar honderd meter
te verschieten, al naar het hun uitkwam.
Zo was het natuurlijk niet, doch we wil
len er slechts mee uitdrukken dat de
grote verdienste van de regisseur in dit
geval erin schuilt, dat hij zijn medewerk
sters en -werkers zo voortreffelijk heeft
laten acteren, dat iedere gedachte aan
„spel" bij de toeschouwer niet zal op
komen.
Toch hebben we wel een bedenking
tegen deze „Dagjesmensen": als geheel
komt de film toch niet boven „copiëer-
lust dés dagelijksen levens" uit. De
beelden zijn oprecht, de dialogen geestig,
maar het graaft allemaal niet diep. Wie
erover gaat nadenken zal mistroostig op
merken, dat zelfs een Zondag maar een
zinloos intermezzo in ons bestaan vormt.
Emmer heeft naar onze overtuiging de kans
verwaarloosd om dit klein-menselijk be
drijf het relief te geven dat het verdient.
Van de man die een „Levensgand van
Van de man die een „Levensgang" van
eigenlijk niet verwacht. J. H. B.
Daarvoor zal de grond bestemd worden
die aanvankelijk gereserveerd was voor het
Butlinkamp.
Ook bestaat hel plan in Zandvoort een
hótelflat te bouwen, en wel even Noordelijk
van het in het plan-Friedhof ontworpen
zomercentrum. Dit is in het bijzonder be
doeld voor vacanliegangers. Directies van
verschillende grote bedrijven en instellin
gen interesseren zich daarvoor, omdat zij
daarvan gebruik willen maken voor hun
personeel.
Er blijkt onder het personeel van de des
betreffende bedrijven en instellingen be
zwaar te bestaan om hun vacantie in een
vacantieoord door te brengen, wanneer zij
elk jaar op dezelfde plaats zijn aangewezen
en ook steeds moeten verkeren met dezelf
de mensen die zij bij het dagelijkse werk
ook zien. Dit bezwaar wordt nu ondervan
gen omdat men een combinatie tot stand
wil brengen tussen verschillende vacanlie-
verblijven. Daartoe zouden dan behoren
Zandvoort, Assen en Arnhem. Het perso
neel van de aangesloten bedrijven en in
stellingen zou dan voor hun vacantie
een keuze kunnen doen uit de drie vacan-
tie-oorden. Met opzet zijn die zo gekozen
dat zij een sterk uiteenlopend karakter
hebben.
ADVERTENTIE
Tol de dagjesmensen aan het strand van Osiia behoren ook deze Coppi's-in-spe.
Veertienduizend zomergasten
in Zandvoort
In het seizoen 1950 werden te Zandvoort
9330 badgasten geregistreerd. die voor
korter of langer tijd in de badplaats ver
blijf hielden.
In het tentenkamp werden 4830 kam
peerders voor langer tijd genoteerd, ter
wijl er 568 tijdens week-enden in de huis
jes verblijf hielden, totaal dus ruim 5000
tentenkampbewoners, een aantal, dat tot
op heden nog nimmer werd bereikt.
Overheidsonderzoek naar
overheidsvoorlichting
De regering heeft medegedeeld dat een
diepgaand onderzoek wordt ingesteld naai
de huidige organisatie van de overheids
voorlichting, met name ten einde na te
gaan of door een straffere organisatie en
door een verder doorgevoerde centralisatie
goedkoper kan worden gewerkt. Het resul
taat van dit onderzoek wordt binnenkort
tegemoet gezien. De regering merkt echter
op, dat als bij departementen bezuiniging
cp de voorlichting kan worden verkregen
door meer centralisatie, de werkzaamheden
van de regeringsvoorlichtingsdienst toe
nemen, zodat een verdere inkrimping van
deze dienst bezwaarlijk wordt. De regering
deelt niet de mening, dat de activiteit van
de voorlichting afgekapt zou moeten wor
den daar waar de informatie van de re
gering eindigt en de voorlichting aan het
publiek begint. Zij zou dit niet alleen voor
het binnenland onjuist achten, maar vooral
ook ten opzichte van het buitenland, waar
een dergelijk standpunt tot voor Nederland
schadelijke gevolgen zou leiden.