O ACCORDEONS Bewegende sculptuur van Alexander Calder Een flathotel in Zandvoort Zaterdag 4 November 1950 3 Litteraire Kanttekemini J. C. BLOEM: „Avond" (Gedichten). (A. A. M. Stols. 's-Gravenhage) IN één, wezenlijk, opzicht onderscheidden zich de groten der eerste dichtergene ratie na Tachtig, die tussen 1905 en 1910 in „De Beweging" begonnen te publiceren, van hun voorgangers: het geluksverlangen Was hun méér dan de schoonheid en de vreugde der zinnen, waaraan de Tachtigers hun levensdorst zo gretig verzadigd had den. De romantische wortels der Be weging van Tachtig hadden lagen der ziel bereikt donkerder, bedreigder lagen waaruit zij zich voeden konden. Achter het genoten schoon doemde de tragiek van het onvervulbare op. Van Deyssel had de „dood van het naturalisme" voorzegd en goed ge zien. De poëzie der toenmalige „jongeren" was doortrokken van romantisch heimwee n3ar hel onzegbare „iets" waaraan nog heugenis was gebleven uit een „betreurd weleer" of waarop de hoop zich richtte als het oog naar een ver „ginds", een veilig oord van volkomenheid. Daarnaar ging het verlangen uit, eindeloos naar zijn aard, stilbaar enkel in de verbeelding van een andere werkelijkheid die niet van „dit aardse", niet van het dagelijks leven is zijn kan. Twee werkelijkheden: noemt men de eerste naar haar dichter-schepper „de dichterlijke" en de tweede naar haar da gelijkse drager en maatschappelijke vorm gever ,.de burgerlijke", dan is daarmee de tegenstelling aangeduid, de spanningsbron aangewezen, waaraan de romantische kunst aller tijden ontsprong. Ket romanti sche in de mens: dat is het méér dan bur ger-zijn, het wezenlijk surplus dat buiten de perken reikt van 's levens ordening en zelfs de grenzen overschrijdt van de dood. Aangeraakt door eeuwig- èn eindigheids besef kent het het voorgevoel van een duurzame harmonie cler gelukzaligheid en haakt daarnaar. Zo was Bloems geluksverlangen en „Het Verlangen" betitelde hij dan ook zijn eerste verzenbundel. Wat hij gemeen had met zijn romantische generatiegenoten, met Gossaert, van Eyck, De Haan, A. Roland Holst, was zijn „zwerversaard", zijn eigen lijk vreemdelingschap „op aarde". Bloem was td zeer een romantisch mens om de rechtvaardiging van zijn bestaan te zoeken binnen het bolwerk van het burgerlijk be stel, maar ook te veel burger om zich als dichter in veiligheid te stellen door een vlucht in een gedroomde werkelijkheid. Elke schijn, elke begoocheling mijdend, elk compromis verwerpend, weigerde hij te kiezen tussen burger- en dichterschap, tus sen daad en droom. Hij bleef daar staan, v/aar zijn tweespaltige hart hem in het leven had geplaatst: in het niemandsland tussen twee werelden een volstrekt een zame, zo grondeloos eenzaam dat hij nog nauwelijks en dan slechts tijdelijk een broze brug wist te slaan tussen zijn isole ment en zijn evenmens. Een zwerver moest hij blijven, aan wie de vergankelijkheid geen blijvend onderdak vergunt. Droom- vervulling is voor hem het einde van het verlangen en het verlangen schrijnt, kwetst en is toch onontkoombaar. Elke aankomst is tevens een scheiden, elk scheiden een ADVERTENTIE Ze hebben Zondag993 voetballers gevraagd, waar ze het meest naar verlangden .992hebben geantwoord: naar een overwinning 1 heeft geantwoordnaar halftime met mijn Bond Street Sigaretten! Albert van Dalsum herdacht Shaw in Stadsschouwburg te Amsterdam Voor het begin der opvoering van Shakes peare's blijspel „De getemde feeks", door het A. T. G., in de Stadsschouwburg te Amster dam, trad de regisseur Albert van Dalsum voor het voetlicht om de volgende woorden uit te spreken: „Het is ons bij het overlijden van Bernard Shaw een behoefte ook uit deze schouwburg en van deze planken, waar zo dikwijls zijn slukken met succes zijn vertoond, van ons diep medegevoel blijk te geven. Shaw heeft twee generaties van de mensheid in bewon dering gebracht en vreugde geschonken. Voor hem betekende de waarheid meer dan de schoonheid. Hij heeft tegen de hypocrisie en de verloochening van het leven gevoch ten met de hoogste verantwoordelijkheid, die men van de werkelijke mens voor zijn medemensen maar kan verwachten en die door de satire en spot uit veel van zijn stuk ken blijkt. Hij geloofde in de bevrijding van de mens, die de mensheid zich zelf zal ver overen." Op verzoek van Van Dalsum betrachtte het publiek ter herdenking aan de grote Engelse schrijver staande enige ogenblikken stilte. Een dergelijke plechtigheid had plaats in de Koninklijke ^schouwburg te Den Haag, waar Cees Laseur het woord voerde. nieuw verlangen en niets beklijft van het eindeloos „voorbij". Onachterhaalbaar is het verzuimde. Het -verworvene bindt de mens aan het onvolkomene en dichtte Nietzsche verlangen „wil eeuwigheid, wil diepe, diepe eeuwigheid.Zo volg de op „Het Verlangen" onvermijdelijk „De Nederlaag", de soms bittere, soms gelaten erkenning van de onverzoenbaai'heid der tegenstellingen: evenbeeld in versvorm, in een taal die geen woord meer offert aan de schoonheidsstreling, van Bloems leven: helderste eenvoud in geconcentreerde ge- voelskracht, in abdicatie van het „verlan gen" elegisch, herfstig, beschouwelijk- aanvaardend. Er zijn weinig moderne dichters op wie zo woordelijk de bladzijden van toepassing zijn die Rilke schreef over de geboorte van één waarachtige versregel: veel moet men „beleefd" hebben, veel hebben gezien: landschappen, bloemen, dieren, mensen; sterven, geboorte, lijden en vreugde veel moet men zich kunnen herinneren, veel herinneringen moet men kunnen ver geten, alvorens ze „bloed in ons geworden zijn en het eerste woord van een gedicht opstaatEen bloedige ernst is het dichten voor Bloem: werk van „een marte lende angst" angst voor het zwijgen van de dood, voor de rechtvaardiging van een leven, waarvan hij al dichtende zo manne- lijk-moedig rekenschap aflegde, „geknot, vernederd in zijn liefste wens en toch zo brandende van zaligheid". En het is uit dit verborgen, maar in elke versregel voelbare branden van déze zalig heid hoezeer, hoe vaak geschonden dat er in deze bundel van tien verzen „Avond" (nazang op zijn „Verzamelde Gedichten") regels staan geschreven van innige dankbaarheid voor de menselijke warmte die aan het troosteloze de donkere gloed gaf van het in de herinnering na- vlammend vuur der zeldzame ogenblikken uit het „voor goed voorbije". Ook hier als in vroegere gedichten gaat de dood om. Met een Griekse klaarte, in de moderne poëzie wellicht door Goethe bereikt in zijn „Pandora", staat hij, de onzichtbare-alom tegenwoordige, in strakke versvorm ge- beeld: de dood, Bloems tegenspeler: staat hij daar, maar nu niet meer gevreesd. Zijn kilte mengt zich in de nagebleven harte- warmte, maar Wat geeft het? In de koude voorjaarsnacht zingen de onsterfelijke nachtegalen waarvan Bloem-zelf er één is. Want Aafjes zei het eens zo dichters mogen liegen, ze liegen de waarheid. En wat geeft het of zij, die de dichter begeleidt door de najaarsdag en de lof zingt van „het vale land, de zware luchten" en denkt dat hij „daar niet van houdt", niet weten kan hoe vroeg, hoe jong al hij „den weg vond naar het minnen der November-aarde"? En nogmaals: „Wat geeft het. of wij hier of elders sterven? De haardgebondenen en die verzwerven vinden één graf aan 't eind van hun bestaan." Dichter of burger doet het er véél toe of men deze of gene weg ging, in het aange zicht van dé dood? Hij, de grote gelijk maker, in wie alle tegenstellingen, alle hoop, alle wanhoop, alle streven, alle falen, wordt opgeheven, hij komt niet na het leven, hij waart er in rond, neemt zijn buit vooruit, deel na deel, als enige begeleider die géén afscheid neemt: „In het stedelijk duister van de straten nemen we afscheid en het drukt als lood, kijken om en wuiven, reeds verlaten, slaaii de hoek om, en het is de dood." Maar desondanks in toon, in gang, in vorm van het welhaast volmaakt gedicht getuigt een gekrenkt hart van dankbaar heid voor wat bleef, temidden van het ver gankelijke en onvervulbare: „de beeltenis van dit bemind gelaat", een portret, dubbel dierbaar nu „naar iedere andre liefde om niet gehaakt" werd en dit met zijn onver vreemdbaarheid „dit rampzalig leven" tot onuitsprekelijk geluk gemaakt heeft" een portret, niets meer dan dat door de dichter stervend zich in de hand gewenst als een pand van onstilbare liefde. Dezelf de liefde is het die de dichter in het avond tij van zijn „aards bestaan" waarmee nu afgerekend is, in herstige eenzaamheid van mist en een stil droppelen van de bomen, de dag besluiten doet met deze troost dei- menselijke aanhankelijkheid: „Ik denk alleen nog maar, als ik ga slapen: Weer een dag minder, dat ik je zal zien" Trouw is dat aan een levensgevoel, trouw aan een wel afgezworen, maar toch onuit- delgbaar verlangen trouw, die een dich ten en een leven rechtvaardigt. C. J. E. DINAUX. In 1951 komt Kurt Jooss met nieuwe balletten Kurt Jooss heeft uit zijn tweehonderd leer lingen een nieuwe dansgroep samengesteld, waarmede hij het volgend jaar een bezoek aan Nederland komt brengen. Het program ma zal bestaan uit oude en nieuwe balletten van hemzelf en van zijn medewerker Hans Zuilig. Van het vroegere gezelschap zal men slechts enkele leden terugzien, namelijk onze landgenote Noëlle de Mosa, haar echt genoot Rolf Alexander en de Zweedse Ulla Söderbaum. Kort geleden opgenomen in deze groep is de Nederlandse Mieke Last, een dochter van de schrijver Jef Last. Jooss, die de Engelse nationaliteit bezit en na de oorlog eerst enige tijd in Zuia-Amerika werkzaam was, heeft verleden jaar de uit nodiging van de stad Essen aangenomen om terug te keren in de Folkwangschule, waar hij eveneens de leiding over de dans- afdeling had van 1927 tot 1933, toen hij uit Duitsland verdreven werd. Uit het oude répertoire zijn onder meer overgenomen: ,.De groene tafel" en „Wereld stad". Van de nieuwe balletten is er één op muziek van Handel. Léo Larguier overleden Na een langdurige ziekte is de Franse letterkundige Léo Larguier, een van de bekendste figuren uit Saint Germain des Prés, overleden. Léo Larguier werd 6 December 1878 te Grand-Combé (Gard) geboren. Zijn eerste bundel poëzie werd in 1901 te Aixen-Provence uitgegeven en droeg de titel „La Maison du Poète". Daarna ver schenen nog vijftig bundels gedichten, no vellen, enkele romans en essays. In 1936 werd hij gekozen tot lid van de Académie Goncourt. In 1945 werd hij onder voorzitter dezer Académie. Larguier was commandeur in het Legioen van Eer. ADVERTENTIE HET OOG WIL OOK WAT EEN 8RIL y™ Protest kunstenaars-federatie tegen enkele radio-organen Op de jaarvergadering van de Neder landse federatie van beroepsverenigingen van kunstenaars is een motie aangenomen, waarin met klem geprotesteerd wordt tegen het feit, dat „hel bestuur van enkele radio organen enige kunstenaars uit de studio's hebben geweerd op motieven, die geheel buiten hun kunstbeoefening lagen en uit sluitend gebaseerd waren op de levens beschouwing, die deze kunstenaars aanhan gen In de motie wordt voorts overwogen dat „deze gebeurtenissen van zeer grote be tekenis zijn ten opzichte van de handhaving der geestelijke vrijheid in ons land, die gewaarborgd is door onze grondwet". De Federatieraad spreekt voorts de mening uit dat „deze en dergelijke maatregelen niet alleen een aantasting van de geestelijke vrij heid betekenen, doch tevens onherroepelijk zullen leiden lot verarming van het Neder landse kunstleven". ADVERTENTIE VOOR Höhner, Royal Standard, Scandalli e.a. KRUISWEG 49 - TELEFOON 11532 Moderne greep op de ruimte Gisteren vjerd in het Indisch Instituut te Amsterdam een internationale Orchi- deeëntentoonslelling geopend. Een der fraaie inzendingen. De bezoekers van het Stedelijk Museum te Amsterdam, dat heerlijk conglomeraat van oud-Aziatische en hyper-moderne kunst, zullen vaak verwonderd zijn ge weest, dat er boven de blanke marmeren trap een „ijzerdraad-gevalletje" in de lucht hangt, dat soms door de tocht in een eigen- aardig-deinende beweging wordt gebracht. Er zijn al heel wat gissingen over dit staal van moderne bewegelijke sculptuur uitge sproken: kolder, een in een museum ver dwaald psychiatrisch instrument om de reacties van zenuwzieken te benaderen öf het gebrek aan actieve fantasie bij de quasi-normalen te bewijzen. Het meest practisch was de moeder die met twee zoontjes van ongeveer tien jaar bóven aan de gevaarlijke trap stond: „Jongens, kijk nu niet naar dat gekke ding, dat is alléén maar om je van de trap te doen vallen!" Inderdaad was dat éne exemplaar niet voldoende om de ontwikkeling te demon streren, welke de sculptuur gedurende de laatste kwarteeuw met zijn steeds sterkere consequentie ondergaat. Bij de deels uit dijende, deels uitgeholde volumes van Henry Moore bevindt die ontwikkeling zich halverwege. In de ranke smeedijzeren suggesties van Pablo Gargallo (t 1932) schrijdt de sublimering al verder. Henry Moore houdt nog krampachtig aan de zwaarte en de massa vast, zijn materiaal is daarom van een verbazingwekkende geva rieerdheid, maar één idee is bij Moore wer kelijk modern: de sculptuur beoogt een greep naar de ruimte. Deze gedachte is bij de Amerikaan Alexander Calder (geboren in 1898 te Philadelphia uit een kunste naarsfamilie) tot een idéé fixe geworden. Maar bij Moore was de ruimte slechts een symbool, symbool van het leven; bij Alexander Calder is de ruimte het meest reële vorm-element van de sculptuur. Al het overige is bijkomstig: het aan de zwaar tekracht onderworpen gewicht, de struc tuur, de gelijkenis of zélfs maar een visueel te vatten voorstelling, het rhythme, de compactheid van de massa, de kleur. Dat zijn slechts kleinigheden tegenover wat professor Moholy-Nagy van de kunst-aca demie in Chicago noemt: de greep naar de ruimte. De gelijkenis met bestaande voor werpen verdwijnt. Illustratie en beschrij ving mogen niet meer die oervorm over woekeren. In een kort gesprek met Henry Moore trof het ons dat deze de wél spre kendheid geheel had vervangen door een afgerond, grijpend gebaar met de linker hand: alsof toch óók bij hem de belevenis der ruimte het woordeloze beginsel van zijn kunst wilde zijn. De zwaarste strijd was die tegen de massa, tegen het gewicht. Volgens het nieuwe atoom-onderzoek is de stof een tijdelijk evenwicht van ontzaglijke krach ten. Geheel parallel hiermee is de sculptuur overgegaan van het massale naar de bewe ging, naar het balanceren. Het ruimte gevoel werd „verruimd". Aan de traditio nele drie afmetingen van elk volume werd namelijk als vierde de tij d als afmeting toegevoegd. Want elk doortasten van de ruimte, elke beweging, elk balanceren ver onderstelt het verbruiken van tijd. De ruimte wordt hier van binnen-uit gevoeld, zoals de architect van een moskee zich bin nen de gewijde ruimte dacht. Daarmee ver valt het dogma van de bepaalde gezichts hoek van waar men elk beeldhouwwerk moet beschouwen. In oud-Egypte was er een verticale achterwand, in de Renaissan ce vond men vaak een nis, waardoor de onjuiste gezichtshoeken werden afgesne den. Later was het de samenhang met de architectuur die de beschouwer op zijn aesthetische plaats dwong. Natuurlijk is het visuele niet geheel uitgeschakeld. Bij Calders kunst voegen we onze eigen visuële associaties toe aan de bewegingen van zijn abstracte sculpturen, bewegingen die toch nog vastzitten aan laatste resten van de tastbare wereld. Die resten bestaan uit stengels of ijzerdraadjes, die soms rood, wit of zwart gekleurd zijn. De schijfjes of bla den hebben horizontale of verticale stan den, al naar de bevestiging aan die sten gels. De kleur der schijven varieert ook. Zij zijn rond, afgerond of hoekig en soms met gaten of openingen erin, die weer allerlei modellen hebben. Door een lichte beweging van de lucht of van de hand kan men nu zo'n complex in beweging brengen. Er zijn namelijk vaststaande sculpturen die steun op de grond hebben, maar welker boven deel soms bewegelijk is. Andere zijn aan vrijwel onzichtbare draden opgehangen, dit zijn de „mobiles". Er zijn ook sculpturen die geheel onbewegelijk zijn. Eén der wonderen van deze expositie is zeker de „Sneeuwstorm". Deze is geheel gecomponeerd met witte ronde schijven van verschillende grootte. Brengt men met de hand deze constructie even in beweging, dan ontstaat er een dans van donzig-witte vlekken, oneindig rijk aan ontmoetingen, balanceringen, doortastingen van de ruim- Voorbeelden van Calders bewegende sculptuur in het Stedelijk Museum te Amsterdam. ADVERTENTIE Kindje verkouden? Dan rug, keel en borstje i n w r ij v e n met te. Vergelijkt men hierbij Puccini's muzi kale weergeving van een sneeuwstorm (de tè homogeen-gerythmeerde opeenvolging van „lege" quinten in de slot-acte van „La Bohème) dan valt de vooruitgang op. Men zou bij een Debussy moeten zoeken („En blanc et en noir") om een gelijkwaardige schepping van Calders geluidloze dalen, stijgen, dooréénwarrelen van witte stippen te vinden. Het is zeldzaam suggestief, het werkt op verbeelding en sentiment. Alles is nieuw op deze tentoonstelling. Helaas vergat de directie er bordjes op te hangen: „Men wordt beleefd verzocht de kunstvoorwerpen aan te raken." Bij de in gang van de tentoonstelling staat een klei ne, uit enkele koperdraadjes gevormde mannenkop, die Calder tijdens het inrich ten van de twee zalen maakte. Het is een bewijs dat hij óók de kunst, die direct verband met de werkelijkheid onderhoudt, beheerst. H. SCHMIDT DEGENER. Enige grote instellingen tonen hun belangstelling daarvoor Dezer dagen stelden wij in het licht, dat er in Zandvoort verschillende plannen ge maakt zijn die betrekking hebben op de verdere ontwikkeling van het badbedvijf. Waar deze plannen schijnbaar in elkaar grijpen, is het goed de scheidingslijnen te trekken. Het plan van het Butlinkamp is geheel naar de achtergrond gedrongen. Daarvoor zijn evenwel andere plannen gekomen, die gedeeltelijk in dezelfde richting gaan. Over het Motelplan deden wij reeds me dedelingen. Het voornemen is op verschil lende plaatsen, die aantrekkelijk zijn voor vacantiegenieters in 't bezit zijnde van een auto, een centrum te stichten. Dat zal dan bestaan uit 20 a 30 luxe paviljoens, die elk vier slaapkamers met badgelegenheid heb ben, alsook gelegenheid om de auto's te stallen. Bij die paviljoens komt dan één groot verzorgingshuis, waar de gasten uit de paviljoens niet alleen eten, maar ook gelegenheid voor vermaak vinden. Dit Motelplan zal slechts één centrum in Nederland hebben en wel in Zandvoort. Verdienstelijke Italiaanse film MEN HEEFT ONS VERTELD, dat er in Luciano Emmers film „Dagjesmen sen" maar één beroepsactrice mee werkt en dat alle overige medespelenden amateurs zijn. Als dat zo is, dan begrijpen we niet waarom de regisseur voor die ene rol dan ook maar geen liefhebberij-speel ster heeft gecharterd. Zij kon de bezetting toch niet meer „ophalen" en dat was trou wens verre van noodzakelijk. In „Dagjesmensen" wordt ons immers eens te meer duidelijk welke onbeperkte mogelijkheden voor een bekwaam cineast zijn weggelegd wanneer hij er de voorkeur s-s. aan geeft met „ruw mate- f T-1 1 J riaai" te werken. Een pro- I rilm I dat ^uist in Itaiië en i LLLLl in aiie landen waar na de y oorlog een nieuwe film school is ontstaan een ontwikkeling die vaak gepaard ging met ingrijpende veran deringen op maatschappelijk gebied opgeld doet. Wij noemen slechts enkele titels. Uit Italië natuurlijk „Fietsendieven" en „Schoenpoetsertjes", uit Polen „De laatste étappe" en „De waarheid kent geen grenzen", uit Hongarije „Ergens in Euro pa", uit Denemarken tenslotte het in ons blad van Donderdag besproken „Kinderen van de sti-aat". Al deze werken hebben nog een andere gemeenschappelijke trek: de sterke docu mentaire inslag. Het is ae tijd van het nieuwe realisme, men zoekt in de film een evenwicht tussen werkelijkheid en fictie. Wij geloven dat men hier met een wissel werking te doen heeft: enerzijds nemen de vakmensen van de documentaire niet meer genoegen met een kleurloos weergeven van de werkelijkheid: zij willen de feiten die zij laten zien een achtergrond en een sa menhang met andere verschijnselen geven en aan de andere kant beseffen de oude werkers van ae speelfilm terdege, dat het publiek eens uitgekeken raakt op hun schone vertelseltjes over fraaie dames, welbespraakte heren en derzelver particu liere verwikkelingen. Luciano Emmer, een cineast die zich naam heeft gemaakt op het gebied van de artistieke documentaire en onder meer een indrukwekkende Giotto-film vervaardigde, koos de schamele vreugde van het Ro meinse werkende volk op een snikhete Augustusdag tot onderwerp van zijn film „Dagjesmensen". Daar gaan ze al op weg: dokter Mantovani met zijn dochtertje en vriendin, de loodgieterszoon Enrico, Mar- cella, het nichtje van de taxi-chauffeur, de mooie Luciana die het eens „in de grote wereld gaat proberen". Als ze straks bij het invallen van de duisternis huis waarts keren na een lang zonne- en poot jebaden aan het strand van Ostia is de een een illusie armer,gaat de ander vol hoopvolle verwachtingen de toekomst tege moet. De een ervoer dat het niet alles goud is wat er blinkt of dat men „in prinsen geen betrouwen moet stellen", de ander ontmoette de gezel of gezellin die de lasten van het leven met licht gemoed met haar of hem wilde delen. En verre weg de meesten zoeken hun huis op, te ver moeid om zich de weelde van een dag vrij ook maar te kunnen realiseren. Dat ales heeft Emmer raak, zonder ook maar een zweem van sentimentaliteit ver tolkt, naar een scenario dat de humor de volle maat geeft. Het werd een virtuoze kaleidoscoop van een Zondag aan het strand, zoals die iedere zomer weer be leefd wordt door duizenden, niet alleen in Italië, maar overal waar mensen moeten ploeteren voor hun bestaan met de zevende dag van de week als enig rustpunt. Emmer heeft het dagelijks leven op heterdaad betrapt en het ons zonder franje voorgezet. Zijn film geeft zelfs de indruk, dat er nooit voor gerepeteerd is, dat de cameralieden zo maar naar het strand zijn getogen om eens een paar honderd meter te verschieten, al naar het hun uitkwam. Zo was het natuurlijk niet, doch we wil len er slechts mee uitdrukken dat de grote verdienste van de regisseur in dit geval erin schuilt, dat hij zijn medewerk sters en -werkers zo voortreffelijk heeft laten acteren, dat iedere gedachte aan „spel" bij de toeschouwer niet zal op komen. Toch hebben we wel een bedenking tegen deze „Dagjesmensen": als geheel komt de film toch niet boven „copiëer- lust dés dagelijksen levens" uit. De beelden zijn oprecht, de dialogen geestig, maar het graaft allemaal niet diep. Wie erover gaat nadenken zal mistroostig op merken, dat zelfs een Zondag maar een zinloos intermezzo in ons bestaan vormt. Emmer heeft naar onze overtuiging de kans verwaarloosd om dit klein-menselijk be drijf het relief te geven dat het verdient. Van de man die een „Levensgand van Van de man die een „Levensgang" van eigenlijk niet verwacht. J. H. B. Daarvoor zal de grond bestemd worden die aanvankelijk gereserveerd was voor het Butlinkamp. Ook bestaat hel plan in Zandvoort een hótelflat te bouwen, en wel even Noordelijk van het in het plan-Friedhof ontworpen zomercentrum. Dit is in het bijzonder be doeld voor vacanliegangers. Directies van verschillende grote bedrijven en instellin gen interesseren zich daarvoor, omdat zij daarvan gebruik willen maken voor hun personeel. Er blijkt onder het personeel van de des betreffende bedrijven en instellingen be zwaar te bestaan om hun vacantie in een vacantieoord door te brengen, wanneer zij elk jaar op dezelfde plaats zijn aangewezen en ook steeds moeten verkeren met dezelf de mensen die zij bij het dagelijkse werk ook zien. Dit bezwaar wordt nu ondervan gen omdat men een combinatie tot stand wil brengen tussen verschillende vacanlie- verblijven. Daartoe zouden dan behoren Zandvoort, Assen en Arnhem. Het perso neel van de aangesloten bedrijven en in stellingen zou dan voor hun vacantie een keuze kunnen doen uit de drie vacan- tie-oorden. Met opzet zijn die zo gekozen dat zij een sterk uiteenlopend karakter hebben. ADVERTENTIE Tol de dagjesmensen aan het strand van Osiia behoren ook deze Coppi's-in-spe. Veertienduizend zomergasten in Zandvoort In het seizoen 1950 werden te Zandvoort 9330 badgasten geregistreerd. die voor korter of langer tijd in de badplaats ver blijf hielden. In het tentenkamp werden 4830 kam peerders voor langer tijd genoteerd, ter wijl er 568 tijdens week-enden in de huis jes verblijf hielden, totaal dus ruim 5000 tentenkampbewoners, een aantal, dat tot op heden nog nimmer werd bereikt. Overheidsonderzoek naar overheidsvoorlichting De regering heeft medegedeeld dat een diepgaand onderzoek wordt ingesteld naai de huidige organisatie van de overheids voorlichting, met name ten einde na te gaan of door een straffere organisatie en door een verder doorgevoerde centralisatie goedkoper kan worden gewerkt. Het resul taat van dit onderzoek wordt binnenkort tegemoet gezien. De regering merkt echter op, dat als bij departementen bezuiniging cp de voorlichting kan worden verkregen door meer centralisatie, de werkzaamheden van de regeringsvoorlichtingsdienst toe nemen, zodat een verdere inkrimping van deze dienst bezwaarlijk wordt. De regering deelt niet de mening, dat de activiteit van de voorlichting afgekapt zou moeten wor den daar waar de informatie van de re gering eindigt en de voorlichting aan het publiek begint. Zij zou dit niet alleen voor het binnenland onjuist achten, maar vooral ook ten opzichte van het buitenland, waar een dergelijk standpunt tot voor Nederland schadelijke gevolgen zou leiden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1950 | | pagina 5