Haarlemse gevelstenen Chefarine 4' HARTENDORP Litteraire Kaïittekenie lem Griepbesirijding met 4 middelen tegelijk. Surrealisme en abstractie Deze komst is „eem waanzin die van de Muizen komt39 Weerzien der meesters Gelmidsversie van „Pantserkruiser Potemkin33 f t-i.i j ge registratie van zakelijke Honoré Daumier Heringa Wathrich Agenda voor Haarlem Invoer van groenten en fruit in Engeland beperkt Bestuur „Ex-po-ge" waarschuwt tegen „conferentie" mt BOEKHANDEL H. DE VRIES KOOPT BOEKEN OVER BEELDENDE KUNST ZATERDAG 27 JANUARI 1951 3 ARTHUR VAN SCHENDEL: „Een zindelijke wereld" (J. M. Meulenhoff, Amsterdam). OG VóóR HET GROTE epische gedicht NOC „De Nederlanden", waarin Hollands verleden werd bezongen („Aanschouw den grond gerezen uit het waterwas ge schreven en zijn beproefde „heden" (oor- jogs- en bezettingstijd, „een lang verhaal, eentonig van verdriet") innig-meelevend werd betreurd, heeft Arthur van Schendel in proza uitdrukking gegeven aan het hem drukkende en slopende leed om het verne derd en vertreden geboorteland, dat voor hem één was en bleef met het land van De Waterman, Een Hollandsch Drama, De Rijke Man het Holland van zijn dichter lijke herinnering. Aangewezen op het wei nige en onvolledige, dat hem in Sestri Le- vante mondeling en schriftelijk werd over gebracht omtrent wat er gaande was in zijn „wereld van rust en welvaart en lachen, van vriendelijkheid en vreugde", in Holland-van-vroeger, schreef hij uit de verbeelding fiet boek dat hij „Een Zinde lijke Wereld" noemde (1943). Het werd geen oorlogsroman en geen bezettingsdag boek, geen fictie en geen realistische weer geving van „de gruwel", maar en gero mantiseerd vertoog, opgezet als een raam- geschiedenis in de trant van Chaucers „Ver tellingen van Kantelberg" (die Van Schen del in die dagen geboeid herlas) of van de Decamarone: in de uitgebreide familie kring van dominee Molendam verhaalt, kort na de bevrijding, tijdens wekelijkse huiselijke bijeenkomsten jong en oud, ieder op zijn beurt, van zijn indrukwek kendste wederwaardigheden gedurende de bezettingsjaren en spreekt de verhaler of verhaalster verdraagzaam of aanklagend een oordeel uit over schuld en deugdzaam heid. Dat aan dit „oorlogsboek" de rauwe toon van verbetenheid, van bittere ont goocheling, van felle beschuldiging, die de na-oorlogse literatuur ten dele kenmerkt, vreemd moest blijven, zal geen bewon deraar van Van Schendel verbazen: de schrijver van „Fratilamur" was een aristo craat van de geest en van hart, een mild- bespiegelend man die in zijn „dromen" de werkelijkheid verhelderd opnam en in de realteit zijn dromen verweefde, een mens van een zo grote innerlijke klaarheid, een zo innig-bezonnen harmonie, dat als bij Mozart met wie hij te vergelijken is uit zijn denken en voelen elke vertroebe ling was gebannen. Zoals in al zijn werk werd ook hier het tijdelijke, het bijzondere, veralgemeend, kregen de daden der mensen, goede en slechte, een onpersoonlijke, symbolische betekenis: de kistenmaker, die zonder ver goeding en verdere navraag de doodkisten timmert, belichaamt de deugd der onbaat zuchtigheid, de „Valse Hollander" (termen als „landverrader" enzovoorts mijdt Van Schendel angstvallig) die zich op zijn broer wreekt door hem voor het „Oostfront" te laten tekenen, wordt tot symbool van arg listige ontrouw. Godsvrucht en eensgezind heid, zelfzucht en bedrog, matigheid en moed, leugen en geweld, worden hoofdstuk na hoofdstuk uit het getuigenis der verha- lenden als deugden en ondeugden afgeleid. De menselijke handelingen worden getoetst aan de normen der zedeleer, niet zozeer om de schuld van deze of gene vast te stellen, dan wel ter opsporing van de oorzaak van het kwaad: „Voor mij is het feit van de misdaad genoeg om al mijn gedachten te vervullen. Van Schendel was er van vervuld: zijn hart was bij Holland, bij zijn vrienden en familie, bij het landschap („altijd wijd en ruim"), bij de klare luchten en het verre zicht, de frisse kleuren van huis en hof bij Hollands „helderheid" die immers de zijne was èn bij de voorjaars- en herfst- nevels, waarvan zijn dromen waren ge maakt. Hóé hij meeleefde blijkt uit de fragmenten der brieven, die Jan Greshoff een drietal jaren geleden in het Nieuw Vlaams Tijdschrift publiceerde, toen hij schreef over „Arthur van Schendel in Oorlogstijd". Was voor een mens als Van Schendel het leed tè groot, tè onmiddellijk geweest, om er op dat ogenblik de passende litteraire vorm voor te kunnen vinden? Nam de zich steeds distanciërende, de klassieke Van Schendel zich dit keer te angstvallig in acht? Was de ruimtelijke afstand tussen het Italiaanse isolement van Sestri Levante en een bloedige, verre werkelijkheid te groot om Van Schendel te doen beseffen dat zelfs een symbolisch-beschouwelijke verwerking van dit schrikbarend gegeven heel wat meer tragische spanning behoefde om als kunstwerk te slagen? Of tenslotte was déze dichterlijke verbeelding te smet teloos, te „zindelijk", om zich in het schep pend proces te vereenzelvigen met „een wereld waarin zoveel gruwel mogelijk is"? Het een met het ander, waarschijnlijk. Van Schendels liefde voor Holland had een minder „actueel", een onbeduimelder „ge geven" nodig om zich, terugblikkend op het verleden, nog ééns te verdiepen, nog ééns uit te spreken in datgene wat hem dierbaar was: een wereld van voorname zeden, hel- ADVERTENTIE Waarom bij een GA NAAR risico lopen stofzuiger kopen dere levensstaat, propere behuizing, vre dige ordelijkheid, edele gedachten een „zindelijke wereld", doorzichtiger en duur zamer tot leven gewekt in de eveneens in 1943 geschreven „Voorbijgaande Schadu wen" en het van 1944 daterende „Het Oude Huis" dan in deze oorlogsverbeelding, die hij aldus betitelde. Schrijver en onderwerp verdroegen elkaar niet. Heeft Van Schen del dit gevoeld toen hij, in Holland terug gekeerd, het manuscript terugnam? Als aller-laatste werk van Van Schendel heeft Meulenhoff het nu uitgegeven. Te recht? Van Schendel aanvaardt men als geheel of men aanvaardt hem niet. Wie van zijn werk houdt, wie het werkelijk lief heeft, zal ook deze „Zindelijke Wereld", waarin hij Van Schendel herkent maar niet ontmoet, aan zijn Van Schendel-verza- meling toevoegen, al was het enkel uit piëteit. Maar hij zou liever gezien hebben, dat dit getuigenis van de nobele, zuivere mens van Schendel, wiens hoogste goed ook als schrijver „een schoon hart" was waarnaar „wij allemaal verlangen", te zijner tijd een bescheiden plaats gekregen had in de „Verzamelde Werken", op het verschijnen waarvan onze letterkunde recht heeft. c. J. E. DINAUX ADVERTENTIE Voor de bestrijding van griep is Cheiarine „4" een zeer doeltreffend middel. Eik tablet bevat 4 geneesmid delen, die in de gehele wereld beroemd zijn geworden en millioenen mensen al baat brachten. Het bestanddeel Chefarox zorgt dat - al is de werking zeer krachtig - uw maag toch niet van streek raakt. TEGEN PIJNEN EN GRIEP - 20 TABLETTEN k F 0.75 ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS Na de Reformatie zijn er verschillende beeldhouwers gekomen die Bijbelse onder werpen gekozen hebben voor hun gevel stenen. Vooral de geschiedenissen uit het Oude Testament leverden daarvoor de stof. Hierboven zien wij hoe Simson de leeuw verslaat, de heldendaden van een der Rich- teren die over Israel hun gezag uitoefen den. Hoe dit beeld in de nis van een huis in de Breestraat te Haarlem gekomen is, weten wij niet. Ook de Haarlemse historie schrijvers zwijgen er over. Er is geen enkel bedrijf dat iets te maken heeft met leeuwen, of het zou moeten zijn dat daar vroeger een leeuwentemmer ge woond heeft, maar onze voorouders vonden er wel vermaak in beren op kermissen te zien dansen, maar wij geloven niet dat er toen ook al met leeuwen werd rondgetrok ken. Simson (we lezen, het in Richteren, hoofdstukken 1316) was een Richter of Rechter die de Israëlieten verloste van de heerschappij der Filistijnen. Vele van zijn heldendaden worden verteld, o.a. dat hij een leeuw versloeg. Verder zien wij hoe Simson verstrikt werd in de netten van de schone Filistijnse Dalila, die hem het geheim van zijn buiten gewone kracht weet te ontrukken. Als Nazareeër mocht hij niet zijn haar laten knippen. Toen hem in de slaap de lokken waren afgeschoren, miste hij zijn kracht en werd gemakkelijk gevangen genomen. De Filistijnen speelden toen met hem. De ogen werden hem uitgestoken en als een paard moest hij in een molen lopen. Maar toen na enige tijd zijn haren be gonnen te groeien, voelde Simson zijn kracht terugkomen. Bij een volksfeest in de tempel van Dagon moest hij dansen. In een onbewaakt ogenblik omspande hij twee pilaren van de tempel, rukte die om en in DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51 Telefoon 16990 17696 Vanaf ƒ2.50 per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. ZATERDAG 27 JANUARI Stadsschouwburg: „Meeuwen boven Sor rento", 8 uur. Palace: „Gabricla", 18 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Staatsgeheim", 13 j„ 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. City: „De gouden salamander", 18 j„ 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De Hertcndoder", „Juwelen- smokkelaars", 14 j., 2.30, 7 en 9.15 uur (Zon dag 2, 4.15, 7 en 9.15 uur). Frans Hals: „Vier .iaar later", 18 j., 2.30, 7 en 9.15 uur (Zondag 2, 4.30, 7 en 9.15 uur). Rembrandt: „Als man nen willen", alle leeft., 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. Frans Halsmuseum: TISNA-tentoonstel- ling Indonesië, Suriname, Nederlandse An tillen (tot en met 31 Janauri). ZONDAG 28 JANUARI Gemeentelijk Concertgebouw: KRO-tour- née „Jubel mee", 8 uur. Stadsschouwburg: „Meeuwen boven Sorrento", 8 uur. Zuider kapel: bijeenkomst voor de jeugd, spreker Sidney Wilson, 8 uur. Frans Hals Theater: Zondagmorgenvoorstelling „Jeep-express",. 11 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoor stellingen. MAANDAG 29 JANUARI Gemeentelijk Concertgebouw: KRO-tour- née „Jubel mee". 8 uur. Bioscopen: Middag en avondvoorstellingen. zijn dood versloeg Simson meer vijanden dan in zijn leven. De geschiedenis van Simson is verwerkt in het bekende oratorium „Samson en Dalila". De Breestraat waarin wij deze eigen aardige gevelsteen vinden is al heel oud. Als Breesteeg (brede steeg) wordt zij al genoemd in het renteboek van het St. Eli sabeth's Gasthuis van 1431. Het beeld is thans wel erg kleurig ge schilderd, vooral de rode kleur van de leeuw is wel wat in strijd met de werke lijkheid. De Britse regering heeft voor het aan staande seizoen nieuwe maxima op de in voer van groenten en fruit bepaald,, hoe wel deze invoer over het algemeen is geliberaliseerd. Deze maxima hebben be trekking op de invoer uit alle bij de O. E. E. C. aangesloten landen. Het ligt niet in de bedoeling van de Engelse autoriteiten om de huidige liberalisatie voor de import van Brussels lof, andijvie, Batavia, groene uien, champignons, kasdruiven en kas- perziken te beperken. Vergeleken bij de beperkingen welke vorig jaar hebben gegolden is de hoeveel heid voor asperges van 300 ton tot 100 ton verminderd. Voorts is voor bloemkool thans een invoer van 10.000 ton toegela ten in de periode van 16 Februari tot 30 Juni. Het vorig jaar gold deze hoeveel- heidsbeperking voor het tijdvak van 16 Maart tot 30 Juni. Komkommers zijn met 3000 ton verminderd tot 1500 ton. De verboden periode voor sla is met een halve maand vervroegd tot 1 Mei. Op de invoer van uien rustte vorig jaar alleen een ver bod en wel in de periode van 16 Augustus tot 15 November. Thans zijn uien boven dien in de periode van 1 tot 15 Augustus beperkt tot 10.00 ton. Het invoerverbod voor radijs is dit jaar met één week ver vroegd en verlengd. Tenslotte is er voor tomaten een gelimiteerde période bij ge komen, namelijk het tijdvak van 16 Juni tot 30 Juni. Het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen deelt mede, dat gestencilde uitnodigingen aan oud-verzetstrijders gestuurd om dit weekeinde deel te nemen aan een bespre king te Amsterdam over de herbewape ning van Duitsland. In de uitnodiging wordt verzwegen, al dus het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen, dat deze „conferentie over de herbewa pening" uitgaat van de Communistische Organisatie Verzet 19401945. Met nadruk verklaart het hoofdbestuur met deze actie niets te maken te hebben. „De Kunstliefhebbers" door Honoré Dau mier (Marseille 1808Valmondois 1879). Geaquarelleerde tekening met Oost-Indi sche inkt gewassen 24,5 X 18 c.m. Cleveland Museum of Art, Verenigde Staten. Simson en de leeuw. De kunst van na de eerste wereldoorlog, die thans onder de titel „Surrealisme en abstractie" in het Stedelijk Museum te Amsterdam getoond wordt, een deel van de collectie, bijeengebracht door de in Europa wonende verzamelaarster Peggy Guggen heim, is eigenlijk steeds de begeleidster geweest van onze langzaam-voortschrij- dende ervaring. Omstreeks 1918 leek ze ons gewrongen, opzettelijk-onaangenaam, soms bijna waanzinnig. Maar de tijden (èn leeftijden) veranderen en de plaats van Kandinsky, Picasso, Braque, Klee, Cha gall, Max Ernst, Fernand Léger, Modiglia- ni, Arp en vele anderen is niet meer ach teraan of ter zijde. Het succes van deze twintigste-eeuwse kunstenaars is onbe twistbaar, in Europa, in Azië en in Ame rika. Een Fernand Léger is niet alleen architect en schilder: hij is ook illustrator van boeken, medewerker bij de film, teke naar van affiches. Hij combineert soms dat alles in zijn muurschilderingen of in zijn toneel- en ballet-décors. Deze veel zijdigheid is aan de meeste moderne kun stenaars eigen: verscheidenen van hen zijn óók op letterkundig terrein werkzaam. De eerste algemene indruk die men van deze tentoonstelling krijgt is deze: de ge bruikelijke groepsbenamingen (post-im- pressionisme, futurisme, cubisme, dada- isme, purisme, surrealisme enzovoorts) hebben terrein verloren. De karakters, de sterke persoonlijkheden breken zich thans baan en die „-ismen", die groeps-aandui- dingen blijven als lege schalen liggen. Het cubisme, bij voorbeeld, heeft zóveel facet ten (het analytische, hermetische, synthe tische cubisme en diverse combinaties met andere stromingen) dat het enkele groeps- begrip vrijwel geen waarde meer heeft. Het komt vooral op de persoonlijke schakering aan. Karakters als Picasso of Braque heb ben dit cubisme in alle fasen doorlééfd en méé geschapen. Hun persoonlijkheid ging er niet aan te gronde: de sterken steunen een stroom, de talentjes laten zich méé- drijven. Eén enkele blik op de ontwikke ling van een Picasso is al voldoende om te begrijpen waarom we op deze grandioze internationale tentoonstelling vooral op de individuële karakters, op de groei van het individuële oeuvre hebben gelet. Er zijn véél zwakke broeders, maar aan de werke lijk grote kunstenaars doet hun aanwezig heid géén kwaad. Integendeel: dat geeft reliëf. Picasso hield reeds op zestien-jarige leeftijd (1897) een eigen tentoonstelling in Barcelona. Zijn éérste stijlproeven behoren tot de gevoelige, algemeen-menselijke „blauwe" periode. Na enige invloed van Greco's maniërisme, komt dan de „rose" periode, waarin zijn kunst meer geconcen treerd is op de magere circus-ellende. In zijn beroemde portret van de in Parijs wonende Amerikaanse schrijfster Gertrude Stein (1913) toont hij sculpturale invloe- dén. Vervolgens appreciëert hij gelijktijdig negerkunst èn Cézanne. Vlak daarna schept Picasso mee aan het analytische èn aan het synthetische cubisme. De gelijktijdig aanvaarde tegenstellingen worden steeds feller: schilderijen met stukjes papier be plakt (waardoor het oog op eigenaardige wijze bij het stoffelijke oppervlak van het doek blijft), maar óók schilderijen vol van een aangenaam naturalisme. Plotseling vrolijkt hij het grijzige coloriet van het cubisme öp met heldere open kleuren, maar verschijnt tegelijk met een ingetogen neo-classisme de fameuze in zijde ge klede harlekijns. Waaraan hij ook moge medewerken, steeds verleent zijn intuïtie creatieve steun. Omstreeks 1930 komt wéér een nieuwe wending: de „Spelende meisjes op het strand" (1937) zijn zuiver sculpturaal ge dacht. Het zou geschilderd kunnen zijn naar een beeldhouwwerk van Henry Moore! Dan begint, vlak vóór de oorlog, het expressionisme bij Picasso: de koppen met dubbel-gelaat, één van voren, één van opzij, aaneengeschilderd. In 1946 schenkt hij, blijkbaar in het bewustzijn van zijn eigenwaarde, een grote collectie van zijn beste werken aan het museum te Antibes. In 1950 schijnt hij voor de zoveelste keer zichzélf de rug te hebben toegekeerd:' wie zou een dergelijke schildersfiguur in één vakje willen stoppen? „Normale krankzinnigen" Er is nog een andere algemene indruk van deze Guggenheim-expositie. Plato noemt in de Phaidros de kunst „een waan zin die van de Muzen komt". Deze gehele expositie wordt gekenmerkt door de fana tieke woede waarmede zo'n „normale krankzinnige" aan de tralies van zijn kooi rukt. Tralies, gevormd door de tradities, de vaste recepten, der vorige eeuwen. Tra dities, niet slechts ten aanzien van een ver- IN DE VOORMALIGE CINEMA PALACE te Amsterdam vonden de eerste voor stellingen van Eisensteins „Pantserkruiser Potemkin" plaats en het kleine auditorium, dat de tradeshow bijwoonde was, alle voor bereidingen ten spijt, min of meer verbijs terd. „Dit werk, dat geen enkele technische innovatie toepaste, dat ogenschijnlijk ner gens de grenzen en het karakter ener voor treffelijke fotografische reportage over schreed, wierp nochtans alle geijkte waar debepalingen, alle analytische critiek on derstboven. Er was geen spel, er was geen atmosferische mise-en-scène, er was geen picturale beeldvlak-architectuur, er was geen intrige in welke simpele vorm ook. Er was slechts een bijna nuchtere documen taire vastlegging van feiten, welke men in bijna ieder filmjournaal terugvond. Maar x- deze objectief-nauwkeuri- 1 1 I TTl feiten-notities ontketende i AA1A1 i bij de toeschouwer een y storm van emoties en ge waarwordingen, als het projectiedoek nog niet kende. Men wist met deze ruwe bot sing van menselijke oer-instincten geen raad men trachtte zijn gehavende on derscheidingsvermogen zo goed en zo kwaad als het ging, te ordenentever geefs! Het werk onttrok zich aan iedere waardebepaling naar overgeleverde film begrippen. Wat bleef, onomstotelijk en allesbeheersend, was een sensatie van bloe dige ernst en barbaars geweld." Ziedaar dan wat de bekende filmcriticus L. J. Jordaan verhaalt over zijn kennis making in 1927 met de eerste Russische film die in Nederland werd vertoond. (Der tig jaar film, Brusse, Rotterdam, 1932). Wij geloven dat voor de jongere genera tie van belangstellenden in de filmkunst de schok bij het voor de eerste keer zien van de nieuwe (geluids)vcrsie van „Pant serkruiser Potemkin" minder formidabel is. Niet omdat de appreciaties van de kwa liteiten van Eisensteins meesterwerk er minder op is geworden, maar omdat sinds 1927 de filmkunst ook in andere landen een weg is ingeslagen die enerzijds veel aan de Russen heeft ontleend en anderzijds tot een ontplooiing van eigen hoedanig heden en verdiensten is gekomen, die maakt dat de overgang niet meer zo ont stellend is. De cinematografie is, vooral ook na de oorlog door de Engelsen en de Italianen, uit het theatrale naar haar eigen vlak getrokken: naar de weerspiegeling van de mens en zijn eigenschappen in een rus tige, niets verbloemende of verfraaiende stijl. De film we hebben het uiteraard alleen over de werken die onder die om schrijving vallen! is eerlijker geworden en wat het voornaamste is: ook bij het pu bliek is meer en meer een neiging waar neembaar om het ware van het valse te gaan onderscheiden. Maar al overrompelt „Potemkin" ons dan niet meer zoals dat in 1927 het geval ge weest zou zijn, hij wijst toch duidelijk de richting aan naar de kunst die de film zou kunnen en moeten zijn, wanneer haar be oefenaren de wetten respecteerden die over haar gesteld zijn. Pudowkin wist het wel toen hij schreef: „Montage is de grondslag der filmkunst" en Eisenstein heeft zich dat woord zo goed ingeprent, dat we al zijn werken uit de vooroorlogse periode kunnen terugbren gen tot met een buitengewoon gevoel voor de bij toeschouwers te veroorzaken ge moedsbewegingen toegepaste montages van door de onafscheidelijk aan Eisenstein ver bonden cameraman Eduard Tissé gefilmde beelden. In het boekje „Film" van Roger Manvell vindt men een bekwaam gedetailleerde be schrijving van de opbouw van deze ge- S. M. Eisenstein (189S1950) schiedenis van de matrozenopstand op het befaamcj geworden Zwarte zee-slagschip, waarin de klassieke beeldenreeks van de charge door de Kozakkenafdeling op de trappen naar de haven van Odessa wel licht „de invloedrijkste zes minuten uit de geschiedenis van de film" vormen. Zijn materiaal bestaat slechts uit de trappen, de menigte en de soldaten, meer gedetailleerd uit een kreupele, een deftige dame met een parasol, kinderen, een moe der met een doodgeschoten kind, een ver pleegster, een kinderwagen, de laarzen van de soldaten, een verbrijzelde bril. Door afwisselend totaal-opnamen en close-ups toe te passen, in een fascinerend rhythme met in de nieuwe versie begelei dende muziek van I. Krjoekof, weet hij de man en de vrouw in de zaal ervan onont koombaar te doordringen welke collectieve en individuële ellende veroorzaakt werd door de tyrannie van het tsarenbewind. En toch is „Potemkin" geen propaganda film in de gangbare betekenis van het woord voor het nieuwe Rusland. Veeleer heeft een groot kunstenaar zich willen be vrijden van de dwangvoorstellingen die een wreed regime bij hem had opgeroepen. Het theater „De Uitkijk" in Amsterdam heeft „Potemkin" weer op het repertoire geplaatst, te beginnen met deze week. Daarmee blijft het in de lijn van een meer dan twintigjarige traditie. J. H. B. Fernand Léger: „Mensen in de stad" (1919) plichte gedistingeerde kleur of van aan de natuur ontleende voorwerpen, maar vooral tradities ten aanzien van de voorgeschre ven afgescheidenheid der kunsten: beel dende kunst, muziek, woordkunst. En die beeldende kunst weer precies in drieën: architectuur, sculptuur en schilderkunst. Totdat in de twintigste eeuw die hekjes zetterij, die afsluitingen, gaan hinderen en sommigen sculpturale of architecturale elementen in de schilderkunst gaan gebrui ken. Het menselijk gezicht wordt gelijk tijdig geschilderd van opzij èn van voren: Braque, Picasso. Het werk van Léger toont deze samen voeging van wat vroeger gescheiden moest blijven. Een nieuw mens-begrip ontstaat: een machine tussen machines. Maar de kleuren zijn méér dan sensueel: zij hebben iets geestelijks aan zich door de ontzaglijke felheid. Léger's cubisme is tubisme. In deze nieuwe kunst wordt alles bestre den of vernieuwd. Er zijn schilderijen zón der lijst, met nikkelen stoot-bandje, met papierstrookjes er omheen, met gehéél be schilderde vlakke lijst. Dit laatste was een trouvaille van Robert Delaunay in zijn „Vensters" (collectie Jean Cassou). Delau nay, schepper van het „orphisch" cubisme, gaat gehéél óp in de spiegelende magie, in de geheime krachten van de kleuren. Zó zou men op deze tentoonstelling (die een charme bezit welke aan het Parijse „Musée de l'art moderne" doet denken) bij elk dei- werkelijk grote kunstenaars tot een nieuwe visie willen komen: de wreedheid van een Masson, de humor en muzikaliteit van een Paul Klee, het dag-dromen van een Cha gall, het zachte licht en de als het ware ge smolten materie-uitbeelding van Yves Tanguy. Het getoonde is slechts een deel van de Guggenheim-collectie. Wij misten Perme- ke en Gromaire. H.SCHMIDT DEGENER ADVERTENTIE Afd. Antiquariaat Ged. Oude Gracht 27 - Haarlem enkele stuks, zowel als gehele bibliotheken. Aan huis te ontbieden. Tot ridder in de orde van de Neder landse Leeuw is benoemd prof. W. A. E. van der Pluim, oud-hoogleraar aan de rijks- akademie van Beeldende Kunsten te Am sterdam en aan de Technische Hogeschool te Delft. Het is mij tijdens een concert (het was niét te Haarlem!) eens opgevallen hoe een kennelijk ongeïnteresseerde luisteraar plot seling actief werd bij de herkenning van een vertrouwde melodie, waarmee hij. intuïtief instemde door begeleidende voet en hoofdbewegingen. Onnodig te zeggen dat Beethoven op deze wijze niet naar volle waarde werd genoten, al heeft die melodie de geduldige luisteraar niettemin vreugde bezorgd. Dergelijkë ervaringen doet men even eens in de musea op. Ook bij het visuele genot, ons door de beeldende kunstenaar geboden, bestaat het gevaar dat wij deze kunnen misverstaan, door het gemakkelijk aansprekende en uiterlijk tastbare met de dieper liggende essentie te verwarren. Zo was onder anderen Vincent van Gogh over de juiste algemene appreciatie van zijn werk niet steeds gerust, getuige diens uit spraak naar aanleiding van het bekende portret der Arlésienne („une synthèse d'Ar- lésienne" noemde hij het), in een brief aan Gauguin, waarin hij schreef dat het een doek was, dat zou worden begrepen door Gauguin, Van Gogh zelf en weinig ande ren „zoals wij zouden willen dat men het begreep" („comme nous voudrions qu'on comprenne", zoals hij letterlijk schreef Brief 643). Hachelijker nog wordt het als geschreven of gesproken commentaar het „misverstand" tussen kunstenaar en be schouwer kracht bij zet. Een scherp oog en een open oor op een druk bezochte ten toonstelling ervaren de vreemdste reacties bij de bewonderende bezoekers. Reacties die de verzuchting wettigen: „Rien n'en- tend plus de bêtises qu'un tableau" („niets hoort méér domheden dan een schilderij"). We raken hier een van de kleine kanten der menselijke samenleving en betreden daarmee het terrein waarop de geniale caricaturist Honoré Daumier heer en mees ter was. In een lawine van tekeningen en litho's (alleen zijn grafisch oeuvre omvat meer dan 4000 platen!) heeft hij het klein- menselijk bedrijf op alle fronten geatta queerd met een raakheid en geest zonder weerga. De voortreffelijke caricaturist Robert Seymour (t 1836) moge hem zelfs sterk hebben beïnvloed, nimmer vertonen de geestige en bekwame Engelse illustra tors de universaliteit van een Daumier, waarvan men in het litteraire een equiva lent vindt in de wereld van Balzac. Het is daarom begrijpelijk dat Balzac een van de weinige tijdgenoten is geweest die de draagwijdte van Daumier's persoonlijkheid bevroedde en om met Van Gogh te spre ken hem begreep zoals Daumier wenste dat hij begrepen zou worden. „II a du Michel-Ange sous la peau" getuigde de geniale romanschrijver van Daumier „Hij heeft iets van Michelangelo in zijn aderen". Deze uitspraak is opmerkelijk, daar Daumier's figuren behalve een gran dioze opvatting een sterke plasticiteit ver tonen. Dit laatste vindt zijn oorzaak wel licht in de voorkeur die de meester aan de dag legde voor de antieke beeldhouwkunst, gedurende zijn jeugd in het Louvre studieus door hem nagetekend. Trouwens, wat van minder algemene bekendheid is, hij boet seerde ook zelf. Zijn statuette „Ratapoil" werd op staatskosten in brons gegoten en bevindt zich in het Musée du Luxembourg te Parijs. Maar wij kunnen slechts een vluchtige blik werpen in het machtige arsenaal der „menselijkheden",door Daumier met ontem bare werkkracht en onuitputtelijke fanta sie geschapen. En dan treft ons dat ver rukkelijke tafereeltje van „De Kunstlief hebbers", zo verbluffend concreet gegeven, maar toch zo oneindig méér uit-beeldend dan het tafereel alléén. Het is met het be schouwen van zo'n tekening als na het lezen van een eerste bladzijde bij Balzac of Dostojewski: we zijn met één slag in gewijden in een wereld! Met welk een bevrijdend Frans esprit en hoe kostelijk humoristisch heeft Daumier op de voorgrond de wijsneuzige „amateur" gekarakteriseerd, uit wiens gehele houding en wezen artistieke kortzichtigheid spreekt! Men moge hieruit de les trekken welk een risico men neemt wanneer men zich tot het beschouwen van een kunstwerk zet. Men voélt het vorsend oog van Daumier onaf gewend op zich gericht en vreest zijn milde spot. En aarzelend rijst ook bij ons zélf de vraag of wij steeds de kunstenaars begrij pen zoals zij zouden willen dat men ze begreep? Ik geloof intussen dat zulks wel degelijk kan, mits wij maar de luisterende aandacht betrachten waarmee de andere kunstliefhebber, met eerbiedig ontbloot hoofd, als in het aureool der contemplatie, voor het kunstwerk gevangen staat. Luis teren en ons niet tevreden stellen met de direct verstaanbare melodie. H. P. BAARD.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5