C-J-p-d-Broek
Litteraire Kanttekening
en
Hugh Hunt vertelt over het
„De bekering van kapitein
ontstaan van
Brassbound"
Voort bestaan van Comedia
hangt af van extra-subsidie
BOEKHANDEL H. DE VRIES
KOOPT BOEKEN
Agenda voor Haarlem
Aan
de kwartaalabonnés
OVER MUZIEK
SANS SOUCI
„De gecroonde leersse"
Prins Bernhard kreeg
een paard ten geschenke
Visziekte te Bergen op
Zoom niet ernstig
Boerderijbrand te Rosmalen
Opvoeding tot democratie
in school en maarschappij
ZATERDAG 31 MAART 1951
3
J. C. BLOEM: „Verzamelde beschouwingen" (A. A. M. Stols,
's-Gravenhage).
ZO GOED ALS zijn dichten is Bloems
deelnemen aan het creatief werk van
anderen, aan wat men. het letterkundige
leven noemt, een zeer persoonlijke, een
hartsaangelegenheid: een levensmogelijk
heid, zo niet een levensnoodzaak, maar in
ieder geval een levensvorm. Elk van deze
verzamelde beschouwingen 37 in getal
is daarvan een getuigenis: litterair-
historisch bezien een zeldzaam precieze
plaats- en waardebepaling; essayistisch,
als scheppend werk ten nauwste sa
menhangend met Bloems dichterschap en
in zekere zin een ongewild commentaar
daarop een rekenschap, een uiterst ge
nuanceerd toetsen aan eigen standpunt of,
juister, aan eigen levensgevoel, dat dit
standpunt van meet af bepaald en in de
loop der jaren verhelderd en bevestigd
heeft. Mag, moét men het „het verlangen"
noemen, de „goddelijke onvervuldheid"
waarvan en waardoor Bloem in de glorie
tijd van „De Beweging" en in steeds
bezonkener, soberder verzen nadien
dichtte en waaraan het oudste essay is
gewijd dat deze bundel opent? Men kan
met schade en schande, met opstandig
heid en verbittering, en eindelijk met
aanvaarding die onvervulbaarheid hebben
erkend, het blijft verlangen, herfstig ge
temperd door het inzicht dat het onver
vulde uiteraard betrekkelijk is. Dat is de
levenssfeer der ironie, en wat is ironie in
de ruimere en diepere betekenis anders
dan beteugeld verlangen, bezonnen gevoe
ligheid, liefde die geleerd heeft dat ze,
op het vergankelijke betrokken, betrekke
lijk blijft en daarin liefdevol berusten
moet?
Ironie in deze milde, innige vorm, is
het wezen van wat ik Bloems dichterlijke
menselijkheid zou willen noemen: critisch-
toegewijde ontvankelijkheid en waakzame
bewogenheid als het menselijke element;
zuivering van die aristocratisch-beheerste
bewogenheid tot haar helderste kern, tot
haar ontwijfelbare waarachtigheid, in in
houd èn vorm (beide één): het dichter
lijke.
Deze dichterlijke menselijkheid is het,
naar het mij voorkomt, die Bloems door
gaans korte beschouwingen onderscheidt
van en verre doet uitgaan bóven de gang
bare essayistische studies. Zij is het ook
die Bloem, gebonden door geen enkel dog
ma, beperkt door geen ander credo dan
dat geen kunstwerk schoon kan zijn als
het niet tot in zijn merg echt is, daar kan
doen waarderen waar zoveel anderen
geen goed woord meer over hebben: Bil-
derdijk bijvoorbeeld, „niettegenstaande de
mateloze stromen rhetoriek die hij heeft
uitgestort", Bilderdijk, als mens en dichter
een vat vol tegenstrijdigheden, die „held
haftig en zwak, godsdienstig en zondig,
en toch niet hypocriet" kon zijn; en Hélène
Swarth, uit wier sonnettenstroom Bloem
met die onfeilbare innerlijke zekerheid,
die méér dan intuïtie (en wel een heime
lijk wéten) is, een dichtparel van het zui
verste gehalte opdiepte.
Een heimelijk weten èn de kernachtig
ste uitdrukking van dat weten: is de groot
heid van Gorters dichterschap wel ooit
treffender gekenmerkt dan door deze éne
opmerking: dat de overigens primaire
vraag, of een werk schoon is of niet, bij
de latere verzen van Gorter zjjn belang
verliest? Wie over Leopold schrijvend
spreekt van een „feilloze verbinding van
menselijkheid en verhevenheid", wie zich
met Boutens als „dichter van de ziel" ver
want toont aan hetzelfde „diep-verholen
innerlijke rhythme dat de dichter van
„Carmina" verbond met Rossétti, en in
Marsman, dwars tegen alle klakkeloze na-
praterij in, niet zozeer de apostel van het
„vitalisme", maar voor alles de dichter
ziet, wiens heimelijke impuls de angst
voor de dood was heeft beschouwingen
geschreven van zo'n persoonlijk gehalte
en verre strekking, dat men na het lezen
er van de gangbare litteratuurgeschiede
nissen gerust en zelfs met profijt op zij
kan leggen.
Deze „Beschouwingen" vatten een halve
eeuw letterkunde samen, ten minste drie
geslachten van jongeren, van wier werk
Bloem, wiens litterair geweten gevormd
werd door Verwey („de goede genius, die
aan de aanvang van ons dichterschap
heeft gestaan") zich, mee-levend, reken
schap heeft gegeven, ook dan als het hart
van de dichter niet onverdeeld „ja" kon
zeggen. Ik doel op de Forum-groep, met
name op Ter Braak en Du Perron. Zij
ADVERTENTIE
gemeten van de
geionde en
„erWwWiende
stammen uit een ander klimaat, behoren
tot een generatie, die niet als Bloem met
weemoedige dankbaarheid zal en zou kun
nen zeggen: ,ik heb in dezelfde tijd ge
leefd als Leopold"; zij kennen niet Roland
Hoists „betreurd weleer", noch Bloems
voorbij, voor goed voorbij", dat door
twee wereldoorlogen volstrekt ontluisterd
en vernietigd werd. Maar dat belet Bloem
niet hen ook in het negatieve (waarin zij
te eenzijdig waren) te waarderen om hun
eerlijke drang, fel af te rekenen met alles
wat onecht, onwaar, benepen en „moralis
tisch" is in het leven van ons volk.
Bloem is zichzelf, zijn levensgevoel,
zeldzaam trouw gebleven. De mens die in
1946 Slauerhoff herdacht en in hem de
dichter herkende die op zijn zeer eigen,
weerbarstige wijze zijn leven opteerde aan
het conflict tussen geluksverlangen en
der-ven, is in wezen geen ander dan die
tien jaar eerder schreef: „Heel zijn
(Slauerhoffs) werk gaat eigenlijk over
niets anders dan over enkele, fundamen
tele dingen: het hopeloze verlangen naar
geluk, de telkens herhaalde en, vooruit
geweten, teleurstelling over de ontoerei
kendheid des levens, de zucht naar het
avontuur, naar de vlucht, aan het einde
waarvan telkens weer de niet te vullen
leegte gaapt". En ook déze verschilt in
wezen niet van de jonge dichter, die aldus
in 1915 aan eigen verlangen uitdrukking
geeft: „uitgestoten in de nacht des leeds,
in de storm der wanhoop, gefolterd tussen
de gloeiende tangen der dagelijkse nood
druft wat is het, dat ons rest boven de
vlagen, dat ons immer en immer weer
doet drijven in den wolklozen aether van
het geluk(....) wat anders dan dit
verlangen
Wie beide citaten vergelijkt zal de ver
andering, die zich in de bestendigheid van
wezen voltrok, onderkennen: die van ge
leidelijke versobering, verheldering tot
uiterste eenvoud, waarin elke gevoels
schakering, elke gedachte, is gekristalli
seerd, zociat ook voor Bloems proza van
kracht werd, wat hij eens over de poëzie
schreef: dat een gedicht beter is naar
mate men de woorden minder merkt. Dat
is de vrucht van Bloems ironie, van zijn
dichterlijke menselijkheid, die aan deze
„Beschouwingen" een waarde geeft welke
boven hun litterair-historische betekenis
uitgaat.
C. J. E. DINAUX
Haarlem zou ƒ10.000 bij moeten
leggen, evenals Utrecht
De Stichting „Toneelgroep Comedia"
heeft zich andermaal tot het college van
B. en W. gewend, met het verzoek .om voor
het seizoen 1950/1951 een extra-subsidie te
verlenen van f 10.000,Een nieuwe be
groting is overgelegd, waarin zijn verwerkt
de door de prijsstijging veroorzaakte hogere
uitgaven. Deze begroting raamt een tekort
van f 15.436,waarbij geen rekening is
gehouden met de verplichte 5 salarisver
hoging over 11 maanden, waardoor het
tekort op ongeveer 1' 20.000,geraamd kan
worden. Het bestuur van de Stichting kan
deze begroting met een ongedekt tekort
niet aanvaarden en zou zich genoodzaakt
zien als zodanig af te treden. Het gevolg
hiervan zal zijn, dat deze Toneelgroep haar
verplichtingen niet meer zal kunnen na
komen en zal ophouden te bestaan.
Het is B. en W. gebleken, dat bij deze extra
subsidie de bestaande verhouding in de
subsidieregeling tussen het Rijk en de ge
meenten Amsterdam, Utrecht en Haarlem
niet zal kunnen worden gehandhaafd, om
dat het Rijk geen subsidie-verhoging geeft
en de gemeente Amsterdam bij het voort
bestaan van Comedia niet voldoende belang
meent te hebben om het subsidie te ver
hogen. De noodzakelijke verhoging zal dus
gelijkelijk moeten worden verdeeld tussen
de gemeenten Utrecht en Haarlem. B. en
W. hebben bij de beoordeling van deze
aanvraag overwogen, dat voor de gemeen
te (evenals dat voor Utrecht het geval is)
het voortbestaan van deze toneelgroep van
belang is, omdat deze groep de hoofdbe-
speelster is van de Stadsschouwburg en
een behoorlijke exploitatie van de Stads
schouwburg hiervan in grote mate af
hankelijk is. Met de hiervoor genoemde
gevolgen voor ogen schrikken B. en W. er
voor terug, om door het onthouden van
lijdelijke noodzakelijke hulp de exploitatie
ADVERTENTIE
Afd. Antiquariaat
Ged. Oude Gracht 27 - Haarlem
enkele stuks, zowel als gehele bibliotheken.
Aan huis te ontbieden.
ADVERTENTIE
Bij de komst van de Old Vic
„The Old Vic Compa
ny" uit Londen brengt in
de eerste helft van de
morgen beginnende
maand een bezoek aan
België en Nederland,
waar een serie opvoerin
gen gegeven zal worden
van „De bekering van
kapitein Brassbound"
door George Bernard
Shaw, te beginnen op 3
April in 's-Gravenhage.
Onder auspiciën van de
Kunstgemeenschap heeft
er ook een voorstelling
in de Haarlemse schouw
burg plaats en wel pre
cies een week later.
In één van de decora
tieve, maar daarom niet
minder gezellige vertrek
ken in het gebouw van
de British Council te
Amsterdam hadden wij
dezer dagen een gesprek
met de regisseur Hugh
Hunt, een plezierige pra
ter, met strakgekamd
doch enigszins over het
voorhoofd vallend, roest
bruin haar, die ons ver
telde waarom men ter
herdenking van Shaw
juist dit stuk gekozen
had en niet „Saint Joan"
of een ander meer op de
weg van de Old Vic lig
gend werk van deze op
2 November 1950 gestor-
ven schrijver: „Shaw
wilde zelf dat wij deze
comedie in het Festival
of Britain zouden verto- j0]m Blatchley (rechts) als Drinkwater 'e>\ Mark Dignam
nen omdat het een van (zmen(i) als Sir Howard Hallam in „De bekering van kapitein
Brassbound" door de Old Vic onder regie van Hugh Hunt.
ZATERDAG 31 MAART
Stadsschouwburg: „Oom Harry" (De
Haagse Comedie), o uur. SpaarnC; „Ontmas
kerd". 14 j., 2.30, 7 en 9.15 uur (Zondag 2,
4.15, 7 en 9.15 uur). Frans Hals: „Berliner
ballade" 18 j., 2.30. 7 en 9.15 uur (Zondag 2,
4.30, 7 en 9.15 uur). Rembrandt: „Annie gei
your gun", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
Palace: „Roseanna Mc. Coy", 18 j., 2, 4.15, 7
en 9.15 uur. Luxor: „Mrs. Mike", 14 j., 2,
4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Moord te midder
nacht", 14 j„ 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 1 APRIL
Stadsschouwburg: „Ninotchka", 8 uur.
Rembrandt: „Le Million" (ten bate van de
Mr. J. F. van Royenstichting), 11 uur. Biosco
pen: Middag- en avondvoorstellingen.
MAANDAG 2 APRIL
Stadsschouwburg: „Meeuwen boven Sor
rento", 8 uur. Bioscopen: Middag- en avond
voorstellingen.
zijn minst bekende stuk
ken is. Hij had altijd een
hekel aan monumenten
of traditionele verering. Laat cle mensen
liever iets nieuws zien, iets dat zij niet
kennen, aldus zijn verzoek."
„De bekering van kapitein Brassbound"
genoot trouwens de uitdrukkelijke voor
keur van Shaw en daar zit een hele ge
schiedenis aan vast, zelfs een romantische
geschiedenis. Hij schreef dit blijspel name
lijk uit liefde voor de enige vrouw, die hij
ooit met hart en ziel beminde, te weten de
vermaarde, wonderbaarlijk begaafde en in
de adelstand verheven actrice Ellen Terry,
die leefde van 1847 tot 1928.
Zij schreven elkaar hartstochtelijke lief
debrieven, zonder elkaar ooit ontmoet te
hebben. Shaw had haar toen hij nog
toneelcriticus was zien spelen met Henry
Irving, in het Lyceum Theater en zij hem
begluurd door het kijkgaatje in het gordijn,
maar zij was niet van zins, ondanks hun
vurige correspondentie, nader met haar
vereerder kennis te maken. Hoe Shaw ook
aandrong, zij weigerde hem te ontvangen.
Hij greep toen de eerste de beste gelegen
heid aan om een stuk speciaal voor haar te
vervaardigen, hopende door deze krijgslist
Door het abonnementsgeld voor het
tweede kwartaal 1951 thans te gireren
bespaart U incassokosten.
U kunt het bedrag ad. f5,20 (vooi
abonnés die de krant per post ont
vangen f 5,70) storten of overschrij
ven op postrekening 273107 ten name
van Haarlems Dagblad of op één
van onze rekeningen bii de Am-
sterdamsche-, Twentsche- of Rotter-
damsche Bank te Haarlem.
Als U er prijs op stelt, dat het abon
nementsgeld voortaan automatisch
van Uw girorekening wordt afge
schreven, wilt U dan een machti
gingsformulier aanvragen bii onze
administratie?
van de Stadsschouwburg voor de toekomst
in ernstige mate te bemoeilijken en menen
zij niet te moeten voorbijzien, dat in de
achter ons liggende jaren die exploitatie
zeer gebaat is geweest door het contact
met Comedia, zowel financieel als cultu
reel (door de daardoor ontstane verplich
tingen van de andere bij de toneelcoördi
natie aangesloten gezelschappen).
Een eventueel extra-subsidie zal inder
daad tijdelijk zijn, daar in verband met de
subsidiemoeilijkheden de toneelgroep is
gereorganiseerd, met de bedoeling voor het
seizoen 1950/1951 een exploitatie-opzet te
kunnen verkrijgen, waarbij, buitengewone
omstandigheden voorbehouden, de tot nu
toe gegeven subsidies voldoende zullen zijn.
B. en W. stellen de gemeenteraad mits
dien voor aan de Stichting „Toneelgroep
Comedia" voor het seizoen 1950/1951 een
extra-subsidie te verlenen van ten hoogste
f 10.000,onder voorwaarde, dat ook de
gemeente Utrecht een extra-subsidie tot
een gelijk bedrag toestaat. Mocht de ge
meente Utrecht hiertoe niet bereid zijn,
dan zou ook deze extra-subsidie van Haar
lem geen betekenis hebben, omdat alleen
daarmede geen sluitende begroting is te
verkrijgen.
Fantasie en enthousiasme
bij toneelgroep „Puck"
haar gunst te veroveren. Ellen Terry vond
het een heerlijke rol, maar bedacht niette
min een excuus: zij zou deze, hoe graag zij-
ook wilde, niet spelen zolang haar partner
Henry Irving leefde.
Toen deze echter in 1904 overleed, zette
Ellen Terry haar weigering om met Shaw
in persoonlijk contact te treden voort. Dit
is te merkwaardiger als men weet dat deze
beroemde diva er bijna een gewoonte van
maakte (zoals Hugh Hunt het uitdrukte)
om van echtgenoot te veranderen. Daarop
bedacht Shaw een tweede list: hij gaf het
stuk aan een andere actrice. Voor dit drei
gement is Ellen Terry tenslotte gezwicht
en zo kwam het dat zij, na gedurende meer
dan tien jaar'een geheel boekwerk aan
liefdebetuigingen te hebben gewisseld, pas
in 1906 elkaar voor het eerst de hand reik
ten. Zij werden zelfs officieel voorgesteld.
Nauwelijks tien minuten zaten zij te pra
ten, toen er een jongeman de kamer bin
nenkwam, die in „De bekering van kapitein
Brassbound" de rol van de Amerikaanse
zee-officier zou spelen. Ellen Terry volgde
hem naar buiten en trad nog in hetzelfde
jaar met hem in het huwelijk. Hij heette
James Usselman en trad op onder de naam
James Carew. In 1910 waren zij reeds ge
scheiden.
Wij laten deze versie van het gebeurde
geheel voor rekening van Hugh Hunt, want
de werkelijke verhoudingen waren natuur
lijk veel gecompliceerder. En het is mis
schien wel goed er aan te herinneren dat
Shaw in 1898 in het huwelijk was getreden
met zijn onmisbare secretaresse Charlotte
Payne-Townshend.
Schoonheid en humor
Maar hoe dan ook: „De bekering van
kapitein Brassbound" is het meest roman
tische en het meest menselijke stuk dat
Shaw heeft geschreven. Het bevat geen
politieke betweterij of al te nadrukkelijk
gefilosofeer. Het is een warm getuigenis
van zijn geloof in het vermogen van dc
vrouw om de mannen te regeren met haar
gevoel en instinct voor rechtvaardigheid.
De rol van Lady Cicely Waynflete (thans
gespeeld door Ursula Jeans) is een juweel
van karaktertekening, een vrouw die de
eigendunk en het zelfvertrouwen der man
nen met twee wapens overwint: schoonheid
en gezond verstand. Daardoor is het stuk
bovendien buitengewoon grappig. Het werd
vóór de oorlog in Nederland opgevoerd met
Rie Gilhuys en Joan Remmelts.
Op verzoek van Shaw zijn de décors ont
worpen door een jongeman, die hiermee
zijn debuut maakt: Voytek, een Pool van
geboorte, die pas verleden jaar de oplei
dingsschool van de Old Vic verliet. Na
Ellen Terry heeft geen andere actrice in
Engeland de rol van Lady Waynflete meer
gespeeld. Shaw voelde trouwens weinig
voor opvoering van zijn stukken uit angst
teveel te verdienen. Door de hoge belasting
hield hij namelijk slechts sixpence over van
ieder pond sterling dat hem toekwam. In
December van het vorig jaar werd het blij
spel, waarvan de kleurrijke handeling
plaats heeft tegen de achtergrond van het
Atlas-gebergte in Afrika, ook in New York
vertoond.
Prins Bernhard heeft Vrijdag een be
zoek gebracht aan de eslancia „San Pedro
de Timote", ongeveer 160 km. van Mon
tevideo. Er werden volksdansen uitgevoerd
en een demonstratie gegeven van het be
rijden van wilde paarden. De eigenaar
van de estancia schonk de Prins een paard.
„Es mucho mas" veel te veel zei de
Prins. Het dier luistert naar de naam
„Charrua" en zal per vliegtuig of schip
naar Nederland worden vervoerd.
De visziekte die enkele weken geleden
in de wateren in en rond Bergen op Zoom
werd geconstateerd heeft geen grotere om
vang aangenomen. De ziekte, een vretende
schimmel die de vinnen aantast, is beperkt
gebleven tot die vissen welke het" laatst
in de viswateren waren uitgezet.
De mogelijkheid werd geopperd dat de vis
al besmet was toen ze werd uitgezet, an
deren wijten de ziekte aan giftige bodem
zoden die het water besmet zouden hebben
of aan bacillen die in het water zouden zijn
gekomen. Opvallend was echter dat de in
heemse vis er ongevoelig voor bleek.
Meer aannemelijk lijkt de verklaring dat
de ziekte te wijten is aan het feit dat de in
gezette vis afkomstig is uit wateren die
wat temperatuur en samenstelling" betreft
van de West-Brabantse nogal verschilt
en dat de plotselinge overgang tot de ziekte
heeft geleid. Gelukkig heeft men de laatste
dagen een sterke daling van de ziekte
curve kunnen constateren.
Tengevolge van de vele voorstellingen,
die ik de laatste dagen heb moeten bijwo
nen, vond ik nog niet eerder gelegenheid
een bespreking te wijden aan de opvoering
die „Puck" onlangs in de Stadsschouwburg
te Amsterdam van het vastenavondspel „De
gecroonde leersse" door Michiel de Swaen
onder regie van Egbert van Paridon heeft
gegeven. Die schade moet worden inge
haald, want deze onder auspiciën van
Comedia werkende toneelgroep voor de
jeugd verdient alle eer van deze buitenge
woon aantrekkelijke en frisse vertoning,
die ik van harte in ieders aandacht aan
beveel.
Deze klucht van de „verheerlyckte
schoenlappers" werd voor het eerst ge
speeld te Duinkerken, waar de in 1707
overleden schrijver chirurgijn (en baarde-
maker) was, in het jaar 1688 door de rede
rijkerskamer St. Michaël met de zinspreuk
„Verblijdt u in den tijdt". Het is een be
werking van een historie uit het Volksboek
„De heerelycke ende vrolycke Daeden van
keyser Karei den V" in de oubollige trant,
die men kent van de schilders uit die tijd
en ook van dichters als onze Bredero
komisch en realistisch, kleurig en bewogen,
smakelijk en gekruid. De Swaen loont zich
bovenal een raak portrettist van kleine
luyden. Het is alsof zijn eenvoudige dorpe
lingen zo van een boerentafereel door
Adriaan van Ostade op het toneel zijn over
gestapt. De royale, goedgezinde meid
Jacquelijn zou een tot leven gewekt gees
teskind van Jan Steen kunnen zijn. Prach
tig geslaagd is hiertegenover de in simpele
genoegens tussen hartelijke onderdanen
zijn tijdverdrijf zoekende keizer, die bij al
zijn brede jovialiteit geen moment zijn
waardigheid verliest.
Het is een spel vol levendige afwisseling,
een zotternij van menselijke deugden en
gebreken, een aaneenschakeling van ruzie
en vrijage, van loze opgewondenheid en
aanstekelijk plezier. Het in één woord voor
treffelijke décor van Wim Vesseur maakte
het mogelijk dat de bonte handeling zich
met ononderbroken vaart kon ontwikkelen,
zowel binnenshuis als zonder overgang op
straat. De jonge regïsr/ 'r voegde daar een
paar originele vondsten aan toe. Zo is het
een aardig idéé om de zegger van proloog
en epiloog te laten uitbeelden door een nar
met zotskap en bellen (Dick Scheffer) en
deze tevens een stomme en een sprekende
rol te geven als hoveling in respectievelijk
het vierde en het laatste bedrijf. Niet min
der gelukkig moet de opvatting worden ge
noemd van Ambrosius, de lichtelijk mora
liserende dienaar des keizers, waar men
een komisch type van heeft gemaakt, als
het ware de spot drijvend met zijn gewich
tigheid, echter zonder hem belachelijk te
maken. De bekortingen van zijn tekst doen
deze door Paul van der Lek gespeelde
figuur te gereder aanvaarden.
Er wordt gespeeld met fantasie en een
overrompelend enthousiasme dat in dit ge
val ruimschoots opweegt tegen een soms
wel merkbaar, doch nimmer storend ge
brek aan techniek. Wim en Marjan Vesseur
als de schoenlapper en zijn vrouw, Jaap
Maarleveld en Cas Baas als de contraste
rende miniars, Cecilia Lichtveld als de
huwbare dochter en Frans 't Hoen als de
keizer zij allen, wat hun persoonlijke
tekortkomingen ook mogen zijn, vervullen
overtuigend hun rol in het ensemble dat
het pleit voor dit oude meesterwerkje ver
blijdend wint.
Dat men na de pauze „De Corsicaan"
(The man of destiny) van Shaw ten tonele
brengt, berust op overschatting van eigen
kracht. De schrijver verklaarde zelf deze
subtiele één-acter te hebben bedoeld als
een bravourstukje om de virtuositeit van
twee hoofdrolspelers hij dacht daarbij
aan Ellen Terry en Henry Irving te doen
uitkomen. Daarvan kan bij de huidige ver
toning van deze „denkbeeldige paragraaf
uit het geschiedenisboek" natuurlijk geen
sprake zijn. Hans Tobi regisseerde met in
zicht, maar het geheel lijkt nergens op. De
personen missen zelfs de schijn van for
maat. DAVID KONING.
Zo af en toe ziet men hier of daar een
aardig plaatje, waarop een soirée bij Ko
ning Frederik de Grote van Pruisen is af
gebeeld. De voorstelling getuigt van het
muziekleven dat de vorst in dagen van
vrede onderhield. Men ziet in een ruime,
pompeus-ingerichte salon een elegant ge
zelschap bijeen; de koning staat in het
midden voor een lessenaar, hij heeft een
driekante steek op, ziet er overigens een
voudiger uit dan zijn gasten. Hij is blijk
baar bezig met fluitspelen; het is bekend
dat hij een bekwaam bespeler van de
flauto traverso was. Ik heb meermalen ge
probeerd met een vergrootglas de gezich
ten der zwierige luisteraars nader te leren
kennen, maar door het vergrootglas wordt
wel het papier grover, maar worden de ge
zichten niet duidelijker. Mijn vriend Ter-
mate, die in stijl met zijn naam gaarne
even stilstaat om zich te bezinnen, vindt
dit terecht een feit van psychologische be
tekenis. Deze mening mag geen misken
ning van het vergrootglas zijn; ik heb
enige straten in Den Haag op de kaart
alleen met dit glas kunnen ontdekken. Hoe
het zij, de spottende facie van Voltawe die
zo dikwijls de salon van de merkwaardige
koning frequenteerde, zou ik er graag bij
gezien hebben. Zeker was daar Joachim
Quantz, de beroemde fluitist die aan Fre
derik les gaf en die naar men zegt
de' enige was die inzake muziek de koning
de waarheid mocht zeggen. En waren daar
ook niet de componisten Gottlieb en Hein-
rich Graun en de andere roemrijke man
nen: Agricola, Kimbergcr en Marpurg
Maar het voornaamste muzikale personage
in het kleurrijke gezelschap was zeer zeker
Carl Philipp Emanuel Bach, 's konings
kapelmeester, cembalist en componist. Hij
was de tweede zoon van de grote Johann
Sebastian, in 1714 geboren en sinds 1738 in
dienst bij Frederik, die in dit jaar nog
Kroonprins was.
De vorst had helder gezien, toen hij de
geniale Philipp Emanuel opdroeg het mu
ziekleven aan het hof te leiden. De jonge,
moderne musicus versierde de artistieke
levenswijze van Frederik precies volgens
de idealen van de koning, die zijn hoofd en
hart verpand had aan de nieuwe intellec-
tuële verschijnselen in Frankrijk en aan
de bloeiende operacultuur van Italië.
Philipp Emanuel had van jongsaf behoefte
aan geestelijke ontplooiing in een wereld
lijke sfeer. Hij was het type van de intel
ligente, begaafde man in het tijdperk van
de zogenaamde galante stijl. Hij had in
zijn wezen niets van een hoveling, maar
hij was handig genoeg om met de hebbe
lijkheden van de koning om te springen.
Frederik de Grote erkende trouwens naar
waarde de artistieke superioriteit van de
jonge Bach en verzadigde zich week-in-
week-uit aan de florisante muziek van
zijn componist, amuseerde zich met zijn
geestige gesprekken en bewonderde zijn
muzikale invallen bij zijn cembalo-spel.
En zo leidde Philipp Emanuel een geheel
ander leven dan zijn vader in Leipzig, die
bij zijn voortdurende formidabele arbeid
allerlei kleinigheden moest verdragen en
voor zijn muzikale poëzie weinig beschaaf
de verstaanders om zich heen had. Ik weet
niet of de oude Johann Sebastian lang ge
aarzeld heeft, toen op zekere dag zijn zoon
hem verwittigde, dat dc koning met hem
wilde kennismaken. Ik wilde wel, dat ik
het gezicht van de strenge kunstenaar had
gezien bij het vernemen van dit verzoek.
Heeft hij nog strengere plooien in zijn
voorhoofd getrokken en gemompeld dat
hij niet gestoord kon worden, dat hij geen
tijd had, dat hij weer een verlof zou
moeten afbedelen van de lastige kerkeraad
waarmee hij het al meermalen aan de stok
had? In ieder geval reisde de grote cantor
naar Potsdam, naar het paleis „Saiis
souci", welke naam weinig in overeenstem
ming was met zijn leven. Het was in 1747.
Frederik de Grote ontving de merkwaar
dige burgerman en erkende de onverge
lijkelijke genialiteit waarover de zoon on
getwijfeld gesproken had. De koning com
poneerde een melodie cn verzocht vader
Bach op dit thema te improviseren. De
koning moet dankbaar geweest zijn, maar
ook Johann Sebastian is voldaan terugge
reisd, want wij weten dat hij zijn improvi
satie thuis uitwerkte tot een verzameling
zeer bijzondere composities welke hij zond
aan Frederik. Hij noemde het werk zeer
hoffelijk „Das musikalische Opfer" en
voegde huldigende woorden bij het kost
bare geschenk. En zo gedroeg de «tr.mge
meester zich zeker niet minder gal int en
vorstelijk dan zijn muzikale gastheer.
Men moet zich overigens niet verbeel
den dat het artistieke leven van Frederik
de Grote een jarenlang ongestoorde vreug
de betekende. Ook toen was er ruzie in de
wereld. De koning had als staatsman en
veldheer dikwijls andere zaken aan het
hoofd dan zich te verheugen op muzikale
soiree's. De zevenjarige oorlog deed de
vorst niet veel goed, zijn belangstelling
voor het muzikale leven aan het hof ver
minderde. Philipp Emanuel keek naar
andere werkzaamheden uit cn in 1767 ver
trok hij naar Hamburg, waar hij veel werk
vond als cantor en componist en waar hij
talrijke belangrijke mensen in zijn huis
ontving.
HENDRIK ANDRI.CSSEN
Dit jaar is het een eeuw
geleden dat de Engels
man Isaac Singer de eer
ste. door hem uitgevon
den naaimachine con
strueerde. Ter gelegen
heid van dit jubileum-
wordt op liet ogenblik
in Londen een tentoon
stelling gehouden waar
op de evolutie van dit
nuttige apparaat in de
loop der jaren in beeld
gebracht wordt. Ook de
eerste machine van 1851
met haar massieve tand
wielen is op deze exposi
tie „in bedrijf" te zien
(op de voorgrond).
ADVERTENTIE
Loodgereedschap
Vrijdagmorgen brak brand uit in de
boerderij van de heer W. Voets te Brugge
onder de gemeente Rosmalen. In een oog
wenk stond de boerderij in lichter laaie. De
Bossche brandweer was spoedig ter plaatse
en wist door het krachtige optreden het
woonhuis voor dc vlammen te sparen. De
landbouwschuur brandde geheel uit. Het
vee kon worden gered. De landbouw inven-
taris ging bijna geheel in de vlammen op.
Op 21 en 22 April zal in de Internationale
School voor Wijsbegeerte te Amersfoort
een paedagogische studieconferentie wor
den gehouden met als onderwerp „Opvoe
ding tot democratie in school en maat
schappij". Deze conferentie wordt gehouden
in samenwerking met het Werkcomité voor
Opvoeding tot Democratie. Het doel is. bij
de toenemende eisen die aan hei bedrijfs
leven worden gesteld, de arbeidsvreugde
en -vrede zo goed mogelijk te verzekeren
door democratische verhoudingen in het
bedrijf en in de scholen te stimuleren, zo
dat het aanpassingsproces van de nieuwe
werkkrachten zo vlot mogelijk verloopt.