Weg met de politieke partijen Gezagscrisis tussen de regering en generaal Kruis in September '44 Parlementaire Enquete-Commissie verrichtte zeer belangrijk werk De voorbereiding van het bestuur van Nederland na de bevrijding londense kabinet legde het loodje in de strijd tegen deHeren Zeventien 9 Vernieuwingsleuze eind 1944: Misstanden in kampen voor politieke delinquenten n KIESPIJN? Het is geenszins uitsluitend van geschiedkundige betekenis Regering in Londen experimenteerde tot midden 1944 in een verkeerde richting HlSSETcZODN ZATERDAG 26 MEI 1951 Binnen het Kabinet-Gerbrandy deden zich eind 1944 reeds allerlei verwikkelingen voor. Daar was het probleem van d.e positie van de Staten-Generaal bij de bevrijding, daar was de moeilijkheid inzake de verhou ding regering-Militair Gezag en daar was de omstandigheid, dat reorganisatie van het kabinet noodzakelijk werd geacht om de samenstelling er van meer te doen beant woorden aan wat met het oog op het be vrijde Zuiden met zijn Katholieke bevol king gewenst te achten viel. Dit vooral ook, nu er niet één Katholiek in het kabinet zat. De derde hier vermelde factor is in de ogen der commissie bovenal de directe aanlei ding voor het ontslag van het kabinet ge worden. Sterk openbaarde zich toen trou wens de met veler leuze „weg met de oude politieke partijen' gepaard gaande ver nieuwingsdrang. Zeventien personen, die eind Januari 1945 ter voorlichting van de Koningin naar Londen gingen men sprak wel van „de heren 17" waren wel iswaar specialisten op velerlei gebied, maar allen voorstanders van de vernieuwings gedachte. Personen met een andere kijk op de toekomstige ontwikkeling in Nederland, die van oordeel waren, dat de politieke partijen daarbij spoedig weer een rol zou den spelen, bevonden zich in deze delegatie niet. Aldus het enquête-verslag, dat dan vervolgens gewag maakt van de eensgezin de houding van het kabinet om niet verder te willen gaan, dan het laten bezetten van dè opengevallen plaatsen door enige voor aanstaande figuren uit het Zuiden. Het kabinet legde het echter in deze strijd tegen de „vernieuwingsheren" af en vroeg collec tief ontslag. Uit de verhoren valt ontwijfelbaar de conclusie te trekken, dat ook in deze aan gelegenheid het staatshoofd een bijzondere actieve rol heeft vervuld. Reconstructie was niet meer mogelijk. „Nu is het zo, dat het ontslag aangeboden dient te worden", heeft de premier destijds enkele ambtge noten meegedeeld. „Er was" aldus zei hij in het desbetreffende verhoor „een en ander gebeurd, dat het absoluut onmogelijk maakte om ook maar het begrip demissio nair te gebruiken.... omdat bepaalde handelingen daarmee volstrekt in tegen spraak waren". Op de vraag van de com missie-voorzitter of hij hiermee hande lingen van het kabinet bedoelde, antwoord de prof. Gerbrandy kort en bondig, maar veelzeggend, (vooral nadat hij eerst al had gezegd, dat hij op een gebied kwam waar hij niet spreken mocht): „Neen". Het laatste kabinet-Gerbrandy De formatie ,van het laatste kabinet-Ger- brandy is toch nog een compromis gewor den tussen de verlangens van het bevrijde Zuiden en de gedachte, waardoor het afge treden kabinet met betrekking tot een even tuele reconstructie werd geleid. Niet de heer De Quay tegen wiens formateur schap o.a. mr. Van Heuven Goedhart met klem had gewaarschuwd wegens de rol van de heer De Quay in het Driemanschap van de Nederlandse Unie maar de heer Ger brandy kreeg de formatieopdracht, „ken nelijk met het oog op de handhaving van de continuiteit, in het bijizonder tegenover- de geallieerden". Aldus de commissie, die dan verder opmerkt: Voor de heer Gerbrandy zal deze kabi netsformatie zonder enige twijfel een hoogst onaangename taak zijn geweest. Enerzijds had hij zich solidair verklaard met de leden van het afgetreden kabinet met betrekking tot het standpunt, dat al leen een reconstructie opneming van enkele nieuwe ministers aanvaardbaar was. Voor die collega's moet het resultaat van zijn formatie, waarbij in veel sterkere mate vernieuwing plaats vond dan zij be doeld hadden, een teleurstelling zijn ge weest. Anderzijds heeft de heer Gerbrandy niet kunnen of willen voldoen aan de drang, die uit het bevrijde Zuiden kwam om tot een volledig nieuwe ploeg te komen. Mr. Van Heuven Goedhart en de formateur Gerbrandy Bij de enquête-verhoren heeft mr. Van Heuven Goedhart over prof. Gerbrandy's optreden als formateur in begin 1945, een paar aardige staaltjes verteld. Prof. Gerbrandy vroeg mr. Van Heuven Goedhart, nog voor de eigenlijke formatie- opdracht, of hij de portefeuille van Oor log op zich zou willen nemen in plaats van die van Justitie, welke hij toen onder zich had. Mr. Van Heuven Goedhart verbaasde dit. Hij merkte echter op, dat de heer Ger brandy in die dagen snel van constructies wisselde. Dat bleek uit het volgende. Op een bepaald ogenblik zei deze: „Kijk eens, we moeten nu toch een beetje gaan ver anderen want Bolkestein is zo oud die kan zelfs die notulen van de ministerraad niet meer houden en tenslotte is Albarda vroe ger wethouder van onderwijs geweest, dus dat klopt prachtig: Bolkestein moet nu maar eens een beetje rust gaan nemen en Een diepgaand onderzoek heeft de Parlementaire Enquête-Commissie inge steld naar de verantwoordelijkheid voor de misstanden die zich, vooral in 1945, in de kampen voor politieke delin quenten hebben voorgedaan. Met name heeft zij de schietpartijen in de Harskamp en daarbij vooral de man met de ernstige Verantwoordelijkheid, de bataljonscom mandant majoor Toussaint, op de korrel genomen, al ging naar het oordeel der com missie ook de kampcommandant Scholte niet vrij uit. Het onderzoek der commissie illustreert de ongeregelde toestanden en het gebrek aan tucht en gezag, welke in 1945 bij verschillende militaire onderdelen, welke met de buitenbewaking van de Harskamp belast waren, heeft bestaan. Daaraan is het naar het oordeel van de commissie in hoofdzaak te wijten, dat een ergerlijk optreden, als dat van de buiten bewaking van de Harskamp, mogelijk is geweest. De commissie acht het door haar geconstateerde van die aard, dat een nader justitieel onderzoek alleszins gewettigd is. Zij voegt daaraan toe, dat zij het wense lijk acht, dat ook in andere gevallen, waarin van strafbare feiten ten opzichte van in be waring gestelden is gebleken, de strafrech telijke gevolgen niet zullen uitblijven. In -Nederland behoren praktijken, welke aan die der-nazi's herinneren, niet straffeloos te kunnen geschieden. dan wordt Albarda minister van Onder wijs". Een paar dagen later zei de heer Gerbrandy: „Kijk, Albarda is oud die kan niet meer. Hij moet geen minister meer zijn, maar Bolkestein is nog zo'n vieve man, die kan best nog die portefeuille-van On derwijs blijven beheren". En dan komt men er toe om op een bepaald ogenblik te zeggen: „Nu moet je met mij toch een beetje oppassen, want ik heb een geheugen als een ijzeren pot en ik weet precies, dat je twee of drie dagen geleden het omge keerde hebt gezegd. Toen was Bolkestein te oud en moest Albarda op diens plaats gaan zitten en nu is Albarda weer te oud en moet Bolkestein er maar weer in blijven". Daar loopt men dan maar over heen, maar dit is zo de stijl, waarmee in die dagen met ministersportefeuilles werd gewerkt. Kostelijk is ook mr Van Heuven Goed- harts relaas aan de commissie, hoe hij op 23 Februari 1945, met twee juist door hem getekende Koninklijke Besluiten voor zich uit een telefoontje van een journalist ver nam, geen minister meer te zijn. Hij had daarop prof. Gerbrandy, die zijn opvolger- bleek te zijn, maar die hem in geen enkel opzicht had verwittigd, opgebeld en van deze vernomen, dat het inderdaad zo was. Op zijn vraag, wat er nu met de hand tekeningen onder de bedoelde Koninklijke Besluiten moest gebeuren, luidde het ant woord: „Neem maar een pennemesje en radeer ze maar weg". Dat is ook gebeurd. Enquête-commissie 11. Voor de premier kon echter als veront schuldiging gelden, dat hij te midden van zeer belangrijke, internationale bespre kingen tot drie keer vergeefs getracht had mr. Van Heuven Goedhart telefonisch in te lichten. Het niet opnemen van socialisten in het kabinet Ter verklaring van het niet opnemen van socialisten in het in Februari 1945 ge vormde kabinet wijst de commissie er op, dat prof. Gerbrandy zich tot de door hem aangezochten heeft gewend uitsluitend als personen. Dit is de reden geworden, waarom hij in dit kabinet geen sociaal-democraten heeft kunnen opnemen. De sociaal-democratie toch had zich in het bevrijde Zuiden reeds georganiseerd, niet als politieke partij, doch als een politieke beweging, in afwachting van de na de bevrijding over de partij te nemen beslissingen. De door hem uitgeno digde sociaal-democraten hebben zich bij de besprekingen met de heer Gerbrandy op het standpunt gesteld, dat zij niet uit sluitend als personen in het kabinet wens ten te worden opgenomen, doch dat daar bij ook rekening moest worden gehouden met hun politieke visie, clie haar neerslag vond in de formulering van een aantal wensen, onder meer betrekking hebbende op de regelingen voor de vertegenwoordi gende lichamen en de verhouding van de regering tot het Militair Gezag. Wanneer de heer Gerbrandy het betreurt, dat hij geen sociaal-democraten in zijn tweede kabinet heeft kunnen krijgen, dan moet de oorzaak daarvan, naar de mening van de commis sie, in dit verschil in uitgangspunt gevon den worden. Enige tijd later kreeg de heer De Quay een der aanvankelijk nog niet bezette por tefeuilles. De opneming van de heer De Quay in het kabinet heeft de commissie verwonderd. De heer De Quay was een van de leden van het Driemanschap van de Nederlandse Unie, waartegen dusdanige bezwaren, op grond van de door de Nederlandse Unie tijdeng de bezetting gevoerde politiek, bestonden, dat alom de opvatting heerste, dat naar de ge dragingen van de leden van het Drieman schap na de bevrijding eerst een onderzoek moest worden ingesteld. Het is, naar het oordeel van de commissie, geen daad van wijs beleid van de heer Gerbrandy geweest, dat hij, terwijl dit onderzoek nog komen moest, de heer De Quay in zijn kabinet heeft opgenomen en dan nog wel in de functie van minister van Oorlog, als hoe danig het Militair Gezag, dat in belangrijke mate belast was met de zuivering op alle mogelijke gebieden, onder hem ressor teerde. ADVERTENTIE Het oordeel van de man i .«'.V - de practijk; A Haal de 6nk& spons er over! ,J^Enka-sponsen voor de -sm Nederlandse industrie ADVERTENTIE Mijnbardt's Kiespijnpoeders. Doos 45 ct Hetgeen het verslag van de Parlemen taire Enquête-Commissie vermeldt over het Militair Gezag kan helaas heel weinig reden tot loftuitingen opleveren. Bijkans ongelofelijk was zo nu en dan het optreden van generaal Kruis, bij voorbeeld als men denkt aan de wijze, waarop hij zich keerde tegen overkomst van de zg. ministers-kwartiermakers naar Nederland. En ook als men denkt aan de manier, waarop hij zich hieromtrent uitte. Dit in het bijzonder in een door hem op 12 November 1944 aan de minister-president geschreven brief. De commissie kan zeer wel begrijpen, dat deze brief destijds in de ministerraad is gekwalificeerd als insu bordinatie en zij betreurt het, dat de re gering hierop niet krachtiger heeft ge reageerd. Reeds vóór September 1944 had de heer Kruis, toen nog hoofd van het Bureau Militair Gezag meermalen met ont slag gedreigd. In Augustus 1944, vlak voor het binnenrukken van de geallieerde troe pen in Nederland, was er op deze wijze weer een ernstige crisis ontstaan, die ken nelijk bezworen is, doordat kort daarop de bevrijding een aanvang nam. Gedurende al die jaren, zowel vóór September 1944 als daarna, treft men in de correspondentie van de heer Kruis met de regering voort durend op gezette tijden zulke toespelingen op het nemen van zijn ontslag, openlijk of bedekt, aan. De regering blijkt daarvoor steeds te zijn geweken. Hierin ziet de com missie een van de belangrijkste ooi-zaken van de steeds groeiende moeilijkheden. Immers de eerste maal, dat de regering on omwonden een ander standpunt heeft in genomen, nl. in haar brief van 19 Januari 1945, heeft tot gevolg, dat de heer Kruis bij zijn verzoek om ontslag niet meer per sisteert. De commissie heeft met groot leedwezen deze gang van zaken moeten constateren. Vooral in de verhoudingen van na Septem ber 1944, toen de geallieerde troepen op Nederlands gebied streden en het Militair Gezag het hoogste hier te lande aanwezige orgaan was, dat de regering vertegenwoor digde, kunnen deze moeilijkheden tussen de regering en de chef staf Militair Gezag niet anders gekwalificeerd worden als een hoogst ernstige gezagscrisis. Zulk een crisis tussen de hoogste organen van het Staats gezag ten tijde van de overgang van bezet ting naar bevrijding, waarbij rekening ge houden moest worden met de mogelijkheid van revolutionnaire situaties kon de ergste gevolgen met zich gebracht hebben. Gene raal Kruis treft hierin, naar de mening van de commissie, grote schuld. Uit zijn in de loop van de jaren gebleken houding spreekt een mentaliteit, die de commissie ten sterkste afkeurt. Tekenend is in dit ver band zijn opmerking voor de commissie, dat de uiteindelijke afdoening op een later tijdstip van deze zaak blijkbaar „de liqui datie van een post was, die nog openstond". De commissie moet hier echter onmid dellijk aan toevoegen dat haars inziens de regering in deze nog groter schuld treft. Immers het was haar taak geweest om het hoofd van het Bureau Militair Gezag en later de chef staf Militair Gezag terstond in duidelijke bewoordingen kenbaar te ma ken, hoe de verhouding tussen de regering en deze functionaris behoorde te zijn en, indien aan deze aanwijzing niet dadelijk op loyale wijze gevolg was gegeven, ontslag te doen volgen. Strijd om de arrestatie- bevoegdheid Dit was een van de moeilijkste vraag stukken, waarvoor het Militair Gezag zich na de bevrijding van het Zuiden des lands geplaatst zag. Vooral met de illegaliteit en de Binnenlandse Strijdkrachten, welke op dit terrein al te veel zeggenschap wilden hebben en ook ten dele wel uitoefenden, deden zich ernstige verwikkelingen voor. De procureur-generaal mr. Speyart van Woerden, die het over deze aangelegenheid met de illegaliteit duchtig aan de stok heeft gehad, moest zijn standpunt en zijn optreden bezuren. Hij ontving een anonieme dreig brief en de commissie, die waarlijk niet blind is gebleven voor bepaalde feilen van de procureur-generaal, heeft de staf gebro ken over de reactie van de regering en van generaal Kruis op die bedreiging. Het is toen op een verre van elegante wijze geko men tot verwijdering van mr. Speyart van Woerden uit het Zuiden. Daarbij was de rol van generaal Kruis allesbehalve fraai. De conclusie der commissie over deze kwestie spreekt boekdelen. Zij luidt: In stede van te trachten de bij het arres tatieprobleem betrokken partijen tot over eenstemming te brengen, heeft de heer Kruis, naar de mening van de commissie, mede ter versterking van zijn eigen positie tegenover de regering, de politiek van het verdeel en heers gevoerd en is daarbij einde 1944 en begin 1945 overgeheld naar het standpunt van de partij, die naar zijn me ning de meeste moeilijkheden zou kunnen veroorzaken: de illegaliteit. Later heeft hij in zijn „Beschikking Instelling Centrale Adviescommissie" van 4 April 1945 weel een gedeelte van de concessies, die hij in Februari 1945 aan de illegaliteit had ge daan, teruggenomen. Deze opportunistische politiek van generaal Kruis kan de com missie niet bewonderen, te meer daar zij ten gevolge heeft gehad, dat de impasse, waarin het arrestatieprobleem was komen te verkeren, maanden en maanden heeft voortgesleept, zulks ten nadele van de ge arresteerden en in het bijzonder van de onschuldigen onder hen. Tenslotte is de commissie uit de afgeleg de verklaringen gebleken, dat met betrek king tot de arrestaties in het nog te bevrij den gebied noch door de regering, noch door de chef staf Militair Gezag is over wogen, of wellicht voor dit gebied niet een regeling had moeten worden gereed ge maakt, waarbij met minder arrestaties werd volstaan voor het geval hij de bevrij ding daarvan tevens de oorlog zou zijn ge ëindigd. Dat dit niet gebeurd is, heeft ten gevolge gehad, dat ook in het Westen des lands, waar niet meer de oorlogsnoodzaak gold, welke de in het Zuiden gevolgde ar- restatiepolitiek mede beïnvloed heeft, de arrestaties op dezelfde grote schaal hebben plaats gevonden. Daardoor is het probleem van de politieke delinquenten uitgegroeid tot een dusdanige omvang, dat overheid en volk hierbij in de eerste jaren na de bevrij ding voor welhaast onoplosbare problemen werden gesteld. (Van onze parlementaire redacteur) Het vijfde deel van het verslag der Parlementaire Enquêtecommissie bevat belang rijke gegevens. Mogelijk rijst de critisch bedoelde vraag, of het minutieus onder zoekingswerk van de commissie niet voornamelijk als geschiedkundig belangrijk be schouwd moet worden. Ware een dergelijk oordeel gegrond, dan zou er reden bestaan voor de conclusie, dat het hoofddoel van de zeer veel tijd en inspanning vergende arbeid van de commissie toch nooit daarin gelegen mag zijn. Inderdaad deze tegenwerping is op zichzelf volkomen juist. Maar bij rustige overweging moet men vaststellen, dat zij elke grond mist. Het gaat er immers bovenal om, de ver antwoordelijkheden voor wat er door en onder leiding van onze regering in Londen in het tijdperk 1940-'45 gedaan alsook na gelaten is, ter dege vast te leggen. Vooral omdat het toen een parlementloos tijdperk was. Er zijn dusdanig de kern en het wezen van heel onze staatsinstellingen rakende kwesties in het geding geweest, dat ook met het oog op de verdere praktijk van en in ons staatsrecht, uit de geschiedenis van het Londense tijdperk zeer veel te leren valt. Daarom alleen reeds kan de waarde van hetgeen nu aan het licht treedt, dank zij de Enquêtecommissie, dank zij haar met de grootst mogelijke objectiviteit verrichte arbeid, niet hoog genoeg worden aange slagen. Zo ooit, dan blijkt nu wel, hoezeer in een bestel als het onze het bestaan van een parlement, het nauwgezet nakomen van de plichten, die op de aan het parle ment verantwoordelijke ministers rusten, een eerste vex-eiste is, alsmede het eerbie digen van hun rechten als verantwoorde lijke raadslieden van het onschendbare staatshoofd. Het is zeer nuttig, dat aldus tot een ieder eens ter dege kan doordringen de noodzaak, in deze beide opzichten steeds ook onder normale omstandigheden waakzaam te zijn. Tevens is het van groot nut, dat aldus de onschatbare waarde van een juiste naleving van de regels van het parlementaire stelsel beter kan worden be seft. Degenen die nu in ontwetendheid om trent de werkelijke waarde van het be staan van een parlement, op „die kletsende Kamers die toch nergens toe dienen" ple gen af te geven, kunnen door kennis neming van allerlei, dat in de Londense parlementloze tijd scheef liep en mis was, hun inzicht vei-beteren. Een ander belangrijke les die te putten valt uit hetgeen het onderzoek van de En quête-commissie heeft opgeleverd is, welk gevaar voor het inslaan van dwaalwegen ontstaat, indien mensen zonder rijke er- In 1941 was aan de normale vierjarige levensduur van de in 1937 gekozen Tweede Kamer een eind gekomen; in September 1940 was reeds het mandaat van de helft der Eerste Kamer verstreken. Van Septem ber 1941 af komt dan het hier bedoelde ber 1941 af komt dan in Londen het vi-aagstuk over het bestuur van Nederland na de bevrijding aan de orde, in het bij zonder in een kleine commissie uit de ministerraad, de Commissie Terugkeer genoemd. Van het gehele kabinet was minister Albarda de enige die besefte, dat de in Mei 1940 ingetreden abnormale toestand ten volle de Grondwetsuitleg rechtvaardigde, dat tengevolge van de bezetting de zittings duur van het paidement (hetzelfde gold ook voor andere vertegenwoordigende licha men) was geschorst en na de bevrijding v/eer zou gaan doorlopen. Volgens deze op vatting zou men dus terstond bij de bevrij ding over een gekozen parlement beschik ken. Wie daarentegen aan de letter van de Grondwet wenste vast te houden, schiep de moeilijkheid, dat, aangezien het houden van verkiezingen terstond na de bevrijding een onmogelijkheid zou zijn, er een vacuum zou ontstaan. Ten einde daarin zo goed en zo kwaad als het kon te voorzien, zou men dan zijn toevlucht nemen tot het creëren bij wetsbesluit van een surrogaat-vertegen woordigend lichaam. De tweede opvatting zegevierde, waarmee meteen de poort ge opend werd voor het opperen van allerlei Een geweldige brand heeft het stadskwar tier van Hongkong, gelegen aan Causeway Bay, geteisterd. Het vuur vond gretig voed sel in de krotwoningen die daar dicht opeen staan. Vijftienhonderd personen, onder ivie vele vluchtelingen uit China, werden dak loos. Velen verloren al hun bezittingen. Het zwaar getroffen stadsdeel, waar de vlammen nog haar vernielend werk verrichten. plannen omtrent benoemde en slechts ad viserende bevoegdheid bezittende colleges, wier verwezenlijking in de overgangstijd vrijwel niets zou hebben doen ovex-blijven van ons democratisch staatsbestel. Teke nend was het op 31 Maart 1942 ter tafel ge komen prae-advies van de Commissie Terugkeer. Men leest in dit stuk, dat dooi de heer Albarda „het vaderloze wicht" werd genoemd: „De Koningin kan, voorzover de omstan digheden dat toelaten, een zo zuiver moge lijke werking van de volksinvloed bevor deren, óók in een parlementloos tijdperk. Zij immers kan ministers ter verantwoor ding roepen en de uitslag daarvan kan blij ken uit aanstelling en ontslag. Zij kan aldus door het gezag van eigen pei-soon en waar digheid een controlerende en tegelijk stabiliserende invloed uitoefenen op het landsbestuur". De inhoud van dit prae-advies was zelfs de vergadering van de ministerraad van 10 April 1942 te machtig; de daarop geoefende critiek was zo sterk, dat zich het merk waardige feit voordeed, dat, hoewel het prae-advies afkomstig was van de Com missie Terugkeer, geen der aanwezige mi nisters bereid bleek het vaderschap er van te aanvaarden. Autoritaire klanken Tot 1944 hadden vele adviezen uit Lon den en uit Nedex-lands bezet gebied gemeen, dat zij zich keerden tegen het herstel van de oude vertegenwoordigende lichamen na de bevrijding. In Londen overwoog daarbij een tendenz van beperking van de volks invloed; meermalen werden in het Lon dense milieu in dit verband zelfs autoritaire klanken vernomen. Het Londense milieu was overigens weinig representatief voor het Nederlandse volk. Het bestond voor een belangrijk gedeelte uit ambtenaren, mili tairen en internationale zakenlieden; de zeelieden waren veelal varende. Aan stem men als die van de hoogleraren Van Emb- den en Veraart, de eerste lid van de Eerste Kamer en de tweede oud-lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, werd weinig aandacht geschonken. Zij werden ook niet benoemd in de Buitengewone Raad van Advies, een college enigermate gelij kend op de Raad van State. Ook de berichten uit Nederland getuig den tot 1944 van weinig geneigdheid om de oude vertegenwoordigende lichamen na de bevrijding te herstellen. Meermalen ge schiedde dit uit reactionnaii-e oogmerken, doch soms kwam ook uit onverdacht demo cratische hoek critiek naar voren op de wijze van functionneren van het parlemen- taix-e stelsel vóór 1940. Een overschatting van het blijvend karakter van de in bezet Nederland tegenover de vijand bereikte eenheid en een onderschatting van de nood zakelijkheid voor het doeltreffend function neren van het staatkundige leven van door staatkundige organisaties geleid verschil van inzicht waren van deze laatste critiek mede de ooi-zaak. Ook het feit, dat het ver zet vaak geleid en gevoerd werd door ande ren dan degenen, die vroeger in het poli tieke leven op de voorgrond waren getre den, werkte daaraan mede en deed te veel uit het oog verliezen, dat een groot gedeelte van de voormalige politieke leiders wel degelijk aan het verzet had deelgenomen, doch in vele gevallen door de bezetter bui ten gevecht, gesteld was. Ook sprak vaak niet voldoende en was niet genoeg bekend, dat de meeste politieke partijen de lijn tegenover de bezetter juist zeer strak ge trokken hadden, hetgeen bijvoorbeeld ge bleken is in Juli 1940 bij de besprekingen over het manifest der Nederlandse Unie. Het eind van het lied is geweest, dat men varing op staatkundig gebied en op dat van het staatsrecht, op dat terrein te de lei ding nemen. Wanneer men nagaat, wat er in Londen jarenlang gedacht is over de vraag, hoe het zou moeten gaan met het staatsrechtelijk bestel, dat bij de bevrij ding van bezet Nederland zou dienen in te treden, dan rijzen de hai-en te bei-ge. Want al mochten de verschillende plannen niet overwogen of bedacht zijn met de boze opzet, een min of meer autocratisch, even tueel zelfs dictatoriaal bewind in het leven te roepen, tenslotte kwamen zij toch wel hierop neer, dat zij van gezond democra tisch inzicht al te zeer gespeend warén. Als de enige man, die bijkans voortdurend blijk heeft gegeven te beseffen, wat uit een oogpunt van gezonde democratie nodig was, stak een figuur als ii-. Albarda, tot 1945 lid van het kabinet, in dit opzicht hoog boven zijn ambtgenoten uit. Hij was dan ook verreweg de meest politiek ge schoolde van hen allen. Toen men eenmaal, in strijd met de zienswijze door ir. Al barda voorgestaan, een verkeerd pad in sloeg, was daarmee de baan vrij gekomen voor allerlei oplossingen. Zo kon er zelfs een plan ter tafel komen, dat in de eerste tijd na de tei-ugkeer van Koningin en mi nister had willen volstaan met herleving van de absolute monarchie, doordat er al leen een staatshoofd met daaraan verant woordelijke ministers zou zijn. Trouwens, ook het geknutsel met het Militair Gezag droeg in belangrijke mate het stempel van een te groot overwicht van politiek onge schoolde krachten, met wie figuren als ir. Albarda, Van den Tempel, mr. Burger en mr. Van Heuven Goedhart dan ook voort durend in botsing kwamen. Politiek is een heel belangrijk vak. Met alle respect voor nie't-politieke vak-ministers is overduide lijk gewoi-den, hoe bedenkelijk, ook in nor male tijden, verwezenlijking zou zijn van sommiger hartewensen in de richting van een regering van sterke mannen buiten de staatkundige sfeer. Wie met deze resultaten van het enquête- werk nog niet tevi-eden mocht zijn en aan een meer onmiddellijk tastbare uitwerking behoefte zou hebben, kan over het vol- gendö voldaan zijn. Ten eerste over het feit, dat de commissie ten aanzien van het pro bleem, dat tijdens de oorlogsjaren de nor male levensduur van de Kamers was afge lopen, een bepaalde aanbeveling doet met het oog op voorziening in den vervolge door Grondwetsherziening. Vervolgens zal het tevredenheid wekken, dat in enige ge vallen de commissie het instellen van een justitieel ondei-zoek heeft aanbevolen. Ten slotte moet het voldoening schenken, dat de volstrekte ongegrondheid is geble ken van het praatje, dat de in April met de Duitsers gevoerde onderhandelingen uit den boze zijn geweest. Voorts een geheel ander punt dat de onhoudbaarheid aan het licht is gebi-acht van ernstige beschuldi gingen met betrekking tot de integriteit van mr. G. J. van Heuven Goedhart. ADVERTENTIE degelijke afwerking 50PHI ASTRA AT-13 KORTE WOLSTR.4 TEL-13516 tot een oplossing is gekomen, die in be langrijke mate, zeker wat het principe be treft, in de riehting-Albai-da is gegaan. Zo toch mag men het besluit Tijdelijke Be- stuursvoorziening van 31 Juli 1944 zien, waarin in beginsel werd vastgelegd, dat de vertegenwooi'digende lichamen na de bevrijding weer zouden functioneren. De later met horten en stoten tot stand ge brachte uitvoeringsi'egeling kwam hierop neer, dat de bestaande leden, met uitzon dering van degenen, die gezuiverd zouden worden, hun lidmaatschap behielden. Voor open plaatsen zou niet benoeming door de uitvoerende macht geschieden, maar door een commissie, waarin het parlementaire element als, indirect, groepen en stro mingen, die in de bezettingstijd het ver trouwen van de bevolking hadden gewon nen, zich zouden kunnen doen gelden. Al dus werd een zekere synthese tussen oud en nieuw bereikt. De commissie keurt de tot midden 1944 door het kabinet bewandelde weg af. Niet alleen werd in de talloze toen naar voi'en ge brachte constructies behoudens ten dele in de ontwerpen van 4 Mei 1944 voor de overgangstijd elke band met de bestaande vertegenwoordigende lichamen doorgesne den, doch tevens was het uitgangspunt, dat aan de te creëren tijdelijke organen niet de normale bevoegdheden konden worden toegekend, maar slechts een advisei-ende taak. Dit, gevoegd bij de benoeming in be ginsel door de uitvoerende macht, zou deze organen inderdaad dicht bij een „menagerie du roi" hebben gebracht. Dat er door de regering tot medio 1944 in een verkeerde x-ichting was geëxperimen teerd, was volgens de commissie mogelijk dooi-dat de Grondwet geen voor allen af doend antwoord gaf op de vraag, of de zit tingsduur van de vertegenwoordigende lichamen, in het bijzonder van de Staten- Generaal, op het moment van de bezet ting onderbroken werd dan wel of deze zittingsduur door het verloop van de ge stelde tei-mijnen geëxpireerd was. Dit voert de commissie tot de opmerking, dat zij de regering met de meeste klem meent te moeten aanbevelen deze materie bij een volgende Grondwetsherziening aan de orde te stellen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 11