Het Londense beleid wordt op vele punten gegispt NILLMIJ Prof mr. P. S. Gerbranidy bleek ondanks zijn gebreken op een critiek ogenblik de juiste man voor de leidende plaats Kort op elkaar volgende crises deden afbreuk aan prestige van het kabinet Moeilijkheden met minister Kerstens Vijfde verslag Parlementaire Enquete-commissie M2iP\ EXAMENOPLESDING RESA - HILVERSUM Koningin Wilhelmina be wees ons volk onschatbare diensten Radiorede over Engels bombardement van Rotterdam leidde tot het aftreden van twee ministers N.V. LevensverzekeringMij Het contact met de Duitsers in April 1945 Aanval op integriteit van oud-minister Heringa Wathrich ZATERDAG 2 6 MEI 1951 8 (Van onze parlementaire redacteur) De Parlementaire Enquête-Commissie Regeringsbeleid 1940—1945 heeft in drie boeken het vijfde deel van haar verslag gepubliceerd. Dit betreft de voor bereiding van de organisatie van het bestuur na de bevrijding, o.a. het Militair Gezag en de uitvoering daarvan, en de moeilijkheden welke zich in de kabinetten De Geer en Gerbrandy hebben voorgedaan voor zover van invloed op de regeringspolitiek, in het bijzonder de aan leden van die kabinetten verleende ontslagen. Het belichten van fouten heeft in het werk van de commissie verre de overhand moeten hebben. In het bijzonder kwamen voor behandeling in aanmerking die onder werpen, waarbij zich kwesties, met name kwesties van meer algemene aard, hebben voorgedaan. Dit zou ten onrechte de indruk kunnen wekken, dat er bij hetgeen de Nederlandse regering in de oorlogsjaren heeft verricht alleen moeilijkheden en tot critiek aanleiding gevend beleid zijn geweest. Er is ook zeer veel verricht, dat tot geen enkele critiek aanleiding geeft en dat daardoor ook minder in aanmerking kwam om door de commissie in den brede behandeld te worden. Wanneer men het doen en vooral het laten van de minister-president uit de Londense jaren, prof. Gerbrandy, nagaat, dan is er vanwege een reeks van ernstige fouten, die hem te verwijten valt, veel stof tot critiek op zijn beleid. De commissie heeft echter ook haar zeer grote waardering geuit voor het feit, dat de heer Gerbrandy in de moeilijke omstandigheden na het pijnlijk tijdperk-De Geer de zware opdracht om hem op te volgen heeft willen aanvaarden en dat hij en met hem het gehele kabinet er in slaagde binnen enkele maanden Nederlands reputatie in de ogen onzer geallieerde vrienden ten volle te herstellen. De commissie heeft dan ook aan prof. mr. P. S. Gerbrandy, de hem toe komende lof willen brengen door uitdrukkelijk vast te stellen, dat het optreden van de heer Gerbrandy als minister-px'esident in September 1940 van grote betekenis is geweest voor het vormen en verwezenlijken van de doelstelling, waardoor de Neder landse regering zich verder bij de oorlogvoering heeft laten leiden: geen compromissen, maar strijd totdat het Koninkrijk geheel zou zijn bevrijd. Wat er tegen het gedrag en het beleid van prof. Gerbrandy, die voortdurend de sterke man wilde spelen, in het midden te brengen viel, is door vrijwel alle ministers, die tussen 1940 en '45 in een zijner kabi netten zitting hebben gehad, kenbaar ge maakt. Uit die vele verklaringen zij hier één van oud-minister Kerstens aangehaald, omdat hij daarin meteen een fel licht heeft geworpen op enige van de bedenkelijkste verschijnselen uit het Londense tijdperk. Volgens de door de heer Kerstens aan de Enquête-Commissie afgelegde verklaring heerste bij leden van het kabinet veelvuldig een gevoel van groot onbehagen. Prof. Gerbrandy. „Verscheidene ministers hadden niet de overtuiging, dat minister-president Ger brandy voldoende waakte niet alleen voor de plicht, maar voor het recht van de mi nister op zijn verantwoordelijkheid." Het was een zeer moeilijke zaak. „De ministers, die eigenlijk op twee plaatsen vast moeten zitten naar boven aan hun verantwoor delijkheid aan de Kroon en naar beneden aan hun verantwoordelijkheid aan de Volksvertegenwoordiging misten dat tweede punt, waardoor zij enigszins in de lucht bengelden. Het ergste gemis voor mij is geweest", aldus de heer Kerstens, „het ontbreken van een volksvertegenwoordi ging, waardoor ontbrak o.a. het legaal rekenschap afleggen en tot een besluit ge raken, of dit nu positief dan wel negatief uitviel, maar waardoor er in elk geval iets gebeurde, waartegen niet iedere keer en van alle kanten nu weer intrigerend, dan weer complotterend kon worden inge gaan. En dat gebeurde geregeld. Wanneer men dan een minister-president heeft, die niet heel secuur vasthoudt aan de rechten en de plichten, maar ook'aan de rechten van de ministers, dan wordt het zeer moei lijk. Dat is nu eenmaal de aard van de heer Gerbrandy, wiens typische uitdrukking dan ook was: daar baggeren we wel doorheen. Het zat hem in de persoon van Ger brandy, waarop men, eerlijk gezegd, niet aan kon, hetgeen mij pas later is gebleken. Men kreeg steeds sterker het gevoel, dat hetgeen hij zei gedaan te hebben, niet altijd inderdaad was gedaan. Het vertrouwen in hém ging daardoor geleidelijk verloren. In het begin was het omgekeerd, toen ben ik bepaald te goedgelovig geweest." „Ik schrijf het meer toe aan de wil om zich te redden uit bepaalde situaties en zich op zijn plaats te handhaven. Het kwam zeker niet voort uit de gewone boosaardige lust tot liegen, maar de zucht om zich op zijn plaats te handhaven deed hem herhaal delijk een voorstelling van zaken geven en dat gebeurde dan met veel nadruk, die niet overeenkomstig de werkelijkheid was". Het aftreden van minister Dijxhoorn Als eerste slachtoffer van de genoemde fout van de minister-president, dat hij, wanneer het er op aankwam, niet voldoen de achter zijn mannen stond, zag minister Dijxhoorn zich genoopt op 11 Juni 1941 zijn ontslag te vragen, dat de volgende dag werd verleend. Deze bewindsman heeft zich op het even juiste als lofwaardige standpunt geplaatst, dat hij alleen voor zijn verant woording kon en wilde nemen, datgene wat hij juist achtte, onverschillig de vraag of zulks aan het Staatshoofd alsmede aan de onmiddellijke omgeving van de Koningin, al dan niet welgevallig was. In de steek ge laten door de premier bleef hem niets anders over dan het bijltje er bij neer te leggen. Te bedenkelijker was in dit geval de houding van de minister-president, sinds gebleken was dat de ministerraad eigenlijk aan Dijxhoorn's kant stond. Voordat de ministers echter uitvoering hadden kunnen geven aan het plan deze kwestie nader te bespreken sneed de minister-president de mogelijkheid hiervoor af, door ijlings het Koninklijk ontslagbesluit te contrasigneren. Zie hier, wat oud-minister Dijxhoorn hier omtrent aan de commissie heeft verteld: „Het was zo, (jat toen ik in de vergadering van de ministerraad op 12 Juni kwam om deel te nemen aan de verdere discussie over hetgeen gedaan moest worden, de heer Gerbrandy na de opening der vergadering mededeelde: „Heren, het hoeft niet. Ik heb hier het ontslagbesluit. H.M. de Koningin heeft het getekend en ik heb gecontrasig neerd". Onbeleefder kon moeilijk. Hierop heeft de heer Dijxhoorn de vergadering van de ministerraad verlaten. Als hij mocht spreken, maar dat mocht hij niet zo leest men in een der ver horen van prof. Gerbrandy kon hij het gehele ontslag van de heer Dijxhoorn „in vijf minuten zo klaar maken als een klontje". Dit is een der vele plaatsen uit de verhoren, alsook uit het commissie verslag, waardoor zonneklaar is geworden, dat er zich in dezen verwikkelingen met het Staatshoofd hebben voorgedaan. Maar het Staatshoofd is onschendbaar, de minis ters zijn verantwoordelijk. Vandaar het oordeel van de commissie, dat de volle ver antwoordelijkheid voor dit ontslag en voor de oorzaken daarvan op de minister-presi dent, prof. Gerbrandy, valt. Volgens de commissie heeft zich dan ook reeds bij deze gelegenheid geopenbaard, dat prof. Ger brandy als premier niet altijd voldoende oog heeft gehad voor hetgeen de eigen ver antwoordelijkheid van zijn ministers met zich bracht, voor de steun, die zij in be paalde omstandigheden van hun premier behoefden en voor de noodzaak om onder de oorlogsomstandigheden tot het uiterste de solidariteit van de ministers na te streven. Kennelijk zat de heer Gerbrandy nog na de oorlog dermate met zijn in Juni 1941 gevoerd beleid in zijn maag, dat hij in zijn in 1946 in het licht gegeven memorandum over een aantal gebeurtenissen uit de Lon dense tijd een reden voor het ontslag van de heer Dijxhoorn heeft gegeven, die aldus de zeer parlementaire bewoordingen van de commissie „in strijd met de feiten" was. Mr. Steenberghe achtte in 1941 de gang van zaken constitutioneel zo volslagen mis, dat hij in de ministerraad verklaarde, ont slag te zullen vragen, indien niet alle mi nisters hun portefeuille ter beschikking van de Koningin stelden. Dit gebeurde hierna. Tijdens de zodoende ontstane crisis heeft prof. Gerbrandy getracht de positie van een, door de anderen te oppermachtig geoordeelde minister-president te bedingen. Hij heeft in zijn nota van 10 Juli 1941, ge richt tot degenen, die door hem uitgenodigd waren om zitting te nemen in het gerecon strueerde kabinet, een omschrijving gege ven van de coördinerende taak van de minister-president, welke al aanstonds bij velen zijner collega's bezwaren en zelfs wantrouwen opriep. Dit werd er niet beter op, toen de heer Gerbrandy in een schrij ven van 18 Juli zijn wensen op dit punt nog eens onderstreepte. Pas toen de heer Gerbrandy in besprekingen verklaard had van zijn voornemens af te zien, was het mogelijk de reconstructie van het kabinet tot stand te brengen. De commissie acht dit een gelukkig ver loop van zaken. Ook zij zou er ernstige bezwaren tegen hebben gehad, indien een veranderde positie van de minister-presi dent, als door de heer Gerbrandy gewenst, was tot stand gekomen. De constitutionele bezwaren, hierboven geschetst, onder- ADVERTENTIE ■■M Vil U presteert méér onder het qenot van de qeionde en verfrissende Koningin Wilhelmina. schrijft zij ten volle. Vooral in de situatie, zoals die te Londen was, waar het parle ment in „the balance of powers" was uitge vallen, zou een ontwikkeling, gelijk de heer Gerbrandy zich voorstelde, hebben geleid tot ondermijning van de individuele mi nisteriële verantwoordelijkheid. De ver gelijking met de positie van de Britse Prime Minister gaat naar het oordeel der commissie geenszins op, aangezien diens positie, zowel staatsrechtelijk als de facto een geheel andere is dan die van de Neder landse minister-president. De commissie heeft niet de indruk, dat de heer Gerbrandy zich altijd geheel heeft gehouden aan de geest van de in Juli 1941 gevallen beslissing. Hij heeft herhaaldelijk blijk gegeven van te weinig ingesteld te zijn op „team work", waardoor de mi nisteriële verantwoordelijkheid, bezien van de gezichtshoek van de andere ministers uit, wel eens in het gedrang kwam. ADVERTENTIE Wiskunde L.O. - MO. K' en Kv Handelskennis L.O. en S.P.D. Bekende Schriftelijke Cursus x»oooooooooooocx Op grond van het hoog te houden be ginsel van de Koninklijke onschend baarheid heeft de Parlementaire En quête-commissie bij de verhoren zoveel mogelijk getracht tegen te gaan, dat getuigen de persoon van Koningin Wilhelmina in het geding brachten. Niettemin is het onmogelijk gebleken verhuld te houden, dat en hoe in tal van gevallen de wil of onwil van het Staatshoofd bepaalde gevolgenheeft ge had. Getrouwheid aan het zo juist ge noemde beginsel verbiedt enige oordeel velling over die persoonlijke daden 'en beslissingen van de Koningin uit te spreken. Iets geheel anders is deze als feiten te vermelden. Iets anders is ook, dat de verantwoordelijke ministers on getwijfeld aangerekend kan worden in dien en voor zover zij in dergelijke gevallen niet voldoende ruggegraat heb ben getoond. Hieraan dient echter meteen bij wijze van verzachtende om standigheid te worden toegevoegd, dat in dit opzicht het ontbreken van een parlement, op welks steun een bewinds man onder zulke omstandigheden anders zou kunnen terugvallen, de situatie wel uitermate moeilijk maakte. Bijzondere aandacht verdient de een stemmige lof, dus met inbegrip van het communistische lid der commissie, door de enquêteurs aan Koningin Wilhelmina gebracht in de verklaring, dat haar door het diepgaande onderzoek, dat zij heeft ingesteld en uit het omvangrijke mate riaal, dat te harer kennis is gebracht, vele malen is gebleken, hoe de Koningin in die jaren in den vreemde de personi ficatie is geweest van het geknechte en strijdende Nederland, hoe de eerbied voor haar persoonlijkheid, die zij wist op te wekken, ons land ten goede is ge komen en hoe zij door haar onversaagd heid en onverzettelijkheid de krachts inspanning van de landgenoten in en buiten bezet gebied telkenmale heeft weten op te voeren tot het peil, dat nodig was om de overwinning te beha len. Zij heeft daarmede het Nederlandse volk onschatbare diensten bewezen. boooccocoooooooooooooooo< In het Londense tijdperk hebben zich tot de bevrijding tal van ministeriële, soms ook kabinetscrises voorgedaan. Het begon al in October 1941, toen de ministers Steenberghe en Weiter ontslag vroegen. De onmiddellijke aanleiding tot deze crisis was de radiorede, welke de minister-president, zonder overleg met het kabinet, door de regeringsvoorlich tingsdienst op 9 Octobe 1941 heeft doen uitspreken naar aanleiding van het bom bardement op Rotterdam in de nacht van 3 op 4 October en waarin de bevolking werd aangeraden zoveel mogelijk de om geving der havens langs de Nieuwe Wa terweg te ontruimen. De heren Steen berghe en Weiter zagen in het in deze radiorede vermelde een afwijking van de tot dusverre gevolgde regeringspolitiek, die er op gericht was bij voortduring bij de Engelsen te bepleiten, dat geen bom bardementen op industriële of transport doelen zouden plaats vinden, wanneer deze gelegen waren in dicht bevolkte wij ken. Met zulk een afwijking van de re geringspolitiek meenden zij zich niet te kunnen verenigen. De heren Steenberghe en Weiter meenden in een en ander we derom een uiting te zien van het streven van de heer Gerbrandy om de functie van de minister-president tot een meer zelf standige te maken. Wat de hoofdzaak betreft is de com missi? van oordeel, dat de rede, welke de heer Gerbrandy door de Regeringsvoor lichtingsdienst op 9 October 1941 heeft laten uitspreken op één punt inderdaad ver ging, namelijk waar gezegd zeer wordt: „wilt gij dit soort gevaar vermij den, verlaat dan zooveel mogelijk de om geving der havens langs den Nieuwen Waterweg en die der rangeerterreinen van Rotterdam". Dit advies is in de prak tijk niet uitvoerbaar gebleken en dan ook door de bevolking in het algemeen niet opgevolgd. Nochtans meent de commissie op grond van de voor haar afgelegde ver klaringen te moeten vaststellen, dat met deze radiorede geen wijziging beoogd is van de tot dat ogenblik gevoerde rege ringspolitiek om bij de Engelsen zoveel mogelijk te bewerkstelligen, dat geen bombardementen op industriële en tran sportdoelen, wanneer deze gelegen waren in bevolkings-conglomeraties, zouden plaats vinden. En tegen zulk een afwij king richtte zich het bezwaar van de he ren Steenberghe en Weiter. De commissie betreurt de gang van za ken bij het ontslag van de heren Steen berghe en Welter ten zeerste: daardoor hebben de twee katholieke ministers het kabinet verlaten. Nog afgezien van het feit, dat de kort op elkaar volgende crises veel afbreuk deden aan het prestige van de regering, betekende het aftreden van de twee katholieke ministers een ver zwakking van de constitutionele basis van het Kabinet en werd daardoor de kracht, die het ontleende aan het vertrouwen van het parlement, waaraan het in 1939 zijn ontstaan te danken had, ondermijnd. De commissie is van mening, dat de heren Steenberghe en Weiter, toen bleek, dat de andere ministers een ander oordeel had den over de radiorede van 9 October 1941 en daarin geen aanleiding zagen hun por tefeuilles ter beschikking te stellen, de Ir. Albarda. zaak opnieuw in overweging hadden moeten nemen met inachtneming van de nadelen, welke aan hun aftreden verbon den waren. Ernstige moeilijkheden in het voorjaar 1944 In het voorjaar 1944 verkeerde het kabi net in een wankele toestand, doordat er, zoals de heer Kerstens dat uitdrukte, „drie lijken op tafel stonden"; er waren toen kwesties met hem en met mr. Van Angeren en met de heer Boeyen. De heer Kerstens had zich de tegenstand van de Nederlandse reders op de hals ge haald wegens de door hem voorgestane ingrijpende maatregelen. Ook in het geval- Kerstens heeft zich nog een verwikkeling voorgedaan, doordat het Staatshoofd, naar uit de stukken blijkt, hem niet'heeft willen ontvangen voor een door hem uit te brengen rapport. „Het was blijkbaar niet de bedoeling van de heer Gerbrandy de heer Kerstens ter stond geheel weg te werken; voorlopig zou hem alleen Scheepvaart worden ontnomen. Het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart moest worden gesplitst; Scheepvaart moest van Handel en Nijver heid worden gescheiden. Voor wat betreft het Departement van Scheepvaart zou dan de heer De Booy in de plaats komen van de heer Kerstens. Nu waren zij daarover niet gelukkig, omdat zij van de heer De Booy, die zich als een zeer respectabel persoon ontpopte, niet wisten, wat hij op politiek terrein betekende; zij wisten alleen, dat hij directeur van de Koninklijke was. Als men in die situatie de heer Kerstens verving door de heer De Booy, moest een buiten staander wel zeggen: dit is een ovex-winning van het standpunt van de reders op dat van de heer Kerstens. Dit leek, politiek gezien, de heer Burger niet gelukkig. De heer De Booy is in het kabinet gekomen; de heer Burger heeft er, ook wat zijn objectiviteit betreft, de meest prettige herinneringen aan behouden. De vervanging van de heer Kerstens door de heer De Booy kon, ge geven de verhouding van de heer Kerstens tot de reders, ook door de schepelingen niet anders worden gezien dan als een overwin ning van de reders ten koste van de sche pelingen, in wier kringen de heer Kerstens stei-k gevoeld werd als de man, die voor hen in de bres stond, hetgeen psychologisch zeer belangrijk was in de tijd, waarin zij in de grootste gevaren verkeerden. De heer Burger vond het dus een hachelijke onder neming van de heer Gerbrandy, maar hij vond het ook een zeer bedenkelijk iets, dat ADVERTENTIE Nederlandse Maatschappij van de van 1859 Levensverzekeringen, lijfrenten-, studie- en uitzetverzekeringen, enz. Hooldinsp. Ie Haarlem L. G. VAN BRINK Kenaupark 21 Telefoon 16795 de heer Kerstens zijn gegriefdheid zo op de spits dx-eef." De heer Gerbrandy stelt, dat de crisis- Kerstens voor hem in laatste instantie een politieke zaak was. Het ging voor hem om het verlies van drie bekwame ministers of van de heer Kerstens. Van die drie minis ters kon hij met name de heer Van den Broek niet missen. De commissie begrijpt, dat dit voor de heer Gerbrandy een moei lijk dilemma was. Zij meent echter, dat de zaak wel iets gecompliceerder was dan de heer Gerbrandy het hier stelt. Immers, ook de heer Van Angeren maakte bezwaren tegen het ontslag van de heer Kerstens. Een vervanging van de heer Kerstens door de heer De Booy achtte ook de heer Albar da ongewenst; hij vestigde de aandacht van de minister-president op de repercus sies van een uittreden der beide katholieke ministers en wees er zelfs op, dat dan ook de socialistische ministex-s hun positie na der in overweging zouden moeten nemen. Dit alles overziende is het voor de com missie de vraag, of de heer Gerbrandy het dilemma wel geheel juist gesteld heeft en of hij de knoop op de juiste wijze heeft doorgehakt. Zij ziet in de crisis-Kerstens nog veel, wat niet duidelijk is. De commissie acht het resultaat van haar onderzoek naar de oorzaken van het af treden van de heer Kerstens niet in alle opzichten bevredigend. De heer Kerstens ziet blijkbaar een verband tussen zijn af treden en de wrok, die de reders tegen hem koesterden. De heer Gerbrandy verklaart echter, dat het standpunt van de reders daarbij geen rol heeft gespeeld. Hij zegt, dat het heengaan van de heer Kerstens een zuiver interne kabinetskwestie was. Voor zover dit juist is, stuit de commissie echter op de vertrouwelijkheid van de beraad slagingen in de ministerraad, nu blijkbaar bij een aantal ministers een zekere terug houdendheid bestaat om eigener beweging over deze aangelegenheid nadere verkla ringen af te leggen. Nog meer ontslagproblemen De minister van Justitie, mr. Van Ange ren, vroeg op 17 Mei 1944 ontslag, ten eerste wegens de onmogelijkheid om dat gene, waarvan hij meende, dat het voor Nederland niet kon worden gemist, geheel tot stand te brengen, te weten een Buiten gewoon Politiebesluit en in de tweede plaats de wijze waarop de heer Kerstens tot het vragen van ontslag werd gedwongen. Uit het verslag van de Enquête-Commissie valt op te maken, dat zij de zienswijze, die mr. Van Angeren tot zijn ontslagverzoek had gebx-acht, niet geheel juist vond. Daar entegen vindt zij, dat het K.B. van 12 Juni 1944, waarbij zijn verzoek niet werd inge willigd enige weken later gebeurde dit wel en hij belast werd met het voort gezette beheer van het Departement van Justitie, een wonderlijke figuur schiep. In aanmerking nemende, dat er niet direct een opvolger voor de heer Van Angeren be schikbaar was, had men evengoed het ver zoek om ontslag gedurende de tijd, die nodig was om een opvolger te vinden, on afgedaan kunnen laten. Het ontslag van mr. Burger Heel wat beroering verwekte bet ont slag van mr. Burger' als minister van Bin nenlandse Zaken, in Januari 1945. Het ont slag viel te midden van een reeds bestaande algehele kabinetscrisis. De oorzaak van prof. Gerbrandy's ingrijpen tegen mr. Bur ger was geweest een door mr. Burger tij dens een verblijf in het bevrijde Zuiden van ons land op 14 Januari 1945 gehouden radio-rede. Daarin sprak hij de beroemde woorden „dat de zuivering snel, streng en rechtvaardig moest zijn, dat het niet om hen ging, die een fout hadden gemaakt, maar om hen, die fout waren". In een gesprek met mr. Van Heuven Goedhart, de toenmalige minister van Justitie, schijnt de heer Gerbranidy die aldus mr. Van Heuven Goedhart „de op zichzelf altijd erg prettige gewoonte heeft om met beeldende uitdrukkingen bepaalde dingen onvergetelijk te maken", sprekende over mr. Burger gezegd te hebben: „Je weet, deze man was een luis in mijn pels". De heren Van Heuven Goedhart, Albarda en Van den Tempel vonden de manier, waarop het bij de ontslagverlening aan mr. Burger is toegedaan, volstrekt vex-keerd. De laatste twee vroegen daarom ontslag, ge heel los van de. inmiddels om geheel andere redenen door het kabinet ingediende col lectieve ontslag-aanvrage. Aan het enquête verslag over deze kwestie is het volgende ontleend: „Het besluit tot ontslag van de heer Burger is, aldus de heer Albarda, genomen en zelfs is op de uitvoering daarvan in som mige opzichten vooruitgelopen, voordat de heer Burger er zelf iets van wist. Een half uur, voordat de minister-president de bui tengewone vex-gadering van de minister raad opende, waarin hij van het ontslag van de heer Burger mededeling zou doen aan de ministers, heeft de heer Burger verno men, dat hem in die vergadering deze ver rassende mededeling te wachten stond. Na afloop van de ministerraad heeft de heer Albarda de minister-president mede gedeeld, hetgeen hij hem de volgende dag schriftelijk heeft bevestigd, dat, wanneer er op deze wijze ontslag werd verleend aan een minister, hij dat beschouwde als iets, dat misschien in overeenstemming kon worden gebracht met „Perzische staats- zeden", maar dat dit in Nederlandse ge bruiken niet thuishoorde. De commissie is van oordeel, dat de heer Burger in zijn rede heeft willen waarschu wen tegen de excessen op het gebied der zuivering, die hij in het bevrijde Zuiden had zien ontstaan. Tegen de inhoud van zijn rede, op zichzelf bezien, heeft de com missie dan ook geen bezwaar. Niettemin is zij van oordeel, dat het niet opportuun was, dat de heer Burger op dat moment een rede hield, waarvan een belangrijk gedeelte aan het zuiveringsvraagstuk was gewijd. Niet uit het oog moest worden verloren, dat de rede ook bekend zou worden in het nóg be- „Ten volle gerechtvaardigd zegt Enquete-commissie Hoezeer het aan staatkundig inzicht ont brak, is wel gebleken uit de verbeten ver ontwaardiging waarmee men zich destijds gekeerd heeft tegen het feit, dat in April 1945 onder meer over de voedselvoorzie- ning onderhandelingen met de Duitsers zijn gevoerd, waardoor enige tijd in het Westen van ons land een toestand was geschapen van „het geweer aan de voet". In illegale kringen, waar de houding van de „vertrouwensmannen" (ook over de verhoudingen tussen de vertrouwensman nen en de regering in ballingschap is nog allerlei door de Enquête-Commissie gepu. bliceerd) scherp is afgekeurd, juist wegens die onderhandelingen, wilde men dat er bij de geallieerden op aangedrongen zou worden, door een snelle actie West-Neder land te bevrijden. Er is van die zijde zelfs verkondigd, dat de bevrijding, zonder on derhandelingen, beslist eerder bereikt zou zijn dan dank zij de capitulatie op 5 Mei. Nog afgezien van het feit, dat tegen dit standpunt van de zijde der illegaliteit zo heet het in het enquête-verslag kan worden ingebracht, dat ook dan waar- schijnlijk grote catastrophen zouden heb ben plaats gevonden, kan daartegen aan gevoerd worden, dat zulk een aandrang geen resultaat zou hebben opgeleverd, aan gezien een zodanige afzonderlijke en snelle bevrijding van West-Nederland niet paste in het krijgsplan van de geallieerden. De commissie meent met het door haar verzamelde materiaal wel duidelijk ge- maakt te hebben, dat een poging om dit van de geallieerden gedaan te krijgen kans loos zou zijn geweest. Niet alleen blijkt dit uit de verklaringen van verschillende per- sonen, door haar gehoord, maar ook het antwoox-d, dat de commissie op een desbe treffende vraag op 23 Februari 1950 van lieutenant-general M. B. Ridgway namens generaal Eisenhower, tot wie de commissie zich met deze vraag had gewend, heeft ont vangen, laat hieraan geen enkele twijfel, Wanneer de commissie dan ook het ge heel van de gebeurtenissen in April 1945 overziet, spreekt zij als haar oordeel uit, dat Vertrouwensmannen en de C.B.S. naar aanleiding van het door Seyss-Inquart op 2 April 1945 genomen initiatief (tot de on- derhandelingen) een wijs beleid hebben gevoerd. Mr. v, Heuven Goedhart. Uitvoerig is de Parlementaire Enquête- Commissie ingegaan op de onverkwikke lijke kwestie veroorzaakt door bro chures van de journalist H. A. Luns hof, die in een scherpe aanval op mr. Van Heuven Goedhart, diens integriteit als minister in .twijfel had gesteld. Eén lid van de commissie zag geen reden hierin om de enquête op dit punt te ondernemen, Toen echter de aangevallene verzocht had over de tegen hem geuite beschuldigingen een ooxdeel uit te spreken, achtte zij zich wel gedwongen tot haar onderzoek over te gaan. Haar bevindingen doen haar dan concluderen, dat gebleken is, dat de heer Lunshof op uitermate losse gronden de meest ernstige aantijgingen heeft geuit, zich daarbij bovendien niet ontziende om door onjuist en onvolledig citeren een valse voorstelling van zaken te geven. De com missie acht zulk een handelwijze volstrekt onoirbaar. Nog ernstiger wordt deze zaak, omdat gebruik is gemaakt van geheime stukken uit het archief van het Bureau Inlichtingen. Gebleken is, dat de heren Somer en Van Houten, oud-functionarissen van het B.I., daarbij betrokken zijn ge weest. Dit verband toont naar het oordeel van de commissie aan, dat de door de heer Lunshof tegen de heer Van Heuven Goed hart gevoerde agitatie mede haar grond vindt in de door de commissie in deel 4 van haar verslag reeds uitvoerig beschre ven vijandschap, welke van de zijde van het B.I. tegen dé heer Van Heuven Goed hart bestond. De conclusie, waartoe het door haar in gestelde onderzoek naar de door de heer Lunshof tegen de heer Van Heuven Goed hart geuite beschuldigingen de commissie heeft geleid, is dan ook, dat de heer Luns hof. met steun van de heren Van Houten en Somer, op onverantwoordelijke wijze en volkomen ten onrechte een aanval heeft gedaan op de integriteit van deze oud minister van Justitie. ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS zette gebied, waar de verhoudingen geheel anders lagen, omdat men daar enerzijds nog volkomen leefde in de sfeer van de strijd op leven en dood tegen de bezetter en zijn handlangers en anderzijds nog niet had kunnen constateren, dat bij de zuivering gemakkelijk excessen konden optreden. Zo beschouwd, kan de commissie volledig begrijpen, dat er te Londen bezwaren rezen tegen het tijdstip, waarop de heer Burger zijn beschouwingen over de zuivering gaf- Zij is echter van mening, dat een en ander niet tot een conflict, dat alleen door het ontslag van de heer Burger kon worden opgelost, had behoeven te leiden Met betrekking tot de wijze, waarop het ontslag van de heer Burger is tot stand ge komen, gaat de commissie geheel mede met de mening, uitgespx'oken door de heer Albarda. De commissie kan dan ook geen bewón dering hebben voor het beleid in deze van de toenmalige minis tér-president en keurt dè gevólgde methode af.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 8