Het Londense beleid wordt op vele punten gegispt
NILLMIJ
Prof mr. P. S. Gerbranidy bleek ondanks
zijn gebreken op een critiek ogenblik
de juiste man voor de leidende plaats
Kort op elkaar volgende crises deden
afbreuk aan prestige van het kabinet
Moeilijkheden met
minister Kerstens
Vijfde verslag Parlementaire Enquete-commissie
M2iP\
EXAMENOPLESDING
RESA - HILVERSUM
Koningin Wilhelmina be
wees ons volk onschatbare
diensten
Radiorede over Engels bombardement
van Rotterdam leidde tot het aftreden
van twee ministers
N.V. LevensverzekeringMij
Het contact met de Duitsers
in April 1945
Aanval op integriteit
van oud-minister
Heringa Wathrich
ZATERDAG 2 6 MEI 1951
8
(Van onze parlementaire redacteur)
De Parlementaire Enquête-Commissie Regeringsbeleid 1940—1945 heeft in drie
boeken het vijfde deel van haar verslag gepubliceerd. Dit betreft de voor
bereiding van de organisatie van het bestuur na de bevrijding, o.a. het Militair
Gezag en de uitvoering daarvan, en de moeilijkheden welke zich in de
kabinetten De Geer en Gerbrandy hebben voorgedaan voor zover van invloed
op de regeringspolitiek, in het bijzonder de aan leden van die kabinetten
verleende ontslagen.
Het belichten van fouten heeft in het werk van de commissie verre de overhand
moeten hebben. In het bijzonder kwamen voor behandeling in aanmerking die onder
werpen, waarbij zich kwesties, met name kwesties van meer algemene aard, hebben
voorgedaan. Dit zou ten onrechte de indruk kunnen wekken, dat er bij hetgeen de
Nederlandse regering in de oorlogsjaren heeft verricht alleen moeilijkheden en tot
critiek aanleiding gevend beleid zijn geweest. Er is ook zeer veel verricht, dat tot
geen enkele critiek aanleiding geeft en dat daardoor ook minder in aanmerking kwam
om door de commissie in den brede behandeld te worden. Wanneer men het doen
en vooral het laten van de minister-president uit de Londense jaren, prof. Gerbrandy,
nagaat, dan is er vanwege een reeks van ernstige fouten, die hem te verwijten valt,
veel stof tot critiek op zijn beleid. De commissie heeft echter ook haar zeer grote
waardering geuit voor het feit, dat de heer Gerbrandy in de moeilijke omstandigheden
na het pijnlijk tijdperk-De Geer de zware opdracht om hem op te volgen heeft willen
aanvaarden en dat hij en met hem het gehele kabinet er in slaagde binnen enkele
maanden Nederlands reputatie in de ogen onzer geallieerde vrienden ten volle te
herstellen. De commissie heeft dan ook aan prof. mr. P. S. Gerbrandy, de hem toe
komende lof willen brengen door uitdrukkelijk vast te stellen, dat het optreden van
de heer Gerbrandy als minister-px'esident in September 1940 van grote betekenis is
geweest voor het vormen en verwezenlijken van de doelstelling, waardoor de Neder
landse regering zich verder bij de oorlogvoering heeft laten leiden: geen compromissen,
maar strijd totdat het Koninkrijk geheel zou zijn bevrijd.
Wat er tegen het gedrag en het beleid
van prof. Gerbrandy, die voortdurend de
sterke man wilde spelen, in het midden te
brengen viel, is door vrijwel alle ministers,
die tussen 1940 en '45 in een zijner kabi
netten zitting hebben gehad, kenbaar ge
maakt. Uit die vele verklaringen zij hier
één van oud-minister Kerstens aangehaald,
omdat hij daarin meteen een fel licht heeft
geworpen op enige van de bedenkelijkste
verschijnselen uit het Londense tijdperk.
Volgens de door de heer Kerstens aan de
Enquête-Commissie afgelegde verklaring
heerste bij leden van het kabinet veelvuldig
een gevoel van groot onbehagen.
Prof. Gerbrandy.
„Verscheidene ministers hadden niet de
overtuiging, dat minister-president Ger
brandy voldoende waakte niet alleen voor
de plicht, maar voor het recht van de mi
nister op zijn verantwoordelijkheid." Het
was een zeer moeilijke zaak. „De ministers,
die eigenlijk op twee plaatsen vast moeten
zitten naar boven aan hun verantwoor
delijkheid aan de Kroon en naar beneden
aan hun verantwoordelijkheid aan de
Volksvertegenwoordiging misten dat
tweede punt, waardoor zij enigszins in de
lucht bengelden. Het ergste gemis voor mij
is geweest", aldus de heer Kerstens, „het
ontbreken van een volksvertegenwoordi
ging, waardoor ontbrak o.a. het legaal
rekenschap afleggen en tot een besluit ge
raken, of dit nu positief dan wel negatief
uitviel, maar waardoor er in elk geval iets
gebeurde, waartegen niet iedere keer en
van alle kanten nu weer intrigerend, dan
weer complotterend kon worden inge
gaan. En dat gebeurde geregeld. Wanneer
men dan een minister-president heeft, die
niet heel secuur vasthoudt aan de rechten
en de plichten, maar ook'aan de rechten
van de ministers, dan wordt het zeer moei
lijk. Dat is nu eenmaal de aard van de heer
Gerbrandy, wiens typische uitdrukking dan
ook was: daar baggeren we wel doorheen.
Het zat hem in de persoon van Ger
brandy, waarop men, eerlijk gezegd, niet
aan kon, hetgeen mij pas later is gebleken.
Men kreeg steeds sterker het gevoel, dat
hetgeen hij zei gedaan te hebben, niet altijd
inderdaad was gedaan. Het vertrouwen in
hém ging daardoor geleidelijk verloren. In
het begin was het omgekeerd, toen ben ik
bepaald te goedgelovig geweest."
„Ik schrijf het meer toe aan de wil om
zich te redden uit bepaalde situaties en zich
op zijn plaats te handhaven. Het kwam
zeker niet voort uit de gewone boosaardige
lust tot liegen, maar de zucht om zich op
zijn plaats te handhaven deed hem herhaal
delijk een voorstelling van zaken geven
en dat gebeurde dan met veel nadruk,
die niet overeenkomstig de werkelijkheid
was".
Het aftreden van minister Dijxhoorn
Als eerste slachtoffer van de genoemde
fout van de minister-president, dat hij,
wanneer het er op aankwam, niet voldoen
de achter zijn mannen stond, zag minister
Dijxhoorn zich genoopt op 11 Juni 1941 zijn
ontslag te vragen, dat de volgende dag werd
verleend. Deze bewindsman heeft zich op
het even juiste als lofwaardige standpunt
geplaatst, dat hij alleen voor zijn verant
woording kon en wilde nemen, datgene wat
hij juist achtte, onverschillig de vraag of
zulks aan het Staatshoofd alsmede aan de
onmiddellijke omgeving van de Koningin,
al dan niet welgevallig was. In de steek ge
laten door de premier bleef hem niets
anders over dan het bijltje er bij neer te
leggen. Te bedenkelijker was in dit geval
de houding van de minister-president, sinds
gebleken was dat de ministerraad eigenlijk
aan Dijxhoorn's kant stond. Voordat de
ministers echter uitvoering hadden kunnen
geven aan het plan deze kwestie nader te
bespreken sneed de minister-president de
mogelijkheid hiervoor af, door ijlings het
Koninklijk ontslagbesluit te contrasigneren.
Zie hier, wat oud-minister Dijxhoorn hier
omtrent aan de commissie heeft verteld:
„Het was zo, (jat toen ik in de vergadering
van de ministerraad op 12 Juni kwam om
deel te nemen aan de verdere discussie over
hetgeen gedaan moest worden, de heer
Gerbrandy na de opening der vergadering
mededeelde: „Heren, het hoeft niet. Ik heb
hier het ontslagbesluit. H.M. de Koningin
heeft het getekend en ik heb gecontrasig
neerd". Onbeleefder kon moeilijk. Hierop
heeft de heer Dijxhoorn de vergadering
van de ministerraad verlaten.
Als hij mocht spreken, maar dat mocht
hij niet zo leest men in een der ver
horen van prof. Gerbrandy kon hij het
gehele ontslag van de heer Dijxhoorn „in
vijf minuten zo klaar maken als een
klontje". Dit is een der vele plaatsen uit
de verhoren, alsook uit het commissie
verslag, waardoor zonneklaar is geworden,
dat er zich in dezen verwikkelingen met
het Staatshoofd hebben voorgedaan. Maar
het Staatshoofd is onschendbaar, de minis
ters zijn verantwoordelijk. Vandaar het
oordeel van de commissie, dat de volle ver
antwoordelijkheid voor dit ontslag en voor
de oorzaken daarvan op de minister-presi
dent, prof. Gerbrandy, valt. Volgens de
commissie heeft zich dan ook reeds bij deze
gelegenheid geopenbaard, dat prof. Ger
brandy als premier niet altijd voldoende
oog heeft gehad voor hetgeen de eigen ver
antwoordelijkheid van zijn ministers met
zich bracht, voor de steun, die zij in be
paalde omstandigheden van hun premier
behoefden en voor de noodzaak om onder
de oorlogsomstandigheden tot het uiterste
de solidariteit van de ministers na te
streven.
Kennelijk zat de heer Gerbrandy nog na
de oorlog dermate met zijn in Juni 1941
gevoerd beleid in zijn maag, dat hij in zijn
in 1946 in het licht gegeven memorandum
over een aantal gebeurtenissen uit de Lon
dense tijd een reden voor het ontslag van
de heer Dijxhoorn heeft gegeven, die
aldus de zeer parlementaire bewoordingen
van de commissie „in strijd met de
feiten" was.
Mr. Steenberghe achtte in 1941 de gang
van zaken constitutioneel zo volslagen mis,
dat hij in de ministerraad verklaarde, ont
slag te zullen vragen, indien niet alle mi
nisters hun portefeuille ter beschikking
van de Koningin stelden. Dit gebeurde
hierna. Tijdens de zodoende ontstane crisis
heeft prof. Gerbrandy getracht de positie
van een, door de anderen te oppermachtig
geoordeelde minister-president te bedingen.
Hij heeft in zijn nota van 10 Juli 1941, ge
richt tot degenen, die door hem uitgenodigd
waren om zitting te nemen in het gerecon
strueerde kabinet, een omschrijving gege
ven van de coördinerende taak van de
minister-president, welke al aanstonds bij
velen zijner collega's bezwaren en zelfs
wantrouwen opriep. Dit werd er niet beter
op, toen de heer Gerbrandy in een schrij
ven van 18 Juli zijn wensen op dit punt
nog eens onderstreepte. Pas toen de heer
Gerbrandy in besprekingen verklaard had
van zijn voornemens af te zien, was het
mogelijk de reconstructie van het kabinet
tot stand te brengen.
De commissie acht dit een gelukkig ver
loop van zaken. Ook zij zou er ernstige
bezwaren tegen hebben gehad, indien een
veranderde positie van de minister-presi
dent, als door de heer Gerbrandy gewenst,
was tot stand gekomen. De constitutionele
bezwaren, hierboven geschetst, onder-
ADVERTENTIE
■■M
Vil
U presteert méér
onder het qenot van
de qeionde en
verfrissende
Koningin Wilhelmina.
schrijft zij ten volle. Vooral in de situatie,
zoals die te Londen was, waar het parle
ment in „the balance of powers" was uitge
vallen, zou een ontwikkeling, gelijk de heer
Gerbrandy zich voorstelde, hebben geleid
tot ondermijning van de individuele mi
nisteriële verantwoordelijkheid. De ver
gelijking met de positie van de Britse
Prime Minister gaat naar het oordeel der
commissie geenszins op, aangezien diens
positie, zowel staatsrechtelijk als de facto
een geheel andere is dan die van de Neder
landse minister-president.
De commissie heeft niet de indruk, dat
de heer Gerbrandy zich altijd geheel heeft
gehouden aan de geest van de in Juli 1941
gevallen beslissing. Hij heeft herhaaldelijk
blijk gegeven van te weinig ingesteld te
zijn op „team work", waardoor de mi
nisteriële verantwoordelijkheid, bezien van
de gezichtshoek van de andere ministers uit,
wel eens in het gedrang kwam.
ADVERTENTIE
Wiskunde L.O. - MO. K' en Kv
Handelskennis L.O. en S.P.D.
Bekende Schriftelijke Cursus
x»oooooooooooocx
Op grond van het hoog te houden be
ginsel van de Koninklijke onschend
baarheid heeft de Parlementaire En
quête-commissie bij de verhoren zoveel
mogelijk getracht tegen te gaan, dat
getuigen de persoon van Koningin
Wilhelmina in het geding brachten.
Niettemin is het onmogelijk gebleken
verhuld te houden, dat en hoe in tal
van gevallen de wil of onwil van het
Staatshoofd bepaalde gevolgenheeft ge
had. Getrouwheid aan het zo juist ge
noemde beginsel verbiedt enige oordeel
velling over die persoonlijke daden 'en
beslissingen van de Koningin uit te
spreken. Iets geheel anders is deze als
feiten te vermelden. Iets anders is ook,
dat de verantwoordelijke ministers on
getwijfeld aangerekend kan worden in
dien en voor zover zij in dergelijke
gevallen niet voldoende ruggegraat heb
ben getoond. Hieraan dient echter
meteen bij wijze van verzachtende om
standigheid te worden toegevoegd, dat
in dit opzicht het ontbreken van een
parlement, op welks steun een bewinds
man onder zulke omstandigheden anders
zou kunnen terugvallen, de situatie wel
uitermate moeilijk maakte.
Bijzondere aandacht verdient de een
stemmige lof, dus met inbegrip van het
communistische lid der commissie, door
de enquêteurs aan Koningin Wilhelmina
gebracht in de verklaring, dat haar door
het diepgaande onderzoek, dat zij heeft
ingesteld en uit het omvangrijke mate
riaal, dat te harer kennis is gebracht,
vele malen is gebleken, hoe de Koningin
in die jaren in den vreemde de personi
ficatie is geweest van het geknechte en
strijdende Nederland, hoe de eerbied
voor haar persoonlijkheid, die zij wist
op te wekken, ons land ten goede is ge
komen en hoe zij door haar onversaagd
heid en onverzettelijkheid de krachts
inspanning van de landgenoten in en
buiten bezet gebied telkenmale heeft
weten op te voeren tot het peil, dat
nodig was om de overwinning te beha
len. Zij heeft daarmede het Nederlandse
volk onschatbare diensten bewezen.
boooccocoooooooooooooooo<
In het Londense tijdperk hebben zich
tot de bevrijding tal van ministeriële, soms
ook kabinetscrises voorgedaan.
Het begon al in October 1941, toen de
ministers Steenberghe en Weiter ontslag
vroegen. De onmiddellijke aanleiding tot
deze crisis was de radiorede, welke de
minister-president, zonder overleg met
het kabinet, door de regeringsvoorlich
tingsdienst op 9 Octobe 1941 heeft doen
uitspreken naar aanleiding van het bom
bardement op Rotterdam in de nacht van
3 op 4 October en waarin de bevolking
werd aangeraden zoveel mogelijk de om
geving der havens langs de Nieuwe Wa
terweg te ontruimen. De heren Steen
berghe en Weiter zagen in het in deze
radiorede vermelde een afwijking van de
tot dusverre gevolgde regeringspolitiek,
die er op gericht was bij voortduring bij
de Engelsen te bepleiten, dat geen bom
bardementen op industriële of transport
doelen zouden plaats vinden, wanneer
deze gelegen waren in dicht bevolkte wij
ken. Met zulk een afwijking van de re
geringspolitiek meenden zij zich niet te
kunnen verenigen. De heren Steenberghe
en Weiter meenden in een en ander we
derom een uiting te zien van het streven
van de heer Gerbrandy om de functie van
de minister-president tot een meer zelf
standige te maken.
Wat de hoofdzaak betreft is de com
missi? van oordeel, dat de rede, welke de
heer Gerbrandy door de Regeringsvoor
lichtingsdienst op 9 October 1941 heeft
laten uitspreken op één punt inderdaad
ver ging, namelijk waar gezegd
zeer
wordt: „wilt gij dit soort gevaar vermij
den, verlaat dan zooveel mogelijk de om
geving der havens langs den Nieuwen
Waterweg en die der rangeerterreinen
van Rotterdam". Dit advies is in de prak
tijk niet uitvoerbaar gebleken en dan ook
door de bevolking in het algemeen niet
opgevolgd. Nochtans meent de commissie
op grond van de voor haar afgelegde ver
klaringen te moeten vaststellen, dat met
deze radiorede geen wijziging beoogd is
van de tot dat ogenblik gevoerde rege
ringspolitiek om bij de Engelsen zoveel
mogelijk te bewerkstelligen, dat geen
bombardementen op industriële en tran
sportdoelen, wanneer deze gelegen waren
in bevolkings-conglomeraties, zouden
plaats vinden. En tegen zulk een afwij
king richtte zich het bezwaar van de he
ren Steenberghe en Weiter.
De commissie betreurt de gang van za
ken bij het ontslag van de heren Steen
berghe en Welter ten zeerste: daardoor
hebben de twee katholieke ministers het
kabinet verlaten. Nog afgezien van het
feit, dat de kort op elkaar volgende crises
veel afbreuk deden aan het prestige van
de regering, betekende het aftreden van
de twee katholieke ministers een ver
zwakking van de constitutionele basis van
het Kabinet en werd daardoor de kracht,
die het ontleende aan het vertrouwen van
het parlement, waaraan het in 1939 zijn
ontstaan te danken had, ondermijnd. De
commissie is van mening, dat de heren
Steenberghe en Weiter, toen bleek, dat de
andere ministers een ander oordeel had
den over de radiorede van 9 October 1941
en daarin geen aanleiding zagen hun por
tefeuilles ter beschikking te stellen, de
Ir. Albarda.
zaak opnieuw in overweging hadden
moeten nemen met inachtneming van de
nadelen, welke aan hun aftreden verbon
den waren.
Ernstige moeilijkheden in het
voorjaar 1944
In het voorjaar 1944 verkeerde het kabi
net in een wankele toestand, doordat er,
zoals de heer Kerstens dat uitdrukte, „drie
lijken op tafel stonden"; er waren toen
kwesties met hem en met mr. Van Angeren
en met de heer Boeyen.
De heer Kerstens had zich de tegenstand
van de Nederlandse reders op de hals ge
haald wegens de door hem voorgestane
ingrijpende maatregelen. Ook in het geval-
Kerstens heeft zich nog een verwikkeling
voorgedaan, doordat het Staatshoofd, naar
uit de stukken blijkt, hem niet'heeft willen
ontvangen voor een door hem uit te
brengen rapport.
„Het was blijkbaar niet de bedoeling van
de heer Gerbrandy de heer Kerstens ter
stond geheel weg te werken; voorlopig zou
hem alleen Scheepvaart worden ontnomen.
Het Departement van Handel, Nijverheid
en Scheepvaart moest worden gesplitst;
Scheepvaart moest van Handel en Nijver
heid worden gescheiden. Voor wat betreft
het Departement van Scheepvaart zou dan
de heer De Booy in de plaats komen van de
heer Kerstens. Nu waren zij daarover niet
gelukkig, omdat zij van de heer De Booy,
die zich als een zeer respectabel persoon
ontpopte, niet wisten, wat hij op politiek
terrein betekende; zij wisten alleen, dat hij
directeur van de Koninklijke was. Als men
in die situatie de heer Kerstens verving
door de heer De Booy, moest een buiten
staander wel zeggen: dit is een ovex-winning
van het standpunt van de reders op dat van
de heer Kerstens. Dit leek, politiek gezien,
de heer Burger niet gelukkig. De heer De
Booy is in het kabinet gekomen; de heer
Burger heeft er, ook wat zijn objectiviteit
betreft, de meest prettige herinneringen
aan behouden. De vervanging van de heer
Kerstens door de heer De Booy kon, ge
geven de verhouding van de heer Kerstens
tot de reders, ook door de schepelingen niet
anders worden gezien dan als een overwin
ning van de reders ten koste van de sche
pelingen, in wier kringen de heer Kerstens
stei-k gevoeld werd als de man, die voor
hen in de bres stond, hetgeen psychologisch
zeer belangrijk was in de tijd, waarin zij in
de grootste gevaren verkeerden. De heer
Burger vond het dus een hachelijke onder
neming van de heer Gerbrandy, maar hij
vond het ook een zeer bedenkelijk iets, dat
ADVERTENTIE
Nederlandse Maatschappij
van de
van 1859
Levensverzekeringen,
lijfrenten-, studie- en
uitzetverzekeringen, enz.
Hooldinsp. Ie Haarlem L. G. VAN BRINK
Kenaupark 21 Telefoon 16795
de heer Kerstens zijn gegriefdheid zo op de
spits dx-eef."
De heer Gerbrandy stelt, dat de crisis-
Kerstens voor hem in laatste instantie een
politieke zaak was. Het ging voor hem om
het verlies van drie bekwame ministers of
van de heer Kerstens. Van die drie minis
ters kon hij met name de heer Van den
Broek niet missen. De commissie begrijpt,
dat dit voor de heer Gerbrandy een moei
lijk dilemma was. Zij meent echter, dat de
zaak wel iets gecompliceerder was dan de
heer Gerbrandy het hier stelt. Immers,
ook de heer Van Angeren maakte bezwaren
tegen het ontslag van de heer Kerstens.
Een vervanging van de heer Kerstens door
de heer De Booy achtte ook de heer Albar
da ongewenst; hij vestigde de aandacht
van de minister-president op de repercus
sies van een uittreden der beide katholieke
ministers en wees er zelfs op, dat dan ook
de socialistische ministex-s hun positie na
der in overweging zouden moeten nemen.
Dit alles overziende is het voor de com
missie de vraag, of de heer Gerbrandy het
dilemma wel geheel juist gesteld heeft en
of hij de knoop op de juiste wijze heeft
doorgehakt. Zij ziet in de crisis-Kerstens
nog veel, wat niet duidelijk is.
De commissie acht het resultaat van haar
onderzoek naar de oorzaken van het af
treden van de heer Kerstens niet in alle
opzichten bevredigend. De heer Kerstens
ziet blijkbaar een verband tussen zijn af
treden en de wrok, die de reders tegen hem
koesterden. De heer Gerbrandy verklaart
echter, dat het standpunt van de reders
daarbij geen rol heeft gespeeld. Hij zegt,
dat het heengaan van de heer Kerstens een
zuiver interne kabinetskwestie was. Voor
zover dit juist is, stuit de commissie echter
op de vertrouwelijkheid van de beraad
slagingen in de ministerraad, nu blijkbaar
bij een aantal ministers een zekere terug
houdendheid bestaat om eigener beweging
over deze aangelegenheid nadere verkla
ringen af te leggen.
Nog meer ontslagproblemen
De minister van Justitie, mr. Van Ange
ren, vroeg op 17 Mei 1944 ontslag, ten
eerste wegens de onmogelijkheid om dat
gene, waarvan hij meende, dat het voor
Nederland niet kon worden gemist, geheel
tot stand te brengen, te weten een Buiten
gewoon Politiebesluit en in de tweede
plaats de wijze waarop de heer Kerstens
tot het vragen van ontslag werd gedwongen.
Uit het verslag van de Enquête-Commissie
valt op te maken, dat zij de zienswijze, die
mr. Van Angeren tot zijn ontslagverzoek
had gebx-acht, niet geheel juist vond. Daar
entegen vindt zij, dat het K.B. van 12 Juni
1944, waarbij zijn verzoek niet werd inge
willigd enige weken later gebeurde dit
wel en hij belast werd met het voort
gezette beheer van het Departement van
Justitie, een wonderlijke figuur schiep. In
aanmerking nemende, dat er niet direct een
opvolger voor de heer Van Angeren be
schikbaar was, had men evengoed het ver
zoek om ontslag gedurende de tijd, die
nodig was om een opvolger te vinden, on
afgedaan kunnen laten.
Het ontslag van mr. Burger
Heel wat beroering verwekte bet ont
slag van mr. Burger' als minister van Bin
nenlandse Zaken, in Januari 1945. Het ont
slag viel te midden van een reeds bestaande
algehele kabinetscrisis. De oorzaak van
prof. Gerbrandy's ingrijpen tegen mr. Bur
ger was geweest een door mr. Burger tij
dens een verblijf in het bevrijde Zuiden
van ons land op 14 Januari 1945 gehouden
radio-rede. Daarin sprak hij de beroemde
woorden „dat de zuivering snel, streng en
rechtvaardig moest zijn, dat het niet om
hen ging, die een fout hadden gemaakt,
maar om hen, die fout waren".
In een gesprek met mr. Van Heuven
Goedhart, de toenmalige minister van
Justitie, schijnt de heer Gerbranidy die
aldus mr. Van Heuven Goedhart „de op
zichzelf altijd erg prettige gewoonte heeft
om met beeldende uitdrukkingen bepaalde
dingen onvergetelijk te maken", sprekende
over mr. Burger gezegd te hebben: „Je
weet, deze man was een luis in mijn pels".
De heren Van Heuven Goedhart, Albarda
en Van den Tempel vonden de manier,
waarop het bij de ontslagverlening aan mr.
Burger is toegedaan, volstrekt vex-keerd. De
laatste twee vroegen daarom ontslag, ge
heel los van de. inmiddels om geheel andere
redenen door het kabinet ingediende col
lectieve ontslag-aanvrage. Aan het enquête
verslag over deze kwestie is het volgende
ontleend:
„Het besluit tot ontslag van de heer
Burger is, aldus de heer Albarda, genomen
en zelfs is op de uitvoering daarvan in som
mige opzichten vooruitgelopen, voordat de
heer Burger er zelf iets van wist. Een half
uur, voordat de minister-president de bui
tengewone vex-gadering van de minister
raad opende, waarin hij van het ontslag van
de heer Burger mededeling zou doen aan
de ministers, heeft de heer Burger verno
men, dat hem in die vergadering deze ver
rassende mededeling te wachten stond.
Na afloop van de ministerraad heeft de
heer Albarda de minister-president mede
gedeeld, hetgeen hij hem de volgende dag
schriftelijk heeft bevestigd, dat, wanneer
er op deze wijze ontslag werd verleend
aan een minister, hij dat beschouwde als
iets, dat misschien in overeenstemming kon
worden gebracht met „Perzische staats-
zeden", maar dat dit in Nederlandse ge
bruiken niet thuishoorde.
De commissie is van oordeel, dat de heer
Burger in zijn rede heeft willen waarschu
wen tegen de excessen op het gebied der
zuivering, die hij in het bevrijde Zuiden
had zien ontstaan. Tegen de inhoud van
zijn rede, op zichzelf bezien, heeft de com
missie dan ook geen bezwaar. Niettemin is
zij van oordeel, dat het niet opportuun was,
dat de heer Burger op dat moment een rede
hield, waarvan een belangrijk gedeelte aan
het zuiveringsvraagstuk was gewijd. Niet
uit het oog moest worden verloren, dat de
rede ook bekend zou worden in het nóg be-
„Ten volle gerechtvaardigd
zegt Enquete-commissie
Hoezeer het aan staatkundig inzicht ont
brak, is wel gebleken uit de verbeten ver
ontwaardiging waarmee men zich destijds
gekeerd heeft tegen het feit, dat in April
1945 onder meer over de voedselvoorzie-
ning onderhandelingen met de Duitsers zijn
gevoerd, waardoor enige tijd in het Westen
van ons land een toestand was geschapen
van „het geweer aan de voet".
In illegale kringen, waar de houding van
de „vertrouwensmannen" (ook over de
verhoudingen tussen de vertrouwensman
nen en de regering in ballingschap is nog
allerlei door de Enquête-Commissie gepu.
bliceerd) scherp is afgekeurd, juist wegens
die onderhandelingen, wilde men dat er
bij de geallieerden op aangedrongen zou
worden, door een snelle actie West-Neder
land te bevrijden. Er is van die zijde zelfs
verkondigd, dat de bevrijding, zonder on
derhandelingen, beslist eerder bereikt zou
zijn dan dank zij de capitulatie op 5 Mei.
Nog afgezien van het feit, dat tegen dit
standpunt van de zijde der illegaliteit
zo heet het in het enquête-verslag kan
worden ingebracht, dat ook dan waar-
schijnlijk grote catastrophen zouden heb
ben plaats gevonden, kan daartegen aan
gevoerd worden, dat zulk een aandrang
geen resultaat zou hebben opgeleverd, aan
gezien een zodanige afzonderlijke en snelle
bevrijding van West-Nederland niet paste
in het krijgsplan van de geallieerden.
De commissie meent met het door haar
verzamelde materiaal wel duidelijk ge-
maakt te hebben, dat een poging om dit
van de geallieerden gedaan te krijgen kans
loos zou zijn geweest. Niet alleen blijkt dit
uit de verklaringen van verschillende per-
sonen, door haar gehoord, maar ook het
antwoox-d, dat de commissie op een desbe
treffende vraag op 23 Februari 1950 van
lieutenant-general M. B. Ridgway namens
generaal Eisenhower, tot wie de commissie
zich met deze vraag had gewend, heeft ont
vangen, laat hieraan geen enkele twijfel,
Wanneer de commissie dan ook het ge
heel van de gebeurtenissen in April 1945
overziet, spreekt zij als haar oordeel uit,
dat Vertrouwensmannen en de C.B.S. naar
aanleiding van het door Seyss-Inquart op
2 April 1945 genomen initiatief (tot de on-
derhandelingen) een wijs beleid hebben
gevoerd.
Mr. v, Heuven Goedhart.
Uitvoerig is de Parlementaire Enquête-
Commissie ingegaan op de onverkwikke
lijke kwestie veroorzaakt door bro
chures van de journalist H. A. Luns
hof, die in een scherpe aanval op
mr. Van Heuven Goedhart, diens integriteit
als minister in .twijfel had gesteld. Eén lid
van de commissie zag geen reden hierin
om de enquête op dit punt te ondernemen,
Toen echter de aangevallene verzocht had
over de tegen hem geuite beschuldigingen
een ooxdeel uit te spreken, achtte zij zich
wel gedwongen tot haar onderzoek over te
gaan. Haar bevindingen doen haar dan
concluderen, dat gebleken is, dat de heer
Lunshof op uitermate losse gronden de
meest ernstige aantijgingen heeft geuit,
zich daarbij bovendien niet ontziende om
door onjuist en onvolledig citeren een valse
voorstelling van zaken te geven. De com
missie acht zulk een handelwijze volstrekt
onoirbaar. Nog ernstiger wordt deze zaak,
omdat gebruik is gemaakt van geheime
stukken uit het archief van het Bureau
Inlichtingen. Gebleken is, dat de heren
Somer en Van Houten, oud-functionarissen
van het B.I., daarbij betrokken zijn ge
weest. Dit verband toont naar het oordeel
van de commissie aan, dat de door de heer
Lunshof tegen de heer Van Heuven Goed
hart gevoerde agitatie mede haar grond
vindt in de door de commissie in deel 4
van haar verslag reeds uitvoerig beschre
ven vijandschap, welke van de zijde van
het B.I. tegen dé heer Van Heuven Goed
hart bestond.
De conclusie, waartoe het door haar in
gestelde onderzoek naar de door de heer
Lunshof tegen de heer Van Heuven Goed
hart geuite beschuldigingen de commissie
heeft geleid, is dan ook, dat de heer Luns
hof. met steun van de heren Van Houten
en Somer, op onverantwoordelijke wijze en
volkomen ten onrechte een aanval heeft
gedaan op de integriteit van deze oud
minister van Justitie.
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
zette gebied, waar de verhoudingen geheel
anders lagen, omdat men daar enerzijds nog
volkomen leefde in de sfeer van de strijd
op leven en dood tegen de bezetter en zijn
handlangers en anderzijds nog niet had
kunnen constateren, dat bij de zuivering
gemakkelijk excessen konden optreden.
Zo beschouwd, kan de commissie volledig
begrijpen, dat er te Londen bezwaren rezen
tegen het tijdstip, waarop de heer Burger
zijn beschouwingen over de zuivering gaf-
Zij is echter van mening, dat een en ander
niet tot een conflict, dat alleen door het
ontslag van de heer Burger kon worden
opgelost, had behoeven te leiden
Met betrekking tot de wijze, waarop het
ontslag van de heer Burger is tot stand ge
komen, gaat de commissie geheel mede met
de mening, uitgespx'oken door de heer
Albarda.
De commissie kan dan ook geen bewón
dering hebben voor het beleid in deze van
de toenmalige minis tér-president en keurt
dè gevólgde methode af.