HARTENDORP In „Kraantjelek" te Overveen GE3R. BEEKMAN Automobielbedrijven Litteraire Kanttekening en Heringa Wuthrich SCHOOLBOEKEN voor alle inrichtingen van onderwijs SCHOOLBOEKHANDEL H. DE VRIES Nieuwe uitgaven Over Beeldende kunst Problemen betreffende Rembrandts tekeningen Het antwoord L Schoonheid in Haarlem en omgeving 'Hl ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1951 3 NEDERLANDSE LETTERKUNDE IN DE WEST (CURASAO): „Het Nederlandse periodiek De Stoep" (Voor Nederland: J M. Meulenhoff, Amsterdam). WANNEER NA jaren de historische W periode van 1940 tot 1950 voldoende verleden zal zijn om er onbevooroordeeld de geschiedenis van te schrijven, zal er on der de bladzijden, die gewijd zullen worden aan onze litteratuur gedurende de oorlogs jaren, ten minste één bestemd zijn voor de bijdrage die Curagao heeft geleverd tot het ongerept instandhouden van wat ons dier baar is: van onze taal en van wat daarin aan menselijke bewogenheid werd uitge drukt. De aesthetiek zal dan minder tellen dan de symptomatische uiting van een chaotische mens in een chaotische wereld. Wat in de Oost dapper werd opgezet door de redactie van ,,De Fakkel", maar door de Japanse invasie niet kon worden vol- (ooid, is in Curagao tot het einde toe vol gehouden: een asyl te bieden aan onze lit- teratuur-in-ballingschap, een forum te vor men vanwaar vrij de stern kon klinken van het onbedwingbare dichterschap, voor toen en later. ..Toen wij begonnen te beseffen", schreef destijds de redactie van het „Nederlandse Periodiek De Stoep" (F. J. van der Molen en Luc. Tournier) „dat wij in de nagel van de leeuw zaten, boden wij onze krach ten georganiseerd aan de vrouw met groe ne ogen en zachte haren, die ons uit de slaap houdt, de Muze". De Stoep zou het orgaan worden voor „rondzwervende Ne derlandse schrijvers", gering in getal, fel in verzet tegen de „ongeest" die bezit van de wereld ging nemen. Wat. daaruit aan poëzie is voortgekomen mag minder on middellijk de tekenen dragen van verdruk king en geweld en daardoor van algeme ner strekking zijn in zijn verweer tegen het apocalyptische onheil dan onze bezet- tings-litteratuur, toch is er daar, in het insulaire toevluchtsoord van de West, niet minder verbitterd; wanhopig en op standig beleden hóé diep de bekommernis kerfde in geest en in hart. Ook daar ver lamde de verschrikking de. kracht tot vormgeving: veel van wat er gedicht en geschreven werd moest een stameling blij ven, een kreet. „Van een wereld die stuip trekt tracht de Muze vergeefs te vluchten, als een vlo van een kadaver", schreef Hen drik de Wit. Vergeefs inderdaad: want ze dichtte, de Muze, hoewel weinig dat anders dan als menselijke getuigenis duur zaam zal blijken. Daar als hiér: „Ik zoek een hand die mij houdt" (Luc. Tournier), „Elke vastheid wordt wankel" (Marcel de Bruin), „Ik ben niets, ik denk aan niets, ik leef voort" (Henri Sandberg) willekeurig gekozen citaten, zonder moeite aan te vullen met gelijkgestemde uit de na-oorlogse jaren. Nadat „het geroffel van het sterven" (Tip Marugg) was verstomd, hield men „de na klank van de vernietiging" in' de oren: „Ik heb een angst die sneller vliegt, dan heel het grotebeergeraamte" (Henk van den Berg), „Ik heb een schimmelende ziel, vol kleine parasieten, gekregen toen ik viel" (Charles Corsen). En als Ola Blinder in allerlei vers-toonaarden haar „dolgewor den eenzaamheid" uitstamelt als steden namen, of ze nu eindigen op -ville of -vliet, op -zorg of -wied, die in de vulka nische (en chaotische) Luc Tournier wiens „orewoed" (Middel-Nederlands woord voor „extase") hem vaak belet voor anderen verstaanbaar te zijn de gedach te wakkerroepen: „Waar zich de geesten verzamelen, groeit het steen", dan blijkt er tragisch en tekenend genoeg in de Cu- ragaose poëzie zo goed als in de onze méér te zijn dat van puin dan van erts is ge maakt. „Woorden hard als stenen" staat er ge schreven in een van Tourniers gedichten de stenen waarmee hij moedwillig de schoonschijnende spiegels van de aestheti- ca verbrijzelt, terwijl hij anders zou wil len, want: „Er is een twinkeling in het licht, waarop wij eeuwig zijn gericht". Dit ondergronds verlangen daarnaar, deze te derheid in catacomben, doet veel vergeven, veel anders lezen dan het staat geschreven en menig dichterlijk experiment aanvaar den, al is het dan ook niet nieuw. Zo gaat Corsen zich te buiten in de bladzijden lange „notities van de wrat op de wang van de duivel", vyaarbij het onzeker blijft, wié er „poëtisch" noteert: de wrat, de dui vel of Corsen, maar wel zoveel duidelijk is, dat de satanische wrat de „stad" is, de broedplaats der moderne mensheid en dat er sinds de tijd waarin de dadaïst Arp de Kunst een magische stoelgang en de mens de maat aller kleermakers noemde, niet zo héél veel veranderd is. „Teruggetrokken op de smalste basis, het simpele Zelf" (Johan van Delden), door het historisch noodlot zelfs aangewe zen op een eenzamer „zelf" dan ooit te voren, staan deze Curagaose dichters voor eenzelfde psychisch vacuum als de Euro pese. Zij hunner, die de in De Stoep van September 1948 afgedrukte voortreffelijke ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS voordracht van Cola Debrot over „De we reld in zak en as" (bijwijze van inleiding tot het Existentialisme) lazen, moeten daarin wel de bevestiging hebben gevon den van hun situatie, van hun dichterlijke existentie: het existentialisme als rudi mentair Christendom, als levensbelijdenis van de op zijn smalste basis teruggewor pen mens dat spreekt tot deze jongeren meer dan tot de oudere generaties, wier wortels in het verleden reiken. Dat wekt wanhoop allicht, angst, onlust; maar kweekt ook, als reactie, weerbaarheid, ver zet tegen het dreigend verval. Vandaar het experiment met „nieuwe" uitdrukkings vormen voor nieuwe gevoelens, surrealis- tisch-expressionistisch; vandaar de kreet, de aanklacht, de verbetenheid. Bezonnener, weemoediger, vaster en vol ler klinkt de toon van de oudere medewer kers: van de Zuid-Afrikanen Opperman en Elisabeth Eybcrs, van Hessels en Lei- poldt; van de Hollanders Van Schagen, De brot en Helman. Voor de kruidige toegift van het „bitterzoet" der ironie zorgde Jan Greshoff met zijn evenals zijn in stijl en karakteristiek uitmuntende rede over ADVERTENTIE Jacobijnestraat j Ged. Oude Gracht 2j-2ja Arthur Van Schendel als afzonderlijk „cahier" bijgedragen 365 aphorismen, één blijkbaar voor elke dag van het jaar, ter opfrissing van dommelende geesten. „Wanner", zo luidt een van Greshoffs maximes, „wij bij het naderen van den avond de balans opmaken, blijkt dat alléén het verdriet ons verrijkt heeft". Nu, als dan na jaren de litterair-historische balans van dit mensenleed wordt afgesloten, mag en zal de Curagaose „Stoep" niet worden vergeten, al was het enkel uit waardering voor het aan de Nederlandse poëzie uit alle oorden van ons verspreide taalgebied ge wijde nummer van Maart 1943. toen de kunst in catacomben moest vluchten. Niet alleen het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ook de kunst, als ze fier genoeg is niet te kruipen. C. J. E. DINAUX Luc. Tournier: „Doffe Orewoed" (Gedich ten) (Reeks: „De Ceder", J. M. Meulenhoff, A'dam). ADVERTENTIE 500 c DE ZUINIGSTE AUTO 1 L. op 20 KM. Prijs 4820 BLOEMENDAAL - TEL. 22156 HAARLEM - TEL. 14160 Muzikaal Zaklexicon. Samengesteld door Will G. Gilbert. J. Ph. Kvuse- man's Uitgevers Mij. N.V., Den Haag. „Een vraagbaak voor de muziekbeoefenaar en concertbezoeker" aldus noemt de schrijver zijn Muzikaal Zaklexicon, een in handig formaat uitgegeven boekje van 114 pagina's. Een muzieklexicon is een onont beerlijk iels voor de muzikale vakman en een aanlokkelijk bezit voor de amateur; maar niet iedereen kan zich een dure Rie- mann, Grove of Kruseman aanschaffen. Het beknopte lexicon van Will G. Gilbert kan daarom in vele gevallen uil komst brengen; het bevat een goede selectie trefwoorden, die zakelijk beknopt verklaard worden. On vermijdelijk zal men er lacunes in vinden, zo wel wat technische dingen als wat namen van componisten betref!Immers, hoe objec tief ook bedoeld, de selectie bleef een per soonlijke. Maar men kan er zich over ver bazen wat de schrijver in zo'n kort bestek heeft bijeengebracht Zijn zaklexicon zij van harie aanbevolen. JOS. DE KLERK ADVERTENTIE DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerwcg 51 Telefoon 16990 - 17696 - Spaarne 3 Vanaf ƒ2.50 per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. Zondags- en nachtdienst der Haarlemse apotheken De Zondags- en nachtdienst der Haarlemse apotheken wordt van 11 tot 19 Augustus waargenomen door: Apotheek Van Rijn, Kleine Houtweg 15, telefoon 10539; firma C. G. Loomeyer en Zoon, Zijlweg 34. telefoon 12495; Nolf's Apotheek, Kruisstraat 26. tele foon 11174 en Sehoterbos-apotheek, Rijks straatweg 19, telefoon 25711. CTEEN terrein in de uitgebreide gebie- T den der beeldende kunsten vereist bij het betreden zoveel voorzichtigheid als dat van de Rembrandt-tekeningen. De ge boden voorzichtigheid betreft in dit geval niet de falsificaties, die ons zouden kun nen misleiden, want de structuur van het tekenpapier en de watermerken (welke de specialisten bekend zijn), alsmede de ge- Kort verhaal door E. P. Hij herinnerde zich nog vrij precies hoe het allemaal was gebeurd. Ze waren die winteravond, eind '41, al vrij spoedig in de avond opgestegen. Hij was er meteen „bij" geweest, 's Ochtends van verlof te ruggekomen uit Londen, waar het niet koud was, maar somber en druilerig; een angstwekkend vroege trein naar de vlieg basis ,en om kwart over negen had hij zich al wèer bij de commandant gemeld. En hoewel zijn hele gesprek met die chef maar een minuut of vijf had geduurd met nog wat beleefd gepraat over hoe hij zijn verlof had besteed, was dat toch lang ge noeg geweest om die commandant gele genheid te geven hem te vertellen, dat hij er die avond meteen weer vandoor zou moeten. Naar Duitsland. Die laatste aan duiding had hem overigens niet verbaasd, want zij gingen de laatste jaren zo veel naar Duitsland met hun ladingen bom men, dat ze er haast aan gewoon waren geraakt. Verder herinnerde hij zich niet nauw keurig hoe hij die dag had doorgebracht: het was ook al weer zoveel jaar geleden. Maar het zou wel op de gewone manier zijn geweest. Wat rondhangen in de mess, even wat belangstelling tonen voor de me caniciens, die met zijn toestel bezig waren, weer terug naar de mess, wat bladeren in tijdschriften en wat praten met de col lega's, of kameraden of medestrijders of hoe je de andere vliegers ook noemen moest. Toen ze eenmaal weg waren, was er eigenlijk nog niets bijzonders gebeurd. Boven de Hollandse kust waren wat slecht-bediende zoeklichten, maar er stond blijkbaar geen afweergeschut bij. Duitse vliegtuigen waren helemaal niet te beken nen. Ze vlogen nog erg hoog. Een goed uur later, toen ze zo langzamerhand het doel begonnen te naderen waren ze lager gegaan, veel lager. Eindelijk vlogen ze niet hoger dan een goede honderdvijftig me ter. En zou hij zich verder eigenlijk nog wel iets van die hele tocht herinneren, als hij niet vlak voor het commando „Bommen-los" ver af, maar door het vuur messcherp omlijnd, dat tafereeltje had ge zien, dat hem altijd bij zou blijven? Ten slotte zat hij er vrij ver boven, maar de branden, die zijn voorgangers al op en vlak bij het doel hadden doen ontstaan, verlichtten de omgeving van die fabriek daghelder. En daar had hij ze zien lopen. Vier kleine figuurtjes; hij wist niet eens zeker of het mannen, vrouwen of kinde ren waren, maar duidelijk zag hij hen beneden zich hollen. Wegrennen van het vuur en de verwoesting. En van hem. Voor het eerst had hij zich gerealiseerd, dat mensen bang waren voor hem. Doods benauwd, zodra ze het geronk hoorden, dat zijn komst aankondigde. Dat hij de oor zaak moet zijn, dat al die mensen daar be neden van de ene dag op de andere leef den, dat zij het liefst niet al te ver uit de buurt van een schuilkelder kwamen en dat hun leven eigenlijk helemaal beheerst werd door vrees voor hem en al die an dere jonge mannen, die de bommenwer pers bemanden. Automatisch had hij dat commando gegeven en er op hetzelfde ogen blik diep berouw van gehad. Zou hij die mensen geraakt hebben? Die vier, die daar in zo'n panische angst waren wegge vlucht? De nakomelingen der oude Indiaanse bevolking van Nieuw Mexico, Verenigde Staten, houden, de eeuwenoude tradities van hun ras in ere. Hier is een Indiaanse vrouw bezig met de vervaardiging van het typische roodstenen aardewerk, hetgeen nog even ■primitief gebeurt als in de dagen voor de komst der Spaanse .Conquistadores". De vlucht terug had niets bijzonders meer gebracht. En daar liep hij nu 'door diezelfde stad. Hij was al jaren weer burger en werkte als Londens vertegenwoordiger voor een fabriek in Manchester. Het was een goede baan, waar hij zich met hart en ziel aan gaf. Hij verdiende niet zo erg veel. Maar van de eerste dag van zijn demobilisatie af had hij zich voorgenomen te sparen, tot hij in de gelegenheid zou zijn naar die ene plaats in Duitsland te gaan. Er was na tuurlijk een heleboel tussen gekomen. Zijn huwelijksreis,, in het eerste jaar na de oor log, had niet de geschikte gelegenheid ge leken om een dergelijk bezoek aan die Duitse stad te brengen en die allereerste huwelijksjaren was het er ook nog niet van gekomen. Maar nu eindelijk, in 1951, was hij er. Eén week vacantie had hij al leen genomen om naar Duitsland te gaan. Later in het seizoen zou hij de andere twee weken nog samen met zijn vrouw en de inmiddels al driejarige zoon naar Schotland trekken. Hij was zich in die jaren na de oorlog zó'n nauwkeurige voorstelling gaan maken van alles, wat hij in die enkele seconden van zijn cockpit uit had gezien, dat hij eigenlijk teleurgesteld was, dat het alle maal anders bleek. Er waren natuurlijk veel ruïnes en hij besefte, dat er na zijn ene vlucht hierboven nog wel meer aan vallen zouden zijn geweest, die nog meer ruïnes hadden veroorzaakt, maar toch had hij gedacht, dat er meer van zijn voorstel ling van dat stadje zou kloppen. Het in dustriële deel, waar zij op hadden gemikt, lag een heel eind van die enorme kathe draal, die hem r.og zo duidelijk voor de geest stond en waarvan hij had gedacht, dat zij vlak bij de fabrieken stond. En hij kon zich ook niet precies meer voorstel len, welke straat het nu was geweest, waar hij die vier figuurtjes had zien weg hollen. Maar er waren toch andere din gen, die hem nog wel bekend voorkwa men. Die kathedraal natuurlijk en een enorm plein midden in de stad en boven op een heuvel de overblijfselen van wat hij toen al had gedacht, dat een kasteel moest zijn geweest. Nu kon hij het beter zien en het was duidelijk dat de tijd, meer dan de R.A.F., deze ruïne voor zijn reke ning had genomen. Hij liep rustig door de straten van het stadje en af en toe verbaasde hij zich er over dat geen enkele Duitser op hem af kwam, hem bij de keel greep en schreeuw de: „Jij, jij bent de schurk, die mijn vrouw en mijn kinderen heeft vermoord. Jij hebt mijn huis vernield en een scherf van een van jouw vervloekte bommen heeft drie vingers van deze hand afgeslagen" en hij zou hem een verminkte hand voor ogen hebben gezwaaid. Maar er gebeurde niets van dat alles. Hij was ook niet zo'n Engels man, aan wie het op een kilometer afstand al te zien is, dat hij uit dat land komt en de Duitsers liepen hem onverschillig en met hun gedachten bij andere dingen voorbij. Behalve een meisje, dat hem toelachte op een manier, alsof zij van een verdere ken nismaking niet bepaald afkerig zou zijn. Maar hij liep door. Op een hoek stond een blinde bedelaar. Hij had een houten been en voor hem op straat lagen wat doosjes lucifers en een pet, waarin men het geld kon gooien. Het leek nog geen oude man, hij schatte hem op nauwelijks veertig en hij vroeg zich af, of dit een van zijn slachtoffers was geweest. Of deze man, toen hij nog gezond was en flink, op een slechte avond in de winter van '44 was weggehold van de plaats des verderfs, waar Engelse bommenwerpers hun lading lieten vollen, bij tonnen tegelijk. Hij gooide twee marken in de pet en pakte geen doosje lucifers, zijn aansteker zat toch in zijn zak. Dé kellner in het kleine restaurant, waar hij tegen zes uur als enige gast zat te eten, kwam bij hem zitten en vertelde over Duitsland. Krampachtig probeerde de En gelsman het gesprek van het onderwerp „oorlog" af te houden, maar het lukte niet. De Duitser liet foto's zien van zijn ouders, die bij een bombardement waren omge komen. In '44, zei hij. Maar de Engelsman had de moed niet om te vragen, wannéér in dat jaar. Hij was gekomen om van het beeld, dat hem nu al jaren achtervolgde, af te komen, maar hij kon er niet toe komen om met deze mensen te praten over wat hij toen had gedaan en gezien. Tegen de kelineir zei hij, dat hij de hele oorlog in Burma had gevochten. In de infanterie. En daar ging de man gelukkig onmiddellijk op door. Eerst op de infanterie en later op het Verre Oosten en Korea en de kansen op een nieuwe oorlog en zij waren van het ge vaarlijke terrein af. Later dwaalde hij weer door het stadje. Hij zag, dat hele stadsgedeelten nog onbe schadigd waren gebleven. Hij bleef staan bij een grote bioscoop, waar een Ameri kaanse showfilm draaide met de titel ..Die Meister Schwimmerin", in het journaal waren blijkbaar opnamen van Korea en er was een documentaire in het voorprogram ma over experimenten met de atoombom. Het lokte hem heel weinig aan, maar hij Deze foto heb ik aan vele Haarlemmers laten zien, maar slechts weinigen wisten te zeggen wat daarop was afgebeeld. Het is trouwens wel te begrijpen, want de meeste mensen komen alleen op „Kraantjelek" in Overveen als het mooi weer is en dan zit ten zij buiten. Waarom zou men binnen gaan? Maar als zij geweten hadden dat daar een bijzonder mooi en schilderachtig ADVERTENTIE DAMESPANTALONS had geen zin om de hele avond te wandelen en hij wilde ook nog niet naar bed. Voor drie mark kocht hij een kaartje. Hij had een goede plaats in de vrijwel uitverkochte bioscoop. Maar hij hield het geen kwartier vol. Hij wilde terug de stad in; en toen het journaal was afgelopen, baande hij zich weer stil een weg naar de uitgang. De Duit sers stonden voorkomend op toen hij langs hen wilde, ,,'ke schön, 'ke schön", mompel de hij en liep haastig de bioscoop uit. Aan het eind van de fleurig verlichte winkelstraat, waar maar een paar donkere, open ruimten in waren te zien, was de in gang van een park. Hij wandelde naar binnen; het was aarde-donker en het kostte hem moeite de paden te blijven houden. Hij liep een heel eind zonder iemand tegen te komen Tenslotte streek hij een lucifer af en zag dat hij recht tegenover een simpel, houten bankje stond. Hij ging zitten en stak een sigaret op. Zijn gedachten dwaal den over de dingen, die hij de hel- dag had gezien. Hij herinnerde zich de ruïnes, som migen al opgeruimd en anderen nog net zo als ze waren geweest na de bominslag. Hij dacht aan de verminkte en invalide figuren, die hij in de straten had gezien, huiverde even en sloeg de kraag van zijn regenjas op. Plotseling hoorde hij een paar snelle stappen achter zich Hij keek om. Toen hij de volgende dag bij kwam, lag hij in een schone, witte kamer in een zie kenhuis. De verpleegster vertelde hem. dat hij waarschijnlijk door de een of andere misdadiger was overvallen. Hij had een hersenschudding, zei ze (dat klopte, want hij voelde een barstende hoofdpijn) en ze hadden geen papieren in zijn zakken kun nen vinden. Zijn portefeuille was ver dwenen. Zijn vrouw vloog naar Duitsland cn toen hij vier weken later, samen met haar, het ziekenhuis uitliep, het stadje in. wist hij dat die klap had gedaan, waar de gesprèk- ken en het zien van de ruïnes en de slacht offers niet toe in staat waren geweest. Het beeld van die figuurtjes, rennend tegen een achtergrond van fel vuur, was hem ver dwenen. Hij kon het zich nog wel voor de geest halen, maar het beroerde hem niet meer. De volgende dag vloog hij terug naar Engeland. En hij durfde het zichzelf nau welijks bekennen, zo veemd vond hij het, maar hij was tevreden met zijn bezoek aan Duitsland. Hij was de misdadiger haast dankbaar. (Nadruk verboden) intérieur te bewonderen is,zouden zij zeker, ook al scheen de zon met volle kracht, eens de deur geopend hebben. De K.L.M. weet het wel, die komt dan ook als zij buitenlandse gasten heeft herhaaldelijk naar „Kraantjelek". Nu moeten wij eerlijk zijn en bekennen dat dc fotograaf vóór hij de sluiter knipte aan het sjouwen is geweest om het inté rieur op z'n mooist te laten uitkomen. An ders staat er een piano die het aardige hoekje afsluit, maar in zo'n zaak kan een maal een piano niet gemist worden. In het vertrek gelijkvloers zijn ook wat tafels en stoelen weggehaald om een vrij gezicht te hebben op de typische deur die de wijn kelder, die onder de opkamer is, afsluit. Over „Kraantjelek" is in de boeken niet veel bekend. Daarom maken wij dankbaar gebruik van historische bijzonderheden die verzameld zijn door de heer C. W. D. Vrij land. de rentmeester der Erven Van dei- Vliet. „Kraantjelek", oudtijds „Rockaers" ge heten. wordt vóór 1700 niet als herberg vermeld. Met Rockaers werd In het begin der 17e eeuw een stuk duin aangegeven waarop verschillende huisjes stonden. Deze naam zou ontstaan zijn omdat aan de oever van een klein meertje (waar nu het Vol- meer gevonden wordt, een smalle strook duin liggende ten Oosten en ten Westen van de Duinlustweg te Overveen) vroeger het dorpje Rukaas gelegen was, dat ge sticht moet zijn door de Noorman Rozuk „Kraantjelek" dankt zijn naam. zo deelt het Aardrijkskundig Weekblad der Neder landen van 1845 mee. aan een nabijgelegen plaats waar gedurig water uit de grond sij perde. Deze dingen bevestigen de veronderstel ling dat de duinen in vroeger eeuwen veel meer water hadden dan thans. Algemeen bekend is de veronderstelling dat in 1304 Witte van Haemstede, die bij Zand voort geland was, over de Blinkert (het hoge duin bij „Kraantjelek") trok om Haarlem te helpen in de strijd tegen de Vlamingen. In de laatste tijd wordt even wel betwijfeld of hier de „Blinkert" bi.i ..Kraantjelek" bedoeld is. In de oude tijd werden vele hoge duintoppen „Blinkert" genoemd. In het verleden had „Kraantjelek" een belangriik aandeel in de viering van Hartjesdag (15 Augustus). Dan kwamen behalve Haarlemmers ook veel Amster dammers orn daar „de bloemetjes buiten te zetten." In 1713 wordt „Kraantjelek" het eerst in de archieven een herberg genoemd. Het werd toen een „neringhryeke herbergh" genoemd. In 1739 werd het bij de bezitting „Elswout" gevoegd, waarvan het thans nog deel uitmaakt. In die tijd was er een vinke- baan met huisje. Deze baan lag in het Zuidelijk deel van het tegenwoordige bui tenverblijf „Duinlust" en was een van de bekendste vinkebanen uit de omgeving. Tijdens de Franse bezetting was in de naaste omgeving van „Kraantjelek" een militair kamp opgeslagen, onder commando van de Franse generaal Dumonceau, die veel in deze herberg kwam. In 1807 was het aan de pachter van „Kraantjelek" verboden „te laten spelen op fiool, hakkebord of diergelijke speel- instrumenten." De Holle boom bij „Kraantjelek" heeft zijn strijd tegen de Westenwinden nog steeds volgehouden. Hoe lang nog? C. J. van T. Benjamins vertrek naar Egypte, tekening door Rembrandt, vervaardigd omstreeks 1650, thans in bezit van Teylers Museum. (Catalogus der expositie in de Vleeshal nr. 176). bruikte inkt, krijtsoort enzovoorts zijn mèt de stijl van de tekening en grafologische kenmerken voldoende maatstaven om uit te maken of een tekening oud of van la tere datum is. Het gevaar schuilt dan ook alleen in het feit, dat er onder de talrijke tekeningen op Rembrandts naam vele zijn die moeten worden toegeschreven aan leer lingen of contemporaine navolgers, wier „schrift" veelal misleidend gelijkt op dat van de meester. Begrijpelijk en vergefelijk is het dat ook het critisch vermogen van autoriteiten op dit gebied dikwerf te kort schoot. Het ordenende werk van de nog jonge kunsthistorische wetenschap werd ook op dit uiterst moeilijke terrein met- ijver aangevat en dank zij deze arbeid kon reeds veel kaf van het koren worden ge scheiden. De namen van C. Hofstede de Groot, F. Lippmann en W. Valentiner die nen hier met ere te worden vermeld. Hóe zwaar de gestelde opgave was, ligt uitge drukt in de omstandigheid, dat Hofstede de Groot er pas in 1906 aan begon, waar tegenover staat dat reeds in 1751 te Parijs de eerste lijst werd aangelegd van Rem brandts etsen door Gersaint, welke in 1797 door een verbeterde van de hand van A. Bartsch werd gevolgd. De verdeeldheid onder de autoriteiten op dit terrein is intussen nog steeds groot, hetgeen begrijpelijk is voor ieder die met deze subtiele materie in aanraking is ge komen. Men vergete niet dat Rembrandts tekeningen in directe omgeving van het atelier reeds vrij werden nagetekend of zorgvuldig gecopieerd. Waarschijnlijk heeft Rembrandt zijn leerlingen deze methode van werken zelf voorgehouden, evenals hij ook naar kleine geschilderde etsen in olie verf liet oefenen. Diverse leerlingen maak ten zich zózeer de stijl van de meester eigen, dat alleen een zéér ervaren oog tot onderscheiden in staat is. Van deze leer lingen noem ik de namen van Ferdinand Bol, Philips Koninck, Samuel van Hoog straten en A. Furnerius. De geschilderde nalatenschap der Rembrandtschool levert zulke problemen in veel geringere mate, omdat de ingewikkelder olieverf-techniek welbewuste of schoolse imitatie moeilijker maakt dan de tekentechniek, die de vaar dige en gevoelige vakman, met niet al te persoonlijke artistieke aanleg, zich na enige inspanning makkelijk eigen kan ma ken. Het „zuiverende" werk onder de aan Rembrandt toegeschreven schilderijen vol trok ziefi dan ook systematischer en zon der de vaak onvruchtbare en verwarring brengende strijd, die met het schiften van het getekende oeuvre gepaard gaat. Een der hardnekkigste gevallen bleef het sublieme potret van Elisabeth Ba<= in liet Rijksmu seum. Een hevige polemiek bracht de eer zame weduwe in opspraak: wisselend werd voor Rembrandt en Ferdinand Bol ge pleit, met als resultaat dat thans de laatst genoemde algemeen als haar. portrettist wordt erkend. Naast het leerlingenwerk werden echter al reeds in Rembrandts tijd bewust verval singen gemaakt, een lonende arbeid om dat zoals we reeds in de vorige be schouwingen zagen de tekeningen van Rembrandt al vroeg vermaardheid genoten en een zekere waarde vertegenwoordigden. Tenslotte is er nog de kleine groep teke ningen tot. ons gekomen die ons de corri gerende meesterhand laat zien in leerlin genwerk: een groep d>e we zonder be zwaar kunnen onderbrengen bij de origi nelen, omdat Rembrandts eigen kijk op het gegeven er juist zo kernachtig in tot uitdrukking werd gebracht. We zien dit ook in de hier gereproduceerde tekening van het vertrek van Benjamin naar Egyp te. In het ietwat slappe „aftreksel" van Rembrandts tekenstijl (misschien door Ba rend Fabritius*) zien we met energieke hand in een ogenblik tijds de essentiële te kortkomingen in figuur en architectuur verbeterd, het overige daardoor terugdrin gend naar het niveau der uniforme mid delmaat, die in feite de gehele Rem brandtschool kenmerkt! Er is inderdaad geen kennersoog van node om zulks te on derscheiden; de toegevoegde figuren en lijnen hebben de waarde var, een signa tuur. Men zie de staande figuur links met staf (de laars!) de trap-afdalende figuur, ruggelings achter Benjamin, de figuren onder de poort rechts en de sterk aange zette of toegevoegde lijnen in de architec tuur. Juist door deze tegenstelling behoort deze tekening tot een der boeiendste van de expositie, welke thans in de Vleeshal wordt gehouden. Tekeningen als deze golden vroeger ook wel als originelen, waarin Rembrandt dan op latere leeftijd accenten en veranderin gen zou hebben aangebracht, overeenstem mend met zijn gewijzigd „schrift". Deze opvatting is zeer zeker in een tekening als de Onderhavige niet houdbaar, daar het ongecorrigeerde gedeelte te slap is, óók voor Rembrandts vroege werkwijze, getui ge onder meer de potentie in de lijnvoe- ring die de uitgewerkte tekening van 1634 (catalogus nr. 148) uit Teylers' ver zamelingen vertoont. Men ziet dus wat al problemen zich hier voordoen! Door het verschil in inzicht onder de deskundigen varieert het aantal erkende Rembrandt-tekeningen tussen de 1600 en "2000. De bezoeker late zich echter door deze onzekerheden niet ontmoedigen, noch weerhouden van een gang naar de Vlees hal. Hij late de problemen ter oplossing aan bevoegden en geniete op de expositie van de keur van tekeningen die wij zonder voorbehoud kunnen bewonderen als het van kaf gezuiverde koren uit Rembrandts onuitputtelijke voorraadschuren! H. P. BAARD Van de linkerhelft van deze tekening heeft Barend Fabritius gebruik gemaakt voor de compositie van een schilderij in het Museum .Bredius te 's-Gravenhage.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5