Succes Schotels f2.50
Restaurant 'tHeerenhek
Restaurant Lion d'Or
Liadinq
HUISBRAND-OLIE STOOKOLIE
HARTENDORP
De realiteit zwevende op
i de grens van het wonder
Een geestrijk Album Aniieorunl
Het Empire-huis aan
de Nieatve Gracht
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Een boek van liefderijke aandacht
Agenda voor Haarlem
met soep en toespijs
naar keuze f 3.50
Maandag Beursschotei.
Dinsdag Zuurkool, varkenscotelet.
Woensdag Jachtschotel.
Donderdag Nasi-goreng.
Vrijdag Grote geb. schol, salade.
Zaterdag Rolpens, appelmoes.
De AVRO gaf zijn eerste
televisie-uitzending
Geschenk voor bloem-
bollenbeurs in Hillegom
Over beeldende kiuinst
HANDELMAATSCHAPPIJ SHAMROCK N.V.
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Ich küsse Ihre Hand,
Madame"
ZATERDAG 6 OCTOBER 1951
3
MEN KAN HET Maria Dermoüt, de schrijfster van „Nog pas gisteren" eerder als
een verdienste dan als een tekortkoming aanrekenen dat haar boek nu juist niét
geworden is, wat de stofomslag vermeldt en wat zij zich allerminst voorgenomen zal
hebben te schrijven: een roman. Een opeenvolging van een dertiental hoofdstukken
van soms niet meer dan tien bladzijden omvang .vrijwel zonder een zogenaamde
intrige en nauwelijks een aaneengeschakeld verhaal vormend, levert geen afge
ronde compositie, geen roman op. De fantasie, de fictie, laat zich dwingen, laat zich
plooien naar een „opzet" en kooien binnen een besloten geheel. Maar de pure her
innering is een fladderende vlinder, die zo vrij is hier en daar een blad over te slaan,
te vergeten. Ze vliegt waar ze wil, ze strijkt neer waar ze wil, ze luistert naar eigen
wetten, gedreven door haar verlangen. En Maria Dermoüts „roman" is een boek van
pure herinneringen en een boek van verlangen, een sprookje als men wil van wat
voorgoed voorbij is: van een intiem hoekje in deze wereld, waar het goed was
te verkeren met hetgeen „van het hart" was: mensen, dieren, landschappen, een
geur, een kleur een legende.
Is er wel iets te noemen dat de herinne
ring kostbaarder maakt dan juist dit: dat
men er de legende van zichzelf in beleeft?
Zó was het, zo was men, zo is het gekomen
en zo ging het weer heen. En dit is ervan
gebleven: de klinkbare, van al het bijkom
stige gezuiverde herinnering en het onver
vulbaar verlangen naar het volmaakte „dat
wel verre ervan ons leven tot een last te
maken" schreef Bloem destijds „ons
juist den anders onduldbaren last des leven
doet dragen niet alleen, maar zelfs bovenal
beminnen".
Herinneringen hebben geen verleden. Ze
overleefden de tijd en de dood der ver
getelheid. Ze vormen het onsterfelijke deel
van het leven, het „onvergetelijke", en
vergezellen het heden als levende werke
lijkheden, zoals sterrebeelden de woestijn
reiziger begeleiden. Ze staan aan de hemel
van ons bestaan, buiten de tijdsorde, en
kennen geen vóór en geen na. Zo, onge
dwongen, rangschikken zich de taferelen
die zijn nagebleven in de heugenis van het
meisje Riek, in dit boek „Nog pas gisteren",
dat geen roman wilde zijn en kon zijn. Een
beeld doemt op uit de nevel van het voor
bije, het tekent zich scherper en helderder
af en het is weer zoals toen: een laan, een
huis, een galerij, en diep daarin een glans,
een stilte die nadien nooit meer zó volko
men is geweest; een gestalte, mama in haar
lichtblauwe sarong die naar batikwas rook,
en het schijnsel van olielampen in de kort
stondige avondschemer, en het fluisteren
van stemmen als ritselende blaren; een
maan, hel, zilver, een klare hemel, en don
ker daarvoor gelegen de berg Lawoe, als
een op de aarde rustend machtig dier;
vroege ochtenden met een steeds eendere
bedrijvigheid van vogels, een steeds een
dere prilheid, alsof een eeuwig-nu was
aangebroken, een grote vrede en diepe ver
zadiging. En dan weer de leegte der ver
getelheid, het blad waaraan de vlinder
„herinnering" voorbijvloog, een ongeschre
ven hoofdstuk in dit boek van Riek. een
droomloos ogenblik. Tot er een nieuw beeld
verrijst: „een trillend-witte, wazige lucht",
een middagloomte, waarin onwezenlijk, als
door de wimpers gezien, langs de grote weg
iets menselijks voorbijgaat: een begrafenis,
een bruidsstoet, een Chinese koopman, ge
volgd door de dragers, wier jukken piepend
kraken in de middagstilte stemmings
beelden, emotioneel geladen en gekleurd
door de spontane verbeelding van een een
zaam kind, voor goed bestendigd en hier,
één voor één, als op het fijnst satijn, op een
weefsel van doorzicntige broosheid, ge
schilderd naar een dromerig patroon waar
in en vooral waarachter zich velerlei
motieven laten raden.
„Verijld realisme"
Raden niet meer; dromen niet min
der. Want dit transparante proza, dat de
realiteit zwevende houdt op de grens van
ADVERTENTIE
het wonder wat het leven tenslotte toch
is vervloeit, hoofdstuk na hoofdstuk, in
het onnoembare onbestemde, dat aan de
simpelste dingen de glans geeft van het
onvergankelijke. Wat is dat voor een my
sterieuze bekoring? Is er veel mee gezegd
als men het met Stephan Spender een
„verijld realisme" noemt? De waarde van
een kunstwerk ligt daar, waar het zich aan
elke omschrijving van zijn hoedanigheden
onttrokken heeft. En hoe dichter het proza
nadert tot zijn subtiele zuster Poëzie, des
te bnbepaalbaarder wordt zijn essentie. Ik
denk aan sommige werken van Van Schen-
del of van Joyce, aan Emily Brontë en Vir-
gina Woolf, en, hier vooral, aan de korte
verhalen van Katherine Mansfield, waar
mee Maria Dermoüts hoofdstukken zoveel
gemeen hebben: de liefderijke aandacht
voor het nabije, de tedere behoedzaamheid
waarmee het wordt genaderd, dit stil ver
bond met het ontijdelijke, waarin dit alles
mens, natuur en ding wordt opgeno
men en de toon waarop ervan gesproken
wordt: de toon van „zoete en pijnlijke en
onbegrepen weemoed dat het voorbij was
schreef Nescio, wiens naam niet toevalli
gerwijs in dit verband wordt genoemd.
Herdroomde werkelijkheid
Voorbij: in het gedroomde jeugdparadijs
van Rieks kinderlijke verbeelding, in dat
eeuwig-nu dat niet „het gewone van altijd
en hier" is, maar „van ergens anders", in
dat mysterie van het tijdeloze, slaat vroeg
of laat het fatale uur: de tijd komt tussen
beide, het na-elkander der gebeurtenissen
breekt aan, de dood verschijnt, en niets
keert weer zoals het was. Het liefste gaat
van het hart vervreemden: de ouders, tante
Nancy, oom Fred Oerip de kindermeid.
Boeyoeng de bediende, de „oude meneer"
in de bergen die de taal der goden verstond,
en de postkoets, de reizen, de koekjesman
dat alles was, het i s „van toen". Maar
in de herinnering lijkt het nog pas van gis
teren: een herdroomde werkelijkheid, heel
nabij en toch zo onbereikbaar ver een
verijlde realiteit van ergens anders. „Een
vreemd gevoel van onvergankelijkheid",
zei Nescio.
Dit boek is geen meesterwerk. Het is niet
„groots", het is misschien zelfs niet „groot".
Maar het 'is liefderijk op een wijze die in
een lawaaiige, verwarrende, vernederende
en verdwaasde wereld zélf zo goed als een
herinnering is geworden, een legende „van
nog pas gisteren". En wat weegt zwaarder
in het end, het grote of het liefdevolle?
C. J. E. DINAUX
Maria Dermoüt: „Nog pas gisteren" (N.V.
Em. Querido's Uitgeversmaatschappij, Amster
dam).
ZATERDAG 9 OCTOBER
Stadsschouwburg: Hoofdstad operette „Ich
küsse ihre Hand, Madame", 8 uur. Palace:
„Het pad der zonde", 18 j., 7 en 9.15 uur.
Luxor: „Het leven van een danseres", 18 j„
7 en 9.15 uur. City: „Zwaard in de woestijn".
18 j„ 7 en 9.15 uur. Spaame: „Het grcns-
legioen", 14 j., 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
„Ik zoek vergelding", 18 j., 7 en 9.15 uur.
Rembrandt: „Angelo", 18 j„ 7 cn 9.15 uur.
ZONDAG 10 OCTOBER
Stadsschouwburg: Hoofdstad operette „Ich
küsse ihre Hand, Madame", 8 uur. Gem. Con
certgebouw: „Perzik en pruim", 8 uur. Kre-
lagehuis: Terriertentoonstelling 9—6 uur.
Cultura: Vereniging van Spiritisten „Har-
monia", wijdingsmorgen, 10.30 uur. I rans
Hals: Natuurbeschermingsweek, filmvoor
stelling, 11 uur. Luxor: Zondagmorgenvoor
stelling „Heldenkermis", 18 j., 11.30 uur.
Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen
MAANDAG 11 OCTOBER
Stadsschouwburg: Haarlems Kunstgemeen
schap Ballet Recital, 8 uur. Concertgebouw:
Chopin-recital Stefan Askenase. 8 uur. Rem
brandt en Palace: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans
Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 4.15, 7 en
9.15 uur. Spaame: 2.30, 7 en 9.15 uur. City:
2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. (Zie programma van
Zaterdag).
Tijdens de laatste oorlog is in de kiezel
bedding van de Maas ter hoogte van Ste-
vensweert een komvormig voorwerp ge
vonden. Het was geheel bedekt met een
donkere laag roest. Vele jaren na de oorlog
is men op de gedachte gekomen het voor
werp door experts te laten onderzoeken:
het bleek van massief zilver te zijn. Aan
vankelijk meende men met het beneden
deel van een zilveren wierookvat uit de
zeventiende eeuw te doen te hebben. Bij
een nader onderzoek in 1950 bleek evenwel,
dat men hier met een belangwekkend
meesterwerk van zilver smeedkunst uit de
klassieke Oudheid, met name een Grieks-
Romeinse drinkbeker uit de tweede eeuw
voor Christus in ons land te doen had. Deze
zeldzame vondst bevindt zich thans in
particulier bezit.
ADVERTENTIE
Zondag Gebr. konijn, appelmoes.
De A.V.R.O. gaf Vrijdagavond zijn eerste
televisie-uitzending, die begon met een toe
spraak van de voorzitter, de heer G. de
Clerèq. De directeur van de A.V.R.O., de
heer W. Vogt vertelde daarna iets over de
pionierstijd van de radio. Hij toonde ter
vergelijking de oudste microfoons en ont
vangtoestellen en het allernieuwste, bij de
televisie gebruikt microfoontje, dat niet
groter is dan een vingerhoed.
Vervolgens kwam er een buitenlands
overzicht van de journalist H. Koemans,
die zijn woorden toelichtte met foto's, films,
een kaart en een aardbol. Hij sprak over de
Perzische kwestie, de komende verkiezin
gen in Engeland en de ziekte van de En
gelse koning.
In de rubriek „Televizier" werden enkele
filmpjes vertoond, onder meer over de 3-
Octoberfeesten in Leiden. Deze filmpjes
waren vooraf gekeurd door de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring. Ook de
sport was in deze rubriek vertegenwoor
digd. Dick van Rijn bracht Fanny Blankers-
Koen en Piet Kraak in een kort interview
op het scherm. Vier dames van de Rotter
damse gymnastiekvereniging „Aspasia"
gaven een demonstratie knotszwaaien.
Na een filmpje over het nationale park
De Hoge Veluwe werd het eerste deel van
het programma besloten met een causerie
van dr. A. F. J. Portielje, die een Brazi
liaanse reuzenpad als medewerker had
meegebracht, waarover hij iets vertelde.
Tot slot zette hij de pad op het hoofd van
de omroepster Netty Rosenfeld. die, te oor
delen naar de verschrikte uitdrukking op
haar gezicht, dezé hoofdbedekking niet erg
waardeerde.
Na de pauze gaven Chiel de Boer en de
zijnen cabaret en een schimmenspel.
Het laatste woord en beeld in deze uit
zending had het K.N.M.I. uit De Bilt. Met
weerkaarten werd een toelichting op de
weersverwachting gegeven.
Initiatief uit burgerij
van die gemeente
Dinsdag 16 October zal de eerste steen
legging van de nieuwe Bloembollenbeurs
op „Treslong" te Hillegom plaats hebben.
In verband hiermede hebben de oudste
twee raadsleden, de heren B. N. Loerakker
en J. O. Vermeer, het initiatief genomen
om namens de burgerij aan het Stichtings
bestuur een geschenk aan te bieden, dat
bij de opening van de beurs in het voor
jaar van 1952 zal worden onthuld.
Daartoe zullen binnenkort de inwoners
worden bezocht en via intekenlijsten hoopt
men de daartoe benodigde gelden bijeen te
brengen.
ADVERTENTIE
Levering kan ook geschieden via uw brandstoffenhandelaar.
Strandweg 14 IJmuiden Telefoon K 2550/4602. Na 6 uur 4912.
De meeste Haarlemmers kennen het pa
triciërshuis Nieuwe Gracht 7 (de vroegere
ambtswoning van de Commissaris der Ko
ningin) althans wat het exterieur betreft.
De in Hollands Empire-stijl opgetrokken
gevel siert een der meest imposante gebou
wen, die Haarlem rijk is. De onderbouw,
het basement, is van hardsteen, de gevel
werd verder opgetrokken van Bertheimer
steen. De grijze kleur is wat eentonig, maar
dit wordt teniet gedaan door de mooie
vormen van pilasters, Ionische kapitelen
en sierlijke kroonlijst met fronton, waar
door de architect (G. van de Hardt uit Am
sterdam) een werkelijke eenheid wist te
bereiken.
Het huis werd gebouwd in de jaren 1805
1808. De opdrachtgever was Willem Phi
lip Bamaart, die in 1817 in de adelstand
verheven werd. Hij was een nakomeling
van een eenvoudig kistenmaker die zich in
1620 in Haarlem gevestigd had. De familie,
die veel activiteit ontwikkelde op industri
eel terrein, heeft blijkbaar ook in financi
eel opzicht goed geboerd, want Willem
Philip beschikte twee eeuwen later over een
groot fortuin. Aan het huis en zijn inrich
ting werden geen kosten Ontzien. Alles
moet een weelderige indruk gemaakt heb
ben. Trouwens daarover kon ons tegen
woordig geslacht nog oordelen, want toen
het huis nog als ambtswoning gebruikt
werd (1940) was nog een groot deel van het
oorspronkelijke meubilair aanwezig.
Het is voor de moderne mens onver
klaarbaar dat de bouwheer dit huis een
ideaal vond voor zijn woning. Het gebouw
en het meubilair leenden zich uitstekend
voor drukbezochte recepties en grote feest
maaltijden, maar de lokalen konden geen
kamers genoemd worden, waardoor het on
mogelijk was er een sfeer van gezellige
huiselijkheid te scheppen. Dit nadeel werd
al gauw gevoeld nadat de provincie het in
1880 als ambtswoning voor de Commis
saris gekocht had. De laatste Commissaris
die er in gewoond heeft, mr. dr. A. baron
Röelfl, had reeds meermalen de wens te ken
nen gegeven liever een kleinere en gerie
felijker ambtswoning te hebben. Toen hij
overleden was werd een andere oplossing
voor het woningvraagstuk gevonden. Thans
woont de Commissaris dr. J. E. baron de
Vos van Steenwijk aan de Paviljoenslaan.
Na de bevrijding rees het plan de vroe
gere ambtswoning aan de Nieuwe Gracht
te bestemmen voor een Empire-museum.
In beginsel werd daarover tussen de Pro
vincie en de gemeente Haarlem overeen
stemming bereikt. AHerwege vond dit voor
nemen sympathie. Waar was in ons lan^
een gebouw te vinden dat zo'n volkomen
staal is van de Hollandse Empire-stijl? Zo
wel wat exterieur als interieur betreft. Bo
vendien zou dan ook een bestemming ver
kregen worden voor de zogenaamde Na-
polèonskamers in het Paviljoen in Den
Hout, die daar de laatste jaren niet meer
te bezichtigen waren, omdat openstelling
moeilijkheden opleverde voor de Provin
ciale Griffie die thans in dit gebouw ge
vestigd is. Het meubilaif dezer kamers is
thans in het Frans Halsmuseum gedeelte
lijk tentoongesteld en opgeborgen.
Dit alles scheen heel mooi. Helaas kwa
men de ongunstige tijdsomstandigheden als
spelbreker. Het museumplan is nu ver
schoven naar betere tijden. Het gebouw
werd door de Provincie verhuurd aan een
industriële onderneming, evenwel onder
de voorwaarde dat alles ongeschonden
moest blijven. Maar de meubilering is tij
delijk opgeborgen, want in de lokalen
moesten toonzalen en kantoren worden in
gericht.
Die omstandigheden maakten dat het
thans moeilijk was foto's te maken die een
juiste indruk geven van de kamers. Wij
vonden evenwel in het (inmiddels opge
heven) tijdschrift „Buiten" van 1924 een
foto van de oorspronkelijke toestand van
de gouden kamer, die indertijd gebruikt
werd voor recepties. Deze naam kreeg de
kamer door de geelzijden wandbekleding.
Onze fotograaf maakte een foto van een
deuromlijsting van de vroegere eetzaal. Uit
alles blijkt dat het gebouw en zijn inrich
ting op zich zelf al een museum zijn. De
schilderstukken, die vrijwel in alle zalen
een onderdeel der betimmering vormen,
hebben wel geen zeer bijzondere kunst
waarde, maar' zijn toch wel typerend voor
het geheel.
Gekleurde tekening in haar Album Amicorum door Gesina Terborch van een
„Bancquet" van de vriendenkring der Terborchs. Er hoort een 56-regelig „Lof Dicht"
door H. Roldanus bij. Het album bevindt zich in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam
Ongetwijfeld zal de lezer al of niet tast
bare herinneringen bewaren aan de veelal
weinig originele „dichtwerken", die als ge
bruikelijke ontboezemingen worden aan
getroffen in onze poëzie-albums. Onont
beerlijk zijn daarbij de bont gekleurde
plakplaatjes (als kind prefereerde ik de
uitvouwbare), die de illustratie leverden
bij wijsgerige overpeinzingen, zoals die
bleekblauwe ruiker vergeet-mij-nieten,
prijkend tegenover de in schoonschrift ge
schreven verzekering dat „bloemen ver
gaan, maar ware vriendschap eeuwig blijft
bestaanDeze dichterlijke kleinkunst
kan bogen op een vruchtbare traditie.
Reeds in de middeleeuwen kende men de
zogenaamde vriendenrol, later bekend als
Album Amicorum. Hierin leverden de
vrienden van de bezitter hun bijdragen
aan proza of poëzie, uit eigen ader ge
vloeid of geciteerd en al of niet origineel
verlucht. Uiteraard hebben deze verzame
lingen van rijmpjes en prentjes slechts
waarde voor dé bezitter zelf of zijn naaste
verwanten. De inhoud van een poëzie
album immers doet de buitenstaander
slechts gissen naar de ondergrond van vele
ontboezemingen, daar hij de zin mist van
vele toespelingen, terwijl het intreden in
de intimiteit, die elk poëzie-album om
geeft, hem een gevoel van indiscretie be
zorgt. Wij kunnen ons voorstellen dat de
muze van het poëzie-album door het leve
ren van zóveel inspiratie wat overver
moeid is geraakt, waardoor het lezen van
diverse bijdragen bovendien weinig boeit.
Anders wordt dit als zo'n album stamt
uit de tijd van groot- of overgrootouders.
Niet dat de grote afstand het doet winnen
aan artisticiteit, maar wél maakte de tijd
het tot een dierbaar bezit, dat ons iets ont
hult van de zeden en gewoonten dier da
gen. Het verkrijgt dan een romantisch
aroma, niet zonder weemoed van verwelk
te rozenbladen vermengd, zoals dit ook
oude costuums en gebruiksvoorwerpen om
zweeft. Een aroma, dat de opsomming van
dikwijls onbetekenende „dagelijksheden"
in het dagboek van Samuel Pepys tot
boeiende litteratuur maakt.
Een der interessantste voorbeelden op
dit gebied is een lijvig album, stammend
uit een unieke verzameling authentieke
bescheiden over de familie Terborch. Deze
collectie werd in 1886 te Amsterdam ge
veild; een vijftal zéér belangrijke albums
kon bij die gelegenheid voor het Rijks
prentenkabinet worden verworven. Hier
onder bevindt zich ook het album, door de
„constrycke" Gesina Terborch aangelegd,
met het bestaan waarvan ik de lezer be
kend wil maken. Hij zal er geen spijt van
hebben wanneer hij, in Amsterdam toe
vend, in plaats van een bioscoopje te pak
ken eens een paar uren in het Prenten
kabinet verwijlt, om van Gesina's boeien
de „film" te genieten!
Gesina (Zwolle 1633Deventer 1690)
was een dochter uit het derde huwelijk
van Gerard Terborch de Oude (1584
1662), van wie het kabinet ook een album
bezit met tekeningen van diens Italiaanse
reis. Behalve met haar vader, maken we
kennis met haar broeders: (de beroemde)
Gerard, Harmen en Moses alsook met haar
oudere zuster Anna. Zoals blijkt uit hun
artistieke nalatenschap waren zij allen
meer of minder begaafd, waarvan ook het
gedichtje getuigt, waarin ons wordt ver
teld dat vader Terborch
Deuromlijsting in de vroegere eetzaal.
Typisch zijn de grote Zweedse kolom
kachels die in twee nissen naast de deur in
de vroegere eetzaal staan. Een is daarvan
op onze foto te zien. Zou het grote lokaal
daarmee indertijd behoorlijk verwarmd
zijn geworden? Nu is het gehele gebouw
centraal verwarmd.
Heel mooi is het tuinhuis dat met de
achterkant in de Ridderstraat uitkomt. Huis
'en beeldengroepen zijn alsof zij zo zijn over
geplaatst uit het Parijs van Napoleon.
Alles doet hopen dat de tijdsomstandig
heden nog eens zo veranderen dat het mu
seumplan alsnog kan worden uitgevoerd,
want het gebouw is inderdaad zo mooi dat
ontsluiting voor het publiek zou zijn toe
te juichen. G. J. van T.
„sijn sonen niet alleene,
„Maaroock sijn dochters leert, die fray
[syn on-gemeene,
„In Schrijf- en Teyeken-konst, in Musyck
[aengenaam
„Want zijne Kind'ren zijn zeer geestigh
[al te saem"
Het album bevat 80 tekeningen van Ge
sina, 16 van haar vader, 4 van Gerard, 39
van Harmen en 38 van Moses. Buitendien
behelst het nog een aantal tekeningen naar
meesters buiten de familiekring, waaron
der Holbein en Rembrandt, welke teken-
proeven met vele andere door Gesina wer
den opgeplakt. Hoe onderhoudend is het
doorbladeren van dit zeldzaam geconser
veerde boek, blijkens de dateringen tussen
1654 en 1674 ontstaan. Een van de verras
sende kanten van het album is gelegen in
het feit, dat volkomen onpretentieuze uit
beeldingen van de zeden en gewoonten
onzer zeventiende eeuw ons vertrouwd
makpn met een levenssfeer, die wij niet
zonder schroom naderen in de gesubli
meerde vorm welke Gerard Terborch, Ver
meer en Metsu daaraan hebben gegeven.
Ik denk in dit verband aan de gevoelige
genrestukjes, waarin een koket rugfiguur
tje of een knechtje met de wijnkan
zoals Gesina deze op de hier gereprodu
ceerde „Bancquet"-scène heeft weergege
ven door kunstenaarshand werd om
kleed met de „wijding" welke huiselijk
heid klassieke waarde verleent.
Na het titelblad (met een geestige uit
beelding door Gesina van de „Triumf der
Schilderconst") volgt een aantal behoed
zaam gecalügrafeerde verzen, waarin be
wonderaars de lof zwaaien over de „Deug-
den-rijeke en geestige Juffer Gesina"
Kostelijk draaft een der bewonderaars
door, wanneer hij totaal op hol zijn
lofzang aldus besluit:
Waf sij Gesina n.l.) trekt of maakt,
['f sy Engel, Mensch of Dier
„Dat schijnt te leven, 't heeft een godde
lijke swier,
„Swicht Romen, swicht: haar geest Uw
glorie gaat afbreken....".
Dat niet Rome is gezwicht voor Gesina's
kunst, maar wel het hart van menig be
wonderaar voor haar charmes, laat zich
denken. Eén gezwicht hart meen ik zelfs
te kunnen nawijzen: dat van een zekere
Hendrick Jordens, gelijk men kan aflei
den uit diens dwepende lofdichten, welke
hij onder de letters ABCDEF (Alleen Bij
Christus De Eeuwige Freugd) aan haar
opdroeg. En van Gesina's kant geeft het
te denken, dat op de dag van haar 28ste
Verjaardag Hendriks initialen in een boom
sneed, waaronder juichend: „Vive le coeur
que mon coeur ai me" (Leve het hart dat
mijn hart bemint).
Maar ge ziet het: onwillekeurig wordt
ik al indiscreet. Ik onthoud me er dan
ook van alles wat ik tussen de regels door
las aan de grote klok te hangen en advi
seer de lezer zich door Gesina zélf, onder
vier ogen 'te laten vertellen van de kleine
vreugden in een blijmoedige familie- en
vriendenkring uit de gouden eeuw, waar
van de „Swoïse Pallas" het bekoorlijke
middelpunt is geweest!
H. P. BAARD
De gouden kamer, die voor grote ontvangsten gebruikt werd.
ADVERTENTIE
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Rruidbergerweg 51
Telefoon 16990 - 17696 - Spaarne 3
Vanaf 2.50 per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
Charmante Weense operette
in Haarlemse Schouwburg
Voor een vrijwel uitverkochte schouw
burgzaal heeft de Hoofdstad Operette
opvolgster van het Fritz Hirsch-ensemble
gisteravond in Haarlem de eerste van
een viertal opvoeringen gegeven van „Ich
küsse Ihre Hand, Madame", een der meest
geliefde Weense zangspelen van de groot
meester der lichte muze, prof. Robert
Stolz. Het libretto van deze zangklucht
heeft al even weinig om het lijf als de
meeste harer soortgenoten, maar de spran
kelende, licht-aansprekende melodieën die
„vader" Stolz er bij schreef, vergoeden
i-uimschoots, wat de „handeling" als
men dat weidse woord hier gebruiken mag
aan oorspronkelijkheid tekort komt en
aan valse romantiek te veel heeft. Niette
min bieden de schilderachtige schertsfigu
ren, waarmee deze operette bevolkt is, tal
van kansen op dankbare typeringen en die
kansen had men volledig uitgebuit. Direc
teur-regisseur-eerste komiek Otto Aurich
stak met zijn kostelijke creatie van de
jichtige oude snoeper Vorst Severin met
hoofd en schouders boven de anderen uit:
zijn rol van amoureuze „oude gek" had
zelfs in de malste fratsen nog iets van een
tragi-komische ridderlijkheid, die ver bo
ven het gegeven cliché-type uitsteeg. Een
verrukkelijke caricatuur was ook de schle
miel-kladschilder August Schön van Fritz
Steiner; om wiens duet „Wie geht's Ihnen"
(met Otto Aurich) door onze loge-genoten
waarachtige lach-tranen gestort zijn. Claire
Clairy bleek er trouwens, in haar kittige
vertolking van Augusts vrijster, al even
goed weg mee te weten en had reeds na de
eerste scènes met haar grappige mimiek
en haar bescheiden maar glasheldere so-
praantje aller hart gewonnen. Ruth Rhoden
was een kordaat-lieftallige Ora Kolorina,
maar bleek minder gelukkig met haar zang-
soli. Zij kon er soms royaal niet bij in de
hoge passages en leek aanvankelijk ook in
het algemeen minder gedisponeerd. Later,
in de duetten, kwartetten en met het koor
tje ging het beter en haar samenzang met
het Pierrot-koor, aan het slot van het
tweede bedrijf, was zelfs wat de vocale
prestaties betreft een der hoogtepunten
van de avond. Veel bewondering had ook
de aankleding van deze scène. De costuums
en mandolines der Pierrots waren met gril
lige arabesken van „lichtgevende" verf
beschilderd, hetgeen hun slotdans, bij ge
doofde toneelverlichting, een sprookjes
achtig effect gaf. De costumering (van
Johnny Nieuwenhuizen) was trouwens in
het algemeen, evenals de originele décors
van Tom Manders, bijzonder fleurig en
smaakvol.
Herman Valsner viel ons, als de man
lijke hoofdrol Toni Grisander, lichtelijk
tegen: hij zong wat al te lyrisch en „smel
tend" naar onze smaak en schuwde voorts
de goedkope versierseltjes in zijn solo-par
tijen niet, terwijl hij ook in zijn actie niet
geheel en al de lichte, vlotte trant der an
deren wist te volgen. Van de kleinere rol
len hoorde en zag men veel goeds en pret
tigs, vooral het mannenkwartet der vier
„dure" minnaars maakte een uitstekende
indruk. Het orkest, onder leiding van
Fredy Salten begeleidde voortreffelijk en
blonk uit in door de dirigent gearran
geerde entr'acte-muziek. Het dankbare
publiek was uitermate gul met applaus en
liet het ettelijke „open doekjes" regenen,
die stellig verdiend waren. Vanavond, Zon
dagmiddag en Zondagavond kan men deze
charmante operette in echt-Hirschiaanse
traditie nog zien; zij is va> harte aanbe
volen. H. C.