Expressionisten exposeren in het Stedelijk Museum Een eeuw in haar tragiek en haar grootsheid Griep ?'n Mijnhardtje Q PUROL GENEEST Sm St.Nicolaas- of Coomans gilde OVER MUZIEK Mahlers „Lied van de aarde Het meesterschap van Flaubert Weekeinden over schilderkunst in Bergen alkalivrij wasmiddel ongekende waskracht in 3 a 4 druppels! Schoonheid in Haarlem en omgeving Passagiers van „Maipu" krijgen schadevergoeding LITTERAIRE KANTTEKENINGEN ZAÏ'üKDAG lü NOVEMBER 1951 BEWOGEN EN bewegelijk, groots in haar idealen en tragisch in haar onmacht, hooggestemd van verwachting en ontgoochelend van resultaat, staat de negen tiende eeuw, dat machig tijdvak vol van tegenstrijdigheden, trek na trek vereeuwigd in de roman, waai-van voor het eerst een Nederlandse bewerking is verschenen: ^'Education sentimentale" De Leerschool der Liefde, zoals Kelk vertaalde van Gustave Flaubert*)- In één machtige spanning overkoepelt Flaubert met dit werk de aanvang dier eeuw en haar einde, de romantiek en het realisme, de „illusie" en de ^waarheid". Brééd was deze eeuw, te veelzijdig en snel in haar ontplooiing om diep te wortelen. En breed horizontaal als het ware is ook Flauberts roman geworden. Moet het zijn meesterwerk worden genoemd? Hij-zelf heeft het zo willen zien. In een van zijn brieven spreekt hij de wens uit, eens aan de beurs een goede slag te slaan om dan alle nog in omloop zijnde exemplaren van zijn geroemde roman „Madame Bovary" te kunnen opkopen en verbranden „en er nooit meer over te horen spreken" Het is begrijpelijk. In de „Leerschool der liefde", ontworpen door een romanti sche jongeling en voltooid door een bijna vijf tig-jarige melancholische scepticus, herleefde het élan van zijn jeugd, de arge loosheid van zijn dromen, de volstrektheid van zijn idealen, de onstuimige drang het leven hoog uit te leven boven „de banali teit van het alledaagse", boven de dode lijke zelfingenomenheid van de gezeten burger, voor wie in „Madame Bovary" de apotheker Homais model had gestaan. En wanneer hij als thema van zijn roman, van deze bittere school der edele aspiraties en gepassionneerde levensstijl, Frédéric Mo- reau een onbeantwoorde liefde in het hart meegeeft die vlekkeloos-hoog van ver ering, van het ongerepte ideaal is vervuld, brengt de mens en romancier Flaubert een litterair eresaluut aan het onvertroebelde beeld van zijn eigen jeugdige verheerlij king: aan Madame Schlesinger. Tien jaren der historie Woelig en rijk aan schakeringen was het milieu waarin Flaubert zijn jeugdig even beeld Frédéric Moreau plaatste: Parijs in de veertiger jaren der vorige eeuw. Wat daar en toen dweepte en intrigeerde, streefde en theoretiseerde, roem, rijkdom, macht en aanzien najoeg, utopieën propa geerde, samenzweringen voorbereidde, wat daar leed aan „de ziekte der eeuw": „de verveling", en de twijfelachtige geneugten smaakte van de losbandigheid, is binnen het constructief-episch bestek van dit kunstwerk samengevat. Conservatieven en revolutionnaireh, kooplieden en kunste naars, aristocraten en gezeten burgerlie den, figuren in dit historisch tafereel als evenzovele representanten der tendenties, waarvan dit tijdvak tot berstens toe vol was. Levendig als de impulsen van die ja ren verplaatst zich telkens het toneel: van salon naar zolderkamer, van balzaal naar kroeg, van barricade naar bos, van fabriek naar atelier. Tastend naar nieuwe levens vormen wisselen de credo's: politieke leu zen, sociale beginselen, wijsgerige stellin gen, artistieke „dromen". Tot een machtig historisch schouwspel van het midden der eeuw niet meer dan een tiental jaren eigenlijk en toch de negentiende eeuw ten voeten uit tot déze indrukwekkende creatie, niet van gebéürtenissen maar van ménsen, groeide de opzet van deze „ge schiedenis van een jonge man" (zoals de ondertitel van „l'Education sentimentale" luidt) uit. Vijf jaren heeft Flaubert er aan ge zwoegd! „Ik werk verwoed", heet het in een brief. Geeft men er zich nog wel re kenschap van hóé hij zwoegde? De kunst was zijn gesel en zijn vervulling, schoon heid en liefde beide in één, als twee ledig facet van één en dezelfde onaantast baarheid waren de draagsters van de eeuwige idéé, waarvoor zijn melancholisch relativisme eerbiedig halt hield. Daarvoor offerde hij het minimum aan menselijk geluk, koos hij de eenzaamheid. Hij streef de het volmaakte na, zocht voor al wat hij beelden wilde „het woord dat recht op zijn doel afgaat, zich naar de gedachte plooit en daarin door niets wordt belemmerd". Terwille daarvan had hij zijn „romantisch lyrisme" bedwongen „getuchtigd" moet men zeggen tot de strengst-mogelijke observatie van zijn realisme. Zo goed als zich in één enkele zuil van de Acropolis de eeuwige wetten der schoonheid verstof- felijkten, moest het mogelijk zijn met klan ken, woorden en zinnen in de totaliteit van het prozawerk uitdrukking te geven aan het volmaakte. „Met opgestroopte mouwen" Daarvoor zwoegde hij, als een smid aan zijn aambeeld „met opgestroopte mouwen", worstelde hij, als zijn „Heilige Anthonius aan de goddelijke zielsstaat. Een asceet der schoonheid, een heilige van de roman (zoals Heinrich Mann hem noemde) werk te in het zweet zijns aanschijns aan de monumentale apotheose van dit menselijk stuk geschiedenis. Flaubert schreef en her schreef, schrapte en verbeterde tot in. het oneindige. Bijna 2400 bladzijden omvat het totale manuscript van de „Leerschool". Een voorstudie van 72 dicht beschreven vellen vond haar definitieve vorm in niet meer dan vier bladzijden van deze roman (de tocht door het Bos van Fontaine- bleau). „Ik werk verwoed...." En de romantiek herleefde met haar fijn ste gevoelsschakeringen in een realistisch milieu, waarvan détail na détail door een meesterlijke hand werd aangebracht. Een grote liefde werd herbeleden. De zwaarbe laden veertiger jaren keerden terug. En als aan het eind van deze roman de twee vrienden de balans van hun jeugd opma ken, heet het: „ze waren mislukt allebei, zowel degeen die gedroomd had van de PELSGEVOERDE JEKKERS liefde als die gedroomd had van de macht". De één had te veel gevoel, de andere te veel logica: dat was niet alleen de slot som van Flauberts „aesthetisch pessimis me" (zoals dr. F. Schmidt-Degener het in zijn onovertroffen essay over Flaubert noemde), maar de tragiek van een impo sante eeuw in haar grandeur en misère. In 1869, aan de vooravond dus van het Frans-Duitse conflict, verscheen het boek, zonder merkbare reactie van het publiek, gelaakt door gezaghebbende critici. „De oorlog heeft m'n roman gedood", klaagde Flaubert. Maar een oud man schreef hem: „Ik ben een eenzaam mens en ik houd van uw boeken. Ze zijn diep en machtig. De nasmaak van die werken welke ons hui dige leven beschrijven is zoet en bitter". Deze eenzame oude was Victor Hugo. Een meesterwerk, deze roman, ook in de vertaling die C. J. Kelk met zorg bewei'k- te, maar artistiek wie zou Flaubert ook kunnen benaderen? in de schaduw blijft van het grootste origineel. Met de gelijktijdig verschenen roman „Vilette" van Charlotte Brontë verdient het een ere plaats in de reeks „De Onsterfelijken", die haar weerga nog niet heeft gevonden. C. J. E. DINAUX Gustave Flaubert: „Leerschool der liefde (vertaald en ingeleid door C. J. Kelk) (Reeks: „De Onsterfelijken", uitgeverij Contact, Am sterdam/Antwerpen). Charlotte Brontë: ..Villette" (vertaald door Elisabeth de Roos en C. J. Kelk) (Reeks en uitgeverij als boven). Zo zien alle décorate liers van alle theater bedrijven in alle grote steden van de wereld eruit en juist daarom vinden wij dit zo'n aardige foto. De men sen, die hier achter de verfpotten staan, zijn de ontwerper Herhert Fiedler (links) en de uitvoer der P. M. J. Scheer der van de toneelaan kleding voor „Lohen grin" van Wagner bij de Nederlandse Ope ra in Amsterdam. Alle technische snufjes die mogelijkerwijze op een fiets kunnen worden aangebracht sierenhet rijwiel van de heer Palton uit Londen. De collectie bestaat uit: dub bele achterlichten, verlichte nummerplaat, automatisch stoplichtje dat ook vanaf het „dashboard" bediend kan worden, twee dynamo's voor een accu die electriciteit levert voor alle apparaten, dubbele rich tingaanwijzer, een brandblusapparaat, een radio voor lange en korte golf, kompas, klok, snelheidsmeter, bermlampen, een lamp ter verlichting van een wegenkaart, drie versnellingen, electrische bel, hoorn, koplamp en twee mistlampen, en een hulp- motortje. En als hij een opkikkertje nodig mocht hebben voor de concentratie om al deze apparaten te bedienen, kan de berij der een heet kopje thee drinken uit de thermosfles die aan de stang is bevestigd. U moet het niet verder vertellen, maar ik wil u in vertrouwen mededelen hoe ik u, onbekende lezer, soms benijd. Wat u mag doen, dat doe ik ook zo graag: u gaat een museum binnen en u drentelt wat rond, u wandelt rustig aan veel voorbij, omdat u denkt dat dat bepaald niet voor u bestemd is, maar dan blijft u plotseling staan. Waarvoor blijft u staan? Voor een kip. Voor een bronzen kip. En u vindt dat de man, die die bronzen kip gemaakt heeft, een aardige man is. Want als het geen aardige man was dan zou hij nooit en nooit op de gedachte zijn gekomen om een beeld van een kip te maken. Maar u denkt daarna dat die man ook een ander mens moet zijn dan de meeste men sen en dat nu niet zozeer omdat hij een kunstenaar is, maar omdat die man, die toch ook wel weet dat heel Europa onder steboven ligt en het niettemin belangrijk vindt om nu eens aandachtig te bestuderen hoe zo'n kip staat op haar twee poten, hoe zij de opgeheven kop flauwtjes scheef houdt en als hij dat allemaal weet, daar van een heel mooi, gaaf beeldje maakt. Voordat u bij die kip was, die (dat vindt u dan in de catalogus) gemaakt is door de Duitse beeldhouwer Ewald Mataré, hebt u al heel wat schilderijen en tekeningen ge zien, want (dat vergat ik te vertellen) we zijn op de tentoonstelling van de Expres sionisten in het Stedelijk Museum in Am sterdam. Buiten, in de Paulus Potterstraat, hangt een Duitse vlag met een machtige adelaar, want de tentoonstelling is ons aan geboden door de West-Duitse Bondsrepu bliek. Ik voor mij heb het meer op die kip dan op die adelaar begrepen, maar dat is nu weer wat anders. U voelt wel lezer, dat ik zó niet door kan gaan. U mag dat doen, maar van mij ver wacht u dat ik u nu haarfijn ga vertellen: ten eerste wat expressionisme is, ten twee de (met jaartallen) wat de controversen zijn tussen de kunstenaarsgroep de „Blaue Reiter" en de „Brücke", ten derde de in vloed van het Duitse expressionisme op de Europese kunst en ten vierde de bijzondere betekenis van de verzameling, welke ons hier als de collectie Haubrich uit het Wal- raff-Riehartz-Museum te Keulen wordt aangediend. Nu, ga daar maar eens aan staan! Wat te doen? U begrijpt wel dat ik dan helemaal niet meer eens even stil kan blijven staan bij die kleine ontroerende potloodtekenin gen naar kinderen door Paula Modersohn en die hoort nog wel zowat bij die expres sionisten. Maar dan de aquarellen van Pas- cin, de tekeningen van Cogan, het Stilleven van Maurice de Vlaminck dat zijn geen expressionisten, en ook geen Duitse kun stenaars, maar u en ik vinden het erg mooi. En als we voor het staande bronsfiguurtje van de grote Fransman Maillot staan, dan kan het ons toch helemaal niet schelen of dat nu tot de verwante richting van dat expressionisme behoort of niet. Ik hoop toch zó dat u me voor één keer wilt ontslaan van dat naslaan van boeken. Heus, u en ik z ij n niet zo kleinburgerlijk dat we niet zien dat die Duitse kunst van vóór en na de eerste wereldoorlog een ge tuigenis is van een opgeschrikt en verbijs terd volk. Maar wij hebben nu ook nogal wat narigheid meegemaakt, de laatste jaren en wij mogen best vinden dat die expres sionistische hevigheid, aan de ene kant wel wat inhoudsloos en aan de andere kant wel wat schreeuwerig is. We moeten erkennen dat die kunstenaars veel moed hebben getoond in de wijze waarop ze de Kunst een grotere armslag hebben willen geven, zij hebben het emo tionele gestalte willen geven en moesten haast wel vastlopen in de vormgeving. Een Franz Mare en een August Macke konden zich consolideren; beiden zijn te jong ge storven. ONFORTUINLIJKE DAG De ijzerhandelaar Z. uit Santpoort be leefde Donderdag een zeer onfortuinlijke dag. Toen hij in de morgenuren op de Bloemendaalse weg zijn auto wilde keren, werd de wagen van achteren aangereden door de auto van een Bloemendaalse vis handelaar. Beide wagens werden aanzien lijk beschadigd. Toen de heer Z. des middags met de zelfde auto over de Willem de Zwijgerlaan reed, stak plotseling de 8-jarige S. ter hoogte van de Anna van Buurenlaan de weg over. Om een aanrijding te voorko men gooide de heer Z. zijn stuur om naar links, de wagen zwaaide van de weg af en kwam in de prikkeldraadafrastering ter zijde terecht, hetgeen eveneens de nodige beschadiging veroorzaakte. ADVERTENTIE Het cynisme van een George Grosz, die de verwijfdheid van de Pruisische uniform heid hekelt, kan ons niet doen glimlachen, daarvoor hebben we nog een te bittere smaak in de mond. OTTO B. DE KAT. Gedurende deze winter houdt de Volks hogeschool te Bergen een serie weekeinden over de schilderkunst van onze tijd, met de bedoeling enkele der heersende misver standen en weerstanden weg te nemen en het op het eerste gezicht zo weinig toegan kelijke gebied der moderne kunst te ont sluieren. Er zullen inleidingen worden ge houden en films vertoond. Verder zal er aandacht worden besteed aan de in ieder mens schuilende creatieve mogelijkheden en bestaat de mogelijkheid tot discussies onderling en met beeldende kunstenaars. Kleine exposities van schilderijen en re producties zijn in het programma opgeno men. De weekeinden worden in Bergen gehou den op 24 en 25 November, op 22 en 23 De cember, op 19 en 20 Januari en op 16 en 17 Februari. Enkele der te behandelen onder werpen zijn: ontwikkeling en geschiedenis der hedendaagse schilderkunst, de midde len der beeldende kunst, het verschijnsel van de zogenaamde Zondagsschilder en Rembrandt als modern schilder. Voorts zullen er bezoeken aan enige ateliers wor den gebracht. Het laatste weekeinde (22 ADVERTENTIE ruwe huid, ruwe handen, ruwe lippen en 23 Maart) wordt in Amsterdam gehou den en gevuld met bezoek aan exposities. Medewerking verlenen de schilders David Kouwenaar en Jaap Mooy, de pottenbak ker Dirk Hubei's, de leraar handenarbeid Libbe Postma, de grafica U. PostmaSinz- heimer en de criticus Kasper Niehaus. Emigratiedagen Van 27 tot 30 November worden er op de Volkshogeschool met emigratie samen hangende problemen besproken door mr. ir. B. W. Haverman, mevrouw W. Evers Dijkhuizen en dx~s. N. A. Vaandrager. Voorts worden er inleidingen gehouden over het dagelijks leven in Canada, Austra lië en Nieuw-Zeeland. Clare Lennart en Fedde Schurer vertellen tijdens de letterkundedagen over het ont staan van eigen werk, waaruit zij tevens zullen voordragen. Mr. A. F. Kamp houdt een causerie over „het lezen van gedich ten". ADVERTENTIE EXTRA ZACHT EN VEILIG DOOR HUIDBESCHERMEND SAPOBIEL wol Voor Vo or vaat tuigd zijn dat het gewenst is dat een weg gevonden wordt om de restauratie mogelijk te maken. Deze unieke erfenis van ons voorgeslacht mag niet verloren gaan. Te meer omdat in de grote benedenzaal niet minder dan 5000 antieke tegels aan de muren verwerkt zijn. Dit is een verzame ling van grote waarde. Nu wqrdt alleen de verdieping van het huisje bewoond. Als het gehele huisje ge restaureerd was zou het ongetwijfeld een aantrekkelijkheid zijn voor Haarlemmers en vreemdelingen. Het geheel zou dan ook in 17e eeuwse stijl gemeubeld moeten wor den. Van het plekje - huisje en tuin - is eigen lijk alles te maken. Er zijn al verschillende plannen gemaakt zo vertelde de heer Leffelaar ons maar alles hangt samen met de restauratie. Is daarvoor het geld aanwezig, dan komt het overige wel van zelf. In de afgelopen zomer heeft „Teister band" er een buiten-sociëteit gehouden. In de bovenvertrekken heeft een artist een tijdelijk onderdak gevonden, ook al is het daar behelpen, want er is geen gas en ook geen electriciteit. Het gehele huisje is enkele jaren geleden bewoond geweest door ds. C. B. Heijn, maar die kon het in de benedenkamer niet uithouden vanwege de vocht. C. J. van T. Het aanzien van dit 17e eeuwse bouwwerk. Een rustig plekje afgesloten van het drukke Haarlemse stadsbeeld. In de Witte Herenstraat trekt een oud De heer P. Leffelaar heeft het thans in poortje met een gevelsteen van St. Nicolaas huur. de aandacht. Vroeger was daar de toegang tot de aan een binnenhof gelegen gilde- kamer van het St. Nicolaas- of Coomans- Het stellige voornemen is om het huisje voor het nageslacht te behouden. De nood zakelijke herstellingen worden uitgevoerd, gilde, maar nu is die gemeenschap verval- maar het is nu weer dringend gewenst om len en is een der huisjes in de straat ver rijkt met deze oude deur. Wie bij de gilde- een gx-ote restauratie uit te voeren. Uit alles blijkt dat het huisje veel van vocht te kamer wil komen, moet van een minder lijden heeft, zo zelfs dat de enige afdoende artistieke poort gebruik maken. Maar de gildekamer zelf is er gelukkig nog. En vrijwel onveranderd. Helaas kun nen wij niet zeggen ook ongehavend, want „de tand des tijds" heeft hier wel heel erg geknaagd! Wie het huisje ziet, omgeven oplossing wordt geacht een nieuwe funde ring te maken. Dit kost evenwel zeer veel geld. „Monumentenzorg" meent dat de ge meente Haarlem dit moet betalen, maar het college van B. exx W. is er nog niet toe gekomen om een post daarvoor op de be door een grote tuin, merkt door het schil- groting te reservex-en. derachtige het haveloze niet aanstonds. Ook de foto die wij hier afdrukken stelt het ge heel wel wat mooier voor dan het werke lijk is. Het Sint Nicolaas- of Coomansgilde van kooplieden en kramers bestond reeds in het begin der 15e eeuw. Het was blijkbaar een sterk en invloedrijk gilde, want hel: had een kapel in de St. Bavo. Daarin stond een altaar met een zilveren beeld van Sini Nicolaas, de beschermheilige. De gilde- kamer is in 1644 gebouwd. Uit de inkom sten van het gilde was in 1613 reeds een hofje gebouwd, eveneens op het terrein aan de Witte Herenstraat. Toen in 1798 de gilden werden opgehe ven, gingen het hofje en de gildekamer in bezit over aan het stadsbestuur. In 1854 werd alles in veiling gebracht. De huisjes die in vervallen staat verkeerden, werden afgebroken, maar de koper van het geheel de archivaris der stad, mr. A. J. Enschedé hield het gildehuis met de kamer in stand Hij liet alles zelfs grondig herstellen. Het geheel kwam weer in dezelfde toestand al? toen in de 17e en 18e eeuw de gildebroeder? daar vergaderden. k Driekwart eeuw bleef het gildehuis i'" bezit der familie Enschedé. Na de dood va- mr. H. J. D. D. Enschedé kreeg het huis i>" de Zijlstraat, waarvan de tuin een geheel was met die van het gildehuis, een andere bestemming en ging ook het gildehuis in andere handen over. Wie het huisje bezoekt zal met ons over- Een van de allermooiste tegeltableaux. Er is een goed boekje verschenen over de aesthetische betekenis van Mahlers „Lied von der Erde" (Het lied van de aarde). Het is van de hand van een der beste muziektheoretici, namelijk Ernest W. Mulder. De schrijver kon in de inner lijke en uiterlijke structuur van het werk doordringen omdat hij zelf een uitstekend musicus is, het vak van componeren inten sief verstaat en door gestadige studie een grote ervaring heeft verworven in de tech niek van de vorm-analyse. Voor musici, die zich in het rijk van Mahlers kunst niet geheel zeker en veilig voelen, is deze ver klarende studie van Mulder een zeer be trouwbare gids. Ik geloof bovendien dat vele muziekliefhebbers, die niet geheel on kundig zijn van de muzikale texminologie, zich met vrucht in de mededelingen van de schrijver kunnen verdiepen. Mahler is een van de componisten waax*- over allerlei aesthetisch en kwasi-filoso- fisch gehaspel is gepubliceerd. Voor iemand die algemeen-artistieke en enigszins muzi kale denkbeelden koestert, is er in de kunst van Mahler aanleiding genoeg om tot aller lei speculatieve beschouwingen te komen. Dergelijke mensen schijnen het landschap van Mahlers muziek speciaal in het nach telijk duister te bezoeken: alles is myste rieus, zelfs mystiek, vol angstwekkende zielskrachten en vooral niet helder. Zij kunnen niet weten hoe de tuinen bij zon licht zijn, want zij kennen het licht niet. Het licht namelijk is de natuurlijke muzi kaliteit, die de helderheid ontvangt van het muzikale phenomeen in de natuur en ge hanteerd wordt door de muzikaliteit van de componist. Alles wat er nog meer is tussen hemel en aarde is in de wisselwer king tussen de muziek en de componist buiten zijn vex-standelijk bewustzijn aan wezig en dit geheim is niet voor verklaring vatbaar. Zelfs verklaringen van de com ponist over de inhoud van zijn inspiratie zijn onbetrouwbare speculaties en bepalen nooit de werkelijke betekenis van zijn wex-k. Gelukkig de componist die zich niet verliest in beschouwingen van zijn muziek en de volheid der inspiratie niet verwart met wijsbegeerte. Ik ben niet zo ongestoord enthousiast over Mahler als Mulder, maar ik deel zijn bewondering voor de architectuur van „Das Lied von der Erde" in vele opzichten. De gehele symphonie is een zeer bijzon dere, muzikale gevoelsuiting. Mag ik hier de belangstellende muziek liefhebber herinnex-en aan de samenstelling van het werk? Mahler voelde zich in zekere tijd bijzonder aangetrokken tot enige oude Chinese gedichten, welke hij kende in een vertaling van Hans Bethge. Deze zes ge dichten bezingen de betovering van het leven zoals het verwant is aan de aarde. Door de gehechtheid aan het altijd wisse lende, maar altijd terugkerende beeld der aaide, is de mens onderhevig aan allerlei gevoelens, die de levensgang der aarde schijnen te spiegelen. Laten de titels der opeenvolgende delen het hierbij met ande re woorden toelichten: Trinklied vom Jam mer der Erde, Der Einsame im Hex-bst, Von der Jugend. Von der Schönheit, Der Trun- kene im Frühling en Der Abschied. Ik geloof niet dat het juist zou zijn te zeggen dat het allereerste ontwaken van Mahlers idéé: deze muziek te schrijven, afkomstig was van het lezen dezer verzen; met meer kans op zekerheid neem ik aaan dat de componist in de gedichten de reali satie vond van gevoelens die hem sinds enige tijd beheersten. De gedichten brach ten hem verder tot werkelijke ontwerpen, en al werkende groeide de svmphonische zelfstandigheid der muziek zodanig, dat de componist wijzigingen ging aanbrengen in de verzen, t>m zonder belemmering de mu zikale gevoels en gedachte-uiting in con crete vorm te kunnen gieten. Het werden zes liederen voor solo-zangstem met een zeer rijke orkestbegeleiding: h?t eerste, derde en vijfde voor tenor, do overige voor alt. Ogenschijnlijk dus een cyclus van lie- dex-en. De muzikale betekenis van het ge heel eist echter een andere bepaling dan de opeenvolging van zes gezangen. Mahler noemde zelf deze cyclus een sym phonie, en wie nadere studie maakt van deze indrukwekkende muziek, ontwaart dat de klassieke bestemming der „Sympho nie": ordening van dramatische, muzikhle kx-achten, spel en tegenspel, contrast en op lossing, volkomen tot zijn recht komt. Mul der heeft zeer juist gezien dat het eerste „Di-lnklied" het klassieke allegro der Sym phonie is, dat II en V als scherzi gelden en de andere delen als werkelijke, bezonnen adagio's gerekend moeten worden. Het ge heel is een romantisch symphonisch ge dicht, dat in de muziekliteratuur een zeer bijzondere plaats inneemt. Mijn gi'ootste bewondering echter gaat uit tot de klank van het orkest. Mahler heeft een zeldzaam voorstellingsvermogen van het orkest gehad. Als het woord Sym phonie een hoge titel in de muziek is, dan moge naar mijn schatting deze titel bij „Das Lied von der Erde" speciaal in de oudste, maar meteen meest kax-akteristiek-muzika- le betekenis gelden, namelijk: samenklank. Dit woord samenklank betekent in het klein: een moment van tegelijkertijd klin ken van twee of meer tonen; in het groot echter betekent het een klinkende muzikale gedachtengang binnen bepaalde tijd, door het medium van karakteristieke instru menten, en wel zodanig dat een evenzeer logisch als dramatis.ch muziekspel zich doet kennen. Wie werkelijk muzikaal is en luisteren kan, wordt dan door het dy namische en rhythmische leven van het muziekspel aangegrepen en voelt er zich gelukkig mee. Om deze grote waarde in „Das Lied von der Erde" verdraag ik vele plaatsen die mij te traag zijn, of te veel zijn uitgesponnen, en aanvaard ik zelfs het eeuwige „Ewig" aan het einde. HENDRIK ANDRIESSEN De kamer met 5000 tegels aan de wanden, waar vroeger het bestuur van het gilde van kooplieden en kramers vergaderde. De passagiers van het vergane Argen tijnse motorschip „Maipu" hebben schade vergoeding gekregen voor de bij de onder gang van de „Maipu" verloren gegane be zittingen. De vergoeding is 500 mark voor volwassenen en 250 mark voor kinde ren onder de leeftijd van tien jaar. Volgens de reglementen behoeft de rederij geen aansprakelijkheid te aanvaarden voor het verlies van bagage. De 300 passagiers, die met de „Maipu" naar Zuid-Amerika zouden reizen, zullen van Hamburg met een extra- trein naar Amsterdam gebracht worden en zich daar inschepen. De bemanning van de „Maipu" keert in kleine groepen per vliegtuig naar Argentinië terug. ADVERTENTIE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5