ot&leit
St. Nicolaas-ideeën
De apen huilen als woeste
kwelgeesten in het bos
M. DOUWMA en ZOON
Met leus en woordplastiek,
niet kolven en retorten
De restanten van het klooster
in het Pand en Prinsenhof
Practische Geschenken
v. DUIVENBODEN
OVER MUZIEK
SINTERKLAAS
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Bordewijks „foto-grafiek
MOLENDIJK's PERMANENT
Agenda voor Haarlem
Benelux-ministers komen
bijeen in UI venhout
TAFELKLEDEN
LIBERTYFAUTEUILKUSSENS
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Nieuwe industrieën
in de Waarderpolder
ZATERDAG 1 DECEMBER 1951
IN DE BRIEF aan Arsène Houssaye, die tot voorwoord diende van de bundel „kleine
gedichten in proza", schrijft Baudelaire hoe hij, op zijn minst voor de twintigste
maal bladerende inde „onvolprezen Gaspard de la nuit" van de toen nog allesbehalve
geprezen Aloysius of Louis Bertrand), op de gedachte kwam zetlf iets dergelijks te
maken. Wat hem voor ogen stond was de toepassing op „een modern en meer abstract
leven" van het „procédé" dat Bertrand had aangewend bij de dichterlijk-beeldende
weergave „van het wonderlijk schilderachtige leven van vroeger tijden". Het was
inderdaad een technisch werkwijze, een procédé: een zo scherp mogelijke waarneming
van karakteristieke détails; een hergroepering daarvan volgens een zeer eigen manier
van zien; een weergave met alle middelen waartoe de taal aan beeldend vermogen
(klank, woordvolgorde, maat, rhythme, gebruik der leestekens) bij machte is; een
bijna wiskundig nauwkeurige samenstelling der zinsdelen; een uiterst verfijnde woord
keuze en dat alles als proza samengevat binnen het besloten bestek van het
vers. Aldus werden Bertrands „fantasieën van Gaspard de la nuit in de trant van
Rembrandt en Callot" in een meesterlijke stijlvorm gegoten.
Bertrands belangstelling vóór en be
moeienis mèt de proefnemingen en resul
taten van Daguerre, de uitvinder van de
fotografie, zijn bekend. Dit vastleggen, dit
fixeren van het vergankelijke, deze ver
duurzaamde verstarring van het levende
(hoe onwezenlijk-toverachtig, hoe spook
achtig bijna, moet het Bertrands tijdgeno
ten hebben toegeschenen) betekende voor
hem een techniek, die met zijn schrijfwijze
merkwaardig overeenkwam: ook hij wilde
de zicht- en tastbare wereld vèrbeelden tot
het buiten-werkelijke. Verzinkt hier niet
de eeuw, die de dichter Bertrand en de uit
vinder Daguerre scheidt van de schrijver
F. Bordewijk en de schilder A. C. Willink,
vrijwel in het niet?
Speelman en Korenharp
Twee romantici van zeer uiteenlopende
geaardheid de eerste met de nadruk op
het lyrisch-idyllische, de tweede geken
merkt door het schrikwekkend-fantastische
hebben „Gaspard" vertaald: Aart van
der Leeuw en F. Bordewijk. Vergis ik mij
niet dan is Van der Leeuws bewerking on
uitgegeven gebleven. Maar ook ongelezen
is er niet Bertrands fantasie voor nodig om
zich te kunnen voorstellen, dat de „speel
man" Van der Leeuw andere accoorden op
zijn lier zal hebben aangeslagen dan Borde
wijk op zijn „litteraire harp", die in „De
Korenharp, Tweede reeks" beginnende
met een keuze van vijftien vertaalde „ver
beeldingen van Casper van de nacht", tot
beeld-woord zijn geworden.
Kaleidoscopisch betovert de poëtische
taal van Bertrand een dood verleden tot
een wezenlijker werkelijkheid, een „sur-
realiteit" (zoals men het pleegt te noemen),
waaraan Bordewijks werk niet vreemd is,
al heeft onze overgangstijd („het worgend
beangstigende van dit leven onzer dagen",
schrijft hij elders) zijn blik op een totaal
ander levensschouwspel gericht. Men ver
gelijke de laatste versregel van Gaspard
(in Bordewijks vertaling) met de eerste
van zijn daarop volgende 69 prozagedich
ten:
„Ach(de mens, broos, spartelend
speeltuig hangend aan de draden der zin
nen; is hij niet een ledepop, verbruikt door
het leven en gebroken door de dood?"
aldus Bertrand.
En dan, één bladzijde verder, Bordewijks
verbeelding: „De Haven, Documentaire.
Wat wij zagen: vlakke meetkunde der
kraanfiguren met zwart pijpkrijt getrok
ken op het kardoespapier van de Januari-
hemel. (De haven namelijk van Rotter
dam, „eer de Fielt hem het hart uit de bast
sneed."
Volkomen verschillend en ongelijkwaar
dig van opzet, strekking en montuur (of
montage?) volgen dan 68 „verbeeldingen",
uiteenlopend van anecdotisch geval tot
„surrealistische fantastiek", van ironische
fopperij tot hoogst-realistisch ooggetuige-
verslag, van woordacrobatiek tot angst
bezwering.
De schrijver Bordewijk vertoont zich hier
in velerlei hoedanigheden. Als een fakir
verstoffelijkt hij het geheimzinnige (en om
gekeerd), als een apocalyptische ruiter
stapt hij, kaarsrecht-gezeten, de arena der
menselijke bezetenheden binnen, als een
rinkinkelende nar noodt hij zijn gasten aan
het feestmaal van hongerige demonen, als
een jongleur met zeer expressieve middelen
van een ongewoon woordgebruik bespeelt
hij een soort taalkundig orchestrion (van
hoogst eigen vinding) in de rouw- en feest
zaal des levens, spookachtig beschenen door
gloeilichtjes uit onder- en bovenwereld.
Dan is hij de taai-alchimist, op zoek naar de
steen der wijzen, naar het goud van het
ontraadselende woord, hét woord: „Het!
Wat kon dat wel zijn? Het woord, het ac-
coord, het teken, clat mijn leven eensklaps
vanuit het tweedimensionale zou herschep
pen tot eindeloos perspectief?"
In Bordewijks werkplaats
Terwille daarvan werkt hij met kolven
en retorten, waarin wonderlijke en onheil
spellende, zoete en giftige kleuren verschie
ten. Het sist, borrelt en knistert in zijn
werkplaats, aan de wanden waarvan,
schijn-levend als op een film, schimmige
gedaanten („zwervelingen") voorbijtrek
ken. Hier worden op koud vuur fantasieën
en nachtmerries, gedachtenassociaties en
lyrische motieven, mensen en dingen, sym
bolen en symptomen, gemengd. En wat er
als neerslag te voorschijn komt, is een ge-
ADVERTENTIE
Iedere dame is verwend met
SANTPOORTERPLEIN - TELEFOON 19706
HAARLEM
ZATERDAG 1 DECEMBER
Stadsschouwburg: ..De bruiloft van Figaro"
(Nederlandse Comedie). 8 uur. Gem. Con
certgebouw: Gymnastiekvereniging „Bato",
uitvoering onder de titel ,.Zo gaat het", 8 uur.
Spaarne: „Een gevaarlijk individu", „Ont
maskerd", 14 j„ 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
(deze week gesloten). Rembrandt: „Weg-
piraat no. 1", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Palace:
„In de schaduw van New York". 18 j., 7 en
9.15 uur. Luxor: „De poppen aan het dansen",
alle leeft., 7 en 9.15 uur. City: „De vlucht
naar het paradijs", alle leeft., 7 en 9.15 uur.
ZONDAG DECEMBER
Stadsschouwburg: „De bruiloft van Figaro"
(De Nederlandse Comedie), 8 uur. Luxor:
Zondagmorgenvoorstelling „Ali Baba en de
veertig rovers", alle leeft., 11.30 uur. Rem
brandt: Zondagmorgenvoorstelling „Rigo-
letto", 14 j„ 11 uur. Bioscopen: Middag- en
avondvoorstellingen.
MAANDAG 3 DECEMBER
Rembrandt, Palace en Luxor, 2, 4.15, 7 en
915 uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur.
Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. (Zie program
ma van Zaterdag).
heimzinnige stof, een fixatief: één ban-
woord van de tovermeester, en het bewe
gelijke tafereel staat verstokt en verstijfd,
als een momentopname, vastgelegd door
zijn woordfixatief inderdaad een photo-
grafiek, een beeld-schrijverij, een ultra
moderne of modernistische tegenhanger
van Bertrands romantisch-daguerreotypisch
prozagedicht.
Overdreven gekenschetst? Eén voorbeeld
dan: het prozagedicht „Droom". Bergkam
men „tegen de matglazen ruit van de
hemel". Een gids en een geleide. Een bijna
ontvolkt dorp, waar „een euvele herberg"
uit het Niets verschijnt en daarin weer ver
dwijnt. Daarbinnen „de holle stilte en het
licht, zeer diep, zeer geel", en gangen „waar
het vocht onzeekre tekens had geschreven".
De beide zwervers hoorden „hoe in de ge-
kamerten de ijzeren luiken naar beneden
schoven". En dan, nadat ook de voordeur is
dichtgeklikt „als een brandkast", deze slot
zin: „Het licht werd van een uiterst geel,
een absoluut verblindend geel."
Is dit wat Poe noemde „het afschuwwek
kend oplichten van de sluier"? Het plotse
ling schrikbarend-reëel-zién van het aller
gewoonste? Is het Bertrands „procédé",
toegepast zoals Baudelaire het zich voor
nam te doen, maar niet dééd in zijn weer
galoze kleine prozagedichten op „een
modern en meer abstract leven?" Een hui
veringwekkende foto-montage in woorden
van een overgangs-, een ondergangstijd?
Dit gesteriliseerd romantisme, deze con
struerende schrijf kunde, is kunstig. Maar
is dat werkelijk nog kunst?
C. J. E. DINAUX
J. F. Bordewijk: „De Korenharp, Tweede
Reeks". (Nijgh en Van Ditmar N.V., te Rot
terdam en 's-Gravenhage).
ADVERTENTIE
Geëtaleerd
GOTHIEK HUISKAMER
AMEUBLEMENT
ƒ745—
COMPLETE WON1NCINRICHT1NO
Barteljorlgstr. 13-17 - Haarlem Te!. 13915
Naar het ANP verneemt, komen heden
middag enkele Nederlandse en Belgische
ministers in Ulvenhout bijeen voor be
sprekingen in. Benelux-verband.
Van Nederlandse zijde zouden de mi
nister van Economische Zaken, prof. dr. J.
R. M. van den Brink en de minister van
Financiën, prof. mr. P. Lieftinck aan deze
besprekingen deelnemen.
Men neemt aan dat deze de Belgische
uitvoerbelasting tot onderwerp hebben.
Maandag 3 December geeft de Neer-
bosch-oudwezen-Vereniging afdeling Haar
lem een St. Nicolaasfeest voor de kinderen
der leden in het gebouw der C. J. M. V. in
de Lange Margarethastraat. Ook ligt het in
de bedoeling om Maandag 24 December het
Kerstfeest te vieren voor de leden der N.O.V.
in hetzelfde gebouw.
ADVERTENTIE
moquette
49.50
Prijzen vanaf
handweef
14.20
kelim
35.—
(rookstoelkussens)
verend half verend nopkussens
43.85 35.75 15.50
GROTE SORTERING KLEINMEUBELEN
GROOT SPECIAALHUIS
GED. OUDE GRACHT 108 - HAARLEM
TEL. 17165
De binnenstad met de Marlet in Middelburg. Op de foto is duidelijk te zien dat de
wonden, door de oorlog geslagen, langzaam maar zeker helen.
(Luchtfoto KLM).
Het was mij ter ore gekomen dat de Dis
trictscommissaris een inspectiereis ging ma
ken op de Saramaccarivier en dat een met
ons bevriende musicus hem vergezellen
zou. Tot mijn verbazing ontwaakte in mij
Toen wij de artike
len over het Stadhuis
schreven, beloofden
wij later nog aan
dacht te schenken aan
het Pand en het Prin
senhof. Daarbij ko
men veel herinnerin
gen aan het klooster
der Predikheren of
Dominikanen, dat in
1286 in de tuin van
het vroegere jachtslot
van graaf Willem II
[de kern daarvan vin
den wij terug in ons
Stadhuis) gebouwd
werd, naar voren.
Toen de kloosters
in onze stad werden
opgeheven, verviel
dit klooster (evenals
de andex-e) aan de
stad. Een gedeelte der
gebouwen werd bij
het Stadhuis getrok
ken. In een ander
deel werd in 1596 de
gemeentelijke Biblio
theek (de grondslag
daarvan was de
kloosterbibliotheek)
ingericht. Tenslotte
werd aan het einde
der 16e eeuw ook ter
plaatse het Prinsen
hof gebouwd. Haar
lem volgde in deze het
voorbeeld van ver
scheidene andere, ste
den om een gebouw
in te richten waar de
Stadhouder, als hij
op doori-eis daar ver
toefde, te overnach
ten. De Pi-ins maakte
weinig gebruik.
Een kloostergang die naar de tuinkant nog open is.
daai-van evenwel
Vandaar dat in de 18e
eeuw op het Prinsenhof vergaderingen van
gilden gehouden werden. Ook hadden er
toen verkopingen plaats.
Bij die verbouwingen van het klooster
is veel gesloopt. De kloosterkex-k, die op de
hoek van het tegenwoordige Prinsenhof,
hoek Jacobijnestraat, gestaan heeft, werd
aanvankelijk vei-bouwd tot prinsenwoning,
maar bij de in de 18e eeuw uitgevoerde
verbouwing bleef daaiwan niet veel meer
over dan een muur. Daarin kan men nog
de „kloostermoppen" zien, die daarvan het
bewijs levei-en.
De smalle kloostertrap is nog de énige
toegang tot de Bibliotheek. "Vroeger had
men een vrij gezicht op het mooie wentel
trapje en de drie faaie bogen, die de trap-
opgang en de daai'naast gelegen deur en
gang omsloten, maar nu het portaal ver
vangen is door een smalle gang, ging dit
uitzicht verloren.
In het (nu opgeheven) tijdschrift „Bui
ten" heeft de Haarlemse historicus A. Loos-
jes in 1920 er voor gepleit het Prinsenhof
en het Pand zoveel mogelijk in de oude
toestand te herstellen en het dan uitslui
tend te bestemmen tot huisvesting van de
Bibliotheek en Openbax'e Leeszaal. De
kloosterhof zou, aldus zijn uiteenzetting, in
oude glorie hersteld moeten worden. Dat
wil zeggen: de Kruisgangen, waarvan er
nu twee door een muur zijn afgesloten, bij
de gebouwen trekken, weer openbreken en
ook van de smerige kalklaag ontdoen, zo
dat de mooie oude steenkleur weer in het
gezicht komt. Verder ook alle gebouwen
die uit de oude tijd gedeeltelijk gespaard
zijn gebleven o.a. de oude kapittelzaal
van het klooster in de Pandpooi't, die des
tijds gebruikt werd om brandweermate
riaal op te bex'genweer terugbrengen in
De trapopgang naar de Bibliotheek in het de oude toestand. En dan tenslotte tot de
Prinsenhof. Op de achtergrond ziet men uitbreiding van het Stadhuis ook te doen
de overdekte kloostergang, die nu als behoren de bouw van een nieuwe raads-
doorloop in gebruik is. J zaal, omdat de Statenzaal (waarin de raad
toen en ook nu nog vex-gadert) dan ver
bouwd kan wox-den, niet alleen om daar
door meer ruimte te krijgen voor de biblio
theek en leeszaal, maar ook omdat de gang
naast de zaal geheel moet worden opge
offerd, daar dit een der kloostergangen is.
De heer Loosjes schreef dit alles in een
hartstochtelijk gesteld pleidooi, waarbij hij
woox'den gebruikte als: „Haarlem moet
zich schamen!" Daax-op liet hij volgen: „En
moge niet alleen Haarlems vroede vaderen,
maar alle Haarlemmers, bij het aanschou
wen van de Pandpoort, hun gelaat met
zulke hindexdijke blossen overtogen gevoe
len, dat zij bij zich zelve zeggen: „Zo
gaat het niet langer".
Maar het is zo wel langer gegaan. Nu
schrijven wij 1951, dus er zijn sindsdien
31 jaar verlopen. In die tijd is er niet ge
zwegen. Ook mevrouw J. W. SterekProot
heeft, toen zij in 1942 het boekje „De his
torische schoonheid van Haarlem'' in de
Heemschut-serie schreef, gepleit voor een
x-estauratie van het Panel. Zij gewaagde
daarbij van „eeuwen van misbruik en be
schadiging".
Het plan van de heer Loosjes is niet
meer uit te voeren. De Bibliotheek en Lees
zaal moeten mettertijd van het Prinsenhof
verdwijnen, omdat de ruimte die zij nu in
beslagnemen gevoegd moet worden bij het
Stadhuis. Maar dat wil niet zeggen dat, als
de tijden weer eens gunstiger worden en de
gemeente kapitaalswerken kan uitvoeren,
ook al zijn die niet strikt noodzakelijk,
niet een plan kan worden uitgevoerd om
van het Pand en het Prinsenhof alsnog te
redden wat mogelijk is. Daartoe behoort
dan allex-eerst een vrij maken van de oude
kloostergangen en die dan ook „ontkal-
ken". Bovendien zijn nog verschillende ge
bouwen van het oude klooster na restaura
tie te gebruiken. Wij bedoelen o.a. de oude
kapittelzaal, die nu gebruikt wordt voor
opslag van meubelen en andere oude din
gen. Er wordt geklaagd over gebrek aan
ruimte in het Stadhuis. Het gedeelte van
het Stadhuis dat aan de Pandpoort grenst
is thans erg hokkerig, zodat het voor wei
nig te gebruiken is. Door een verbouwing
is er evenwel veel meer van te maken en
als dan tevens daarbij gezorgd wordt dat
de restanten van het klooster daarin een
behoorlijke plaats krijgen, is veel gewon
nen. C. J. VAN T.
De oude poort die toegang gaf tot de
kloosterhof. Boven de ingang is een nis
waarin vroeger een heiligenbeeld stond.
Beneden zijn de zandstenen weggehakt.
Dit is in de Franse tijd gedaan, omdat de
ingang te $mal was om de kanonnen, die
op de kloosterhof gebcryon werden, door
te laten.
een mijzelf tot nu toe onbekende onder
nemingslust. Ik bel de commissaris op, ik
merk enige aarzeling aan de andere kant
van de draad. Ik ga naar hem toe, ik dring
aan, ik vermurw hem, ik mag mee! Antoi
nette echter niet, want het is mannenwerk,
het is geen gekheid, het wordt slapen in
hangmatten, gespannen tussen twee bomen
in het oerwoud. Het oerwoud, dat wil zeg
gen, slangen, tijgers en zulke gruwelijke
dingen meer. Wij zullen dagenlang varen
en tegen stroomversnellingen optoi-nen; wij
zullen alle mogelijke flinke en avontuur
lijke dingen doen!
Ik doe met Antoinette, die de winkels
hier maar al te goed kent, inkopen: schoe
nen geschikt voor het oerwoud, een zak
mes met alle mogelijke rare dingen eraan,
blikjes soep en ik vergeet niet een kx-uik
„schavuitenwater" (het woord is van
Kronkel) mee ie nemen. Alles wordt zoi-g-
zaam door Antoinette in de geliefde reistas
verpakt en ik sta in het mij nu vertrouwd
geworden oerwoudcostuum geheel gex-eed
als de commissaris mij komt halen. Wij
f?x dit en enige volgende artikelen uit
Suriname vertelt de beeldhouwer Mari
Andriessen, die tegen Kerstmis in
Haarlem terug hoopt te zijn, over zijn
tocht door het oerwoud op de Sara
maccarivier.
rijden snel, met helmhoeden op, pijpen in
de verbeten gezichten, naar Zanderij, waar
wij overstappen op de goudtrein, want de
„di'aisine" rijdt die dag niet. Nu moet u
vooral niet denken dat de „goudtrein" zo
iets als de Pullman is, integendeel, maar
hij heet nu eenmaal zo omdat de lijn werd
aangelegd in verband met- het goud dat
men hoopte te vinden in het gebied ten
Zuiden van Kwakogron.
De commissaris is niet alleen een hoog
geplaatst ambtenaar, maar ook een harts
tochtelijk natuurliefhebber; hij heeft de
rivieren vele keren bevaren en grote voet-
x-eizen door het oerwoud gemaakt. Hij kent
en houdt van de bosnegers, de flora en de
fauna. Onze musicus ziet er uit als een
kruising van Schubert en Charlie Chaplin
en alles wijst erop dat wij het best met
elkaar zullen vinden. Er zal zich in Kwa
kogron nog een dokter met een Javaanse
bediende bij ons voegen, die de volgende
dag met de draisine komen. Wij maken
kennis met de man die de commissaris op
zijn tochten vergezelt en die zal blijken
zijn gewicht in goud waard te zijn. Wij
noemen hem Christoforus; hij is een oude
Balattableeder, kent het oerwoud door en
door, leefde soms, uit hoofde van zijn be
roep, een maand of negen in volstrekte af
zondering in het woud, maar is nu hulp
agent van politie, heeft een platte pet mei
het rijkswapen op het gebruinde hoofd en
een koppel met revolver om. Hij denkt aan
alles en weet overal raad op; hij spreekt
de taal der bosnegers, vloeiend en ik ge
loof dat wij, zonder hem, jammerlijk te
gronde zouden gaan! Er lopen hier een
vijftiental donkere athleten rond met len
dendoekjes en de zogenaamde Kamisa om,
een meestal bont gekleurde doek die, op de
linkerschouder vastgeknoopt, schuin af
hangt tot halfweg de dijen. Dit zijn de
mannen die ons roeien zullen.
Die middag bestijgen we, geëscorteerd
door Christoforus en een met een houwer
(een soort klewang -van ongeveer een
halve meter lang) gewapende djoeka een
heuvel. Onze musicus die wij Schubert
zullen noemen, heeft ongeschikt schoeisel
aan en glijdt telkens uit, baadt in het zweet,
maar zijn aangeboren humor laat hem niet
in de steek. Als we in het broeiend hete
bos voortstrompelen over wortels, rottende
bladeren, tussen lianen door, hijgt hij „wat
zal- 't hier 's winters mooi zijn!"
Wij brengen de nacht door in een leeg
staand huisje, maar slapen slecht, want
alle honden en hanen van Kwakogron
hadden zich verenigd zo hard mogelijk te
blaffen en te kraaien! Ook hoor ik nu, in
de verte, een geluid waar ik zo benieuwd
naar was de brulapen. Het is of de hel
is losgebi'oken, of er een oi'kaan opsteekt,
of alle gekwelde en kwelgeesten uit de
onderwereld gekomen zijn en huilend door
het bos stormen: een wanhopig, woest ge
huil dat en dat is het ergste iets mense
lijks heeft, iets van verdoemde zielen die
Wetende dat Sinterklaas veel van muziek
houdt, heb ik de goede man dezer dagen
eens onbescheiden aangesproken. Het
trof eigenlijk toevallig: hij stapte juist van
zijn paard op de hoek van een straat,
waarin ik mij omstreeks middernacht op
weg naar huis bevond. Hij was heel vrien
delijk en wist zich te herinneren, dat ik
hem een paar jaar geleden geïnterviewd
had. Hij wilde met genoegen even lopen
pi-aten, nu hij juist een vermoeiende tocht
over vele daken had gemaakt. „Het is nu
weer iets gemakkelijker op de daken, om
dat er minder radio-stokken en draden zijn
dan enige jaren geleden", merkte hij op.
„Overigens is er veel handigheid nodig om
kinderen, die hun schoentjes bij een radia
tor van de centrale verwarming zetten, te
bereiken. Pieterman echter is slim en weet
overal raad op; daax-om ontgaat mij niets.
Zo kan ik mij houden aan de oude af
spraak: wie zoet is krijgt koek, wie stout is
de gard.
„Kunt u de kinderen werkelijk goed
horen zingen daar boven in de lucht?"
vroeg ik. „Ja zeker", zei hij, „ik heb goede
oren en het moet al erg waaien als mij iets
ontgaat. En ik wil ze juist graag horen
zingen. Soms zegt Pieterman: ,Sinit, hier
zingen ze niet, en 't is toch pas half zeven".
Ik zeg dan: breng de boodschap maar naar
beneden, dat ze wat aardigs voor me moe
ten zingen; als 't nu niet meer kan, dan
toch 't volgende jaar".
„De oude liedjes gaan u dus niet ver
velen?" „Wel neen, integendeel, ik hoor
ze altijd graag. U weet toch dat ik eigen
lijk buiten de tijd, hoewel niet buiten de
ruimte sta. Voor mij is niets ouderwets; en
mooi of niet mooi is geen kwestie voor mi.p
Ik luister niet als een modern paedagoog,
ik ben een oude bisschop en Pieterman
zegt: „U is net een kind. Ik zeg wel eens
aan een vader, die mij een beetje wan
trouwend aankijkt en mij waanwijs naar
de deur geleidt: „U moet de legenden over
mijn leven in oude tijden maar goed lezen
en vooral goed meezingen met de kinderen,
dat is gezond voor u". Weet u dat ik eens
een briefje in een schoen vond, waarin een
vader alvast in mijn naam klaagde over de
ongehoorzaamheid van Jantje? De kleine
jongen had er (waarschijnlijk de volgende
morgen heel vroeg) onder gekrabbeld:
Sint, het is heus niet zo erg en ik zal van
avond heel hard zingen. En jawel hoor,
's avonds hoor ik hem en hij overstemt zus
en Pietje en 't pianospelen van zijn moeder.
En na het eerste couplet zei Jantje: vooruit
Vader, ziixg nou mee. En vader staat op en
bromt een octaaf lager mee. Toen het afge
lopen was. zei vader: „Zeg Jan, wees jij
nou eens een gehoorzame jongen en vraag
jij nou Sinterklaas of hij nog andere liedjes
kent, want het is toch leuk zo samen te
zingen".
Ik had 't natuui-lijk gehoord en ik wist
precies wat ze kenden. Toen ik op de vijfde
December 's avonds verscheen, had ik de
Sinterklaasliedjes van Philip Loots meege
bracht. U kent ze wel; het zijn de aardig
ste die ik ken. Nou, dat was een verrassing.
Kijk, zei moeder, die tweede is met bege
leiding voor 4 handen. „Asjeblieft", zei
Jantje, „vader wees nou gehoorzaam en
speel met moeder a 4 mains ,dan kunnen
wij het meteen probex-en". Vader moest zijn
bril schoon maken, ging in zijn handen
wrijven, moest een stoel zoeken die er al
stond, keek op zijn horloge, moest zijn
pijp uitkloppen, zijn neus snuiten, wou
links zitten en toen weer rechts zitten. Toen
zei Pieterman (die erg veel op een oom
leek) ,het is niet gemakkelijk om gehoor
zaam te z.ijn". Waarop Vader goedmoedig
iets bromde en moeder aanzocht, het samen
maar eens te proberen. En ik heb toen in
weerwil van baard en snor, meegezongen,
want ik vind die liedjes van Loots on
onweerstaanbaar aardig".
„Hebt u ze misschien zelf indertijd bij
de componist gehooid", vroeg ik. „Ja ze
ker", antwoordde hij, „dat was in Haarlem
en ik zie nog Philip Loots met een sigaar
in de mond aan de piano en zijn vier blonde
dochtertjes bij hem met haar moeder sa
men en dat zong en danste dat het een
lust was. Ik heb aan de familie van Jantje
toen uitgelegd dat er op het tussenspel in
no. 2 een dansje gemaakt kan worden. „Zal
ik wel even voordoen", zei Piet en dat von
den ze allemaal erg leuk: ik kan vanwege
mijn pontificale situatie niet goed mee
doen, maar met mijn staf kon ik enige in
stemmende beweging maken".
„Maar nu moeten we de daken op", zei
Pieterman en ik nam dus afscheid zeer vol
daan, want over die liedjes van Loots had
ik de goede Sint nu juist willen spreken.
HENDRIK ANDRIESSEN
In de binnenkort te houden vergadering
van de gemeenteraad van Haarlem zullen
voorstellen aan de orde komen grond uit
te geven voor de vestiging van industrieën
in de Waarderpolder. Het betreft twee
grafische bedrijven. Bij het gemeentebe
stuur zijn verzoeken ingekomen van de
Grafische Industrie te Heemstede en van
de drukkerij Vernhout en Van Sluijters,
thans gevestigd op de Bakenessexkracht
om grond beschikbaar te stellen.
ADVERTENTIE
reOOCCOCCODOOOCrXXXXXXXy>COOC)CCCOCCOCCOCOCOOOOCCOCCOOOOG;
Regenjas „Army kleur", ook
voor jongens, v.a
„Rummy" zelfbinder, moderne
strepen, zware zijde, in doos
Overhemd, vast Trubenijsboord
van 8.50
Wollen vesten, effen en twee
kleurig, zonder mouw, v.a.
met lange mouw v.a
37.50
3-95
22.50
15.—
20—
Gen. Cronjéstraat 4244
Haarlem
Tel. 15438
hun vertwijfeling uitgillen. Daarbij voegen
zich nog de kikkers, die bedriegelijk een
zaagmolen imiteren. De op alles raad
wetende Christoforus geeft op onze klach
ten met een bedremmeld gezicht te kennen
dat hij hier machteloos tegenover staat.
MARI ANDRIESSEN