Dichterlijk doodverdrijf
Aziatische muzikale
klanken van nu
Discipline
Hoornik en zijn tijdgenoten
De kerk in Spaarndam
OVER MUZIEK
boöa|W
a
le klas merken
Nieuwe uitgaven
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
^cmeefT^"
Agenda voor Haarlem
DOBBELMANN
lekker man
Koningin Juliana zal
Kingston bezoeken
„Het Witte Schaap
Floresstr.15 H^rlemfe!.
Veerboot ramt aanleg
steiger te Breskens
Na kolen, staal en leger:
De landbouw
Schoonheid in Haarlem en omgeving
ZATERDAG 9 FEBRUARI 1952
OPGEGROEID geduren.de een schijnvrede, volwassen geworden onder het schrik
bewind van een naderstuipend geweld, steeds benauwender ingesloten door een
ontzielde en ontzielende wereld, droeg de dichtergeneratie die omstreeks 1935 aan
het woord kwam Ed. Hoornik, Gerrit Achterberg, Bertus Aafjes, Vasalis, Gerard
den Brabander, Jac. van Hattum het verderf van de tijd als een brandmerk in
zich om. Dichters mogen, naar het woord van A. Roland Holst, waar en wanneer dan
ook de uitverkorenen zijn bij wier geboorte de deur kierde op de tocht der eeuwen,
aan de wieg van déze jongeren grijnsde de dood, in hun kinderkamer loerde de angst
en bij hun intrede in het maatschappelijk bestel wachtte hun de ontreddering. De
ervaring had hun geleerd wantrouwend en waakzaam te zijn, ongelovig en eenzelvig.
Waar was er voor hen één onbedreigd hoekje gronds waar zij konden wortelen? Waar
was er gehoor voor hun aanklacht, hun profetie, hun bekommernis? Waar begrip voor
hun wanhoop en verlangen, hun gekwetste tederheden en hun tragische ontgoocheling?
Marsman, tien jaar ouder, kon nog
stormlopen en als een toornige halfgod
zijn ban-bliksem slingeren naar het be
tonnen bastion der zelfgenoegzamen waai
de Dood pijpt en de Satan de balg blaast,
hij kon als één dier ontembaren met zijn
laatste dichteradem de creatieve geest
aanroepen die „zweeft boven déze zee", hij
wist dat hij zou zinken als zijn lied niet
klonk. En hij zonk. Zijn dood was een
symbolische dood, die grootscheeps de
mens nam aleer de dichter, rampzalig ver
raden, zou bezwijken aan zijn vereenza
ming. Hem bleef bespaard wat een grijze
dichteres, die haar dichterschap waagde
aan haar onwrikbaar sociaal ideaal, over
de lippen moest komen: Henriëtte Roland
Hoist's dichtregels „ik zocht een klankbord
en ik vond er geen; de harten, die ik aan
riep, bleven steen".
Vonken en water uit steen
Zo tekent zich tegen de duistere achter
grond der actualiteit de situatie af waartoe
de dichters van de derde generatie na
„Tachtig"gedoemd waren, zo vertoont zich 't
menselijk-dichterlijk aanschijn van deze
„ontgoocheld geboren" jongeren, in de tien
opstellen door één hunner, tot in het merg
van zijn dichterschap door het alomtegen
woordige onheil geraakt, in een decennium
geschreven en nu gebundeld Ed. Hoor
nik. Hij en zijn tijdgenoten sloegen uit dat
steen der harten niet enkel vonken, maar
bij genade ook het water van een
klinkklare, gloednieuwe poëzie. Terugge
slagen op hun werkelijkheid, gekooid door
de terreur van de tijd, afgesneden van elk
heil buiten de wereld, waaraan een ouder
dichter als Roland Holst in visionnaire
verheldering verlossend deel kon hebben
(hoewel vaak en steeds méér vervuld van
angst „ver van zichzelf te sterven"), vleu
gellam bijna, ademden ze de dode dage
lijkse dingen geest en leven in, bezielden
ze de dode materie, door haar in hun ver
zen poëtisch op te nemen. Dat was het
wonder van hun poëzie: hun overwinning
op het levenloze, op de dood.
Waar ook Hoornik zichzelf, zijn angsten
en verlangens, toetst aan zijn tijdgenoten,
waar hij „want ieder hart verlangt ge
meenzaamheid" ook gaat en aanklopt
en naar weerklank luistert, één vindt hij
op al zijn wegen, één hoort hij in alle
stemmen: de dood niet als mysterie,
maar als dagelijks gezel, als dubbelgan
ger alle kunst wil eeuwigheid, „wil
diepe, diepe eeuwigheid". En daar is de
tweespalt, de afgrond, de tragiek.
Wie zo lichtvoetig ging als Aafjes, zo in
het rijk en vol genot der zinnen, zo hei
dens-argeloos, zo speels-verrukt, voelde
heimelijk als een grote angst hoe lood
zwaar hij omlaag getrokken werd door het
aards-vergankelijke, hoe moe, hoe arm en
ontledigd hij was na iedere terugval uit
zijn opvlucht, tot de Egyptische konings
graven hem in het groot geheim namen:
dat iedere kunst doodverdrijf is,, een wor
steling met het Niet, een gevecht inder
daad op leven en dood, een creatief-erva-
ren bevrijding, een aanraking met de
eeuwigheid.
Niet meer dan een aanraking? Hoornik
hoort Achterberg en in Achterberg zich
zelf: zijn samenspraak uit gemis waarin
hij het is die vraagt en antwoordt; de sa-
ADVERTENTIE
Acht kleuren, één prijs28 cent
ZATERDAG 9 FEBRUARI
Stadsschouwburg:: ,,Wenn der Weisse Flie-
der wieder blüht" (Hoofdstad-operette), 8
uur. Bronsteeweg 76 (Heemslede): openbaar
huisconcert. 16.30 uur. Luxor: „Morgen is te
laat, 14 jaar, 7 en 9.15 uur. City: „Trommen
des doods", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Spaarne:
„De fluitende pijl", 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
Frans Hals: „Meisje ontvoerd". 18 jaar. 7 en
9.15 uur. Minerva (Heemstede): ..De man in
het zwart", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rembrandt:
„Show boat", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Palace:
„Ivoorjagers", 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 10 FEBRUARI
Stadsschouwburg: „Wenn der weisse Flie-
der wieder blüht" (Hoofdstad-operette). 8
uur. Brinkmann, Grote Markt: Humanistisch
Verbond, spreker dr. A. Saalborn, 10.30 uur.
Gebouw Cultura: Vrijdenkersvereniging ,.De
Dageraad", spreker Willem van Iependaal.
10 uur. Frans Hals: „Fondkleppers". 10.30
uur; „Meisje ontvoerd", 18 jaar, 2, 4.30, 7 en
9.15 uur. Rembrandt, Palace, Luxor, Spaar
ne: 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30, 7
en 9.15 uur. Minerva: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur
(zie programma's, agenda van Zaterdag).
MAANDAG 11 FEBRUARI
De Leeuwerik: Partij van de Arbeid, open
bare vergadering: onderwerp „De melksane-
ring", 8 uur. Concertgebouw: K.R.O.-parade,
8 uur. Overboslaan 17, Heemstede: Vereni
ging Tesselschade, vergadering, 2.30 uur.
Minerva: 2.30 en 8.15 uur. Rembrandt en
Palace: 2, 4.15 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 7 en
9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. City:
2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en
9.15 uur.
menspraak met de lijfelijk gestorven ge
liefde, die hij vers na vers bestendigt in
haar alomtegenwoordige duurzaamheid en
ontmoet in haar eeuwigheid, voor de
duur van een gedicht en langer niet: een
maal voltooid tot besloten doodsbezwering,
sluit het vers hem buiten, als aardeling,
als neergestorte Icarus. Hoornik luistert
wie kan dat beter dan hij naar de
diepste ondertonen van Nijhoff's poëzie,
waarin het vergankelijke, menselijk-onvol-
ADVERTENTIE
Ed Hoornik
komene, samenklinkt met wat van hoger
heil tot hem is gekomen: het aardse met
het hemelse, het donkere ruisen van het
bloed met de sirenenzang uit het buiten-
wereldse, Gods stem met het menselijk ge
luid. Dat is ook, in andere toonaarden
gezongen, Hoorniks dubbelmelodie, zijn
stem en tegenstem, die enkel in het ge
dicht als éne stem willen opklinken uit
het gemis in „dit menselijk bestaan".
„Schepsel Gods,
door duivelen bezeten"
In een cyclus van dertien elegische son
netten als bundel terecht (al
schreef hij wel eens een volmaakter ge
dicht) door de regering bekroond met een
reisbeurs heeft Hoornik het samenge
vat, „het menselijk bestaan", bovenper
soonlijk, als algemeen menselijk getuigenis
van het mensenleven zoals het zich in
zijn edelst verlangen omhooggericht, in de
ban van dit tijdsbestek tragisch-onmachtig
weer omlaaggetrokken voltrekt: de
mens, schepsel Gods en door duivelen be
zeten, eindig in het aardse, dingend naar
het hoogste, het tijdeloze; de mens, zwe
vende tussen leven en dood, vereenzaamd
in een wereld, een stad „zo uitgehold, zó
plotseling veranderd alsof het onheil net
heeft plaats gehad"; de mens, van het
leven gescheiden door een glazen wand
waarachter zich, onwezenlijk geluid
loos, het dagelijks spel afspeelt, hunke
rende naar gemeenzaamheid en van zijn
naasten zó vervreemd; de mens, met de
droom voorbij de laatste grenzen gaand en,
omlaagziend, falend, vallend, verzakend,
verradend; de mens aan het lichamelijk-
stoffelijke gebonden en toch, als nabe
staand daarin, gestorven al; de mens, naar
de aarde hongerend en dorstend en op-
strevend naar hoger peil, getekend en uit
verkoren, heen en weer gedreven tussen
het „hebben" der wereld en het „zijn" der
eeuwigheid. Een ,zijn", dicht Hoornik:
„Zijn is de ziel, is luisterenis wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken
en daarheen langzaam worden opgelicht"
in déze toon gezegd, gezongen, met een
levenseerbied en doodsbesef van een zo
grote innigheid als ik alleen gehoord heb
bij de mystische kluizenaar van Montag-
nola, bij Hermann Hesse, aan wie Hoornik
zozeer verwant is, ook daar verwant, waar
hij omschrijft wat hij als dichter waar
maakt: dat, al demonstreert de dichter
niet, hij trachten moet de mens uit zijn
verlorenheid en verlatenheid op te heffen,
hem zijn waardigheid te hergeven en „hem
terug te voeren binnen de gemeenschap
der bezielden van waaruit hij zijn inspi
ratie ontvangt". Dat is Hoornik, zoals ik
hem altijd verstaan heb.
C. J. E. DINAUX
Ed. Hoornik: „Toetssteen", opstellen over
poëzie van H. Marsman. A. RolandHolst, M.
Nijhoff, Jac. van Hattum, Bertus Aafjes. G.
Achterberg, Gerard den Brabander, Ed. Hoor
nik (Daamen N.V., Den Haag).
Ed. Hoornik: „Het menselijk bestaan".
(Gedichten) (N.V. Daamen, Den Haag).
Koningin Juliana zal tussen haar bezoek
aan New York en Washington een bezoek
brengen aan Kingston, aldus heeft de Ne
derlandse consul-generaal te New York,
mr. J. A. G. baron De Vos van Steenwijk,
bekend gemaakt.
Dit bezoek zal op 5 April worden ge
bracht tijdens het weekeinde, dat de Ko
ningin als gast bij mevrouw Eleanore Roo
sevelt hoopt door te brengen te Hyde Park.
Kingston herdenkt zijn driehonderdjarig
bestaan. Het werd in 1652 door Hollanders
gesticht, die de plaats Wiltwijck noemden.
Men verwacht, dat Koningin Juliana een
rede te Kingston zal houden.
yy
„Het Vrije Toneel" geeft Zaterdag 23
Februari in de Stadsschouwburg te Haar
lem een opvoering van „Het Witte Schaap",
met Cor Ruys in de hoofdrol. Dit is een
première voor Nederland.
De baten van deze voorstelling komen
aan de „Maatschappelijke Zorg voor
Zieken".
De bezinning in het Aziatische deel van
het Zuid-Oosten weerspiegelt zich ook in het
muziekleven. Dat blijkt onder meer uit de
„mode" om muziekscholen te stichten, in
allerlei plaatsen die min of meer van bete
kenis voor het culturele leven zijn. Deze
scholen richten zich deels, naar Westers
voorbeeld, op de vorming van een muzikale
élite, deels op de ontwikkeling van het
muziek'oesef van het volk. Maar dit aspect,
men mag wel zeggen: deze tegenstrijdigheid
in sommige opzichten, is niet het belang
rijkste, het toonaangevende conflict. Er is
een andere brandende kwestie, die niet het
onderwijs raakt als zodanig, dat is dus de
overdracht van de muziekkunst op een
zeker deel van de bevolking, maar die
raakt aan de positie van de muziek zelf,
gezien in het licht van de vele culturele
stromingen, die Azië doorkruisen.
Daar is vooral de penetratie van de Wes
terse toonkunst, bewonderd en geëerd,
overal waar Westers schoolonderwijs of
andere Europese vorming een plaats heeft
(of had). Het is niets bijzonders om in
China Schubert te horen zingenin het
Chinees. Om van huis uit vreemde drie-
en vierstemmige liederen, in het Westers
harmonische stelsel, te beluisteren, waar
ook in Aznë. De Italiaanse opera had onge
wild een bloeiend „filiaal" in Tokio, met
echte Japanse Butterfly's, onderhevig aan
Japanse rhythmiek en muzikale wendin
gen. De schoolmuziek van Indonesië be
stond grotendeels uit Westerse liederen,
zoals „Waar de blanke top der duinen".
en deze invloed blijft er zijn stempel op
drukken, ook tegenwoordig. Bach en Beet
hoven vinden vele enthousiaste beoefe
naars en menig Oosters student vond ten
slotte zijn weg naar een conservatorium in
Europa.
Maar evenzo enthousiaste beoefenaars
der authenthieke toonkunst van India, In
donesië, en andere landen ijverden voor
het behoud van de eigen muziek (en
toneeldans). En onder de druk van de
concurrentie, waaronder wij aanvankelijk
niet weinig het veld moesten ruimen, von
den zij de wegen en de vormen om wéér
of blijvend tot het volk te spreken. Niet
altijd even overtuigend waren hun argu
menten. Daar had men de verwestering
van authenthieke muziek, bedoeld om de
Westerlingen en hun culturele Aziatische
aanhang te overbluffen, soms zelfs om een
misplaatst minderwaardigheidscomplex te
lijf te gaan, waarin veelal meer lachwek
kends dan schoons school. De goede resul
taten hier en daar niet te na gesproken.
De Haarlemse musicoloog Bernard
IJzerdraat leider en oprichter van
het gamelan-orkest Babar Layar
maakt met steun van de stichting Cul
turele Samenwerking zijn tweede stu
diereis door de Indonesische Archipel.
Uit Djakarta stuurde hij ons de hierbij
afgedrukte beschouwing over de ver
houding van Oosterse en Westerse mu
ziek.
2<»50C<XCOOOOCCOOCIOOOOCCPOOOOCOCOOOOO<
Maar men zag toch ook wel in, dat men er
zo niet kwam.
Een streven, vooral in Indonesië, om een
nieuwe, minder locaal gebonden, eenheids
toonkunst te fabriceren, leidde tot enkele
experimenten, en daar blijft het voorlopig
bij, zonder veel beklijvend resultaat.
De scholen dan, die nu als paddestoelen
verrijzen, geven deze stroming duidelijk te
zien en wel in de vorm van een gericht
heid, hetzij op de authentieke toonkunst,
op de Europese klassieken, hetzij op bei
den. Daarnaast is er in Djokja bijvoor
beeld, waar overigens beide cultuurvor
men worden onderwezen, een kleine af
deling die zich geplaatst ziet tegen de op
dracht om te experimenteren en mis
schien, misschien een nationale, een nieuwe
al-Indonesische toonkunst „voor te schrij
ven". Een typisch staaltje van aanpassing
van de muzikale smaak aan het maatschap
pelijk streven.
Naast de reeds voor de oorlog bekende
muziek- en dansscholen, conservatoria zo
men wil, in India: zoals Shanteniketan,
Lucknow, Kalakshetra, zijn er nu verschei
dene bij gekomen, eveneens gericht op de
ADVERTENTIE
Van bovenstaande artikelen
Betaling in overleg
klassieke, authenthieke Indiase muziek en
dans. In Cevlon opent men dezer dagen een
school, voor Indiase en Ceylonse muziek.
In Indonesië is onlangs een conservatorium
voor Javaanse muziek te Solo geopend. Na
de recente stichting van de muziekschool
te Djokja wil men nog twee zulke scholen
openen, een in Bandoeng en een in Dja
karta. De laatste twee met een gelijk, alge
meen georiënteerd studieprogramma.
Ook mag men de specifieke dansschool te
Djokja niet vergeten, een school, die meer
het karakter van een vereniging heeft en
naar welk model reeds zovele andere ver
enigingen op het gebied van kunstbeoefe
ning en kunstonderwijs zijn gesticht. Voeg
hierbij het niet onbelangrijke didactische
werk van sommige omroepstations, nu
eens Westers dan weer Oosters, of in beide
richtingen, broederlijk tezamen, georiën
teerd en men heeft ongeveer een beeld
van de culminatiepunten der huidige stro
mingen.
Punten, die moeten dienen om de muzi
kale en danskunstige vervlakking, komen
de uit het super-Westen, via film en gra-
mofoon, tegen te gaan. Maar dat is een
utopische gedachte, die vooralsnog niet
richtdoel nummer één is voor de leidende
krachten der kunstscholen.
BERNARD IJZERDRAAT
De veerboot „Prins Willem I" die op het
ogenblik met de „Prins Hendrik" de veer
dienst Vlissingen-Breskens onderhoudt, is
Vrijdagavond met volle kracht op de aan
legsteiger te Breskens gevaren. De „Prins
Willem I" kreeg een groot gat in de voor
steven van 1 meter lang en 20 centimeter
breed, een halve meter boven de water
lijn. De veerboot moest uit de vaart worden
genomen voor reparatie, welke 3 a 4 da
gen zal duren. De „Prins Hendrik" zal nu
alleen de dienst uitvoeren, daar de vorige
week ook de derde veerboot van deze
dienst door een aanvaring onklaar is ge
raakt.
Als resultaat van de besprekingen, die
de Nederlandse minister van Landbouw,
S. L. Mansholt te Parijs heeft gevoerd
met de Franse minister van Landbouw,
Laurens en minister Pflimlin, is besloten
de landen, die bij de Raad van Europa zijn
aangesloten, bijeen te roepen voor een
conferentie over het plan voor een Euro
pese landbouwgemeenschap. Men ver-
wacnt, dat ook vertegenwoordigers van
Zwitserland, Portugal en Oostenrijk aan
de conferentie zullen deelnemen.
Wij geven hier een reproductie van een
foto van de Ned. Hervormde kerk in
Spaarndam, zoals die slechts weinig „ge
nomen" wordt. Vrijwel elke fotograaf laat
de kerk weerspiegelen in de gracht die er
naast loopt, maar dan mist men ten dele de
beplanting van het kerkhof en die maakt
het geheel juist tot een stuk intiem dorps-
schoon bij uitnemendheid.
Deze foto werd in de afgelopen zomer
gemaakt. Dat is aan het loof aan de bomen
duidelijk te zien. Maar dit is een gunstige
omstandigheid, want als er geen groen in
dit landschap zit, is het somber en komt
dit plekje niet op zijn voordeligst uit.
Er zijn ongetwijfeld nog mooiere
kerken in onze omgeving, maar het
Spaarndamse kerkje vormt zo'n echt geheel
met de omgeving (die elders ook wel
mooier te vinden zal zijn, maar juist deze
combinatie maakt het geheel zo onver
vangbaar). Geen wonder dan ook dat het
geheel op de Monumentenlijst staat.
Het kerkje is oud, maar ouder is de
grond waarop het staat. Vermoedelijk is er
in de 13e eeuw op de plek waar het Spaar
ne uitmondde in het IJ, al een vissers
dorpje geweest. In 1328 stond er al een
kapel, die tot de kerk van Haarlem be
hoorde. Die kapel is in 1517 door de be
ruchte „Zwarte Bende", die deze landstreek
onveilig maakte, verbrand. Op dezelfde
plek is toen een grotere kerk gebouwd.
Een eeuw heeft die kerk het evenwel niet
uitgehouden, want in 1626 werd zij door
•een storm geheel verwoest. De Spaarndam-
mers begonnen onmiddellijk de Staten
van Holland schonken daarvoor 1000 pond
een nieuwe kerk te bouwen en beloof
den elkaar er voor te zullen zorgen, dat de
nieuwe kerk de eeuwen zou trotseren.
De zorg was voldoende, want de kerk
staat er nu, na 325 jaar, nog.
Een in oud-Gothische letters geschreven
rijm boven de Zuidelijke ingang aan de
binnenkant der kerk herinnert aan de
stormnacht van 1626:
„Die oude swacke Kerk is 's nachts door
swaere vlaegen,
Van harden Noordenstorm gestort en
ineengeslaegen.
Dirck, Pieter, Abraham van Beaumont
leggen 't werk,
Een, twee en derden steen, 't beginsel
dezer kerk.
20 April 1627.
In 1664 is de kerk vergroot en wel aan
de Noordkant. Die aansluiting van oud en
nieuw is nog te zien.
Ongeveer 75 jaar geleden werden enkele
mooie koperen kronen, die een sieraad der
kerk waren, aan Engelse kooplieden ver
kocht (het vermoeden is dat die kronen nu
in een kerk in Londen hangen). Men kan
het de toenmalige kerkvoogden niet al te
kwalijk nemen, want zij hadden het geld
nodig om daarvoor een orgel te kopen.
„Een kerk kan beter kronen ontberen dan
een orgel" zo redeneerden de heren.
In 1927 is het 300-jarig bestaan van de
tegenwoordige kerk plechtig herdacht. Er
is toen een glas-in-loodraam geplaatst dat
dit feit voor het nageslacht heeft vastgelegd.
Het interieur van de kerk is sober, maar
juist daardoor mooi. Het behoort met de
kerken in Bloemendaal en Heemstede
tot het type kerken dat na de Hervorming
het eerst voor de
Protestantse ere
dienst is gebouwd.
Vermeldenswaard
is nog dat in de
kerk een eenvou
dig graf is van de
bekende water
bouwkundige Cru-
quius. Boven dit
graf is ook een
glas-in-loodraam
waarop dit feit is
vastgelegd. Cru-
quius was onder
andere schout van
Spaarndam.
Interessant zijn
ook de twee oude
scheepjes die in de
kerk hangen. Het
ene is een model
van een volschip
(fregat) dat de
naam droeg van
„Jonge Susanna
1794", het andere
is een klein bin-
nen-vaartuig. De
scheepjes werden
indertijd door twee
Spaarndammers
gemaakt, welk feit
er op wijst, dat
oudtijds Spaarn
dam belang had
bij de zeevaart
en de binnenschip-
perij.
Van de eerste muzikale gedachte van de
componist tot de laatst klinkende toon van
de uitvoerder, staat de muziek onder de
onzichtbare, maar onvermijdelijke macht
van de geest van orde. De erkenning van
deze geest is nooit een punt van twijfel
voor de echte musicus; zowel de componist
als de uitvoerder voelen instinctief de na
tuurlijke bestemming van de eis tot orde
ning. Er is overeenkomst, zelfs overeen
stemming tussen de détails van vormbe
paling bij het creëren van een motief en
de vaststelling van een vingerzetting bij de
voordrachtstudie van een muziekschool.
De echt-muzikale vakman voelt de spor
tiviteit van de discipline. Hij erkent de
geest van orde zelfs als een soort poëzie
waaraan hij zich toevertrouwt. Veel zelf
overwinning heeft hij niet nodig omdat hij
zich tot de beantwoording van de eis tot
orde geroepen voelt. Mocht hij zich ver
leid voelen tot nonchalance dan kan het
besef van verantwoordelijkheid ten op
zichte der prestatie hem tot bezinning
brengen.
De zelfstandige gestalte van het kunst
werk is de doelstelling van de musicus.
Dit geldt evenzeer de uitvoerende artis-
ten als de componisten, en het is van be
lang zowel bij détails als bij het geheel.
Een soort vrij uitleven van gevoelsbewe
gingen in de muziek leidt evenmin tot een
duurzame muzikale prestatie als het smij
ten met stenen tot de opbouw van een
huis. Componeren betekent samenstellen
en het uitvoeren van een compositie
noemt men terecht een herschepping, als
men hieronder wil verstaan het tot klin
ken brengen van het organisme van het
werk. Zowel de maker als de uitvoerder
zijn in zekere zin ondergeschikt aan het
werk. Zij weten beiden zeer goed dat zij
ergens voor te zorgen hebben, dat zij iets
nauwkeurig regelen moeten, omdat ten
slotte het werk zichzelf moet zijn en er
dan niets meer te bemoederen valt.
Het is niet waar dat een muziekstuk
een portret van de componist is en het is
ook niet waar dat de uitvoerder tot taak
zou hebben voor de klinkende gelijkenis
met de maker te zorgen. Het kunstwerk is
een portret van zichzelf en van niets an
ders. Er zijn alleen oorzaken en aanlei
dingen die tot het ontstaan en de her
schepping hebben bijgedragen, en het is
de geest van orde die de gedachten en de
handen leidt. Men meent wel eens dat in
het ene tijdperk der geschiedenis met
meer vrijheid, als het ware improviserend,
is gecomponeerd en uitgevoerd dan in het
andere. In zekere zin is dit waar, maar
welbeschouwd onderscheidt zich in alle
tijden het goede kunstwerk van de rest
cloor de mate van zelfstandigheid, laten
wij zeggen, van zelfbewustheid. De tegen
woordig maar al te veel gesmade roman
tiek heeft evenzeer schoon-geordende
werken opgeleverd als de zestiende eeuw
en de voordracht van composities uit de
negentiende eeuw is eveneens alleen goed
als alle willekeur vermeden wordt en de
vereiste orde van harmonie, melodie en
rhythme wordt gerespecteerd.
Het behoeft wel geen betoog dat een
muziekstuk geen product van huisvlijt,
van knutselarbeid is. De grote betekenis
van de geest der orde veronderstelt juist
een overmaat van gevoelens en gedachten
welke tot het innerlijk leven van de ar
tist behoren en waaruit de gestalte van
het werk moet voortkomen. Naar de mate
van veelheid en hevigheid dezer gevoelens
en gedachten stijgt de eis van de geest der
orde. Het ligt geenszins in de betekenis
van deze geest de felle bewegingen in
hoofd en hart te doden; het behoort tot
de adel der natuur een gestalte te forme
ren welke door vastheid van evenwicht
een zelfstandig leven zal kunnen leiden.
De natuur vraagt daartoe de discipline
van de mens.
De componisten in de zestiende en ze
ventiende eeuw hielden zich aan een zo
genaamde cantus firmus, een bepaalde,
dikwijls reeds bestaande melodie. Zij lie
ten ten eerste hun sentiment en hun mu
zikaal denken door die melodie inspireren
om volgens de innerlijke ontwikkeling van
deze melodie hun veelstemmige werk te
componeren (samen te stellen). Zij kon
den veilig doodgaan, het kunstwerk kon
blijven bestaan, omdat zij niet alleen een
nieuw leven hadden gewekt, maar dit
nieuwe leven een duurzame gestalte had
den gegeven door hun zorg voor het orga
nisme. En deze zorg voor het organisme
was onder meer gebaseerd op him respect
voor de cantus firmus.
In andere tijden lag het criterium voor
de orde in andere muzikale verschijnse
len, maar de houding van de musicus ten
opzichte van het werk blijft altijd dezelf
de en alleen zij die de noodzaak van zelf
standigheid en duurzaamheid niet begrij
pen wijken van de natuurlijke orde af. Zij
musiceren maar wat en hopen er zo gauw
mogelijk om geprezen te worden.
HENDRIK ANDRIESSEN
Het stemmige,
fraaie intérieur der kerk.
C. J. van T.
John Dreyfus: „The work of J. van
Krimpen; An illustrated record in
honour of his sixtieth birthday".
Joh. Enschedé en Zonen, Haarlem/
W. de Haan, Utrecht.
Moeilijk had men Jan van Krimpen's typo
grafische en calligrafische arbeid waardiger
tribuut kunnen bereiden dan dit fraaie ge
denkboek, zelf een sieraad van opmaak en
uitvoering, gedrukt in zijn eigen, gracieus-
zakelijke Romulus-letter. Hoe veelzijdig en
baanbrekend de arbeid van de begaafde
Heemsteedse ontwerper was en is, wordt
onstandig toegelicht in een voortreffelijke
analyse der aesthetische en functionele
kwaliteiten van Van Krimpen's boekletter
typen, vele van welke een welver
diende internationale faam verwierven. Het
prettige daarbij is, dat die analyse uitvoerig
getoetst wordt zowel aan de specifieke eisen
en normen der moderne boekdrukkunst als
ook aan Van Krimpen's eigen typografisch
credo, waardoor ook bij de leek begrip en
bewondering gewekt wordt voor deze meest-
gebondene aller kunsten èn voor Van. Krim
pen als een van haar prominentste beoefe
naars. Natuurlijk passeren ook diens overige
calligrafische voortbrengselen, die op perka
ment en in steen, in glas en smeedijzer zijn
vastgelegd, uitvoerig de revue, maar de na
druk ligt nochtans op zijn vruchtbare be
moeienis met de boekdrukkunst, welke hij
met zijn boekletters, bandontwerpen en op-
maak-ideeën tal van belangrijke diensten
bewees. Natuurlijk komen daarbij ook Van
Krimpen's relaties met de firma Enschedé,
die de ontwerper de gelegenheid schiepen,
zijn ideeën te realiseren, ter sprake. Een
bloemlezing van reproducties van zijn
schoonste geestes-kinderen besluit deze zeld-
zaam-fraaie uitgave, die ook buiten „vak
kringen" grote belangstelling verdient.
H. C.
Te Haarlem is een Friese vereniging op
Christelijke grondslag opgericht. Secretaris
is de heer I. van Popta, Iepenlaan 110 te
BloemendaaaL