HARTENDORP
De etsen van
Hercules Seghers
Wandelen onder water
Anno negentienhonderd
Het Teylershofje
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
De roman als historische fuga
Nederlandse moderne
kunst in Willemstad
Agenda voor Haarlem
Multatuli's sterfhuis
Jan van Riebeeck-
postzegels
BEELDENDE KUNST
Schoonheid in Haarlem en omgeving
ZATERDAG 16 FEBRUARI 1952
3
EVENALS HET MERENDEEL van zijn romans en dit te opvallender naarmate
hij zich klaarder bewust werd van zichzelf en zijn roeping als schrijver be
weegt zich de jongste roman van Theun de Vries.„Anna Casparii of het heimwee"
op tweeërlei plan, op een voor- en een achtergrond, waarvan dan de eerste tot
schouwtoneel dient van het eigenlijke „verhaal", van de roman als zodanig, terwijl
zich tegen de achtergrond, aangegeven in grote contouren, het historisch-bepaalde
tijdsbestek aftekent. Hiér dus, vlak voor de blik van de toeschouwende lezer, de
mens, als zelfstandig afgebakend wezen, in zijn bijzondere geaardheid en samen
gestelde verhouding tot zijn naasten en daar, op het achterplan, de sociale bedding, in
haar kronkelend verloop bepaald door de stroom der maatschappelijke, onpersoonlijke
gebeurtenissen. En waar de auteur van plan tot plan verbindingslijnen trekt, waar
de tendenz van de tijd beslissend tussenbeide komt in de levensloop der individuen,
verleent Theun de Vries aan zijn roman een derde afmeting, een uitzicht op verleden
en toekomst, dat men het sociale diepte-element van zijn historisch realisme zou
kunnen noemen.
Deze tweeledigheid stempelt de histori
sche werken van Theun de Vries niet
alleen tot romans en méér-dan-romans
tegelijk, ze bepaalt evenzeer het litteraire
gehalte van zijn creatieve resultaten.
Naai'mate immers het historisch beeld van
de tijd als algemene tendenz meer of min
der wezenlijk tot uitdrukking komt in wat
zich in het leven van zijn romanfiguren
menselijk voltrekt, moet zijn schriftuur als
kunstwerk meer of minder geslaagd wor
den geacht.
Al was te dien aanzien zijn succes wis
selend en niet steeds beoordeeld in
overeenstemming met de hoge eisen die de
auteur aan zichzelf stelde gemakkelijk
heeft Theun de Vries het zich allerminst
gemaakt. Menselijk bewogen door het
grootse tafereel van de machtige, mee
slepende dynamiek der eeuwen, met zijn
sociaal geweten daarenboven ten nauwste
daarbij betrokken, heeft hij zich met onbe
twistbare ernst en toewijding rekenschap
trachten te geven van de zin van dit
eindeloos worden, dit vergaan en ontstaan,
voor het historisch bestek waarbinnen wij
leven. Niet een willekeurige romanfictie,
niet de verbijzonderde psychologie van zijn
figuren was voor Theun de Vries primair
voor de bouw en strekking van zijn
romans maar zeer bepaaldelijk déze his
torische zin. Zo goed als het historische
detail geen illustratieve bijzaak maar een
constructieve noodzaak en de „achter
grond" geen décor maar een met spannin
gen van tegengestelde krachten geladen
werkelijkheid was, die zich in zijn roman
figuren ontlaadde.
„Het donker geslacht"
Men heeft „Stiefmoeder Aarde" en de
cyclisch daarbij aansluitende roman „Het
Rad der Fortuin" deze geschiedenis van
de ondergang van een welvarende zathe
en het geslacht der Wiarda's een „epos
van Friesland" genoemd. Gezien evenwel
binnen het brede kader van het latere
werk reikte de draagwijdte van deze epi
sche opzet verder dan het land van her
komst: het visioen, dat Theun de Vries
voor ogen stond toen hij in zijn jeugd
jaren met opmerkelijke vaardigheid het
prozafragment „Het donker geslacht"
schreef, duidde op méér dan het verval
van een boerengeslacht: dit stuk „natuur",
waaraan de Wiarda's hun levensdrift
en macht dankten, was, eenmaal getrok
ken binnen de kring der moderne „cul
tuur", prijsgegeven aan het voortschrij
dend proces der maatschappelijke veran
dering, dat in zijn actie geen domein des
levens ongemoeid liet.
Sindsdien heeft Theun de Vries de hori
zon van zijn verkenning verruimd en daar-
méé het schouwtoneel van zijn romans. In
breed-opgezette taferelen hebben de beide
eerste delen van de trilogie „1848" (waar
van het derde nog steeds op een uitgever
wacht) het bewogen, revolutionnaire mid
dendeel der vorige eeuw teruggeroepen
voor de geest, om van deze vloed en eb
der gebeurtenissen de zin af te lezen van
de nabije menselijke historie. Men kan
mét mij van mening zijn, dat De Vries aan
de voltrekking van dit proces zoals hij
het dialectisch-materialistisch ziet en
aan de heilsverwachting daaraan verbon
den, een litterair heel wat gavere vorm en
diepere strekking gaf toen hij, los van elk
historisch feitenmateriaal, aan zijn ver
beelding de vrije loop liet (in „Sla de wol
ven, herder"). Men kan ook, in tegenstel
ling tot de evolutiegedachte, nu aan de
historie een geheel andere, een metaphy-
sische zin toeschrijven. Maar blind voor de
betekenis, die de verkenning van het West-
Europese verleden heeft gehad voor de
verruiming en verdieping van Theun de
Als onderdeel van de culturele uitwis
seling tussen Nederland en Venezuela,
waarbij Curasao de belangrijke functie van
trait d'union vervult, is dezer dagen in
Willemstad de tentoonstelling geopend van
werken van tien Nederlandse moderne
schilders, die tevoren in Caracas was ge
houden. Als tegenprestatie zal binnenkort
in Amsterdam een tentoonstelling worden
ingericht van Venezolaanse schilderwer
ken. De Nederlandse expositie omvat vijf
tig werken, namelijk vijf van ieder van de
volgende schilders: Bram van der Leek,
Jan Sluyters, Charley Toorop, Jan Wiegers,
P. Ouborg, Charles Eyck, Edgar Fernhout,
Kees Andrea, Lex Horn en Carel Appel.
ZATERDAG 16 FEBRUARI
Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid" (Co-
media), 8 uur. City: „A song is born", 14
jaar, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De wraakne-
mer" en „Goudjagers van Nevada", 14 jaar,
7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Om het goud van
Nevada", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Rembrandt:
„Dokter Holl, 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Palace:
„Paniek in de ijsrevue", 14 jaar. 7 en 9.15
uur. Luxor: „Enrico Caruso", alle leeft.,. 7
en 9.15 uur. Minerva: „Telefoon voor u", alle
leeft., 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 17 FEBRUARI
Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid" Co-
media8 uur. Gem. Concertgebouw: „Pietje
Bell"-, 2.30 uur. Palace: Instituut voor Ar
beidersontwikkeling „Vier jaar later", 18
jaar. 10.30 uur. „Paniek in de ijsrevue", 14
jaar 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Ri-
goletto", 11 uur; „Dokter Holl", 14 jaar, 2,
4 15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Fondklep
pers", 10.30 uur; „Om het goud van Nevada",
14 jaar, 2, 4.30, 7 en 9.15 uur. City: „A song
is born", 14 jaar, 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uuh
Spaarne: „Goudjagers van Nevada", 14 jaar,
2 4 15, 7 en 9.15 uur. Minerva: „Telefoon
voor u", alle leeft., 2, 5.15, 7 en 9.15 uur.
Luxor: „Uit het leven van een bemind vorst"
11 en 12 uur; „Enrico Caruso", alle leeft.. 2
4.15, 7 en 9.15 uur.
MAANDAG 18 FEBRUARI
Gem Concertgebouw (tuinzaal): Voor-
dracht-avond Nel Oosthout, 8.15 uur. Rem
brandt, Palace: 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. City:
2 15 4 30 7 en 9.15 uur. Minerva: 2.30 en 8.1o
uur' Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
2 30 7 en 9.15 uur. (zie programma agenda
van'Vrijdag). Luxor: „Uit het leven van een
bemind vorst", 11 en 12 uur; „Enrico Ca
ruso". alle leeft., 2. 7 en 9.15 uur.
Vries' romankunst, kan men niét zijn
„Anna Casparii", de eerste roman die als
thema de „fuga van de tijd" inleidt, welke
De Vries zich voorstelt in een cyclisch
verband te schrijven, staat althans op een
hechter fundament, spreekt een bedacht
zamer en soberder taal, geeft bewuster en
daardoor zinrijker aan zijn figuren de
tweeledige betekenis van reële èn over
drachtelijke gestalten, dan het „Friese
epos", waarbij „Anna Casparii" sociolo
gisch aansluit als kleinsteeds en burgerlijk
standspendant van de „boerse" Wiarda's.
„Toekomstmuziek"
Bepaalde men zich tot wat zich op het
„voortoneel" afspeelt, de roman zou als
een aanvulling van vroeger werk het ver
val beschrijven van een Fries havenstadje
hier „Waddingen" en, als menselijk
spiegelbeeld van dit verkwijnen, de onder
gang van het geslacht der Casparii's: drie
broers: een scheepsbouwer, een koopman,
een nietsnut, en hun nichtje Anna, met
haar heimwee naar een vrije, lichte, men
selijker wereld (waar haar muzikaal talent
tot ontplooiing kan komen), waar naar
haar de weg wordt afgesneden door een
huwelijk, waartoe zij terwille van een
zakelijke relatie gedwongen wordt. Milieu,
zorgvuldig ingevlochten en treffende
details, het huiselijk leven, de intriges van
de kleine stad, het sociale aspect van de
tijd (opkomende arbeidersbeweging met
Troelstra's figuur op de verre achtergrond,
de beruchte „Hogerhuis-zaak", het eerste
sociale verzet, het* ontwakend sociale ge
weten, de macht van het concern)
zouden dan, als historisch toevoegsel, de
compositie verlevendigen tot een in hoge
mate boeiende historisiih-realistische
roman.
Benadert men „Anna Casparii" echter
van het tweede (sociale) plan. wil men in
dit stadje, dit geslacht, deze Anna, de ex
ponent zien van maatschappelijke ver
schuivingen, dan begint zich het onper
soonlijk beeld van de periode der eeuw
wisseling af te tekenen-, waarvan de scha
duw vér vooruitvalt. Zo althans, in het
schemerduister van haar gestorven heim
wee, verliezen wij Anna uit het oog. Haar
vooruitzichten schijnen slecht. „Waar gaat
het heen, wie weet het? Nauwelijks her
innert hij zich, vanwaar hij kwam"
Theun de Vries zal een „positiever" be
scheid willen geven dan déze woorden,
neergeschreven door een aan een eeuwig
bestel gelovende dichter door Goethe,
voor wie in de stroom van de tijd elk
ogenblik een eeuwigheid was.
C. J. E. DINAUX
Theun de Vries: „Anna Casparii of het
heimwee" (Deel I van „De fuga van de tijd")
(Van Loghum Slaterus, Arnhem).
Het Multatuli-Genootschap is begonnen
het bedrag bijeen te brengen dat nodig is
voor de aankoop van het huis te Nieder-
Ingelheim, waar Eduard Douwes Dekker
op 19 Februari 1887 overleed. Dit huis
wordt thans te koop aangeboden. Het ligt
dicht bij de stad Ingelheira op ongeveer
dertien kilometer van Mainz en heeft een
fraai uitzicht op de Rijn en de gebergten
bij Bingen.
In de gevel is een steen aangebracht, die
de herinnering aan Multatuli levendig
houdt. Blijkens officiële inlichtingen zou
het huis geschikt zijn als centraal punt
van Nederlandse Culturele voorlichting in
Duitsland.
Ter gelegenheid van de herdenking van
de landing van Jan van Riebeeck aan de
Kaap de Goede Hoop op 6 April 1652 zul
len van 14 Maart tot 15 April bijzondere
postzegels verkrijgbaar zijn, welke met een
toeslag boven de frankeerwaarde zullen
worden verkocht. Zij zullen tot 1 Januari
1953 voor de frankering geldig zijn.
De netto-opbrengst boven de frankeer
waarde zal dienen ter bestrijding van de
kosten verbonden aan de herdenking in
Nederland van de stichting der Kaapkolo
nie en de Nederlandse deelneming aan die
herdenking in Zuid-Afrika.
De zegels dragen de beeltenis van Jan
Riebeeck. De waarden en kleuren zijn 2
cent (+3 cent) violet-grijs; 6 cent 4
cent) groen; 10 cent 5 cent) rood en 20
cent (+5 cent blauw)
Festival van „Meesterwerken
van de twintigste eeuw"
In Mei zal in Frankrijk een groot festi
val worden gehouden onder de titel:
„Meesterwerken uit de twintigste eeuw".
Verwacht wordt dat hieraan onder meer
zullen deelnemen: de Weense Staatsopera
en het Weens Philharmonisch Orkest, het
Rias-orkest uit Berlijn, de Londense Co-
vent Garden Opera, het koor en orkest
van de Academia St. Cecilia uit Rome, het
New York City Ballet en het Symphonie
Orkest van New York. Er zullen opera's
van Benjamin Britten en van Dimitri
Sjostakovitsj worden opgevoerd. Igor Stra-
winsky zal een programma van zijn eigen
balletten dirigeren en ook zijn latere wer
ken ten gehore brengen. Als acteurs wor
den onder meer verwacht: Sir Laurence
Olivier, Vivien Leigh, Jean-Louis Barrault
en Michael Redgrave. Er zijn zestig voor
aanstaande schrijvers uitgenodigd, onder
wie T. S. Eliot, E. M. Forster, prof. Karl
Jaspers, André Malraux en Graham
Greene, om openbare besprekingen te
leiden.
ADVERTENTIE
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51
Telefoon 16990 - 17696 Spaarne 3
Haarlem.
Vanaf ƒ2.50 per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
ADVERTENTIE
Seghers' schilderijen zijn uiterst zeld
zaam. Een paar landschappen in het Rijks
museum en het Museum Bredius te 's Gra-
venhage vormen het weinige dat in open
bare verzamelingen behouden werd. Beter
gezind was de fortuin ten opzichte van de
zeldzame etsen, die tenslotte aan de ver
nietiging ontkwamen: de volledigste col
lectie berust namelijk in het Rijksprenten
kabinet te Amsterdam. Van de 66 erkende
etsen met 170 afdrukken bezit het kabi
net bijna de helft, welk kostelijk en uniek
bezit in 1950 nog werd uitgebreid met een
zeer zeldzame ets, het zogenaamde Rots
landschap met Scheepstakelage.
Het fascinerende aspect dat het etswerk
van Seghers behalve door de visionnaire
opvatting biedt, is gelegen in de kleur. Een
element dat tot dat tijdstip nagenoeg geen
rol had gespeeld in de grafische kunsten en
zeker nimmer op zo experimentele wijze
als medium was toegepast. Omtrent dit
wonderlijke kleurprocédé is ons niets over
geleverd, zodat we zijn aangewezen op een
onderzoek van de resultaten. Daaruit blijkt
dat Seghers zijn papier (als bij bovenge-
DE Marine oefent met het Davis-ontsnappingsapparaat in een Rotterdams zwem
bad. Als is de diepte daar gering, men leert zich onder water te bewegen en
wordt vertrouwd gemaakt met dit belangrijke reddingsmiddel, dat zelfs op behoorlijke
diepte alle kans geeft om uit een gezonken onderzeeboot terug naar de oppervlakte
te komen. Ik stond wat onwennig, enkel in zwembroek, aan de rand van het bassin,
maar ik lachte: het leek mij prachtig straks op de bodem in alle rust een wandeling
te maken. De chef van het duikbedrijf gaf zijn instructies: „Uitlaatventiel boven
water gesloten, onder water open!" Ik probeerde ze zo nauwkeurig mogelijk in me
op te nemen want te allen tijde zou ik drie meter water boven me krijgen.
„Trekt u hem nu maar aan", klonk zijn
bevel. Hij sjorde het apparaat vast en be
vestigde aan mijn beide zijden een stuk
lood. „Klaar voor onder water", lachte ik.
De chef ging door en reikte mij een bril en
een neusklem aan. Bij de toevoerslang
waarschulwde hij: „Op het mondstuk goed
bijten, vooral onder water". In zijn stem
klonk nadruk, doch het leek mij overbodig.
Nog steeds kwam deze oefening mij ple
zierig voor.
Ik was nu gereed om te duiken en ik
ging op voorzichtige manier langs het
trappetje het water in. „Stop", zei de chef,
„wij lopen hier niet, we springen". Zijn
reusachtige gestalte stond boven mij en ik
kon geen woord van verweer uiten want
mijn tanden klemden krampachtig op het
mondstuk. Nochtans, ik kwam terug.
Springen zou ik. Lachen deed ik niet meer
en het was enkel om mijn reis dat ik
sprong, zonder overdacht te hebben of ik
wel voldoende moed bezat.
Zo vertrouwde ik mijn welzijn aan het
Davis-apparaat toe, of duidelijker gezegd:
aan een zak die op mijn borst hing en een
De Regentenkamer. Het schilderstuk, voorstellende de directeur-regenten van 1786
(W. v. d. Vlugt, A. KuitsG. Hugoort, A. v. Zeeberg en J. Herdingh, benevens de
boekhouder-secretaris K. Hovens) is vervaardigd door de bekende Haarlemse schilder
Wijbrand Hendriks.
Ongetwijfeld is het Teylershofje dit
verkleinwoord is hier feitelijk misplaatst,
maar alleen „hof" dekt het begrip niet
aan de Koudenhorn indrukwekkend. Wij
zeggen niet dat het ook wat schilderachtig
aanzien betreft de kroon spant, want er
zijn hofjes die, hoewel gebouwd met heel
wat bescheidener middelen, toch glansrijk
kunnen wedijveren met dit, uit rijke beurs
betaald.
Het hoofdgebouw (waarin de regenten
kamer en de woning voor de concierge zijn)
en het statige ingangshek tussen vier ko
lommen in Dorische stijl, gedekt door een
vooruitspringend frontispice met gouden
letters en wapenschild, doen voor een hofje,
dat toch niet meer is dan een verzameling
huisjes voor ouden van dagen, wat te pom
peus aan. Toch zijn er geen bouwkunstige
waarden aan te ontkennen. Indien deze
„vlag een andere lading" had moeten dek
ken, dat wil zeggen als het hoofdgebouw
en ingangshek niet bij het hofje waren
gebouwd, maar een andere bestemming
hadden gekregen, zou de waardering onge
twijfeld groter zijn. Dat de architect nu te
hoog gegrepen heeft blijkt wel uit het feit
dat het op de hof zo waait dat een groot
deel van het jaar het hek met een schutting
afgesloten moet worden.
Een mooi plekje biedt de hof als men
zo gaat staan dat men op de achtergrond
het gezicht heeft op de schilderachtige
Bakenessertoren.
Uit onze beschrijving van het Vrouwe
en Antoniegasthuis aan het Klein Heilig
land weten de lezers reeds dat Pieter Tey-
ler van der Hulst reeds tijdens zijn leven
een hofje had gesticht. Na zijn dood in
1778 besloten zijn executeuren evenwel
een nieuw hofje te bouwen en schonken
het bestaande kosteloos aan de regenten
van het Vrouwe- en Antoniegasthuis, om
dat het hofje aan de Bakenessergracht dat
zij beheerden zo bouwvallig geworden was
dat herstel niet mogelijk was. Voor het
Teylershofje werd aan de Koudenhorn de
brouwerij „Het Hoefijzer" aangekocht. Aan
de architect Leendert H. Viervant werd
opgedragen „allen opschik te vermijden en
alleen op een deftig en wel geschikte bouw
orde te letten'LWij vinden dat Vieriant zich
zich niet volledig aan zijn opdracht gehou
den heeft.
Met de bouw van het hofje is in 1785
bego nnen. De 24 huisjes konden in 1787 be-
I trokken worden. Hoewel Teyler Doopsge-
zind was, had hij toch bepaald dat zijn
hofje voor vrouwen van alle gezindten toe
gankelijk moest zijn. Die bepaling is door
de regenten niet alleen bij de opening,
maar ook steeds daanna nauwgezet nage
komen. Ter inwijding werd een maaltijd
gehouden door de directeuren van Teyler,
die tevens als Regenten van het hofje op
treden. De bewoonsters van het hofje
kregen een extratje van 9 gulden, plus een
pond thee, een half pond suiker en een
snijkoek.
Aanvankelijk hadden de bewoonsters
niet alleen vrij wonen, maar zij kregen ook
nog een weekgeld van een gulden (later
zelfs 1.50), plus elk jaar 20 ton turf, een
zak tarwe, twee vaatjes boter en 40 pond
vlees. Bovendien hadden zij dokter en
apotheker vrij. Op Teyler's verjaardag (25
Maart) kregen zij een krentenbrood en een
fles wijn. De wijn is na enige tijd vervan
gen door chocolade. Maar in de loop dei-
jaren hebben de regenten zich genoodzaakt
gezien, omdat de minder goede financiële
omstandigheden daartoe noodzaakten, de
preuves te verminderen. Maar toen lieten
de regenten ook de maandelijkse maaltijd,
die zij in de regentenkamer hielden, achter
wege. Alleen op Teylerdag komen de re
genten nog voor een maaltijd in de regen
tenkamer bijeen. Maar dan is het ook voor
de bewoonsters een feestdag.
Vroeger was er achter de hof aan de
kant van de Teylershofjessteeg een hof met
vruchtbomen, waaruit de oudjes mochten
eten. Later zijn de bomen omgehakt en
werden woonhuizen op de plaats gebouwd.
C. J. van T.
Aan boord van de Hr. Ms. onderzeeboot
Zwaardvisvertrok Maandagochtend
uit Rotterdam de Haarlemse schilder
Frans Verpoorten. Als gast van de
Koninklijke Marine zal hij met Smal
deel V, waar de Hr. Ms. „Zwaardvis'
een onderdeel van is, een oefenreis naar
het Middellandse Zeegebied meemaken.
In Casablanca gaat hij over op de Hr.
Ms. „Karei Doorman". Voor het begin
van zijn tocht op de onderzeeboot was
hij verplicht met het oog op eventuele
noodgevallen te oefenen met het zoge
naamde Davis-ontsnappingsapparaat. In
bijgaand artikel vertelt hij over zijn
ervaringen met dit reddingmiddel en in
de tekening geeft hij zich zelf weer,
oefenend in een zwembad.
ÖOOOOCOOOOOCOOCXXXICOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOC'OOOOC
cylindertje dat 140 atmosfeer geperste
medicinale zuurstof bevatte. Ik voerde mijn
instructies uit: het uitlaatventiel open,
evenals de ademhalingskraan, de zak vol
zuurstof laten lopen en dan de kraan van
het cylindertje snel sluiten.
O'm te kunnen lopen moest ik mij voor
over laten vallen. Ik kwam diagonaal te
staan en kreeg bjj mijn eerste voorzichtige
schreden het gevoel niet vooruit te komen.
Toch was dit wel het -geval. Ik liep onder
water.
Er was mij voorgehouden onder water zo
Een gravure uit de tijd dat het Teylershofje pas gebouwd ivas. Dit is te zien aan de
oude woningen die er naast staan en aan de beplanting langs het Spaarne. Dat was
toen. er nog geen groentemarkt op de Koudenhorn werd gehouden.
weinig mogelijk te bewegen anders werd
het zuurstofverbruik te 'groot en vooral
moest ik rustig ademhalen. Zodra ik zou
merken dat de lucht minder werd, dat ik
het benauwd kreeg, moest ik soupleren,
dat wil zeggen een beetje zuurstof in de
zak laten lopen. Maar ik wandelde over
de bodem voort en boven stond de instruc
teur met een touw in zijn hand om mij op
te trekken als dit nodig zou zijn. Ik zeif
hoefde er niet om te vragen, trouwens
ik kon niets vragen. Toch was het alsof ik
vreesde plotseling te gaan spreken, zó
sterk en zó voortdurend klemde ik mijn
kaken op het mondstuk.
Ais ongeoefende kan men een kwartier
onder water blijven, een geoefend duiker
kan het tot anderhalf uur rekken. Hieruit
blijkt dat oefening wel belangrijk is, van
daar dat de duikboot-bemanning regelma
tig voor herhalingsoefening terug komt.
Doch het oefenen in een zwembad blijft
kinderspel: met het Davis-apparaat is een
ontsnapping op 50 a 60 metej- diepte nog
mogelijk. Dan wordt evenwel niet zoals in
het zwembad het volkomen lege apparaat
met zuurstof gevuld, maar moet deze ge
laten worden bij de rest „vuile" lucht, die
steeds in het apparaat aanwezig is. Dit is,
naar men mij vertelde, absoluut noodzake
lijk om zich te handhaven. De mannen
ontsnappen op een dergelijke diepte één
voor één uit de commandotoren. Is de diepte
echter niet al te groot, dan gaan ze in de
pi-actijk met z'n allen tegelijk in één ruim
om vandaar gezamenlijk op te stijgen.
Ik weet nu hoe het Davis-ontsnappings
apparaat werkt en kan mij er mee redden,
al heb ik niet de behoefte de doeltreffend
heid ook op zestig meter diepte te beproe
ven. Mijn belangstelling er voor is zelfs zo
groot geworden dat ik er een zou willen
bezitten om van tijd tot tijd onderwater
landschappen te kunnen observeren!
FRANS VERPOORTEN
De ruïne van de Abdij te Rijnsburg, een
ets van Hercules Seghers uit het Rijks
prentenkabinet te Amsterdam.
noemde aanwinst van het Prentenkabinet)
prepareerde met plamuur, veelal in ver
schillende tinten en waarschijnlijk soms ook
wel met olie. Behalve naald en burijn, de
gebruikelijke werktuigen van de graveur,
moet hij gezien de ongewoon brede
curven welke men aantreft een stompe
punt of rietpen gehanteeixl hebben, waar
mee hij de verbluffendste effecten wist te
bereiken. Het in-inkten van de plaat ge
schiedde niet slechts met drukinkt, maar
ook met andere vloeistoffen, waarbij dik
wijls verschillend getinte partijen op een
en dezelfde plaat werden aangebracht. De
drukken, behalve op papier ook op linnen
overgebracht, werden soms nog met de
hand opgeschilderd, waarbij ook water
en olieverf gebruikt moeten zijn. Het i?
deze merkwaardige techniek die Hoog
straten deed zeggen dat Seghers ook „schil
derij drukte". Wat meer in de grafische
techniek voorkomt: Seghers maakte ook
„contre-épreuves", letterlijk dus tegen-af-
afdrukken, behalve op papier ook op linnen
afdruk (papier op papier dus), waardoor
het spiegelbeeld van de afdruk werd ver
kregen of zo men wil het originele
positief van de etsplaat-tekening. De
nieuwe aanwinst in Amsterdam is een
rechtstreekse afdruk van het origineel,
waarnaast, uit oud bezit, tevens een prent
van dezelfde plaat in spiegelbeeld vertoond
kan worden.
Het begrip „staat" (waarover ik op deze
plaats reeds heb gesproken) is bij Seghers
van véél ingrijpender betekenis dan bij het
etswerk in het algemeen, ja zelfs méér nog
dan in de totaal gewijzigde etsplaten van
Rembrandt. Bij Seghers krijgen dezelfde
composities in andere kleuren afgedrukt,
mede door hun picturaal voorkomen, een
volkomen ander effect. Deze composities
bestaan grotendeels .uit landschappen, of
juister gezegd uit visioenen van land
schappen, verder uit enkele ruïnes, zoals de
Abdij van Rijnsburg, een paar bladen met
schepen, enkele zeeën, een uitkijk door het
venster van zijn woning op de Linden-
gracht met de Noorderkerk, boomstudies,
een steigerend paard, een piëta naar het
origineel van Baldung Grien, een stilleven
met boeken, een doodshoofd. Hoe merk
waardig doet reeds de combinatie van deze
veelsoortige onderwerpen aan. Al deze
etsen boeien de beschouwer door hun ver
rassende techniek, de onderwerpen door
hun ongewone opvatting. Zoals dat in de
litterair-afgestemde beeldende kunst het
geval is, heeft men ook bij Seghers de nei
ging diens onderwerpen een titel te geven
die boven het geval als zodanig uitgaat.
Evenals bijvoorbeeld de Belgische graveur
De Groux het een zijner scheppingen deed,
zou men ook Seghers' „bouwval" kunnen
betitelen met „l'ame de la ruïne" (de geest,
de ziel van de ruïne), daar iedere expres
sief gegeven steen in zijn waas van geheim
zinnigheid iets behield van het wezen van
het bouwwerk, waarvan hij ook deel uit
maakte toen dit nog in welstand verkeerde.
Een prent met schepen treft niet door de
exacte weergeving van rompen en tuiga
ges, maar door het beweeglijk lijnenspel
dier tuigages, waarvan de gecompliceerd
heid de kunstenaar welhaast tot een ob
sessie geworden schijnt. Hij onderscheidt
zich in de opvatting hiervan evenzeer van
de bekende marineschilders der zeven
tiende eeuw als door de weergeving van
zijn benauwende zeeën, donker en drei
gend, met opgezwiept water en worstelen
de schepen, vaag opdoemend als schrik
beelden in een nachtmerrie. Het uitzicht
door zijn venster is drukkend van somber
heid. Seghers moet dit stadsbeeld als een
lijfelijke en geestelijke beklemming ge
voeld hebben en we begrijpen daardoor
des te beter zijn vlucht naar de bergland
schappen om deze „met onmetelijke ruim-
tens te baeren". Hoe enig in zijn soort is de
kleine ets van het steigerend paard, een
persoonlijke interpretatie naar een Ita
liaans brons; onder de talrijke paarden die
de zeventiende eeuwse meesters over hun
doeken deden galopperen is er niet één dat
zó, als een fantoom van kracht, dreigend
tegen de beschouwer opsteigert!
Seghers doet zich in zijn uitzonderlijk
levenswerk kennen als een der eerste kun
stenaars die het terrein der beeldende
kunsten als volstrekt autonoom „jacht
gebied" in bezit namen: hij onderwierp
zich niet volledig aan de erkende normen
door tradities en de ideologie van zijn tijd
gesteld, maar bediende zich daarvan op
volstrekt persoonlijke wijze. Alles wat hij
in dit „vrije gebied" na joeg, dwong hij
in een vorm die in zijn hyper-individuele
visie paste, aldus zijn diepste belevenissen
daaraan tastbaar makend.
Een merkwaardige overeenkomst treft
ons bij het overzien van Seghers' leven en
werk ten opzichte van de ruim drie
eeuwen later levende Vincent van Gogh:
beiden hartstochtelijke zoekers, werkend
onder geweldige spanning, gingen zij in
hun scheppingen ver buiten de perken van
de artistieke „welvoegelijkheid", door de
beperkte tijdgeest als wet voorgeschreven.
Al verdriet het ons, het verwondert daar
om niet dat Seghers' verrukkelijke etsen
bij kruideniers terecht kwamen, die ze ten
minste nog als pakmateriaal aanvaardden
en dat de doeken uit Van Goghs Hollandse
tijd aan een.... voddenmagazijn werden
verkocht om daarna in een fabriek te Til
burg als afval te worden vernietigd, (een
„bestemming" die veel heeft van het lot
van een aantal doeken uit zijn Franse tijd,
die in Parijs voor luttele francs van "de
hand werden gedaan als „toiles a repein-
dre", doeken om over te schilderen!). Maar
ondragelijk moet de eenzaamheid zijn ge
worden voor deze kunstenaars die tijdens
hun scheppen werden gefnuikt door de
onmacht van de tijdgenoot om hun groot
heid te bevroeden. Ook hun miskenning en
rehabilitatie naar het woord van Victor
Hugo „les deux formes superbes de la
gloire" (de twee hoogste vormen van
roem) manen tot voorzichtigheid bij het
beoordelen van werken onzer levende kun
stenaars! H. P. BAARD