HARTENDORP De etsen van Hercules Seghers Wandelen onder water Anno negentienhonderd Het Teylershofje LITTERAIRE KANTTEKENINGEN De roman als historische fuga Nederlandse moderne kunst in Willemstad Agenda voor Haarlem Multatuli's sterfhuis Jan van Riebeeck- postzegels BEELDENDE KUNST Schoonheid in Haarlem en omgeving ZATERDAG 16 FEBRUARI 1952 3 EVENALS HET MERENDEEL van zijn romans en dit te opvallender naarmate hij zich klaarder bewust werd van zichzelf en zijn roeping als schrijver be weegt zich de jongste roman van Theun de Vries.„Anna Casparii of het heimwee" op tweeërlei plan, op een voor- en een achtergrond, waarvan dan de eerste tot schouwtoneel dient van het eigenlijke „verhaal", van de roman als zodanig, terwijl zich tegen de achtergrond, aangegeven in grote contouren, het historisch-bepaalde tijdsbestek aftekent. Hiér dus, vlak voor de blik van de toeschouwende lezer, de mens, als zelfstandig afgebakend wezen, in zijn bijzondere geaardheid en samen gestelde verhouding tot zijn naasten en daar, op het achterplan, de sociale bedding, in haar kronkelend verloop bepaald door de stroom der maatschappelijke, onpersoonlijke gebeurtenissen. En waar de auteur van plan tot plan verbindingslijnen trekt, waar de tendenz van de tijd beslissend tussenbeide komt in de levensloop der individuen, verleent Theun de Vries aan zijn roman een derde afmeting, een uitzicht op verleden en toekomst, dat men het sociale diepte-element van zijn historisch realisme zou kunnen noemen. Deze tweeledigheid stempelt de histori sche werken van Theun de Vries niet alleen tot romans en méér-dan-romans tegelijk, ze bepaalt evenzeer het litteraire gehalte van zijn creatieve resultaten. Naai'mate immers het historisch beeld van de tijd als algemene tendenz meer of min der wezenlijk tot uitdrukking komt in wat zich in het leven van zijn romanfiguren menselijk voltrekt, moet zijn schriftuur als kunstwerk meer of minder geslaagd wor den geacht. Al was te dien aanzien zijn succes wis selend en niet steeds beoordeeld in overeenstemming met de hoge eisen die de auteur aan zichzelf stelde gemakkelijk heeft Theun de Vries het zich allerminst gemaakt. Menselijk bewogen door het grootse tafereel van de machtige, mee slepende dynamiek der eeuwen, met zijn sociaal geweten daarenboven ten nauwste daarbij betrokken, heeft hij zich met onbe twistbare ernst en toewijding rekenschap trachten te geven van de zin van dit eindeloos worden, dit vergaan en ontstaan, voor het historisch bestek waarbinnen wij leven. Niet een willekeurige romanfictie, niet de verbijzonderde psychologie van zijn figuren was voor Theun de Vries primair voor de bouw en strekking van zijn romans maar zeer bepaaldelijk déze his torische zin. Zo goed als het historische detail geen illustratieve bijzaak maar een constructieve noodzaak en de „achter grond" geen décor maar een met spannin gen van tegengestelde krachten geladen werkelijkheid was, die zich in zijn roman figuren ontlaadde. „Het donker geslacht" Men heeft „Stiefmoeder Aarde" en de cyclisch daarbij aansluitende roman „Het Rad der Fortuin" deze geschiedenis van de ondergang van een welvarende zathe en het geslacht der Wiarda's een „epos van Friesland" genoemd. Gezien evenwel binnen het brede kader van het latere werk reikte de draagwijdte van deze epi sche opzet verder dan het land van her komst: het visioen, dat Theun de Vries voor ogen stond toen hij in zijn jeugd jaren met opmerkelijke vaardigheid het prozafragment „Het donker geslacht" schreef, duidde op méér dan het verval van een boerengeslacht: dit stuk „natuur", waaraan de Wiarda's hun levensdrift en macht dankten, was, eenmaal getrok ken binnen de kring der moderne „cul tuur", prijsgegeven aan het voortschrij dend proces der maatschappelijke veran dering, dat in zijn actie geen domein des levens ongemoeid liet. Sindsdien heeft Theun de Vries de hori zon van zijn verkenning verruimd en daar- méé het schouwtoneel van zijn romans. In breed-opgezette taferelen hebben de beide eerste delen van de trilogie „1848" (waar van het derde nog steeds op een uitgever wacht) het bewogen, revolutionnaire mid dendeel der vorige eeuw teruggeroepen voor de geest, om van deze vloed en eb der gebeurtenissen de zin af te lezen van de nabije menselijke historie. Men kan mét mij van mening zijn, dat De Vries aan de voltrekking van dit proces zoals hij het dialectisch-materialistisch ziet en aan de heilsverwachting daaraan verbon den, een litterair heel wat gavere vorm en diepere strekking gaf toen hij, los van elk historisch feitenmateriaal, aan zijn ver beelding de vrije loop liet (in „Sla de wol ven, herder"). Men kan ook, in tegenstel ling tot de evolutiegedachte, nu aan de historie een geheel andere, een metaphy- sische zin toeschrijven. Maar blind voor de betekenis, die de verkenning van het West- Europese verleden heeft gehad voor de verruiming en verdieping van Theun de Als onderdeel van de culturele uitwis seling tussen Nederland en Venezuela, waarbij Curasao de belangrijke functie van trait d'union vervult, is dezer dagen in Willemstad de tentoonstelling geopend van werken van tien Nederlandse moderne schilders, die tevoren in Caracas was ge houden. Als tegenprestatie zal binnenkort in Amsterdam een tentoonstelling worden ingericht van Venezolaanse schilderwer ken. De Nederlandse expositie omvat vijf tig werken, namelijk vijf van ieder van de volgende schilders: Bram van der Leek, Jan Sluyters, Charley Toorop, Jan Wiegers, P. Ouborg, Charles Eyck, Edgar Fernhout, Kees Andrea, Lex Horn en Carel Appel. ZATERDAG 16 FEBRUARI Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid" (Co- media), 8 uur. City: „A song is born", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De wraakne- mer" en „Goudjagers van Nevada", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Om het goud van Nevada", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Dokter Holl, 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Palace: „Paniek in de ijsrevue", 14 jaar. 7 en 9.15 uur. Luxor: „Enrico Caruso", alle leeft.,. 7 en 9.15 uur. Minerva: „Telefoon voor u", alle leeft., 7 en 9.15 uur. ZONDAG 17 FEBRUARI Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid" Co- media8 uur. Gem. Concertgebouw: „Pietje Bell"-, 2.30 uur. Palace: Instituut voor Ar beidersontwikkeling „Vier jaar later", 18 jaar. 10.30 uur. „Paniek in de ijsrevue", 14 jaar 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Ri- goletto", 11 uur; „Dokter Holl", 14 jaar, 2, 4 15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Fondklep pers", 10.30 uur; „Om het goud van Nevada", 14 jaar, 2, 4.30, 7 en 9.15 uur. City: „A song is born", 14 jaar, 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uuh Spaarne: „Goudjagers van Nevada", 14 jaar, 2 4 15, 7 en 9.15 uur. Minerva: „Telefoon voor u", alle leeft., 2, 5.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Uit het leven van een bemind vorst" 11 en 12 uur; „Enrico Caruso", alle leeft.. 2 4.15, 7 en 9.15 uur. MAANDAG 18 FEBRUARI Gem Concertgebouw (tuinzaal): Voor- dracht-avond Nel Oosthout, 8.15 uur. Rem brandt, Palace: 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. City: 2 15 4 30 7 en 9.15 uur. Minerva: 2.30 en 8.1o uur' Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2 30 7 en 9.15 uur. (zie programma agenda van'Vrijdag). Luxor: „Uit het leven van een bemind vorst", 11 en 12 uur; „Enrico Ca ruso". alle leeft., 2. 7 en 9.15 uur. Vries' romankunst, kan men niét zijn „Anna Casparii", de eerste roman die als thema de „fuga van de tijd" inleidt, welke De Vries zich voorstelt in een cyclisch verband te schrijven, staat althans op een hechter fundament, spreekt een bedacht zamer en soberder taal, geeft bewuster en daardoor zinrijker aan zijn figuren de tweeledige betekenis van reële èn over drachtelijke gestalten, dan het „Friese epos", waarbij „Anna Casparii" sociolo gisch aansluit als kleinsteeds en burgerlijk standspendant van de „boerse" Wiarda's. „Toekomstmuziek" Bepaalde men zich tot wat zich op het „voortoneel" afspeelt, de roman zou als een aanvulling van vroeger werk het ver val beschrijven van een Fries havenstadje hier „Waddingen" en, als menselijk spiegelbeeld van dit verkwijnen, de onder gang van het geslacht der Casparii's: drie broers: een scheepsbouwer, een koopman, een nietsnut, en hun nichtje Anna, met haar heimwee naar een vrije, lichte, men selijker wereld (waar haar muzikaal talent tot ontplooiing kan komen), waar naar haar de weg wordt afgesneden door een huwelijk, waartoe zij terwille van een zakelijke relatie gedwongen wordt. Milieu, zorgvuldig ingevlochten en treffende details, het huiselijk leven, de intriges van de kleine stad, het sociale aspect van de tijd (opkomende arbeidersbeweging met Troelstra's figuur op de verre achtergrond, de beruchte „Hogerhuis-zaak", het eerste sociale verzet, het* ontwakend sociale ge weten, de macht van het concern) zouden dan, als historisch toevoegsel, de compositie verlevendigen tot een in hoge mate boeiende historisiih-realistische roman. Benadert men „Anna Casparii" echter van het tweede (sociale) plan. wil men in dit stadje, dit geslacht, deze Anna, de ex ponent zien van maatschappelijke ver schuivingen, dan begint zich het onper soonlijk beeld van de periode der eeuw wisseling af te tekenen-, waarvan de scha duw vér vooruitvalt. Zo althans, in het schemerduister van haar gestorven heim wee, verliezen wij Anna uit het oog. Haar vooruitzichten schijnen slecht. „Waar gaat het heen, wie weet het? Nauwelijks her innert hij zich, vanwaar hij kwam" Theun de Vries zal een „positiever" be scheid willen geven dan déze woorden, neergeschreven door een aan een eeuwig bestel gelovende dichter door Goethe, voor wie in de stroom van de tijd elk ogenblik een eeuwigheid was. C. J. E. DINAUX Theun de Vries: „Anna Casparii of het heimwee" (Deel I van „De fuga van de tijd") (Van Loghum Slaterus, Arnhem). Het Multatuli-Genootschap is begonnen het bedrag bijeen te brengen dat nodig is voor de aankoop van het huis te Nieder- Ingelheim, waar Eduard Douwes Dekker op 19 Februari 1887 overleed. Dit huis wordt thans te koop aangeboden. Het ligt dicht bij de stad Ingelheira op ongeveer dertien kilometer van Mainz en heeft een fraai uitzicht op de Rijn en de gebergten bij Bingen. In de gevel is een steen aangebracht, die de herinnering aan Multatuli levendig houdt. Blijkens officiële inlichtingen zou het huis geschikt zijn als centraal punt van Nederlandse Culturele voorlichting in Duitsland. Ter gelegenheid van de herdenking van de landing van Jan van Riebeeck aan de Kaap de Goede Hoop op 6 April 1652 zul len van 14 Maart tot 15 April bijzondere postzegels verkrijgbaar zijn, welke met een toeslag boven de frankeerwaarde zullen worden verkocht. Zij zullen tot 1 Januari 1953 voor de frankering geldig zijn. De netto-opbrengst boven de frankeer waarde zal dienen ter bestrijding van de kosten verbonden aan de herdenking in Nederland van de stichting der Kaapkolo nie en de Nederlandse deelneming aan die herdenking in Zuid-Afrika. De zegels dragen de beeltenis van Jan Riebeeck. De waarden en kleuren zijn 2 cent (+3 cent) violet-grijs; 6 cent 4 cent) groen; 10 cent 5 cent) rood en 20 cent (+5 cent blauw) Festival van „Meesterwerken van de twintigste eeuw" In Mei zal in Frankrijk een groot festi val worden gehouden onder de titel: „Meesterwerken uit de twintigste eeuw". Verwacht wordt dat hieraan onder meer zullen deelnemen: de Weense Staatsopera en het Weens Philharmonisch Orkest, het Rias-orkest uit Berlijn, de Londense Co- vent Garden Opera, het koor en orkest van de Academia St. Cecilia uit Rome, het New York City Ballet en het Symphonie Orkest van New York. Er zullen opera's van Benjamin Britten en van Dimitri Sjostakovitsj worden opgevoerd. Igor Stra- winsky zal een programma van zijn eigen balletten dirigeren en ook zijn latere wer ken ten gehore brengen. Als acteurs wor den onder meer verwacht: Sir Laurence Olivier, Vivien Leigh, Jean-Louis Barrault en Michael Redgrave. Er zijn zestig voor aanstaande schrijvers uitgenodigd, onder wie T. S. Eliot, E. M. Forster, prof. Karl Jaspers, André Malraux en Graham Greene, om openbare besprekingen te leiden. ADVERTENTIE DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51 Telefoon 16990 - 17696 Spaarne 3 Haarlem. Vanaf ƒ2.50 per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. ADVERTENTIE Seghers' schilderijen zijn uiterst zeld zaam. Een paar landschappen in het Rijks museum en het Museum Bredius te 's Gra- venhage vormen het weinige dat in open bare verzamelingen behouden werd. Beter gezind was de fortuin ten opzichte van de zeldzame etsen, die tenslotte aan de ver nietiging ontkwamen: de volledigste col lectie berust namelijk in het Rijksprenten kabinet te Amsterdam. Van de 66 erkende etsen met 170 afdrukken bezit het kabi net bijna de helft, welk kostelijk en uniek bezit in 1950 nog werd uitgebreid met een zeer zeldzame ets, het zogenaamde Rots landschap met Scheepstakelage. Het fascinerende aspect dat het etswerk van Seghers behalve door de visionnaire opvatting biedt, is gelegen in de kleur. Een element dat tot dat tijdstip nagenoeg geen rol had gespeeld in de grafische kunsten en zeker nimmer op zo experimentele wijze als medium was toegepast. Omtrent dit wonderlijke kleurprocédé is ons niets over geleverd, zodat we zijn aangewezen op een onderzoek van de resultaten. Daaruit blijkt dat Seghers zijn papier (als bij bovenge- DE Marine oefent met het Davis-ontsnappingsapparaat in een Rotterdams zwem bad. Als is de diepte daar gering, men leert zich onder water te bewegen en wordt vertrouwd gemaakt met dit belangrijke reddingsmiddel, dat zelfs op behoorlijke diepte alle kans geeft om uit een gezonken onderzeeboot terug naar de oppervlakte te komen. Ik stond wat onwennig, enkel in zwembroek, aan de rand van het bassin, maar ik lachte: het leek mij prachtig straks op de bodem in alle rust een wandeling te maken. De chef van het duikbedrijf gaf zijn instructies: „Uitlaatventiel boven water gesloten, onder water open!" Ik probeerde ze zo nauwkeurig mogelijk in me op te nemen want te allen tijde zou ik drie meter water boven me krijgen. „Trekt u hem nu maar aan", klonk zijn bevel. Hij sjorde het apparaat vast en be vestigde aan mijn beide zijden een stuk lood. „Klaar voor onder water", lachte ik. De chef ging door en reikte mij een bril en een neusklem aan. Bij de toevoerslang waarschulwde hij: „Op het mondstuk goed bijten, vooral onder water". In zijn stem klonk nadruk, doch het leek mij overbodig. Nog steeds kwam deze oefening mij ple zierig voor. Ik was nu gereed om te duiken en ik ging op voorzichtige manier langs het trappetje het water in. „Stop", zei de chef, „wij lopen hier niet, we springen". Zijn reusachtige gestalte stond boven mij en ik kon geen woord van verweer uiten want mijn tanden klemden krampachtig op het mondstuk. Nochtans, ik kwam terug. Springen zou ik. Lachen deed ik niet meer en het was enkel om mijn reis dat ik sprong, zonder overdacht te hebben of ik wel voldoende moed bezat. Zo vertrouwde ik mijn welzijn aan het Davis-apparaat toe, of duidelijker gezegd: aan een zak die op mijn borst hing en een De Regentenkamer. Het schilderstuk, voorstellende de directeur-regenten van 1786 (W. v. d. Vlugt, A. KuitsG. Hugoort, A. v. Zeeberg en J. Herdingh, benevens de boekhouder-secretaris K. Hovens) is vervaardigd door de bekende Haarlemse schilder Wijbrand Hendriks. Ongetwijfeld is het Teylershofje dit verkleinwoord is hier feitelijk misplaatst, maar alleen „hof" dekt het begrip niet aan de Koudenhorn indrukwekkend. Wij zeggen niet dat het ook wat schilderachtig aanzien betreft de kroon spant, want er zijn hofjes die, hoewel gebouwd met heel wat bescheidener middelen, toch glansrijk kunnen wedijveren met dit, uit rijke beurs betaald. Het hoofdgebouw (waarin de regenten kamer en de woning voor de concierge zijn) en het statige ingangshek tussen vier ko lommen in Dorische stijl, gedekt door een vooruitspringend frontispice met gouden letters en wapenschild, doen voor een hofje, dat toch niet meer is dan een verzameling huisjes voor ouden van dagen, wat te pom peus aan. Toch zijn er geen bouwkunstige waarden aan te ontkennen. Indien deze „vlag een andere lading" had moeten dek ken, dat wil zeggen als het hoofdgebouw en ingangshek niet bij het hofje waren gebouwd, maar een andere bestemming hadden gekregen, zou de waardering onge twijfeld groter zijn. Dat de architect nu te hoog gegrepen heeft blijkt wel uit het feit dat het op de hof zo waait dat een groot deel van het jaar het hek met een schutting afgesloten moet worden. Een mooi plekje biedt de hof als men zo gaat staan dat men op de achtergrond het gezicht heeft op de schilderachtige Bakenessertoren. Uit onze beschrijving van het Vrouwe en Antoniegasthuis aan het Klein Heilig land weten de lezers reeds dat Pieter Tey- ler van der Hulst reeds tijdens zijn leven een hofje had gesticht. Na zijn dood in 1778 besloten zijn executeuren evenwel een nieuw hofje te bouwen en schonken het bestaande kosteloos aan de regenten van het Vrouwe- en Antoniegasthuis, om dat het hofje aan de Bakenessergracht dat zij beheerden zo bouwvallig geworden was dat herstel niet mogelijk was. Voor het Teylershofje werd aan de Koudenhorn de brouwerij „Het Hoefijzer" aangekocht. Aan de architect Leendert H. Viervant werd opgedragen „allen opschik te vermijden en alleen op een deftig en wel geschikte bouw orde te letten'LWij vinden dat Vieriant zich zich niet volledig aan zijn opdracht gehou den heeft. Met de bouw van het hofje is in 1785 bego nnen. De 24 huisjes konden in 1787 be- I trokken worden. Hoewel Teyler Doopsge- zind was, had hij toch bepaald dat zijn hofje voor vrouwen van alle gezindten toe gankelijk moest zijn. Die bepaling is door de regenten niet alleen bij de opening, maar ook steeds daanna nauwgezet nage komen. Ter inwijding werd een maaltijd gehouden door de directeuren van Teyler, die tevens als Regenten van het hofje op treden. De bewoonsters van het hofje kregen een extratje van 9 gulden, plus een pond thee, een half pond suiker en een snijkoek. Aanvankelijk hadden de bewoonsters niet alleen vrij wonen, maar zij kregen ook nog een weekgeld van een gulden (later zelfs 1.50), plus elk jaar 20 ton turf, een zak tarwe, twee vaatjes boter en 40 pond vlees. Bovendien hadden zij dokter en apotheker vrij. Op Teyler's verjaardag (25 Maart) kregen zij een krentenbrood en een fles wijn. De wijn is na enige tijd vervan gen door chocolade. Maar in de loop dei- jaren hebben de regenten zich genoodzaakt gezien, omdat de minder goede financiële omstandigheden daartoe noodzaakten, de preuves te verminderen. Maar toen lieten de regenten ook de maandelijkse maaltijd, die zij in de regentenkamer hielden, achter wege. Alleen op Teylerdag komen de re genten nog voor een maaltijd in de regen tenkamer bijeen. Maar dan is het ook voor de bewoonsters een feestdag. Vroeger was er achter de hof aan de kant van de Teylershofjessteeg een hof met vruchtbomen, waaruit de oudjes mochten eten. Later zijn de bomen omgehakt en werden woonhuizen op de plaats gebouwd. C. J. van T. Aan boord van de Hr. Ms. onderzeeboot Zwaardvisvertrok Maandagochtend uit Rotterdam de Haarlemse schilder Frans Verpoorten. Als gast van de Koninklijke Marine zal hij met Smal deel V, waar de Hr. Ms. „Zwaardvis' een onderdeel van is, een oefenreis naar het Middellandse Zeegebied meemaken. In Casablanca gaat hij over op de Hr. Ms. „Karei Doorman". Voor het begin van zijn tocht op de onderzeeboot was hij verplicht met het oog op eventuele noodgevallen te oefenen met het zoge naamde Davis-ontsnappingsapparaat. In bijgaand artikel vertelt hij over zijn ervaringen met dit reddingmiddel en in de tekening geeft hij zich zelf weer, oefenend in een zwembad. ÖOOOOCOOOOOCOOCXXXICOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOC'OOOOC cylindertje dat 140 atmosfeer geperste medicinale zuurstof bevatte. Ik voerde mijn instructies uit: het uitlaatventiel open, evenals de ademhalingskraan, de zak vol zuurstof laten lopen en dan de kraan van het cylindertje snel sluiten. O'm te kunnen lopen moest ik mij voor over laten vallen. Ik kwam diagonaal te staan en kreeg bjj mijn eerste voorzichtige schreden het gevoel niet vooruit te komen. Toch was dit wel het -geval. Ik liep onder water. Er was mij voorgehouden onder water zo Een gravure uit de tijd dat het Teylershofje pas gebouwd ivas. Dit is te zien aan de oude woningen die er naast staan en aan de beplanting langs het Spaarne. Dat was toen. er nog geen groentemarkt op de Koudenhorn werd gehouden. weinig mogelijk te bewegen anders werd het zuurstofverbruik te 'groot en vooral moest ik rustig ademhalen. Zodra ik zou merken dat de lucht minder werd, dat ik het benauwd kreeg, moest ik soupleren, dat wil zeggen een beetje zuurstof in de zak laten lopen. Maar ik wandelde over de bodem voort en boven stond de instruc teur met een touw in zijn hand om mij op te trekken als dit nodig zou zijn. Ik zeif hoefde er niet om te vragen, trouwens ik kon niets vragen. Toch was het alsof ik vreesde plotseling te gaan spreken, zó sterk en zó voortdurend klemde ik mijn kaken op het mondstuk. Ais ongeoefende kan men een kwartier onder water blijven, een geoefend duiker kan het tot anderhalf uur rekken. Hieruit blijkt dat oefening wel belangrijk is, van daar dat de duikboot-bemanning regelma tig voor herhalingsoefening terug komt. Doch het oefenen in een zwembad blijft kinderspel: met het Davis-apparaat is een ontsnapping op 50 a 60 metej- diepte nog mogelijk. Dan wordt evenwel niet zoals in het zwembad het volkomen lege apparaat met zuurstof gevuld, maar moet deze ge laten worden bij de rest „vuile" lucht, die steeds in het apparaat aanwezig is. Dit is, naar men mij vertelde, absoluut noodzake lijk om zich te handhaven. De mannen ontsnappen op een dergelijke diepte één voor één uit de commandotoren. Is de diepte echter niet al te groot, dan gaan ze in de pi-actijk met z'n allen tegelijk in één ruim om vandaar gezamenlijk op te stijgen. Ik weet nu hoe het Davis-ontsnappings apparaat werkt en kan mij er mee redden, al heb ik niet de behoefte de doeltreffend heid ook op zestig meter diepte te beproe ven. Mijn belangstelling er voor is zelfs zo groot geworden dat ik er een zou willen bezitten om van tijd tot tijd onderwater landschappen te kunnen observeren! FRANS VERPOORTEN De ruïne van de Abdij te Rijnsburg, een ets van Hercules Seghers uit het Rijks prentenkabinet te Amsterdam. noemde aanwinst van het Prentenkabinet) prepareerde met plamuur, veelal in ver schillende tinten en waarschijnlijk soms ook wel met olie. Behalve naald en burijn, de gebruikelijke werktuigen van de graveur, moet hij gezien de ongewoon brede curven welke men aantreft een stompe punt of rietpen gehanteeixl hebben, waar mee hij de verbluffendste effecten wist te bereiken. Het in-inkten van de plaat ge schiedde niet slechts met drukinkt, maar ook met andere vloeistoffen, waarbij dik wijls verschillend getinte partijen op een en dezelfde plaat werden aangebracht. De drukken, behalve op papier ook op linnen overgebracht, werden soms nog met de hand opgeschilderd, waarbij ook water en olieverf gebruikt moeten zijn. Het i? deze merkwaardige techniek die Hoog straten deed zeggen dat Seghers ook „schil derij drukte". Wat meer in de grafische techniek voorkomt: Seghers maakte ook „contre-épreuves", letterlijk dus tegen-af- afdrukken, behalve op papier ook op linnen afdruk (papier op papier dus), waardoor het spiegelbeeld van de afdruk werd ver kregen of zo men wil het originele positief van de etsplaat-tekening. De nieuwe aanwinst in Amsterdam is een rechtstreekse afdruk van het origineel, waarnaast, uit oud bezit, tevens een prent van dezelfde plaat in spiegelbeeld vertoond kan worden. Het begrip „staat" (waarover ik op deze plaats reeds heb gesproken) is bij Seghers van véél ingrijpender betekenis dan bij het etswerk in het algemeen, ja zelfs méér nog dan in de totaal gewijzigde etsplaten van Rembrandt. Bij Seghers krijgen dezelfde composities in andere kleuren afgedrukt, mede door hun picturaal voorkomen, een volkomen ander effect. Deze composities bestaan grotendeels .uit landschappen, of juister gezegd uit visioenen van land schappen, verder uit enkele ruïnes, zoals de Abdij van Rijnsburg, een paar bladen met schepen, enkele zeeën, een uitkijk door het venster van zijn woning op de Linden- gracht met de Noorderkerk, boomstudies, een steigerend paard, een piëta naar het origineel van Baldung Grien, een stilleven met boeken, een doodshoofd. Hoe merk waardig doet reeds de combinatie van deze veelsoortige onderwerpen aan. Al deze etsen boeien de beschouwer door hun ver rassende techniek, de onderwerpen door hun ongewone opvatting. Zoals dat in de litterair-afgestemde beeldende kunst het geval is, heeft men ook bij Seghers de nei ging diens onderwerpen een titel te geven die boven het geval als zodanig uitgaat. Evenals bijvoorbeeld de Belgische graveur De Groux het een zijner scheppingen deed, zou men ook Seghers' „bouwval" kunnen betitelen met „l'ame de la ruïne" (de geest, de ziel van de ruïne), daar iedere expres sief gegeven steen in zijn waas van geheim zinnigheid iets behield van het wezen van het bouwwerk, waarvan hij ook deel uit maakte toen dit nog in welstand verkeerde. Een prent met schepen treft niet door de exacte weergeving van rompen en tuiga ges, maar door het beweeglijk lijnenspel dier tuigages, waarvan de gecompliceerd heid de kunstenaar welhaast tot een ob sessie geworden schijnt. Hij onderscheidt zich in de opvatting hiervan evenzeer van de bekende marineschilders der zeven tiende eeuw als door de weergeving van zijn benauwende zeeën, donker en drei gend, met opgezwiept water en worstelen de schepen, vaag opdoemend als schrik beelden in een nachtmerrie. Het uitzicht door zijn venster is drukkend van somber heid. Seghers moet dit stadsbeeld als een lijfelijke en geestelijke beklemming ge voeld hebben en we begrijpen daardoor des te beter zijn vlucht naar de bergland schappen om deze „met onmetelijke ruim- tens te baeren". Hoe enig in zijn soort is de kleine ets van het steigerend paard, een persoonlijke interpretatie naar een Ita liaans brons; onder de talrijke paarden die de zeventiende eeuwse meesters over hun doeken deden galopperen is er niet één dat zó, als een fantoom van kracht, dreigend tegen de beschouwer opsteigert! Seghers doet zich in zijn uitzonderlijk levenswerk kennen als een der eerste kun stenaars die het terrein der beeldende kunsten als volstrekt autonoom „jacht gebied" in bezit namen: hij onderwierp zich niet volledig aan de erkende normen door tradities en de ideologie van zijn tijd gesteld, maar bediende zich daarvan op volstrekt persoonlijke wijze. Alles wat hij in dit „vrije gebied" na joeg, dwong hij in een vorm die in zijn hyper-individuele visie paste, aldus zijn diepste belevenissen daaraan tastbaar makend. Een merkwaardige overeenkomst treft ons bij het overzien van Seghers' leven en werk ten opzichte van de ruim drie eeuwen later levende Vincent van Gogh: beiden hartstochtelijke zoekers, werkend onder geweldige spanning, gingen zij in hun scheppingen ver buiten de perken van de artistieke „welvoegelijkheid", door de beperkte tijdgeest als wet voorgeschreven. Al verdriet het ons, het verwondert daar om niet dat Seghers' verrukkelijke etsen bij kruideniers terecht kwamen, die ze ten minste nog als pakmateriaal aanvaardden en dat de doeken uit Van Goghs Hollandse tijd aan een.... voddenmagazijn werden verkocht om daarna in een fabriek te Til burg als afval te worden vernietigd, (een „bestemming" die veel heeft van het lot van een aantal doeken uit zijn Franse tijd, die in Parijs voor luttele francs van "de hand werden gedaan als „toiles a repein- dre", doeken om over te schilderen!). Maar ondragelijk moet de eenzaamheid zijn ge worden voor deze kunstenaars die tijdens hun scheppen werden gefnuikt door de onmacht van de tijdgenoot om hun groot heid te bevroeden. Ook hun miskenning en rehabilitatie naar het woord van Victor Hugo „les deux formes superbes de la gloire" (de twee hoogste vormen van roem) manen tot voorzichtigheid bij het beoordelen van werken onzer levende kun stenaars! H. P. BAARD

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 5