Johannes Vermeer Matrella Ruim overzicht der innige kunst van Paula Modersohn-Becker Schoolgaande kinderen Een roman, een dagboek en een krantenbericht Het Hofje van Noblet Agenda voor Haarlem 3 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Belijdenis van een schuld Gemeentemuseum te 's-Gravenhage Volkskunst me tde schaar OVER BEELDENDE KUNST Schoonheid in Haarlem en omgeving Zwitser maakte goede sier van andermans geld Engelse motortorpedoboot na aanvaring gezonken ZATERDAG 29 MAART 1952 TTJAT IS HET, waardoor zich de tweede roman van Gerrit Kouwenaar ondanks W de onmiskenbare gebreken die er aan kleven, betrekkelijk gunstig aftekent tegen de aehtex-grond van onze bedenkelijk middelmatige „oorlogsliteratuur"? Er is reden te over zich bij een verantwoorde beoordeling van „Ik was geen soldaat" deze vraag met méér dan de gebruikelijke waakzaamheid voor ogen te houden. Het ogenblik van de lectuur valt namelijk samen met dat, waarop blijkens een krantenbericht in het voormalige Derde Rijk politieke verschijnselen aan de dag treden, die aan nauwe lijks verflauwde herinneringen een. onrustbarend actuele betekenis geven. Men weel het nu en is gewaarschuwd: Hitier ging „maar de functionarissen bleven". En mèl hen de ideologie, de geestesgesteldheid, waarvan nu juist de hoofdfiguur uit Kouwe naars boek de jongeman Mink, een illegale werker die in een Duits concentratie kamp zijn leven redde door een vriend te verraden naar lichaam en ziel het slacht offer werd. Alle overtuiging ten spijt, dat de waar dering van litteraire kwaliteiten buiten de politieke zone behoort te liggen en geen andere maatstaf aanvaarden kan dan de waarachtigheid van 's schrijvers getui genis en de mate waarin taal en vorm daaraan uitdrukking gaven, is bij een der gelijk toevallig samengaan van het ac- tueie persbericht en de romanfictie de subjectiviteit allicht geneigd de menselij ke strekking van het verhaal zwaarder te tellen dan de verdiensten van de roman- als-kunstwerk. Dit, denkt men, is de onherstelbare schade die het regiem van de brute kracht en de „herenmoraal" aan een mens heeft toegebracht. En een mens, elk mens, is oneindig kostbaar. Zo had het kunnen gebeuren. Zo is het gebeurd. Zo zou het wéér kunnen gebeuren. En men is ont daan, door de roman niet alleen, maar ook door de gewekte herinneringen. Hoe- velen viel de foltering van de Gestapo te zwaar en verrieden de vriend, het gewe ten, het vaderland? Hoevelen konden, be laden met een zo zware schuld, de terug weg naar een dood verleden niet terug vinden? Offer èn schuldige Schuld dat is een groot woord, te groot in verhouding tot de wreedheid van de beulsknechten. Maar het schuld gevoel is er niet minder om. Kouwenaars hoofdpersoon Mink draagt er behalve de innerlijke ook de zichtbare littekens van: een polsstompje op de plaats waar de rechterhand werd geamputeerd. Hij is een ver-mink-te (vandaar zijn naam?) die bij de gratie van zijn verraad voort leeft, met zijn schuld de dood heeft omge kocht en met zijn geschonden geweten bij het leven in het krijt blijft staan. „Het is gemakkelijk te zeggen: ik maakte de oorlog niet", denkt Mink, „ik ben een slachtoffer van de oorlog. Het is gemak kelijk, want zo waar. Maar wat heeft een waarheid, die alleen voor mijzelf geldt, voor zin?" Mink is een „verschijnsel" en hij noemt zich ook zo: één die offer en schuldige, held en verrader tegelijk is en die zich van deze dubbele „rol", die hem vreemdeling in de nieuwe-oude na oorlogse wereld voorlopig althans is toebedeeld, bewust werd. Terwille van dit bewustzijn gunnen wij hem de even kort stondige als bedriegelijke idylle met de Frangaise Alida, weduwe vaneen door verraad gevallen Franse verzetsman, zijn we bereid zijn onvrijwillig aandeel in een morphine-smokkelarij op de koop toe te nemen, evenals het al te nadrukkelijke arrangement van de romancier, met be hulp waarvan hij zijn hoofdpersoon her haaldelijk confronteert met soortgelijke gevallen van verraad. Het zijn stuk voor stuk bijkomstigheden, storende invoegsels eigenlijk, die beter ongeschreven hadden kunnen blijven. Maar wezenlijk, waarachtig en aangrij pend, is Minks terugkeer in Amsterdam, in het ouderlijk huis, waar niets is ge beurd terwijl er „alles" gebeurde, waar alles „voorbij" is terwijl er zoveel voort duurt. De plataan in de voortuin, de broodtrommel en de kaasstolp in de keu ken, de gestoofde peertjes die een zorg zame moeder haar verloren zoon voorzet, het jongensbed op Minks slaapkamertje dat alles is er en het is verleden gewor den, dood verleden: „mijn hand groeit immers nooit meer aan". En er is een schuld zó groot, dat er geen andere boete voor denkbaar is dan haar als persoonlij ke schuld te aanvaarden. Zo staat deze Mink getekend in de dubbele betekenis van het woord in het twaalfde en der tiende hoofdstuk van deze roman. En zó is hij een mens aan wiens woorden we met het schrijnend gevoel van medeschuld ge loven als hij zegt: „en toch zijn velen (de „onschuldigen") even ziek als ik, even zeer vergiftigd door de halfheid van de burger, maar bij mij is de ziekte naar buiten gebroken en daarom mogen ze mij verachten. Veracht mij, dacht hij, maar veracht mij als Mink, niet als verschijn sel". Diè hoofdstukken zijn „geschreven". De rest is litteratuur Het Dagboek van Petter Moen Géén litteratuur is het dagboek van Petter Moen**) de Noorse leider van de illegale pers dat het toeval mij ge lijktijdig in handen speelde. In de klau- ADVERTENTIE DEMONSTRATIE 9-6 uur het nieuwe verende matrasdek Beddenafd. De Tijdgeest Bilderdijkstraat 73-87 - Amsterdam ZATERDAG 29 MAART Sladsschouwburg: „De dood van een han delsreiziger (Comedia), 8 uur. City: „Thou sands cheer", alle leeftijden, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De plunderaars", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Frühling auf dem Eis", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Minerva: „Waar de rech te weg eindigt", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rem brandt: „Van een bruiloft komt een brui loft", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Palace: „Hu welijkstragedie", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Vrouwen in de oertijd" 18 jaar, 7 en 9.15 uur. ZONDAG 30 MAART Brinkmann: Humanistisch Verbond, spre ker H. J. J. Lips, 8 uur. Stadsschouwburg: „De dood van een handelsreiziger (Comedia), 8 uur. Rembrandt: „Ambassadeurs der mu ziek", 11 uur; „Van een bruiloft komt een bruiloft", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Minerva: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30. 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2, 4.30. 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur MAANDAG 31 MAART Rembrandt, Palace: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals, Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. Minerva: 2.30 en 8.15 uur. wen van de Gestapo gevallen, gepijnigd tot hij zijn vriend verried, gekweld door de angst voor nieuwe „verhoren", door berouw, doodsvrees en wanhoop, prikte deze 43-jarige wiskundige in stukken clo setpapier met een spijkertje vrijwel elke dag van zijn gevangenschap het uiterste wat woorden kunnen zeggen: gesmoorde kreten uit het niemandsland tussen leven en dood, stamelingen van een mens in nood, worstelend met zichzelf, met zijn schuld, zijn verleden, zijn God die niet tot „de zijne" wil worden omdat hij dat gene waaraan hij met zijn hart wil gelo ven met zijn rede blijft betwijfelen. Aarzelend tussen Hamlet, aan wie deze melancholicus zich verwant voelt, en Christus die hij zou willen volgen, tussen zijn doodsverlangen en zijn levensdrift, ADVERTENTIE N.Y. Ml). „HOLSTER"- OVERVEEN Tel. K 2500 - 15597 en 19057 Centrale verwarming Airconditioning Aut. oliestook zijn haat tegen de vijand en zijn verlangen tot liefderijk vergeven, noteert hij woor den van smartelijke beproeving, van ul tieme eerlijkheid, die alleen opwellen in de nabijheid van de dood tenzij het het genie is (van een Dostojewski bij voor beeld) die ze influistert. In Petter Moens dagboek bij de be vrijding op aanwijzing van een mede- gevange gevonden in de luchtkoker van Moens cel, nadat hijzelf op transport naar Duitsland in September 1944 een „eerlijk zeemansgraf" had gevonden staat geen regel „litteratuur". Het is ge schréven, zakelijk noterend als het moest, als een kreet waar het niet anders kon zijn. Vergelijkt men het met Kouwenaars roman, waarmee het bijna pijnlijk ver rassend het gegeven gemeen heeft, dan beseft men temeer hoe groot een talent moet zijn om van een fictie een overtui gend kunstwerk te maken en hoe diep het leed dat het een „nuchtere wiskundige" tot een schrijver doet rijpen. Dat Kouwe naar in een enkel fragment bewees, in aanleg over Iéts van die schrijverskwali teit te beschikken, is de verdienste waar door zijn eigenlijk mislukte roman zich onderscheidt van soortgelijke boeken. C. J. E. DINAUX Gerrit Kouwenaar: „Ik was geen soldaat" (roman) P. N. van Kampen en Zoon, Amster dam). „Uit de diepte heb ik geroepen". Dagboek van Petter Moen. (Daamen's uitgevermaatschap pij 's-Gravenhaigen. Als ik na mijn bezoek aan de prachtige tentoonstelling van het werk van de Duitse schilderes Paula Modersohn-Becker tracht mij te bezinnen over de betekenis van haar kunst, moet ik besluiten dat ik de voorstel ling, die ik door geschriften en reproduc ties daarvan gevormd had, moet herzien. Toen ik mij tussen het werk bevond onder ging ik sterk de inwerking van haar sterke persoonlijkheid en kon ik mij inleven in de sfeer van de kleine kunstenaarskolonie van het in de nabijheid van Bremen gelegen dorpje Worpswede. Babyportret door Paula Modersohn-Becker In 1901 trouwde Paula Becker met de schilder Otto Modersohn, die zij het jaar daarvoor te Worpswede had leren kennen tegelijk met de dichter Rainer Maria Rilke. Merkwaardig genoeg zijn dit dezelfde jaren waarin de Belgische kunstenaarsgroep van Sint Martens-Laethem haar invloed deed gelden. Er bestaan inderdaad overeenkom stigheden, waarvan vooral de wederzijdse beïnvloeding van letterkunde en schilder kunst in het oog valt. De „Laethemsche brieven over de lente" van Karei van de Woestyne werden in 1901 geschreven. Het Belgische en het Duitse Expressionisme kwamen in die jaren tot bloei. Het lijkt de moeite waard om na te gaan hoe een die pere bezinning op de geheimen van dood en leven in de kunst om een hernieuwing van vorm en inhoud vroegen en hoe het komt dat juist deze problemen terzijde van de rumoerige kunstcentra in een Duits en een Belgisch boerendorpje gelijktijdig werden gesteld. De reden dat ik mij ten opzichte van Paula Modersohn moest heroriënteren ligt in de mijns inziens te nadrukkelijke wijze waarop zij ons als een pionierster van het Expressionisme, direct naast Edvard Munch en Vincent van Gogh, wordt voorgesteld. Dit lijkt mij een overschatting, een ver keerd beeld gevend van haar kunst, die men verstild en ingetogen kan noemen en die in wezen weinig verwantschap heeft met het dynartiische Expressionisme dat zich in hevige kleurorgiën uitleefde. De vroege werken van Paula Modersohn haken nog in op 'het impressionisme. „De vrouw met de rode hoed" uit 1900 is in een brede, men zou zeggen Breitneriaanse toets geschilderd. Later doet de invloed van Böcklin zich gelden en vindt men een ty- pisch-Duitse romantiek in de keuze en verwerking van het onderwerp: „Hoorn- blazend meisje", welk werk ook zijdelings aan Matthijs Maris herinnert. De eigen stijl van Paula Modersohn wordt dan spoe dig herkenbaar: een door milde mensen liefde bewogen lyriek, die zich voorname lijk richt op het kind, op de nederige huis dieren en later op het moederschap. De rijkdom van de elementaire levensver schijnselen zal zij van dan af steeds dieper gaan peilen. Haar verblijf in Worpswede wordt van tijd tot tijd onderbroken voor bezoeken aan Berlijn en Parijs. Het zien van de werken van Gauguin zal haar veel vreugde gegeven hebben, in hem een verwante geest her kennend. Toen zij in 1907 op 31-jarige leeftijd stierf, liet zij 300 schilderijen na en meer dan duizend tekeningen. Wij zijn er het Gemeentemuseum van Den Haag dankbaar voor dat het voor het eerst zo'n ruim overzicht van de innige De Vereniging NederlandPolen te Am sterdam heeft een brochure uitgegeven over „Papierknipsels, een Poolse volks kunst". „Nergens', zegt dit geschriftje, heeft het knippen van figuren uit papier zulk een artistiek niveau bereikt en zulk een typisch eigen stijl geschapen als in Polen. Onder de nog steeds levende deco ratieve volkskunsten neemt het papier knippen in vele Poolse streken de eerste plaats in. Bij het Poolse volk is deze bezigheid een zeer geliefde vorm van artistieke uiting geworden. Ze heeft de meest typische elementen van Poolse volkskunst in zich vergaard." De ornamentatie, zoals we die op de illustratie zien, is kunstig en rijk ge varieerd. Een verbazend gevoel voor com positie en kantwerkachtige versiering ken merkt deze uitingen. Zowel gebonden symmetrische figuren 'als vrije, fantasie rijke en beweeglijke motieven komen voor. Het hoge algemene niveau der Poolse volkskunst en bovenal de rijkdom aan weef- en borduurmotieven alsook aan kast- en wandschilderingen is zonder twijfel de basis geweest van deze knip- kuns Ook in Nederland begint de knipkunst, die jaren her vooral in Franeker en om geving werd beoefend, te herleven. Op de laatste Voorjaarsbeurs in Haarlem was een beoefenaar van deze volkskunst aan het werk te zien. ADVERTENTIE TRACTEER Uzelf met PA SE N opn grote doos van 50 stuks! kunst van deze grote Duitse schilderes naar Nederland heeft gebracht. Het toont ons een kant van de twintigste-eeuwse kunst die, hoewel zij tot het expressionisme ge rekend wordt, ons andere waarden leert 'kennen die misschien door velen nog niet vermoed werden. OTTO B. DE KAT. Het hofje aan de Nieuwe Gracht. Rechts het vroegere woonhuis der Noblets, dat ingevolge de bepalingen van het testament onveranderd is gelaten. Links het voor aanzicht van een deel der 20 huisjes, die in de vroegere tuin van het ivoonhuis zijn gebouwd. De middelste gevel is versierd met een klok. In 1737 kocht Eleazar Noblet een wel gesteld Amsterdams burger bet huis „Haerlem en Spaargesigt", staande op de hoek van de Nieuwe Herengracht, thans Nieuwe Gracht geheten en het deel van het Spaarne dat later Hooimax-kt is gedoopt. Dit pand werd (aldus deelt de Haarlemse archivaresse dr. G. H. Kurtz, in haar pas door de vereniging „Haerlem" uitgegeven boekje over de Haarlemse Hofjes, mede) in de koopvoorwaarden beschreven als een „weldoortimmert huys", staande aan het beste stuk van het Spaarne. Een jaar later werd dit huis door de familie Noblet be trokken. Die vond evenwel al gauw dat op de uitdrukking „het beste stuk van het Spaarne" wel wat af te dingen was, want zij vroeg aan het stadsbestuur de turf schepen in het Spaarne, die haar uitzicht belemmerden, een andere ligplaats aan te wijzen. Wij vermoeden dat het verzoek niet is ingewilligd, want nog altijd is die plek bestemd voor turfschepen, die nu natuur lijk veel minder talrijk zijn dan in die tijd. Reeds tijdens haar leven werd door de familie Noblet bij testament vastgelegd dat dadelijk als het laatste lid zou zijn gestor ven, vaxx „Haerlem en Spaergesigt" een hofje moest worden gemaakt. In 1757 was de laatste der Noblets gestorven, maar het werd toch 1761 voor het hofje in gebruik genomen kon worden. Het woonhuis moest, zo was bepaald, in oude staat bewaard worden ten gebruike der regenten en voor woning van de opzichteres. Voor het eerst werd in die functie benoemd Anna Bloe- mendaal, die als dienstbode bij de familie in betrekking geweest was. In de grote tuin van het huis werden 20 woningen gebouwd voor „ongehuwde vrouwen of vrijsters" boven de 50 jaar, die minstens 10 jaar in geschreven moesten staan als lidmaten der Ned. Herv. Kerk. Tien uit Haarlem en tien uit Amsterdam. De preuves, die genoten werden boven vrij wonen, werden bepaald op 12 gulden per kwartaal en per jaar nog 25 manden turf, 25 stuivers voor brandhout en een pot boter. Bovendien op de sterf dagen van de ouders der erflaters (28 Januari en 2 October) twee pond kalfsge hakt en een fles Franse wijn en op de sterf dagen van de andere leden der familie een schellingkoek met 60 cent. Tenslotte met Pasen nog een tweeponds wittebrood en zes eieren. Tot executeurs van het testament werden benoemd de regenten van het Hofje van Staats. In de loop der jaren zijn de regen ten, doordat de staat der financiën van het hofje achteruit gegaan was, genood zaakt geweest de preuves te verminde ren en tenslotte ge heel af te schaffen. Dit verschijnsel deed zich trouwens vrijwel bij alle hofjes voor. In het oude huis zijn behalve de mar meren gang twee ka mers bezienswaardig. Een zogenaamde he ren- en een dames kamer met goudleren behangsel en rococo stuc-plafonds. In die kamers staan meube len van de Noblets en in de grote kamer, de vei-gaderzaal der regenten, hangt bo ven de schouw een mooi grauwtje van Taco Jelgersma. Van de regenten die in de loop der eeuwen hun diensten aan het hof je bewezen hebben, zijn geschilderde por tretten gemaakt die de muren sieren. C. J. van T. De macht het anec- dotische gegeven aan de sfeer van het alle daagse te onttrekken en het daardoor met eeuwigheids waarden omkleed boven plaats en tijd een eigen leven van hoger orde te ver zekeren ziedaar de proeve van een defi nitie waarmee ik het artistieke vermogen van Johannes Ver meer zou willen be naderen. Talrijk zijn de grote en kleinere meesters, die in de loop der eeuwen door ie huiselijke sfeer en het huishoudelijk „bedrijf" werden ge ïnspireerd. Een cri- tisch afwegen van de kunstproducten in dit genre tegenover de scheppingen van de Delftse meester doet ons pas duidelijk de draagwijdte beseffen van de macht die deze kunstenaar over de stof uitoefende. Het décor van wat wij in het algemeen onder het zeventiende eeuwse binnenhuis verstaan,hebben we in zijn meest objectieve vorm reeds leren ken nen in het twee weken geleden besproken intérieur van Jansséns Elinga. We zouden het - veelal onbevolkte - intérieur van deze schilder-muzikant kunnen beschouwen als het instrument, dat door kunstenaars als Jan Steen, Gerard Terborch, Pieter de Hoogh, Gabriël Metsu, Emanuel de Witte of Esaias Boursse meer of minder virtuoos en gevoelig werd bespeeld, waardoor de ge aardheid dezer schilders binnen de wanden van gelijksoortige binnenhuizen in ver schillende toonaarden tot ons doorklinkt. Maar geen dezer ontlokte aan het instru ment zulke harmonieën, als waarmee Ver meer ons in het merendeel zijner scheppin gen in verrukking brengt. En vóór alles geen genreschilder speelde zó meesterlijk boven de veelal prozaïsche „partij" uit en vermocht door hooggestemde interpretatie aan die partij zo'n klassieke waarde te geven. Het merkwaardige is al weer dat Ver meers sublieme vertolkingen tijdens zijn leven slechts ten dele en zéker niet op de intrinsieke betekenis werden gewaardeerd eix dat zijn oeuvre de gehele achttiende eeuw en de eerste helft der negentiende eeuw in de vergetelheid was weggezonken Een der zeldzame archiefstukken dat toe vallig nu eens géén beti-ekking heeft op de geldkwesties die ook déze kunstenaar in zijn betrekkelijk korte leven vervolgden onthult ons iets van de bekendheid die hij niettemin moet hebben genoten en van de „appreciatie" die een toevallige bezoeker heeft gehad. Augustus 1663 bezocht de Franse edelman Balthasar de Monconys Vex-meers atelier, naar aanleiding waarvan we de navolgende aantekening in zijn reisdagboek aantreffen: „A Delphes je vie le Peintre Vermeer, qui n' avoit point de ses ouvrages: mais nöus en vismes un chez un Boulanger qu'on avoit payé six cents livres, quoyqu'il n'y eust qu'une figure que l'aurois creu trop payer de six pisto les" („Te Delft bezoek gebracht aan de schilder Vermeer, die geen werken kon tonen: maar we zagen er een bij een bak ker, waarvoor 600 ponden waren betaald hoewel er maar één figuur op stond, dat met 6 pistolen ruim betaald ware ge weest"). Uit deze passage mag gevoegelijk wor den geeoncludeex-d dat Vermeer dus meer dan gewone bekendheid genoot, daar een Fransman-op-doorreis zijn atelier anders zeker niet zou hebben bezocht. Voorts dat de kunstenaar, op wiens atelier immers niets aanwezig was, betrekkelijk langzaam en weinig produceerde, hetgeen trouwens ook uit zijn minutieuze toets en zijn be trekkelijk klein oeuvre (ongeveer veertig werken) kan worden afgeleid. Maar ik memoreerde dit archiefstuk vooral om de merkwaardige reactie van de Fransman die het kunstwerk waardeerde naar het aantal figuren dat er op voorkomt Artistieke kortzichtigheid van het soort dat de Vlaamse veeschilder Eugène Ver- boeckhoven (17991881) er toe bracht zijn cliënten een zeker bedrag per schaap te berekenen en bij het bedingen van een lagex-e prijs een of meer schapen door overschildering te laten verdwijnen Kortom: we raken hier het euvel van het „tegen-de-kunstwerken-aankijken", dat ik bij een andere beschouwing eens verge leken heb met het opgelucht-herkennen van het „melodietje" in een klassiek mu- De Keukenmeid (Rijksmuseum te Amsterdam) door Johan nes Vermeer (Delft, 1632-1675). Vermeer was waarschijnlijk leerling van Carel Fabritius. ziekstuk. Maar het is er in de klassieke muziek toch evenmin om te doen „melo dietjes" ten beste te geven, als in de beel dende kunst om „plaatjes' te vertonen! De zin en de schoonheid van Vermeers schep pingen kunnen alleen worden begrepen en ondergaan als wij door de „huid" van de gesublimeerd herschapen stof vermogen heen te dringen. Laten we dus onze Franse edelman-op-doorreis mijden en beproeven op eigen krachten het wezen van Vermeers schepping te benaderen. Stellen we ons het gegeven nuchter in de realiteit voor: een hoekje in een een voudige Hollandse keuken omtrent het jaar 1658. Onder het glas-in-lood raam een keukentafel met groen kleed, waarop een Keulse kruik, brood en een aarden kom, waarin de keukenmeid melk overgiet. Een stoof op de rood-bruine tegenvloer, blau we tegels als plint onder de kale muur. Een mand en een koperen bakje breken de achtergrond. Is het niet wondex-baarlijk dat Vermeer in een van zijn simpelste ondexrwerpen de allerhoogste concentratie heeft bereikt! Concentratie op de materie, die door het licht geraakt en omhuld tot een wonder wordt voor wie het beleeft. In de plastiek en de toon van de vrouwen figuur bespeuren we de bevruchtende in vloed van die andere grote Delftenaar: Carel Fabritius, waardoor die figuur in de délicate penseelvoering, Vermeer eigen, een krachtige indruk maakt, meer als een realiteit op ons toetreedt dan de meeste modellen in 's meesters intérieurstukken. Maar tóch: voorwerpen en figuur zijn binnengehaald in de stille wereld van Ver meer, die de realiteit herschiep tot stil leven. De kunstenaar keerde zichzelf niet uit aan zijn onderwerp, zoals bijvoorbeeld een Hercules Seghers dat had gedaan, doch onderscheidde met de zin van de stilleven schilder de materie als ondergedompeld in het licht. Het licht, dat in zijn oneindige wisseling natuur en voorwerp, mens en intérieur steeds weer tot leven wekt en de daartoe ontvankelijke geest tot bewonde ring en beschouwelijkheid dwingt. Ruim twee eeuwen voor het zogenaamde poin- tillisme, dat de trillende atmosfeer door licht-ontleding in stippels tastbaar maakte voor het oog, pointilleerde Vermeer reeds zijn weergaloos geschilderd brood, dat hier nog juist licht ontvangt boven de in de schaduw gehulde tafel. Geen der boven genoemde intérieurschilders waren zozeer het licht toegedaan, zozeer de materie ont togen. In zoverre zou men er een diepere betekenis aan kunnen hechten dat, in tegenstelling tot Pieter de Hoogh die de „Goudweegster" schilderde (Kaiser Frie- drich Museum), Vermeer de „Paarlen- weegster" tot onderwerp koos (collecte J. E. Widener, Philadelphia). De parel aristocraat onder juwelen wordt immers begeerd als de meest geïmmaterialiseerde schoonheid, door de natuur zélf gevormd tot tastbaar geworden licht H. P. BAARD De regentenkamer. ADVERTENTIE hebben vooral in Maart een goede voe ding nodig. Geef hun daarom dagelijks een schepje VITAMINE GISTVLOK- KEN, dan kunnen zij er tegen Want VITAMINE GISTVLOKKEN. een pro duct van de Koninklijke Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek, bevatten het volledige Vitamine B complex, bene vens een hoog percentage eiwit en beide zijn onontbeerlijke voedingsstof fen voor het opgroeiende kind. De Rotterdamse recherche zoekt een 36- jarige boekhouder uit Genève, die te Rot terdam goede sier heeft gemaakt van an dermans geld en nu vermoedelijk naar Amsterdam is vertrokken. Hij logeerde te Rotterdam in een hotel en zag kans de rekening tot f 355 te laten oplopen. Daar bij was ook geld, dat de hoteleigenaar hem geleend had. Een taxichauffeur krijgt nog t' 100 van de Zwitser. Een bankbediende leende hem f 100 en een mede-hótelgast wist hij te bewegen om f 60 af te geven. Steeds vertelde hij dat hij nog veel geld tegoed had uit Zwitserland. Met zijn pas poort als onderpand kreeg hij voorts nog f 40 los. Twee Engelse motortorpedoboten, die deelnamen aan de mijnenveegoefening voor de Nederlandse kust, zijn met elkaar in aanvaring gekomen. Eén van de twee is gezonken. De aanvaring geschiedde halverwege tussen Nederland en Engeland. De dertien opvarenden van de gezonken boot zijn overgenomen door een Britse ka nonneerboot.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 5