Johannes Vermeer
Matrella
Ruim overzicht der innige kunst
van Paula Modersohn-Becker
Schoolgaande kinderen
Een roman, een dagboek en
een krantenbericht
Het Hofje van Noblet
Agenda voor
Haarlem
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Belijdenis van een schuld
Gemeentemuseum te 's-Gravenhage
Volkskunst me tde schaar
OVER BEELDENDE KUNST
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Zwitser maakte goede sier
van andermans geld
Engelse motortorpedoboot
na aanvaring gezonken
ZATERDAG 29 MAART 1952
TTJAT IS HET, waardoor zich de tweede roman van Gerrit Kouwenaar ondanks
W de onmiskenbare gebreken die er aan kleven, betrekkelijk gunstig aftekent tegen
de aehtex-grond van onze bedenkelijk middelmatige „oorlogsliteratuur"? Er is reden
te over zich bij een verantwoorde beoordeling van „Ik was geen soldaat" deze vraag
met méér dan de gebruikelijke waakzaamheid voor ogen te houden. Het ogenblik
van de lectuur valt namelijk samen met dat, waarop blijkens een krantenbericht in
het voormalige Derde Rijk politieke verschijnselen aan de dag treden, die aan nauwe
lijks verflauwde herinneringen een. onrustbarend actuele betekenis geven. Men weel
het nu en is gewaarschuwd: Hitier ging „maar de functionarissen bleven". En mèl
hen de ideologie, de geestesgesteldheid, waarvan nu juist de hoofdfiguur uit Kouwe
naars boek de jongeman Mink, een illegale werker die in een Duits concentratie
kamp zijn leven redde door een vriend te verraden naar lichaam en ziel het slacht
offer werd.
Alle overtuiging ten spijt, dat de waar
dering van litteraire kwaliteiten buiten
de politieke zone behoort te liggen en
geen andere maatstaf aanvaarden kan dan
de waarachtigheid van 's schrijvers getui
genis en de mate waarin taal en vorm
daaraan uitdrukking gaven, is bij een der
gelijk toevallig samengaan van het ac-
tueie persbericht en de romanfictie de
subjectiviteit allicht geneigd de menselij
ke strekking van het verhaal zwaarder te
tellen dan de verdiensten van de roman-
als-kunstwerk.
Dit, denkt men, is de onherstelbare
schade die het regiem van de brute kracht
en de „herenmoraal" aan een mens heeft
toegebracht. En een mens, elk mens, is
oneindig kostbaar. Zo had het kunnen
gebeuren. Zo is het gebeurd. Zo zou het
wéér kunnen gebeuren. En men is ont
daan, door de roman niet alleen, maar
ook door de gewekte herinneringen. Hoe-
velen viel de foltering van de Gestapo te
zwaar en verrieden de vriend, het gewe
ten, het vaderland? Hoevelen konden, be
laden met een zo zware schuld, de terug
weg naar een dood verleden niet terug
vinden?
Offer èn schuldige
Schuld dat is een groot woord, te
groot in verhouding tot de wreedheid
van de beulsknechten. Maar het schuld
gevoel is er niet minder om. Kouwenaars
hoofdpersoon Mink draagt er behalve de
innerlijke ook de zichtbare littekens van:
een polsstompje op de plaats waar de
rechterhand werd geamputeerd. Hij is
een ver-mink-te (vandaar zijn naam?)
die bij de gratie van zijn verraad voort
leeft, met zijn schuld de dood heeft omge
kocht en met zijn geschonden geweten bij
het leven in het krijt blijft staan. „Het
is gemakkelijk te zeggen: ik maakte de
oorlog niet", denkt Mink, „ik ben een
slachtoffer van de oorlog. Het is gemak
kelijk, want zo waar. Maar wat heeft een
waarheid, die alleen voor mijzelf geldt,
voor zin?" Mink is een „verschijnsel" en
hij noemt zich ook zo: één die offer en
schuldige, held en verrader tegelijk is en
die zich van deze dubbele „rol", die hem
vreemdeling in de nieuwe-oude na
oorlogse wereld voorlopig althans is
toebedeeld, bewust werd. Terwille van dit
bewustzijn gunnen wij hem de even kort
stondige als bedriegelijke idylle met de
Frangaise Alida, weduwe vaneen door
verraad gevallen Franse verzetsman, zijn
we bereid zijn onvrijwillig aandeel in een
morphine-smokkelarij op de koop toe te
nemen, evenals het al te nadrukkelijke
arrangement van de romancier, met be
hulp waarvan hij zijn hoofdpersoon her
haaldelijk confronteert met soortgelijke
gevallen van verraad. Het zijn stuk voor
stuk bijkomstigheden, storende invoegsels
eigenlijk, die beter ongeschreven hadden
kunnen blijven.
Maar wezenlijk, waarachtig en aangrij
pend, is Minks terugkeer in Amsterdam,
in het ouderlijk huis, waar niets is ge
beurd terwijl er „alles" gebeurde, waar
alles „voorbij" is terwijl er zoveel voort
duurt. De plataan in de voortuin, de
broodtrommel en de kaasstolp in de keu
ken, de gestoofde peertjes die een zorg
zame moeder haar verloren zoon voorzet,
het jongensbed op Minks slaapkamertje
dat alles is er en het is verleden gewor
den, dood verleden: „mijn hand groeit
immers nooit meer aan". En er is een
schuld zó groot, dat er geen andere boete
voor denkbaar is dan haar als persoonlij
ke schuld te aanvaarden. Zo staat deze
Mink getekend in de dubbele betekenis
van het woord in het twaalfde en der
tiende hoofdstuk van deze roman. En zó is
hij een mens aan wiens woorden we met
het schrijnend gevoel van medeschuld ge
loven als hij zegt: „en toch zijn velen (de
„onschuldigen") even ziek als ik, even
zeer vergiftigd door de halfheid van de
burger, maar bij mij is de ziekte naar
buiten gebroken en daarom mogen ze mij
verachten. Veracht mij, dacht hij, maar
veracht mij als Mink, niet als verschijn
sel". Diè hoofdstukken zijn „geschreven".
De rest is litteratuur
Het Dagboek van Petter Moen
Géén litteratuur is het dagboek van
Petter Moen**) de Noorse leider van
de illegale pers dat het toeval mij ge
lijktijdig in handen speelde. In de klau-
ADVERTENTIE
DEMONSTRATIE 9-6 uur
het nieuwe
verende
matrasdek
Beddenafd. De Tijdgeest
Bilderdijkstraat 73-87 - Amsterdam
ZATERDAG 29 MAART
Sladsschouwburg: „De dood van een han
delsreiziger (Comedia), 8 uur. City: „Thou
sands cheer", alle leeftijden, 7 en 9.15 uur.
Spaarne: „De plunderaars", 14 jaar, 7 en 9.15
uur. Frans Hals: „Frühling auf dem Eis", alle
leeft., 7 en 9.15 uur. Minerva: „Waar de rech
te weg eindigt", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rem
brandt: „Van een bruiloft komt een brui
loft", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Palace: „Hu
welijkstragedie", 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
Luxor: „Vrouwen in de oertijd" 18 jaar, 7
en 9.15 uur.
ZONDAG 30 MAART
Brinkmann: Humanistisch Verbond, spre
ker H. J. J. Lips, 8 uur. Stadsschouwburg:
„De dood van een handelsreiziger (Comedia),
8 uur. Rembrandt: „Ambassadeurs der mu
ziek", 11 uur; „Van een bruiloft komt een
bruiloft", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
Minerva: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: 2, 4.15,
7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30. 7 en 9.15 uur.
Spaarne: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
2, 4.30. 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 4.15, 7 en
9.15 uur
MAANDAG 31 MAART
Rembrandt, Palace: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals,
Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 7 en
9.15 uur. Minerva: 2.30 en 8.15 uur.
wen van de Gestapo gevallen, gepijnigd
tot hij zijn vriend verried, gekweld door
de angst voor nieuwe „verhoren", door
berouw, doodsvrees en wanhoop, prikte
deze 43-jarige wiskundige in stukken clo
setpapier met een spijkertje vrijwel elke
dag van zijn gevangenschap het uiterste
wat woorden kunnen zeggen: gesmoorde
kreten uit het niemandsland tussen leven
en dood, stamelingen van een mens in
nood, worstelend met zichzelf, met zijn
schuld, zijn verleden, zijn God die niet
tot „de zijne" wil worden omdat hij dat
gene waaraan hij met zijn hart wil gelo
ven met zijn rede blijft betwijfelen.
Aarzelend tussen Hamlet, aan wie deze
melancholicus zich verwant voelt, en
Christus die hij zou willen volgen, tussen
zijn doodsverlangen en zijn levensdrift,
ADVERTENTIE
N.Y. Ml). „HOLSTER"- OVERVEEN
Tel. K 2500 - 15597 en 19057
Centrale verwarming
Airconditioning
Aut. oliestook
zijn haat tegen de vijand en zijn verlangen
tot liefderijk vergeven, noteert hij woor
den van smartelijke beproeving, van ul
tieme eerlijkheid, die alleen opwellen in
de nabijheid van de dood tenzij het het
genie is (van een Dostojewski bij voor
beeld) die ze influistert.
In Petter Moens dagboek bij de be
vrijding op aanwijzing van een mede-
gevange gevonden in de luchtkoker van
Moens cel, nadat hijzelf op transport
naar Duitsland in September 1944 een
„eerlijk zeemansgraf" had gevonden
staat geen regel „litteratuur". Het is ge
schréven, zakelijk noterend als het moest,
als een kreet waar het niet anders kon
zijn. Vergelijkt men het met Kouwenaars
roman, waarmee het bijna pijnlijk ver
rassend het gegeven gemeen heeft, dan
beseft men temeer hoe groot een talent
moet zijn om van een fictie een overtui
gend kunstwerk te maken en hoe diep het
leed dat het een „nuchtere wiskundige"
tot een schrijver doet rijpen. Dat Kouwe
naar in een enkel fragment bewees, in
aanleg over Iéts van die schrijverskwali
teit te beschikken, is de verdienste waar
door zijn eigenlijk mislukte roman zich
onderscheidt van soortgelijke boeken.
C. J. E. DINAUX
Gerrit Kouwenaar: „Ik was geen soldaat"
(roman) P. N. van Kampen en Zoon, Amster
dam).
„Uit de diepte heb ik geroepen". Dagboek
van Petter Moen. (Daamen's uitgevermaatschap
pij 's-Gravenhaigen.
Als ik na mijn bezoek aan de prachtige
tentoonstelling van het werk van de Duitse
schilderes Paula Modersohn-Becker tracht
mij te bezinnen over de betekenis van haar
kunst, moet ik besluiten dat ik de voorstel
ling, die ik door geschriften en reproduc
ties daarvan gevormd had, moet herzien.
Toen ik mij tussen het werk bevond onder
ging ik sterk de inwerking van haar sterke
persoonlijkheid en kon ik mij inleven in de
sfeer van de kleine kunstenaarskolonie van
het in de nabijheid van Bremen gelegen
dorpje Worpswede.
Babyportret door Paula Modersohn-Becker
In 1901 trouwde Paula Becker met de
schilder Otto Modersohn, die zij het jaar
daarvoor te Worpswede had leren kennen
tegelijk met de dichter Rainer Maria Rilke.
Merkwaardig genoeg zijn dit dezelfde jaren
waarin de Belgische kunstenaarsgroep van
Sint Martens-Laethem haar invloed deed
gelden. Er bestaan inderdaad overeenkom
stigheden, waarvan vooral de wederzijdse
beïnvloeding van letterkunde en schilder
kunst in het oog valt. De „Laethemsche
brieven over de lente" van Karei van de
Woestyne werden in 1901 geschreven. Het
Belgische en het Duitse Expressionisme
kwamen in die jaren tot bloei. Het lijkt de
moeite waard om na te gaan hoe een die
pere bezinning op de geheimen van dood
en leven in de kunst om een hernieuwing
van vorm en inhoud vroegen en hoe het
komt dat juist deze problemen terzijde van
de rumoerige kunstcentra in een Duits en
een Belgisch boerendorpje gelijktijdig
werden gesteld.
De reden dat ik mij ten opzichte van
Paula Modersohn moest heroriënteren ligt
in de mijns inziens te nadrukkelijke wijze
waarop zij ons als een pionierster van het
Expressionisme, direct naast Edvard Munch
en Vincent van Gogh, wordt voorgesteld.
Dit lijkt mij een overschatting, een ver
keerd beeld gevend van haar kunst, die
men verstild en ingetogen kan noemen en
die in wezen weinig verwantschap heeft
met het dynartiische Expressionisme dat
zich in hevige kleurorgiën uitleefde.
De vroege werken van Paula Modersohn
haken nog in op 'het impressionisme. „De
vrouw met de rode hoed" uit 1900 is in een
brede, men zou zeggen Breitneriaanse toets
geschilderd. Later doet de invloed van
Böcklin zich gelden en vindt men een ty-
pisch-Duitse romantiek in de keuze en
verwerking van het onderwerp: „Hoorn-
blazend meisje", welk werk ook zijdelings
aan Matthijs Maris herinnert. De eigen
stijl van Paula Modersohn wordt dan spoe
dig herkenbaar: een door milde mensen
liefde bewogen lyriek, die zich voorname
lijk richt op het kind, op de nederige huis
dieren en later op het moederschap. De
rijkdom van de elementaire levensver
schijnselen zal zij van dan af steeds dieper
gaan peilen.
Haar verblijf in Worpswede wordt van
tijd tot tijd onderbroken voor bezoeken aan
Berlijn en Parijs. Het zien van de werken
van Gauguin zal haar veel vreugde gegeven
hebben, in hem een verwante geest her
kennend. Toen zij in 1907 op 31-jarige
leeftijd stierf, liet zij 300 schilderijen na en
meer dan duizend tekeningen.
Wij zijn er het Gemeentemuseum van
Den Haag dankbaar voor dat het voor het
eerst zo'n ruim overzicht van de innige
De Vereniging NederlandPolen te Am
sterdam heeft een brochure uitgegeven
over „Papierknipsels, een Poolse volks
kunst". „Nergens', zegt dit geschriftje,
heeft het knippen van figuren uit papier
zulk een artistiek niveau bereikt en zulk
een typisch eigen stijl geschapen als in
Polen. Onder de nog steeds levende deco
ratieve volkskunsten neemt het papier
knippen in vele Poolse streken de eerste
plaats in. Bij het Poolse volk is deze
bezigheid een zeer geliefde vorm van
artistieke uiting geworden. Ze heeft de
meest typische elementen van Poolse
volkskunst in zich vergaard."
De ornamentatie, zoals we die op de
illustratie zien, is kunstig en rijk ge
varieerd. Een verbazend gevoel voor com
positie en kantwerkachtige versiering ken
merkt deze uitingen. Zowel gebonden
symmetrische figuren 'als vrije, fantasie
rijke en beweeglijke motieven komen voor.
Het hoge algemene niveau der Poolse
volkskunst en bovenal de rijkdom aan
weef- en borduurmotieven alsook aan
kast- en wandschilderingen is zonder
twijfel de basis geweest van deze knip-
kuns
Ook in Nederland begint de knipkunst,
die jaren her vooral in Franeker en om
geving werd beoefend, te herleven. Op de
laatste Voorjaarsbeurs in Haarlem was
een beoefenaar van deze volkskunst aan
het werk te zien.
ADVERTENTIE
TRACTEER
Uzelf met PA SE N
opn grote doos
van 50 stuks!
kunst van deze grote Duitse schilderes naar
Nederland heeft gebracht. Het toont ons
een kant van de twintigste-eeuwse kunst
die, hoewel zij tot het expressionisme ge
rekend wordt, ons andere waarden leert
'kennen die misschien door velen nog
niet vermoed werden.
OTTO B. DE KAT.
Het hofje aan de Nieuwe Gracht. Rechts het vroegere woonhuis der Noblets, dat
ingevolge de bepalingen van het testament onveranderd is gelaten. Links het voor
aanzicht van een deel der 20 huisjes, die in de vroegere tuin van het ivoonhuis zijn
gebouwd. De middelste gevel is versierd met een klok.
In 1737 kocht Eleazar Noblet een wel
gesteld Amsterdams burger bet huis
„Haerlem en Spaargesigt", staande op de
hoek van de Nieuwe Herengracht, thans
Nieuwe Gracht geheten en het deel van
het Spaarne dat later Hooimax-kt is gedoopt.
Dit pand werd (aldus deelt de Haarlemse
archivaresse dr. G. H. Kurtz, in haar pas
door de vereniging „Haerlem" uitgegeven
boekje over de Haarlemse Hofjes, mede)
in de koopvoorwaarden beschreven als een
„weldoortimmert huys", staande aan het
beste stuk van het Spaarne. Een jaar later
werd dit huis door de familie Noblet be
trokken. Die vond evenwel al gauw dat op
de uitdrukking „het beste stuk van het
Spaarne" wel wat af te dingen was, want
zij vroeg aan het stadsbestuur de turf
schepen in het Spaarne, die haar uitzicht
belemmerden, een andere ligplaats aan te
wijzen. Wij vermoeden dat het verzoek niet
is ingewilligd, want nog altijd is die plek
bestemd voor turfschepen, die nu natuur
lijk veel minder talrijk zijn dan in die tijd.
Reeds tijdens haar leven werd door de
familie Noblet bij testament vastgelegd dat
dadelijk als het laatste lid zou zijn gestor
ven, vaxx „Haerlem en Spaergesigt" een
hofje moest worden gemaakt. In 1757 was
de laatste der Noblets gestorven, maar het
werd toch 1761 voor het hofje in gebruik
genomen kon worden. Het woonhuis moest,
zo was bepaald, in oude staat bewaard
worden ten gebruike der regenten en voor
woning van de opzichteres. Voor het eerst
werd in die functie benoemd Anna Bloe-
mendaal, die als dienstbode bij de familie
in betrekking geweest was. In de grote tuin
van het huis werden 20 woningen gebouwd
voor „ongehuwde vrouwen of vrijsters"
boven de 50 jaar, die minstens 10 jaar in
geschreven moesten staan als lidmaten der
Ned. Herv. Kerk. Tien uit Haarlem en tien
uit Amsterdam. De preuves, die genoten
werden boven vrij wonen, werden bepaald
op 12 gulden per kwartaal en per jaar nog
25 manden turf, 25 stuivers voor brandhout
en een pot boter. Bovendien op de sterf
dagen van de ouders der erflaters (28
Januari en 2 October) twee pond kalfsge
hakt en een fles Franse wijn en op de sterf
dagen van de andere leden der familie een
schellingkoek met 60 cent. Tenslotte met
Pasen nog een tweeponds wittebrood en
zes eieren.
Tot executeurs van het testament werden
benoemd de regenten van het Hofje van
Staats. In de loop der
jaren zijn de regen
ten, doordat de staat
der financiën van
het hofje achteruit
gegaan was, genood
zaakt geweest de
preuves te verminde
ren en tenslotte ge
heel af te schaffen.
Dit verschijnsel deed
zich trouwens vrijwel
bij alle hofjes voor.
In het oude huis
zijn behalve de mar
meren gang twee ka
mers bezienswaardig.
Een zogenaamde he
ren- en een dames
kamer met goudleren
behangsel en rococo
stuc-plafonds. In die
kamers staan meube
len van de Noblets
en in de grote kamer,
de vei-gaderzaal der
regenten, hangt bo
ven de schouw een
mooi grauwtje van
Taco Jelgersma. Van
de regenten die in de
loop der eeuwen hun
diensten aan het hof
je bewezen hebben,
zijn geschilderde por
tretten gemaakt die
de muren sieren.
C. J. van T.
De macht het anec-
dotische gegeven aan
de sfeer van het alle
daagse te onttrekken
en het daardoor
met eeuwigheids
waarden omkleed
boven plaats en tijd
een eigen leven van
hoger orde te ver
zekeren ziedaar de
proeve van een defi
nitie waarmee ik het
artistieke vermogen
van Johannes Ver
meer zou willen be
naderen.
Talrijk zijn de
grote en kleinere
meesters, die in de
loop der eeuwen door
ie huiselijke sfeer en
het huishoudelijk
„bedrijf" werden ge
ïnspireerd. Een cri-
tisch afwegen van de
kunstproducten in dit
genre tegenover de
scheppingen van de
Delftse meester doet
ons pas duidelijk de
draagwijdte beseffen
van de macht die
deze kunstenaar over
de stof uitoefende.
Het décor van wat
wij in het algemeen
onder het zeventiende
eeuwse binnenhuis
verstaan,hebben we in
zijn meest objectieve vorm reeds leren ken
nen in het twee weken geleden besproken
intérieur van Jansséns Elinga. We zouden
het - veelal onbevolkte - intérieur van deze
schilder-muzikant kunnen beschouwen als
het instrument, dat door kunstenaars als
Jan Steen, Gerard Terborch, Pieter de
Hoogh, Gabriël Metsu, Emanuel de Witte of
Esaias Boursse meer of minder virtuoos en
gevoelig werd bespeeld, waardoor de ge
aardheid dezer schilders binnen de wanden
van gelijksoortige binnenhuizen in ver
schillende toonaarden tot ons doorklinkt.
Maar geen dezer ontlokte aan het instru
ment zulke harmonieën, als waarmee Ver
meer ons in het merendeel zijner scheppin
gen in verrukking brengt. En vóór alles
geen genreschilder speelde zó meesterlijk
boven de veelal prozaïsche „partij" uit en
vermocht door hooggestemde interpretatie
aan die partij zo'n klassieke waarde te
geven.
Het merkwaardige is al weer dat Ver
meers sublieme vertolkingen tijdens zijn
leven slechts ten dele en zéker niet op de
intrinsieke betekenis werden gewaardeerd
eix dat zijn oeuvre de gehele achttiende
eeuw en de eerste helft der negentiende
eeuw in de vergetelheid was weggezonken
Een der zeldzame archiefstukken dat toe
vallig nu eens géén beti-ekking heeft op de
geldkwesties die ook déze kunstenaar in
zijn betrekkelijk korte leven vervolgden
onthult ons iets van de bekendheid die hij
niettemin moet hebben genoten en van de
„appreciatie" die een toevallige bezoeker
heeft gehad. Augustus 1663 bezocht de
Franse edelman Balthasar de Monconys
Vex-meers atelier, naar aanleiding waarvan
we de navolgende aantekening in zijn
reisdagboek aantreffen: „A Delphes je vie
le Peintre Vermeer, qui n' avoit point de
ses ouvrages: mais nöus en vismes un chez
un Boulanger qu'on avoit payé six cents
livres, quoyqu'il n'y eust qu'une figure
que l'aurois creu trop payer de six pisto
les" („Te Delft bezoek gebracht aan de
schilder Vermeer, die geen werken kon
tonen: maar we zagen er een bij een bak
ker, waarvoor 600 ponden waren betaald
hoewel er maar één figuur op stond, dat
met 6 pistolen ruim betaald ware ge
weest").
Uit deze passage mag gevoegelijk wor
den geeoncludeex-d dat Vermeer dus meer
dan gewone bekendheid genoot, daar een
Fransman-op-doorreis zijn atelier anders
zeker niet zou hebben bezocht. Voorts dat
de kunstenaar, op wiens atelier immers
niets aanwezig was, betrekkelijk langzaam
en weinig produceerde, hetgeen trouwens
ook uit zijn minutieuze toets en zijn be
trekkelijk klein oeuvre (ongeveer veertig
werken) kan worden afgeleid. Maar ik
memoreerde dit archiefstuk vooral om de
merkwaardige reactie van de Fransman
die het kunstwerk waardeerde naar het
aantal figuren dat er op voorkomt
Artistieke kortzichtigheid van het soort
dat de Vlaamse veeschilder Eugène Ver-
boeckhoven (17991881) er toe bracht
zijn cliënten een zeker bedrag per schaap
te berekenen en bij het bedingen van een
lagex-e prijs een of meer schapen door
overschildering te laten verdwijnen
Kortom: we raken hier het euvel van het
„tegen-de-kunstwerken-aankijken", dat ik
bij een andere beschouwing eens verge
leken heb met het opgelucht-herkennen
van het „melodietje" in een klassiek mu-
De Keukenmeid (Rijksmuseum te Amsterdam) door Johan
nes Vermeer (Delft, 1632-1675). Vermeer was waarschijnlijk
leerling van Carel Fabritius.
ziekstuk. Maar het is er in de klassieke
muziek toch evenmin om te doen „melo
dietjes" ten beste te geven, als in de beel
dende kunst om „plaatjes' te vertonen! De
zin en de schoonheid van Vermeers schep
pingen kunnen alleen worden begrepen en
ondergaan als wij door de „huid" van de
gesublimeerd herschapen stof vermogen
heen te dringen. Laten we dus onze Franse
edelman-op-doorreis mijden en beproeven
op eigen krachten het wezen van Vermeers
schepping te benaderen.
Stellen we ons het gegeven nuchter in
de realiteit voor: een hoekje in een een
voudige Hollandse keuken omtrent het
jaar 1658. Onder het glas-in-lood raam een
keukentafel met groen kleed, waarop een
Keulse kruik, brood en een aarden kom,
waarin de keukenmeid melk overgiet. Een
stoof op de rood-bruine tegenvloer, blau
we tegels als plint onder de kale muur.
Een mand en een koperen bakje breken de
achtergrond. Is het niet wondex-baarlijk
dat Vermeer in een van zijn simpelste
ondexrwerpen de allerhoogste concentratie
heeft bereikt! Concentratie op de materie,
die door het licht geraakt en omhuld
tot een wonder wordt voor wie het beleeft.
In de plastiek en de toon van de vrouwen
figuur bespeuren we de bevruchtende in
vloed van die andere grote Delftenaar:
Carel Fabritius, waardoor die figuur in de
délicate penseelvoering, Vermeer eigen,
een krachtige indruk maakt, meer als een
realiteit op ons toetreedt dan de meeste
modellen in 's meesters intérieurstukken.
Maar tóch: voorwerpen en figuur zijn
binnengehaald in de stille wereld van Ver
meer, die de realiteit herschiep tot stil
leven. De kunstenaar keerde zichzelf niet
uit aan zijn onderwerp, zoals bijvoorbeeld
een Hercules Seghers dat had gedaan, doch
onderscheidde met de zin van de stilleven
schilder de materie als ondergedompeld in
het licht. Het licht, dat in zijn oneindige
wisseling natuur en voorwerp, mens en
intérieur steeds weer tot leven wekt en de
daartoe ontvankelijke geest tot bewonde
ring en beschouwelijkheid dwingt. Ruim
twee eeuwen voor het zogenaamde poin-
tillisme, dat de trillende atmosfeer door
licht-ontleding in stippels tastbaar maakte
voor het oog, pointilleerde Vermeer reeds
zijn weergaloos geschilderd brood, dat hier
nog juist licht ontvangt boven de in de
schaduw gehulde tafel. Geen der boven
genoemde intérieurschilders waren zozeer
het licht toegedaan, zozeer de materie ont
togen. In zoverre zou men er een diepere
betekenis aan kunnen hechten dat, in
tegenstelling tot Pieter de Hoogh die de
„Goudweegster" schilderde (Kaiser Frie-
drich Museum), Vermeer de „Paarlen-
weegster" tot onderwerp koos (collecte J.
E. Widener, Philadelphia). De parel
aristocraat onder juwelen wordt immers
begeerd als de meest geïmmaterialiseerde
schoonheid, door de natuur zélf gevormd
tot tastbaar geworden licht
H. P. BAARD
De regentenkamer.
ADVERTENTIE
hebben vooral in Maart een goede voe
ding nodig. Geef hun daarom dagelijks
een schepje VITAMINE GISTVLOK-
KEN, dan kunnen zij er tegen Want
VITAMINE GISTVLOKKEN. een pro
duct van de Koninklijke Nederlandse
Gist- en Spiritusfabriek, bevatten het
volledige Vitamine B complex, bene
vens een hoog percentage eiwit en
beide zijn onontbeerlijke voedingsstof
fen voor het opgroeiende kind.
De Rotterdamse recherche zoekt een 36-
jarige boekhouder uit Genève, die te Rot
terdam goede sier heeft gemaakt van an
dermans geld en nu vermoedelijk naar
Amsterdam is vertrokken. Hij logeerde te
Rotterdam in een hotel en zag kans de
rekening tot f 355 te laten oplopen. Daar
bij was ook geld, dat de hoteleigenaar hem
geleend had. Een taxichauffeur krijgt nog
t' 100 van de Zwitser. Een bankbediende
leende hem f 100 en een mede-hótelgast
wist hij te bewegen om f 60 af te geven.
Steeds vertelde hij dat hij nog veel geld
tegoed had uit Zwitserland. Met zijn pas
poort als onderpand kreeg hij voorts nog
f 40 los.
Twee Engelse motortorpedoboten, die
deelnamen aan de mijnenveegoefening voor
de Nederlandse kust, zijn met elkaar in
aanvaring gekomen. Eén van de twee is
gezonken.
De aanvaring geschiedde halverwege
tussen Nederland en Engeland.
De dertien opvarenden van de gezonken
boot zijn overgenomen door een Britse ka
nonneerboot.