Opgepast? de triffids koineii! Een herinnering aan de dichter en kindervriend dr. J. P. Heije Harmonie en fanfare HARTENDORP Otto de Kat in de Vendée Het Lutherse hofje OVER MUZIEK Nieuwe uitgaven Portret van zijn dochter uit 1851 thans in Hoofddorp 3 Moderne kunstweek in Saarbrücken LITTERAIRE KANTTEKENINGEN De toekomst van de tiereld, tenzij. Schoonheid in Haarlem en omgeving Een liedeen lied, uw leven lang ZATERDAG 28, JUNI 19 5 2 Het musiceren met blaasinstrumenten en slagwerk mag men wel zo oud noemen als het zingen. Heit voldoet aan de behoefte om muziek te maken zonder dat daarbij van vertolking van woorden, als uiting van gedachten of gevoelens sprake is. Zuiver muzikaal beschouwd mag men daarom de „blaasmuziek" niet onderschatten. Blazen en slagwerk beroeren zijn een directe uiting van muziek, een positieve verklanking van vitaliteit en het is te begrijpen dat sinds on heuglijke tijden het lopen, werken en dan sen door dit musiceren gestimuleerd wer den, dat dit muziek maken de lichamelijke activiteit bevorderde. En dit niet alleen: het verenigen van musiceren en bepaalde lichaamsbeweging bewijst dat beide presta ties een middel tot uiting van levenswaar den zijn. Elke ritus, elke liturgie roept de activiteit van lichaam en geest op in de werking der muziek. En deze natuurkracht laat zich gelden vóórdat het verstand ge dachten en gevoelens onder woorden heeft gebracht. De afstand van het pleizier in regelmatig stappen tot de inspiratie van een mars is niet zo groot als men denken zou. En dit pleit niet tegen de mars, maar vóór het marcheren. En dat een klinkende dans ons oproept tot werkelijk dansen, weet iedereen. Om er zeker van te zijn dat de uitdrukking van religieuze gevoelens in ge baren uit zichzelf muziek oproept, kan men nog verder in de geschiedenis teruggaan dan tot de Middeleeuwen. Dit alles overwegende komt men tot de overtuiging dat het de moeite waard zou zijn de geschiedenis der muziek voor bla zers en slagwerk in haar organische sa menhang met het leven der mensen te be schrijven. Men zou zich kunnen afvragen of het verantwoord is de muziek der strijk instrumenten hierbij buiten beschouwing te laten. Er is echter in de beoefening der strijkersmuziek een element dat zich on derscheidt van het onveranderlijk-primi- tieve wezen der muziek van blazers en slagwerkers. De violen en hun grotere fa milieleden zijn in zekere zin producten van een latere cultuur. De fameuze ontwikke ling van het zingen in de middeleeuwen en de renaissance heeft op de cultuur der strijkinstrumenten een zeer grote invloed gehad en zodanig is deze invloed geweest dat de strijkersmuziek zich volledig meester maakte van de melodische macht, welke eertijds het geheimzinnige eigendom der vocale koren was. In de loop der renais sancetijden ging de zangmuziek zich rich ten naar de dwingende eisen van het strijk orkest. Intussen heeft de natuurlijke be hoefte om de muziek in melodieën te uiten zich ook laten gelden bij het bespelen der blaasinstrumenten. Iedereen weet hoe be wonderenswaardig het melodische vermo gen der blaasinstrumenten sinds enige eeuwen is gegroeid en terecht voelt een blazer zich zingende wanneer hij ernstig aan het spelen is. Over de betekenis van het melodische element bij alle strijk- en blaasinstrumen ten zou nog veel en veel meer te zeggen zijn in verband met het zingen; ik moge mij echter hier beperken tot enkele op merkingen over de speciale gezelschappen die uit blazers en slagwerkers zijn samen gesteld. Men spreekt van Fanfare als het een corps van hoofdzakelijk koperblazers betreft en van Harmonie als er behalve het koper ook houten blaasinstrumenten in het gezelschap gebruikt worden. Als ik van het primitieve wezen dezer muziek spreek, is dit geenszins in laag-waarderende zin. In tegendeel: het voldaan zijn met een muziek, die door geen enkele tekst wordt geleid, moet ik als zuivere muzikaliteit niet laag aanslaan. Het is een musiceren om het pri mitieve, elementaire genot van het muziek- maken, gestuwd door rhvthme. melodie en harmonie. Wie veel fanfare- en harmonie corpsen heeft gehoord, zal al spoedig te recht de opmerking maken dat de spelers in zake de echt-muzikale elementen in de eerste plaats het rhythme) veel meer te presteren hebben dan de leden van een mannenkoor. Dit zij in het algemeen gezegd en betekent geen miskenning van de zang verenigingen. De blazers hebben geen tekst als leiding maar een opgave van interval len en rhythmen, die dikwijls niet eenvou dig is. Zij hebben bovendien veel persoon lijke verantwoording omdat één partij nooit een grote groep van personen omvat. Zij bespelen een instrument dat niet in het hoofd is ingebouwd, maar beperkte mecha nische eisen stelt. Zij worden voortdurend beproefd op hun gehoor, omdat allerlei stemmingen, registers en timbres om hen heen klinken. Het is de moeite waard dit eens te overwegen en de prestaties der Fanfare- en Harmoniegezelschappen te waarderen. Ik weet we] dat een groot percentage der muziek die door de blazersgezelschappen wordt gebruikt, niet zeer geprezen kan worden. Dit is een aparte kwestie. Geluk kig ziet het er naar uit dat er verbetering zal komen, zoals er ook verbetering komt in het répertoire der zangverenigingen. Het was op dit ogenblik slechts mijn be doeling aandacht te vragen voor een mu ziekbeoefening, welke voor de muzikale volksontwikkeling van werkelijke beteke nis is. HENDRIK ANDRIESSEN houden daarvan heeft het nimmer aan me dewerking ontbroken. De gemeente Haarlemmermeer is reeds vele jaren geleden in het bezit gekomen van een door de schilder J. van Konings veld te Amsterdam in 1850 in olieverf ge schilderd bijna levensgroot portret van dr. J. P. Hege en zijn vrouw, Maria M. van Voorst, dat een waardige plaats in het raadhuis te Hoofddorp heeft gekregen. Enige dagen geleden ontving de ge meente Haarlemmermeer, bij wjjze van ge schenk, een tweede eveneens door de schil der J. van Koningsveld in 1851 geschilderd portret, dat de kleindochter van dr. Heije uit Wenen naar Nederland heeft terugge zonden en waarop de enige dochter van dr. Heije, Sophia, op wel zeer romantische wijze is afgebeeld toen zij nog slechts enige maanden oud was. Er is alle reden om aan te nemen, dat ook dit geschilderd portret, na enige restauratie, als blijk van dankbaarheid en sympathie voor het vele goede door dr. Heije aan Abbenes bewezen een waardige plaats in het raadhuis zal krijgen. De „Barbier van Sevilla" bij de Utrechtse Opera Het volgende werk, dat de Utrechtse Opera op het répertoire zal nemen, is „De Barbier van Sevilla" van Rossini, waarvan Cees Laseur de regie op zich heeft geno men. Begin September zal de première in de Utrechtse Stadsschouwburg worden ge geven. van het verhaal geen natuurverschijnsel blijkt te zijn, maar een noodlottig neven effect van „satellieten": van raketten die door diverse mogendheden in het hemel ruim zijn geschoten en met de aarde mee draaien zolang zij niet door een of ander opperbevel door een druk-op-de-knop tot universele ontlading worden gebracht). De ontreddering is alleszins begrijpelijk, schoon niet bijster indrukwekkend. Hulpe loze blinden strompelen door de straten, op jacht naar voedsel. Het maatschappelijk raderwerk staat stil. Er wordt geplunderd en gevochten. Branden en geheimzinnige ziekten breken uit. Groepen van enkelin gen, die door een toeval voor blindheid gespaard bleven, organiseren zich, hetzij om de tot ondergang gedoemden^ hetzij om het vege lijf te redden. En de triffids ko men eerst voorposten, dan drommen, eindelijk horden. Ze lópen niet alleen, ze luisteren en „praten". Ze slingeren hun giftong als een zweepslag naar tweebeen, slaan hem met blindheid, doden hem, eten zijn vlees. Symboliek zonder effect Tot zover is deze roman niet veel anders dan een Jules Verne in lugubere gedaante; een verzinsel dat niet alleen de mindere blijft van wat Wells, Huxley, Graves, Or well aan verbeeldingskracht hebben opge bracht, maar verre overtroffen wordt door de proeve van voortreffelijke fantasie, waarmee Belcampo in één van zijn vroe gere verhalen „De groote gebeurtenis" onze litteratuur heeft verrijkt. Wyndham heeft verder strekkende bedoelingen. Zijn roman vertoont onmiskenbaar de tendenz dit levend mensengeslacht afschrikwek kend te confronteren met de chaos, die werd teweeggebracht door de wanverhou ding tussen technische bekwaamheid en zedelijke verantwoordelijkheid. De sym boliek is overduidelijk. Organisatie en per soonlijke moraliteit, individu en gemeen schap, verleden en toekomst, geweld en mensenliefde, worden dusdanig als opge legd pandoer tegen elkaar uitgespeeld dat een op z'n rust gestelde lezer zich door dit „engagement" allerminst opgeschrikt zal voelen. Blijft het griezelelement. Maar een „wereld" die heel wat reëeler verschrikkin gen heeft doorstaan en het zich desondanks gemoedelijk maakt, zal bij het horen van het „geklepper" der triffids niet de oren spitsen en zich gaan bezinnen op het waar schuwend woord van Wyndham: „dat dit alles het einde niet hehoeft te zijn, tenzij. men het toelaat". En bovendien: griezelen ook in de litteratuur is een gewaar wording waar het merendeel der mensen niet afkerig van is. De Engelse „novel of terror", de schrikroman uit de tweede helft der achttiende eeuw, had in zijn beste vorm aan die bekoring zijn succes te danken. Wil deze romansoort iets anders en wezenlijkers prikkelen dan de lust tot avontuur, dan zal ze met meer moeten ko men dan met triffids. Met „meer" in een andere zin. c. j e. DINAUX. John WymJ'ham: ,,De triffids komen (vertaling van M. Mok) (G. W. Breughel, Am sterdam). Zondag begint in Saarbrücken een aan de hedendaagse kunst gewijde week, die een indrukwekkende reeks concerten met voor het grootste deel nog onbekende mu ziek omvat, evenals een paar aan de litte ratuur gewijde programma's. Deze mani festatie werd georganiseerd door radio- Saarbrücken, de officiële omroep van de Saar. De concerten worden gegeven door het symphonie-orkest van radio-Saarbrücken. door het orkest van radio-Luxemburg en door het Symphonie-orkest van de Franse omroep onder leiding van Eugène Bigot. De belangrijkste uitzendingen zijn: Zondag avond met een uitvoering van Strawinsky's Persephone op tekst van Gide en van Hin- desmith's Thema en variaties voor orkest; Maandagavond volgen dan orkestwerken van Messiaen, Prokofieff, Donatoni en Mar- tinu (Vijfde symphonie); op Woensdag avond 2 Juli volgt het oratorium „Uw Ko- ninkrijke kome" van Johannes Driessier; Vrijdagavond 4 Juli een avond van Franse moderne muziek (onder andere de eerste symphonie van Darius Milhaud, een fanta sie voor cello en orkest van Jean Francaix) en tenslotte is er nog een concert op Maan dagavond 7 Juli met moderne Duitse mu ziek, onder andere een door de componist Werner Egk gedirigeerd eigen werk. De golflengte van radio-Saarbrücken is 211 meter, de zender is redelijk goed in Nederland te horen. Staatssecretaris Van Rhgn heeft te Ven- lo het nieuwe gebouw van de Raad van Arbeid geopend. Voor de Raden van Arbeid resteert nog een uitgebreid werkterrein: noodvoorziening ouden van dagen, kinder bijslag kleine zelfstandigen en ongevallen en invaliditeitsverzekering, zo zei mr. Van Rhijn. Het aantal verzekerden van deze laat ste categorie bij de Raad van Arbeid te Venlo bedraagt 110.000. In 1S50 door de schilder J. van Konings veld in olieverf geschilderd portret van dr. J. P. Heije en zijn vrouw Maria M. van Voorst. werd deze rente besteed ter bekostiging van het jaarlijks voor de leerlingen van de openbare school aldaar gegeven kinder feest, bij welke gelegenheid dan een kin derkoor bij het grafmonument enige liede ren zong uit de bundel van zijn talrijke bij het gehele Nederlandse volk overbekende schrifturen van proza en poëzie, waarmede hij als volksdichter en volksschrijver grote vermaardheid had verworven. Later werd aan de rente van het legaat een andere bestemming gegeven. Zij werd als bijdrage uitgekeerd aan de te Abbenes bestaande Cornelia Sophia naai-, bewaar- en brei- school, die naar een der nagelaten betrek kingen van dr. Heije is genoemd. Destijds heeft hij de openbare school te Abbenes ook in het bezit gesteld van een bibliotheek met enige honderden belang rijke werken. Voor het verzorgen en be- In 1851 door de schilder J. van Konings veld in olieverf geschilderd portret van Sophia, de enige dochter van dr. Heije, toen zij enige maanden oud was. Een drietal jaren geleden is in Engeland een boekje verschenen onder de wat opzienbarende titel „De geschiedenis van de eerstkomende honderd jaar, tenzij....". De schrijver, Hamilton Fyfe, is geen romancier en zijn schriftuur geen kunstwerk. Dat hij West-Europa een toekomst voorspelt waarin de democratie heeft plaats gemaakt voor een zakelijke in tegenstelling tot een ideologische dictatuur, tenzij het proces van verval onbelemmerd voortgang zou vinden, is niets nieuws en in dit verband bijkomstig. Opmerkelijk echter is het, dat hij niet in een atoom oorlog, zelfs niet in „een" oorlog, het gevaar ziet dat de wereld met ondergang be dreigt, maar in de onmacht der mensen hun zaken ideëel en stoffelijk te beheersen. Ook dat is niet nieuw: men kent de geschiedenis van de toverleerling die machten opriep die hij niet meer kon bezweren. „The day of the triffids" van John Wyndham, in een nu niet bepaald brillante vertaling van de dichter M. Mok verschenen onder de wat alarmerende titel „De triffids komenkan als de litteraire tegenhanger worden beschouwd van het min of meer „eschatologisch" gekleurde toekomstbeeld, dat Hamilton Fyfe ons als waarschuwende keuze voor ogen stelt. Kon dus dit verhaal van de triffids als sociaal-historisch perspectief moeilijk een verrassing zijn, als roman staat het te zeer in de schaduw van zijn voorgangers in dit genre om meer te kunnen bieden dan een variant op het avontuurlijke thema „on dergangsfantasie", waar wij zo langzamer hand op uitgelezen raken en dat trouwens over een halve eeuw hetzelfde lot bescho ren zal zijn als de utopistische „staatsro mans" uit de negentiende eeuw: namelijk door geen sterveling meer gelezen te wor den. Het is een merkwaardige vorm van „littérature engagée", van kunst die zich bezint op de maatschappelijke en geeste lijke'problemen van deze tijd, en wel van het soort dat zich zo hevig „engageert" dat het veel weg heeft van een „littérature enragée", een dolle romankunst, die meer dol dan kunst is. Als satire biedt ze nog de beste kansen. „Brave new world" van Huxley, „Animal farm" en „1984" van Orwell mogen van fantasterij allerminst zijn gespeend, ze sluiten zo nauw aan bij onze zeer reële ervaringen, dat ze niet falen in hun strekking: wakker te schudden, een beroep te doen op het gevoel van humane verantwoordelijkheid. Was „Animal farm" niet meer geweest dan een fantasie waarin de dieren in opstand komen tegen de men sen, het zou ten hoogste een moderne ver sie zijn geworden van een stok-oud gege ven. Invasie der triffids John Wyndham nu heeft de flora haar kans gegeven. Hij vond de revolte der plan ten uit. Het is een griezelig soort gewas op een geheimzinnige manier uit Rusland in Europa binnengesmokkeld en zorgvuldig gekweekt om het winstgevende oliegehalte der zaden dat Engeland, West-Europa en „de wereld" overstroomt en gelijk een opstand der horden het mensdom als zijn enige natuurlijke vijand met verdelging bedreigt. Veel variatie heeft Wyndham in de strategische methode van dit kwaad, dat zich tegen zijn verwekker keert, niet weten te brengen. De manshoge triffid heeft een cactusvormige romp, iets harig- geschubds dat uitloopt in een lange slurf, aan het einde waarvan zich, bij wijze van kop, een kelk uitstulpt die een meterslange giftong bergt. Dat is natuurlijk hoogst grie zelig hoewel, nu de grens van de biologi sche mogelijkheden toch eenmaal is over schreden, de fantasie voor niets behoeft te staan. Wyndhams verbeelding laat zich dan ook niet weerhouden zijn triffids de kans te geven zich van de aarde los te maken en waggelend op drie wortelstokpoten aan de wandel te gaan. Deze mobilisatie komt hoogst ongelegen. Zojuist zijn de Londe- naren, de Engelsen, de wereldbewoners, letterlijk met blindheid geslagen door het fel-groene licht van „komeetgruis" dat aan het uitspansel is verschenen (en in d.e loop ADVERTENTIE Vroeger was de pomp de vergaderplaats van de bewoonsters van het hofje. Daar werden dan de problemen van de dag besproken. Nu er waterleiding in de huisjes gekomen is werd de pomp verzegeld, maar toch is zij blijven staan als een versiering in het midden van de tuin. In ons vorig artikel schreven wij over het Frans Loenenhofje in de Witte Heren straat en beloofden toen dat nu het Lu therse hofje, in dezelfde straat, aan de beurt zou komen. Dit hofje heeft slechts een een voudig ijzeren hek als afsluiting van de openbare weg. Dit is wel een sterke tegen stelling met het fraaie poortje van het Frans Loenenhofje. Maar als hofje is het Lutherse zeker niet het minste. Integen deel. De kleine huisjes met fraaie tuin lig gen zo schilderachtig aan de voet van de hoogopgaande kerk met toren dat zij daar mee een geheel vormen. Het is niet zeker of zij gelijk met de kerk gebouwd zijn, maar de eenheid, de volmaakte aansluiting, doet het wel vermoeden. Aanvankelijk werd door de Haarlemse geschiedschrijvers aangenomen dat de Lutherse kerk in 1608 is gebouwd, maar het onderzoek van mej. dr. G. H. Kurtz, de archivaresse van Haarlem, heeft aange toond dat de bouw in 16141615 heeft plaats gevonden. Het is niet aan het licht gekomen wie de stichter van het hofje is, maar er wordt verondersteld, dat het kerk bestuur zelf tot de bouw besloten heeft. Zeker is dait de kerk en ook het hofje zijn gebouwd op de grond waar vroeger de boomgaard is geweest van het klooster der Remonstreiten of Norbertijnen. Het terrein van dit klooster werd begrensd door de Zijlstraat, Witte Herensteeg (nu straat), de Kinderhuisvest en de Magdalenastraat. Aan de weelderige plantengroei in de tuin van het hofje is nog te zien dat daar eeuwen lang getuinierd si. De kerkeraad van de Lutherse kerk heeft altijd het beheer over het hofje gehad. De notulen van de vergaderingen van dit col lege bewijzen dat het meermalen moeilijk was om voldoende geld beschikbaar te stel len voor het noodzakelijke onderhoud van de huisjes. Er is in 1783 zelfs sprake van geweest om het hofje te laten uitsterven. Gelukkig brachten toen enige erflatingen uikomst. In 1800, toen de financiën der kerk en daardoor ook van het hofje, verbeterd wa ren, droeg de kerkeraad het bestuur over het hofje op aan drie regenten, uit zijn midden benoemd. In 1804 zijn de huisjes grondig gerestaureerd. Een gedenksteen herinnert daaraan. Er zijn in totaal 9 huisjes, 4 staan er aan de zijde van de kerk en 5 aan de kant van de Magdalenastraat. Indertijd was een der huisjes ingericht als vergaderplaats der re genten, maar sinds dit college in de bij gebouwen der kerk vergadert (welke bij gebouwen aan de tuin van het hofje gren zen en daarvan een mooie afsluiting aan de Westkant vormen) is ook dit huisje voor bewoning ter beschikking gekomen. De bewoonsters moeten tot de Ëvange- lisch-Lutherse gemeente behoren en ten minste de ouderdom van 45 jaar bereikt hebben. C. J. van T. DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51 Telefoon 16990 -'17696 Spaarne 3 Haarlem. Vanaf ƒ2.50 per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. Uok dit hofje is een oase van stilte in het stadsgewoel. Schilderachtig leunen de huisjes tegen het hoge kerkgebouw der Evangelisch-Lutherse gemeente. De opmerkzame lezer, die de gewoonte I heeft om in dit blad ook de rubriek der Beeldende Kunst zijn gewaardeerde aan dacht te schenken, zal gedurende de maand Mei de signatuur van Otto B. de Kat, onze lijfarts op dit gebied, in deze kolommen gemist hebben. Dat klopt, en dat had zijn reden. Deze Opregte Haarlemmer had zijn pen voor enige weken terzijde gelegd en vertoefde ver van hier, in een plaatsje waar hij noch ik voordien ooit van ge hoord hadden: Les Sables d'Olonne, in de Vendée, een vissershaven aan de Franse Westkust. Daar zwierf hij langs de kade, in het stadje en door de omliggende dor pen, en krabbelde er zijn schetsboek vol. De resultaten daarvan toont hij thans (tot 16 Juli) in de Kunsthandel Leffelaar op de Grote Markt te Haarlem. Zijn verblijf in dit afgelegen oord be rustte op een artistieke overeenkomst tus sen een aantal Franse en Nederlandse hotelhouders, die hun logies ter beschik king stellen van Nederlandse, respectieve lijk Franse schilders, om vandaar uit de omgeving te verkennen en haar bij hun kunst in te lijven. Een bijzondere vorm van vreemdelingenverkeer dus; een uitwis seling waarbij beide partijen, de kunst en het tourisme, hun profijt hebben. Het vorig jaar werd in verschillende ste den des lands een grote tentoonstelling ge houden van een dertigtal schilders die op deze wijze een maand ergens in Frankrijk hadden vertoefd. Mijn globale indruk was toen dat het tóurisme blijkbaar aan een veel langer eind had getrokken dan de Kunst, want het merendeel van wat daar te zien was had met kunst niet zo heel veel te maken. Een vergelijking tussen die ten toonstelling en de huidige bij Leffelaar valt enorm in het voordeel van De Kat uit. Het hotel en de stad Les Sables d'Olonne hebben het geluk gehad dat ditmaal een werkelijk artist hun gast was. De Kat is in staat gebleken om van dit verblijf een kort maar charmant hoofdstuk in zijn picturale ontwikkeling te maken. Deze tentoonstel ling is daardoor een afgerond geheel ge worden en heeft tegelijk het frisse van de eerste worp, a prima vista. Het leeuwendeel van deze reisimpressies bestaat uit aquarellen. „Monsieur Otto B. de Kat, célèbre aquarelliste hollandais", al dus vermeldt een interview in het regionale dagblad van de Vendée. Wij hebben hier een beetje geglimlacht om zijn plotselinge roem daar in het land van de steltlopers. Zijn muze liep daar al meteen op stelten. Maar, alle gekheid op een stokje, ook hier op de Grote Markt blijkt het evident, dat De Kat een bijzonder aquarellist is. Het fijne en lichte van zijn toch krachtig talent, zijn intimiteit die nooit huisbakken wordt, de distinctie die altijd een zijner beste eigenschappen blijft, dit alles komt bij hem in zijn aquarellen het schoonst en natuur lijkst tot uiting. Hij is onder de levende Hollandse aquarellisten degene die soms nadert tot de sfeer en techniek van zulke pur sang aquarellisten als Jongkind (ex- cuscz du peu!) en Boudin. Wel te verstaan, zonder hun epigoon te zijn. Het hoogtepunt, voor mij althans, van deze tentoonstelling is de prachtige aquarel die in een brede lijst in een der étalages staat, een boerenhuisje voorstellende. Dit ene werk is de volkomen samenvatting van deze reis-impressies en loonde alleen al voor hem de moeite om naar Olonne te gaan en voor ons om, dichter bij huis, deze expositie te bezoeken. H. L. PRENEN. J. van Rhyn, Holland, A pocket guide J. M. Meulenhoff, Amsterdam. Gidsen, zak- hand- of levensgrote, ver tonen zelden meesterschap in de beschrij vingskunst, of karakter in de keuze van onderwerpen ter beschrijving. Geciteerd kunnen zij soms een komische achtergrond verschaffen voor de weergave van persoon lijke waarnemingen in den vreemde; verder zijn het zakelijke drukwerken en men mag vertrouwen dat de gemiddelde reiziger zich niet van de wijs zal laten brengen door hun overdaad aan bijvoeglijke naamwoorden,a Het werkje van de heer Van Rhyn ver schilt niet van het bekende type. Op enige inleidende rubriekjes over zulke kwesties als de geschiedenis van het land en zijn staatsvorm en de scheepvaart- en vlieg- diensten, waarmee men er komen kan, volgt het overzicht van de elf provinciën. Een verbazend groot aantal gemeenten staat in het gelid, en van ieder worden de bekende attracties genoemd; zonnige foto's moeten de laatste weerstand van de buitenlander breken. Wanneer men in een boekje als dit de mededeling vindt dat Haarlem vóór alles het centrum van de bloembollenhandel is, vraagt men zich wel even af hoe de vreemdeling geacht wordt aan de hand van deze kennis een beter begrip van de stad te krijgen; en of het niet mogelijk zou zijn een gids te maken met wat fijnere karakteristieken. Maar dat is natuurlijk zeer moeilijk. Ver heugend is in ieder geval de verheffing van „the lovely garden town of Heemstede" tot „Northern gateway to the bulbgrowing region^. S. M. Dr. Jan Pieter Heye, die in M^art 1809 te Amsterdam werd geboren, in Leiden studeerde en als geneesheer en als mens veel heeft gedaan tot leniging van veler lichamelijke en stoffelijke noden, legde ongeveer vijf jaren na de droogmaking van het Haarlemmermeer zijn medische arbeid neer. Daarna wijdde hij zich nog geruime tijd op voorbeeldige wijze aan weldadig heid en met krachtig initiatief en groot organisatievermogen aan de belangen van Abbenes, een in het Zuidelijk deel van deze polder grfegen dorp (het zogenaamde oude eiland Abbenes, dat ook in vroeger tijd be woond schijnt te zijn geweest en vermoe delijk behoorde tot de gemeente Alkemade, in welker archief oude kaarten aanwezig waren, waarop dit eiland aangetekend stond met een gehucht of buurtschap). Mede door zijn huwelijk in 1850 met Maria Margaretha van Voorst, een predi kantsdochter, die na het overlijden van haar vader eigenares was geworden van vele hectaren bouwland, verkregen door droogmaking rondom het eiland Abbenes, heeft hij met woord en daad grote be langstelling voor deze streek aan de dag gelegd. Hij was een volks- en kindervriend in de ware zin des woords. Nadat hij het beheer der bijna 300 hect aren land had overgenomen om het in cultuur te brengen, stelde hij op zeer voor delige voorwaarden grond beschikbaai*voor een kerkgebouw en onderwijsinrichtingen, ontwierp hij een plan voor de bebouwing en bevorderde hij de aanleg van goede ver keerswegen in zijn omgeving. Door zijn weldadigheidszin en de uitnemende wijze waarop hij zo krachtig en zegenrijk heeft bijgedragen tot de bloei van Abbenes, is zijn naam ten nauwste met het oude dorp verbonden. Gehecht aan deze grond, heeft hij na verkregen autorisatie van het gemeente bestuur een grafkelder doen bouwen aan het einde van de naar hem genoemde laan te Abbenes, omgeven door een hek en fraai geboomte. Na zijn dood werd op 14 October 1876 aan het hoofdeinde van het kelder gewelf een grote steen geplaatst, op welks achterzijde gebeiteld staat: „Een lied, een lied Uw leven lang" en op de voorkant: „De Nederlandsche jeugd aan den kinder vriend en dichter Dr. J. P. Heye 1809 1876". De gemeenteraad heeft destijds besloten de grafkelder met het gedenkteken en het omringende plantsoen in eigendom, beheer en onderhoud der gemeente over te ne men als blijk van waardering voor de bij zondere verdiensten van deze met zoveel goede gaven van hoofd en hart begiftigde Nederlander. Enige jaren geleden besloot de raad het graf, voor het onderhoud waarvan geen fonds bestond, te doen restaureren. Dr. Heije heeft een legaat nagelaten en bepaald dat de rente daarvan, in de vorm van subsidie, ten goede zou komen aan onderwijsinrichtingen te Abbenes. Vroeger rmx-f-i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 5