Opgepast? de triffids koineii!
Een herinnering aan de dichter
en kindervriend dr. J. P. Heije
Harmonie
en fanfare
HARTENDORP
Otto de Kat in de Vendée
Het Lutherse hofje
OVER MUZIEK
Nieuwe uitgaven
Portret van zijn dochter
uit 1851 thans
in Hoofddorp
3
Moderne kunstweek in
Saarbrücken
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
De toekomst van de tiereld, tenzij.
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Een liedeen lied, uw leven lang
ZATERDAG 28, JUNI 19 5 2
Het musiceren met blaasinstrumenten en
slagwerk mag men wel zo oud noemen als
het zingen. Heit voldoet aan de behoefte om
muziek te maken zonder dat daarbij van
vertolking van woorden, als uiting van
gedachten of gevoelens sprake is. Zuiver
muzikaal beschouwd mag men daarom de
„blaasmuziek" niet onderschatten. Blazen
en slagwerk beroeren zijn een directe uiting
van muziek, een positieve verklanking van
vitaliteit en het is te begrijpen dat sinds on
heuglijke tijden het lopen, werken en dan
sen door dit musiceren gestimuleerd wer
den, dat dit muziek maken de lichamelijke
activiteit bevorderde. En dit niet alleen:
het verenigen van musiceren en bepaalde
lichaamsbeweging bewijst dat beide presta
ties een middel tot uiting van levenswaar
den zijn. Elke ritus, elke liturgie roept de
activiteit van lichaam en geest op in de
werking der muziek. En deze natuurkracht
laat zich gelden vóórdat het verstand ge
dachten en gevoelens onder woorden heeft
gebracht. De afstand van het pleizier in
regelmatig stappen tot de inspiratie van een
mars is niet zo groot als men denken zou.
En dit pleit niet tegen de mars, maar vóór
het marcheren. En dat een klinkende dans
ons oproept tot werkelijk dansen, weet
iedereen. Om er zeker van te zijn dat de
uitdrukking van religieuze gevoelens in ge
baren uit zichzelf muziek oproept, kan men
nog verder in de geschiedenis teruggaan
dan tot de Middeleeuwen.
Dit alles overwegende komt men tot de
overtuiging dat het de moeite waard zou
zijn de geschiedenis der muziek voor bla
zers en slagwerk in haar organische sa
menhang met het leven der mensen te be
schrijven. Men zou zich kunnen afvragen
of het verantwoord is de muziek der strijk
instrumenten hierbij buiten beschouwing
te laten. Er is echter in de beoefening der
strijkersmuziek een element dat zich on
derscheidt van het onveranderlijk-primi-
tieve wezen der muziek van blazers en
slagwerkers. De violen en hun grotere fa
milieleden zijn in zekere zin producten van
een latere cultuur. De fameuze ontwikke
ling van het zingen in de middeleeuwen en
de renaissance heeft op de cultuur der
strijkinstrumenten een zeer grote invloed
gehad en zodanig is deze invloed geweest
dat de strijkersmuziek zich volledig meester
maakte van de melodische macht, welke
eertijds het geheimzinnige eigendom der
vocale koren was. In de loop der renais
sancetijden ging de zangmuziek zich rich
ten naar de dwingende eisen van het strijk
orkest. Intussen heeft de natuurlijke be
hoefte om de muziek in melodieën te uiten
zich ook laten gelden bij het bespelen der
blaasinstrumenten. Iedereen weet hoe be
wonderenswaardig het melodische vermo
gen der blaasinstrumenten sinds enige
eeuwen is gegroeid en terecht voelt een
blazer zich zingende wanneer hij ernstig
aan het spelen is.
Over de betekenis van het melodische
element bij alle strijk- en blaasinstrumen
ten zou nog veel en veel meer te zeggen
zijn in verband met het zingen; ik moge
mij echter hier beperken tot enkele op
merkingen over de speciale gezelschappen
die uit blazers en slagwerkers zijn samen
gesteld. Men spreekt van Fanfare als het
een corps van hoofdzakelijk koperblazers
betreft en van Harmonie als er behalve het
koper ook houten blaasinstrumenten in het
gezelschap gebruikt worden. Als ik van het
primitieve wezen dezer muziek spreek, is
dit geenszins in laag-waarderende zin. In
tegendeel: het voldaan zijn met een muziek,
die door geen enkele tekst wordt geleid,
moet ik als zuivere muzikaliteit niet laag
aanslaan. Het is een musiceren om het pri
mitieve, elementaire genot van het muziek-
maken, gestuwd door rhvthme. melodie en
harmonie. Wie veel fanfare- en harmonie
corpsen heeft gehoord, zal al spoedig te
recht de opmerking maken dat de spelers
in zake de echt-muzikale elementen in de
eerste plaats het rhythme) veel meer te
presteren hebben dan de leden van een
mannenkoor. Dit zij in het algemeen gezegd
en betekent geen miskenning van de zang
verenigingen. De blazers hebben geen tekst
als leiding maar een opgave van interval
len en rhythmen, die dikwijls niet eenvou
dig is. Zij hebben bovendien veel persoon
lijke verantwoording omdat één partij nooit
een grote groep van personen omvat. Zij
bespelen een instrument dat niet in het
hoofd is ingebouwd, maar beperkte mecha
nische eisen stelt. Zij worden voortdurend
beproefd op hun gehoor, omdat allerlei
stemmingen, registers en timbres om hen
heen klinken. Het is de moeite waard dit
eens te overwegen en de prestaties der
Fanfare- en Harmoniegezelschappen te
waarderen.
Ik weet we] dat een groot percentage der
muziek die door de blazersgezelschappen
wordt gebruikt, niet zeer geprezen kan
worden. Dit is een aparte kwestie. Geluk
kig ziet het er naar uit dat er verbetering
zal komen, zoals er ook verbetering komt
in het répertoire der zangverenigingen.
Het was op dit ogenblik slechts mijn be
doeling aandacht te vragen voor een mu
ziekbeoefening, welke voor de muzikale
volksontwikkeling van werkelijke beteke
nis is.
HENDRIK ANDRIESSEN
houden daarvan heeft het nimmer aan me
dewerking ontbroken.
De gemeente Haarlemmermeer is reeds
vele jaren geleden in het bezit gekomen
van een door de schilder J. van Konings
veld te Amsterdam in 1850 in olieverf ge
schilderd bijna levensgroot portret van dr.
J. P. Hege en zijn vrouw, Maria M. van
Voorst, dat een waardige plaats in het
raadhuis te Hoofddorp heeft gekregen.
Enige dagen geleden ontving de ge
meente Haarlemmermeer, bij wjjze van ge
schenk, een tweede eveneens door de schil
der J. van Koningsveld in 1851 geschilderd
portret, dat de kleindochter van dr. Heije
uit Wenen naar Nederland heeft terugge
zonden en waarop de enige dochter van
dr. Heije, Sophia, op wel zeer romantische
wijze is afgebeeld toen zij nog slechts enige
maanden oud was.
Er is alle reden om aan te nemen, dat
ook dit geschilderd portret, na enige
restauratie, als blijk van dankbaarheid en
sympathie voor het vele goede door dr.
Heije aan Abbenes bewezen een waardige
plaats in het raadhuis zal krijgen.
De „Barbier van Sevilla"
bij de Utrechtse Opera
Het volgende werk, dat de Utrechtse
Opera op het répertoire zal nemen, is „De
Barbier van Sevilla" van Rossini, waarvan
Cees Laseur de regie op zich heeft geno
men. Begin September zal de première in
de Utrechtse Stadsschouwburg worden ge
geven.
van het verhaal geen natuurverschijnsel
blijkt te zijn, maar een noodlottig neven
effect van „satellieten": van raketten die
door diverse mogendheden in het hemel
ruim zijn geschoten en met de aarde mee
draaien zolang zij niet door een of ander
opperbevel door een druk-op-de-knop tot
universele ontlading worden gebracht).
De ontreddering is alleszins begrijpelijk,
schoon niet bijster indrukwekkend. Hulpe
loze blinden strompelen door de straten,
op jacht naar voedsel. Het maatschappelijk
raderwerk staat stil. Er wordt geplunderd
en gevochten. Branden en geheimzinnige
ziekten breken uit. Groepen van enkelin
gen, die door een toeval voor blindheid
gespaard bleven, organiseren zich, hetzij
om de tot ondergang gedoemden^ hetzij om
het vege lijf te redden. En de triffids ko
men eerst voorposten, dan drommen,
eindelijk horden. Ze lópen niet alleen, ze
luisteren en „praten". Ze slingeren hun
giftong als een zweepslag naar tweebeen,
slaan hem met blindheid, doden hem, eten
zijn vlees.
Symboliek zonder effect
Tot zover is deze roman niet veel anders
dan een Jules Verne in lugubere gedaante;
een verzinsel dat niet alleen de mindere
blijft van wat Wells, Huxley, Graves, Or
well aan verbeeldingskracht hebben opge
bracht, maar verre overtroffen wordt door
de proeve van voortreffelijke fantasie,
waarmee Belcampo in één van zijn vroe
gere verhalen „De groote gebeurtenis"
onze litteratuur heeft verrijkt. Wyndham
heeft verder strekkende bedoelingen. Zijn
roman vertoont onmiskenbaar de tendenz
dit levend mensengeslacht afschrikwek
kend te confronteren met de chaos, die
werd teweeggebracht door de wanverhou
ding tussen technische bekwaamheid en
zedelijke verantwoordelijkheid. De sym
boliek is overduidelijk. Organisatie en per
soonlijke moraliteit, individu en gemeen
schap, verleden en toekomst, geweld en
mensenliefde, worden dusdanig als opge
legd pandoer tegen elkaar uitgespeeld dat
een op z'n rust gestelde lezer zich door dit
„engagement" allerminst opgeschrikt zal
voelen. Blijft het griezelelement. Maar een
„wereld" die heel wat reëeler verschrikkin
gen heeft doorstaan en het zich desondanks
gemoedelijk maakt, zal bij het horen van
het „geklepper" der triffids niet de oren
spitsen en zich gaan bezinnen op het waar
schuwend woord van Wyndham: „dat dit
alles het einde niet hehoeft te zijn, tenzij.
men het toelaat". En bovendien: griezelen
ook in de litteratuur is een gewaar
wording waar het merendeel der mensen
niet afkerig van is. De Engelse „novel of
terror", de schrikroman uit de tweede helft
der achttiende eeuw, had in zijn beste vorm
aan die bekoring zijn succes te danken.
Wil deze romansoort iets anders en
wezenlijkers prikkelen dan de lust tot
avontuur, dan zal ze met meer moeten ko
men dan met triffids. Met „meer" in een
andere zin.
c. j e. DINAUX.
John WymJ'ham: ,,De triffids komen
(vertaling van M. Mok) (G. W. Breughel, Am
sterdam).
Zondag begint in Saarbrücken een aan
de hedendaagse kunst gewijde week, die
een indrukwekkende reeks concerten met
voor het grootste deel nog onbekende mu
ziek omvat, evenals een paar aan de litte
ratuur gewijde programma's. Deze mani
festatie werd georganiseerd door radio-
Saarbrücken, de officiële omroep van de
Saar.
De concerten worden gegeven door het
symphonie-orkest van radio-Saarbrücken.
door het orkest van radio-Luxemburg en
door het Symphonie-orkest van de Franse
omroep onder leiding van Eugène Bigot.
De belangrijkste uitzendingen zijn: Zondag
avond met een uitvoering van Strawinsky's
Persephone op tekst van Gide en van Hin-
desmith's Thema en variaties voor orkest;
Maandagavond volgen dan orkestwerken
van Messiaen, Prokofieff, Donatoni en Mar-
tinu (Vijfde symphonie); op Woensdag
avond 2 Juli volgt het oratorium „Uw Ko-
ninkrijke kome" van Johannes Driessier;
Vrijdagavond 4 Juli een avond van Franse
moderne muziek (onder andere de eerste
symphonie van Darius Milhaud, een fanta
sie voor cello en orkest van Jean Francaix)
en tenslotte is er nog een concert op Maan
dagavond 7 Juli met moderne Duitse mu
ziek, onder andere een door de componist
Werner Egk gedirigeerd eigen werk.
De golflengte van radio-Saarbrücken is
211 meter, de zender is redelijk goed in
Nederland te horen.
Staatssecretaris Van Rhgn heeft te Ven-
lo het nieuwe gebouw van de Raad van
Arbeid geopend. Voor de Raden van Arbeid
resteert nog een uitgebreid werkterrein:
noodvoorziening ouden van dagen, kinder
bijslag kleine zelfstandigen en ongevallen
en invaliditeitsverzekering, zo zei mr. Van
Rhijn. Het aantal verzekerden van deze laat
ste categorie bij de Raad van Arbeid te Venlo
bedraagt 110.000.
In 1S50 door de schilder J. van Konings
veld in olieverf geschilderd portret van
dr. J. P. Heije en zijn vrouw Maria
M. van Voorst.
werd deze rente besteed ter bekostiging
van het jaarlijks voor de leerlingen van
de openbare school aldaar gegeven kinder
feest, bij welke gelegenheid dan een kin
derkoor bij het grafmonument enige liede
ren zong uit de bundel van zijn talrijke bij
het gehele Nederlandse volk overbekende
schrifturen van proza en poëzie, waarmede
hij als volksdichter en volksschrijver grote
vermaardheid had verworven. Later werd
aan de rente van het legaat een andere
bestemming gegeven. Zij werd als bijdrage
uitgekeerd aan de te Abbenes bestaande
Cornelia Sophia naai-, bewaar- en brei-
school, die naar een der nagelaten betrek
kingen van dr. Heije is genoemd.
Destijds heeft hij de openbare school te
Abbenes ook in het bezit gesteld van een
bibliotheek met enige honderden belang
rijke werken. Voor het verzorgen en be-
In 1851 door de schilder J. van Konings
veld in olieverf geschilderd portret van
Sophia, de enige dochter van dr. Heije,
toen zij enige maanden oud was.
Een drietal jaren geleden is in Engeland een boekje verschenen onder de
wat opzienbarende titel „De geschiedenis van de eerstkomende honderd jaar,
tenzij....". De schrijver, Hamilton Fyfe, is geen romancier en zijn schriftuur geen
kunstwerk. Dat hij West-Europa een toekomst voorspelt waarin de democratie heeft
plaats gemaakt voor een zakelijke in tegenstelling tot een ideologische dictatuur,
tenzij het proces van verval onbelemmerd voortgang zou vinden, is niets nieuws
en in dit verband bijkomstig. Opmerkelijk echter is het, dat hij niet in een atoom
oorlog, zelfs niet in „een" oorlog, het gevaar ziet dat de wereld met ondergang be
dreigt, maar in de onmacht der mensen hun zaken ideëel en stoffelijk te beheersen.
Ook dat is niet nieuw: men kent de geschiedenis van de toverleerling die machten
opriep die hij niet meer kon bezweren. „The day of the triffids" van John Wyndham,
in een nu niet bepaald brillante vertaling van de dichter M. Mok verschenen onder
de wat alarmerende titel „De triffids komenkan als de litteraire tegenhanger
worden beschouwd van het min of meer „eschatologisch" gekleurde toekomstbeeld, dat
Hamilton Fyfe ons als waarschuwende keuze voor ogen stelt.
Kon dus dit verhaal van de triffids als
sociaal-historisch perspectief moeilijk een
verrassing zijn, als roman staat het te zeer
in de schaduw van zijn voorgangers in dit
genre om meer te kunnen bieden dan een
variant op het avontuurlijke thema „on
dergangsfantasie", waar wij zo langzamer
hand op uitgelezen raken en dat trouwens
over een halve eeuw hetzelfde lot bescho
ren zal zijn als de utopistische „staatsro
mans" uit de negentiende eeuw: namelijk
door geen sterveling meer gelezen te wor
den. Het is een merkwaardige vorm van
„littérature engagée", van kunst die zich
bezint op de maatschappelijke en geeste
lijke'problemen van deze tijd, en wel van
het soort dat zich zo hevig „engageert" dat
het veel weg heeft van een „littérature
enragée", een dolle romankunst, die meer
dol dan kunst is. Als satire biedt ze nog
de beste kansen. „Brave new world" van
Huxley, „Animal farm" en „1984" van
Orwell mogen van fantasterij allerminst
zijn gespeend, ze sluiten zo nauw aan bij
onze zeer reële ervaringen, dat ze niet falen
in hun strekking: wakker te schudden, een
beroep te doen op het gevoel van humane
verantwoordelijkheid. Was „Animal farm"
niet meer geweest dan een fantasie waarin
de dieren in opstand komen tegen de men
sen, het zou ten hoogste een moderne ver
sie zijn geworden van een stok-oud gege
ven.
Invasie der triffids
John Wyndham nu heeft de flora haar
kans gegeven. Hij vond de revolte der plan
ten uit. Het is een griezelig soort gewas
op een geheimzinnige manier uit Rusland
in Europa binnengesmokkeld en zorgvuldig
gekweekt om het winstgevende oliegehalte
der zaden dat Engeland, West-Europa
en „de wereld" overstroomt en gelijk een
opstand der horden het mensdom als zijn
enige natuurlijke vijand met verdelging
bedreigt. Veel variatie heeft Wyndham in
de strategische methode van dit kwaad,
dat zich tegen zijn verwekker keert, niet
weten te brengen. De manshoge triffid
heeft een cactusvormige romp, iets harig-
geschubds dat uitloopt in een lange slurf,
aan het einde waarvan zich, bij wijze van
kop, een kelk uitstulpt die een meterslange
giftong bergt. Dat is natuurlijk hoogst grie
zelig hoewel, nu de grens van de biologi
sche mogelijkheden toch eenmaal is over
schreden, de fantasie voor niets behoeft te
staan. Wyndhams verbeelding laat zich dan
ook niet weerhouden zijn triffids de kans
te geven zich van de aarde los te maken
en waggelend op drie wortelstokpoten aan
de wandel te gaan. Deze mobilisatie komt
hoogst ongelegen. Zojuist zijn de Londe-
naren, de Engelsen, de wereldbewoners,
letterlijk met blindheid geslagen door het
fel-groene licht van „komeetgruis" dat aan
het uitspansel is verschenen (en in d.e loop
ADVERTENTIE
Vroeger was de pomp de vergaderplaats van de bewoonsters van het hofje. Daar
werden dan de problemen van de dag besproken. Nu er waterleiding in de huisjes
gekomen is werd de pomp verzegeld, maar toch is zij blijven staan als een versiering
in het midden van de tuin.
In ons vorig artikel schreven wij over
het Frans Loenenhofje in de Witte Heren
straat en beloofden toen dat nu het Lu
therse hofje, in dezelfde straat, aan de beurt
zou komen. Dit hofje heeft slechts een een
voudig ijzeren hek als afsluiting van de
openbare weg. Dit is wel een sterke tegen
stelling met het fraaie poortje van het
Frans Loenenhofje. Maar als hofje is het
Lutherse zeker niet het minste. Integen
deel. De kleine huisjes met fraaie tuin lig
gen zo schilderachtig aan de voet van de
hoogopgaande kerk met toren dat zij daar
mee een geheel vormen. Het is niet zeker
of zij gelijk met de kerk gebouwd zijn, maar
de eenheid, de volmaakte aansluiting, doet
het wel vermoeden.
Aanvankelijk werd door de Haarlemse
geschiedschrijvers aangenomen dat de
Lutherse kerk in 1608 is gebouwd, maar
het onderzoek van mej. dr. G. H. Kurtz,
de archivaresse van Haarlem, heeft aange
toond dat de bouw in 16141615 heeft
plaats gevonden. Het is niet aan het licht
gekomen wie de stichter van het hofje is,
maar er wordt verondersteld, dat het kerk
bestuur zelf tot de bouw besloten heeft.
Zeker is dait de kerk en ook het hofje zijn
gebouwd op de grond waar vroeger de
boomgaard is geweest van het klooster der
Remonstreiten of Norbertijnen. Het terrein
van dit klooster werd begrensd door de
Zijlstraat, Witte Herensteeg (nu straat), de
Kinderhuisvest en de Magdalenastraat. Aan
de weelderige plantengroei in de tuin van
het hofje is nog te zien dat daar eeuwen
lang getuinierd si.
De kerkeraad van de Lutherse kerk heeft
altijd het beheer over het hofje gehad. De
notulen van de vergaderingen van dit col
lege bewijzen dat het meermalen moeilijk
was om voldoende geld beschikbaar te stel
len voor het noodzakelijke onderhoud van
de huisjes. Er is in 1783 zelfs sprake van
geweest om het hofje te laten uitsterven.
Gelukkig brachten toen enige erflatingen
uikomst.
In 1800, toen de financiën der kerk en
daardoor ook van het hofje, verbeterd wa
ren, droeg de kerkeraad het bestuur over
het hofje op aan drie regenten, uit zijn
midden benoemd. In 1804 zijn de huisjes
grondig gerestaureerd. Een gedenksteen
herinnert daaraan.
Er zijn in totaal 9 huisjes, 4 staan er aan
de zijde van de kerk en 5 aan de kant van
de Magdalenastraat. Indertijd was een der
huisjes ingericht als vergaderplaats der re
genten, maar sinds dit college in de bij
gebouwen der kerk vergadert (welke bij
gebouwen aan de tuin van het hofje gren
zen en daarvan een mooie afsluiting aan
de Westkant vormen) is ook dit huisje voor
bewoning ter beschikking gekomen.
De bewoonsters moeten tot de Ëvange-
lisch-Lutherse gemeente behoren en ten
minste de ouderdom van 45 jaar bereikt
hebben. C. J. van T.
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51
Telefoon 16990 -'17696 Spaarne 3
Haarlem.
Vanaf ƒ2.50 per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
Uok dit hofje is een oase van stilte in het stadsgewoel. Schilderachtig leunen de huisjes
tegen het hoge kerkgebouw der Evangelisch-Lutherse gemeente.
De opmerkzame lezer, die de gewoonte I
heeft om in dit blad ook de rubriek der
Beeldende Kunst zijn gewaardeerde aan
dacht te schenken, zal gedurende de maand
Mei de signatuur van Otto B. de Kat, onze
lijfarts op dit gebied, in deze kolommen
gemist hebben. Dat klopt, en dat had zijn
reden. Deze Opregte Haarlemmer had zijn
pen voor enige weken terzijde gelegd en
vertoefde ver van hier, in een plaatsje
waar hij noch ik voordien ooit van ge
hoord hadden: Les Sables d'Olonne, in de
Vendée, een vissershaven aan de Franse
Westkust. Daar zwierf hij langs de kade,
in het stadje en door de omliggende dor
pen, en krabbelde er zijn schetsboek vol.
De resultaten daarvan toont hij thans (tot
16 Juli) in de Kunsthandel Leffelaar op
de Grote Markt te Haarlem.
Zijn verblijf in dit afgelegen oord be
rustte op een artistieke overeenkomst tus
sen een aantal Franse en Nederlandse
hotelhouders, die hun logies ter beschik
king stellen van Nederlandse, respectieve
lijk Franse schilders, om vandaar uit de
omgeving te verkennen en haar bij hun
kunst in te lijven. Een bijzondere vorm
van vreemdelingenverkeer dus; een uitwis
seling waarbij beide partijen, de kunst en
het tourisme, hun profijt hebben.
Het vorig jaar werd in verschillende ste
den des lands een grote tentoonstelling ge
houden van een dertigtal schilders die op
deze wijze een maand ergens in Frankrijk
hadden vertoefd. Mijn globale indruk was
toen dat het tóurisme blijkbaar aan een
veel langer eind had getrokken dan de
Kunst, want het merendeel van wat daar
te zien was had met kunst niet zo heel veel
te maken. Een vergelijking tussen die ten
toonstelling en de huidige bij Leffelaar
valt enorm in het voordeel van De Kat uit.
Het hotel en de stad Les Sables d'Olonne
hebben het geluk gehad dat ditmaal een
werkelijk artist hun gast was. De Kat is in
staat gebleken om van dit verblijf een kort
maar charmant hoofdstuk in zijn picturale
ontwikkeling te maken. Deze tentoonstel
ling is daardoor een afgerond geheel ge
worden en heeft tegelijk het frisse van de
eerste worp, a prima vista.
Het leeuwendeel van deze reisimpressies
bestaat uit aquarellen. „Monsieur Otto B.
de Kat, célèbre aquarelliste hollandais", al
dus vermeldt een interview in het regionale
dagblad van de Vendée. Wij hebben hier
een beetje geglimlacht om zijn plotselinge
roem daar in het land van de steltlopers.
Zijn muze liep daar al meteen op stelten.
Maar, alle gekheid op een stokje, ook hier
op de Grote Markt blijkt het evident, dat
De Kat een bijzonder aquarellist is. Het
fijne en lichte van zijn toch krachtig talent,
zijn intimiteit die nooit huisbakken wordt,
de distinctie die altijd een zijner beste
eigenschappen blijft, dit alles komt bij hem
in zijn aquarellen het schoonst en natuur
lijkst tot uiting. Hij is onder de levende
Hollandse aquarellisten degene die soms
nadert tot de sfeer en techniek van zulke
pur sang aquarellisten als Jongkind (ex-
cuscz du peu!) en Boudin. Wel te verstaan,
zonder hun epigoon te zijn.
Het hoogtepunt, voor mij althans, van
deze tentoonstelling is de prachtige aquarel
die in een brede lijst in een der étalages
staat, een boerenhuisje voorstellende. Dit
ene werk is de volkomen samenvatting van
deze reis-impressies en loonde alleen al
voor hem de moeite om naar Olonne te
gaan en voor ons om, dichter bij huis, deze
expositie te bezoeken.
H. L. PRENEN.
J. van Rhyn, Holland, A pocket guide
J. M. Meulenhoff, Amsterdam.
Gidsen, zak- hand- of levensgrote, ver
tonen zelden meesterschap in de beschrij
vingskunst, of karakter in de keuze van
onderwerpen ter beschrijving. Geciteerd
kunnen zij soms een komische achtergrond
verschaffen voor de weergave van persoon
lijke waarnemingen in den vreemde; verder
zijn het zakelijke drukwerken en men mag
vertrouwen dat de gemiddelde reiziger zich
niet van de wijs zal laten brengen door hun
overdaad aan bijvoeglijke naamwoorden,a
Het werkje van de heer Van Rhyn ver
schilt niet van het bekende type. Op enige
inleidende rubriekjes over zulke kwesties
als de geschiedenis van het land en zijn
staatsvorm en de scheepvaart- en vlieg-
diensten, waarmee men er komen kan, volgt
het overzicht van de elf provinciën. Een
verbazend groot aantal gemeenten staat in
het gelid, en van ieder worden de bekende
attracties genoemd; zonnige foto's moeten de
laatste weerstand van de buitenlander
breken.
Wanneer men in een boekje als dit de
mededeling vindt dat Haarlem vóór alles het
centrum van de bloembollenhandel is, vraagt
men zich wel even af hoe de vreemdeling
geacht wordt aan de hand van deze kennis
een beter begrip van de stad te krijgen; en
of het niet mogelijk zou zijn een gids te
maken met wat fijnere karakteristieken.
Maar dat is natuurlijk zeer moeilijk. Ver
heugend is in ieder geval de verheffing van
„the lovely garden town of Heemstede" tot
„Northern gateway to the bulbgrowing
region^. S. M.
Dr. Jan Pieter Heye, die in M^art 1809
te Amsterdam werd geboren, in Leiden
studeerde en als geneesheer en als mens
veel heeft gedaan tot leniging van veler
lichamelijke en stoffelijke noden, legde
ongeveer vijf jaren na de droogmaking van
het Haarlemmermeer zijn medische arbeid
neer. Daarna wijdde hij zich nog geruime
tijd op voorbeeldige wijze aan weldadig
heid en met krachtig initiatief en groot
organisatievermogen aan de belangen van
Abbenes, een in het Zuidelijk deel van deze
polder grfegen dorp (het zogenaamde oude
eiland Abbenes, dat ook in vroeger tijd be
woond schijnt te zijn geweest en vermoe
delijk behoorde tot de gemeente Alkemade,
in welker archief oude kaarten aanwezig
waren, waarop dit eiland aangetekend
stond met een gehucht of buurtschap).
Mede door zijn huwelijk in 1850 met
Maria Margaretha van Voorst, een predi
kantsdochter, die na het overlijden van
haar vader eigenares was geworden van
vele hectaren bouwland, verkregen door
droogmaking rondom het eiland Abbenes,
heeft hij met woord en daad grote be
langstelling voor deze streek aan de dag
gelegd. Hij was een volks- en kindervriend
in de ware zin des woords.
Nadat hij het beheer der bijna 300 hect
aren land had overgenomen om het in
cultuur te brengen, stelde hij op zeer voor
delige voorwaarden grond beschikbaai*voor
een kerkgebouw en onderwijsinrichtingen,
ontwierp hij een plan voor de bebouwing
en bevorderde hij de aanleg van goede ver
keerswegen in zijn omgeving. Door zijn
weldadigheidszin en de uitnemende wijze
waarop hij zo krachtig en zegenrijk heeft
bijgedragen tot de bloei van Abbenes, is
zijn naam ten nauwste met het oude dorp
verbonden.
Gehecht aan deze grond, heeft hij na
verkregen autorisatie van het gemeente
bestuur een grafkelder doen bouwen aan
het einde van de naar hem genoemde laan
te Abbenes, omgeven door een hek en fraai
geboomte. Na zijn dood werd op 14 October
1876 aan het hoofdeinde van het kelder
gewelf een grote steen geplaatst, op welks
achterzijde gebeiteld staat: „Een lied, een
lied Uw leven lang" en op de voorkant:
„De Nederlandsche jeugd aan den kinder
vriend en dichter Dr. J. P. Heye 1809
1876".
De gemeenteraad heeft destijds besloten
de grafkelder met het gedenkteken en het
omringende plantsoen in eigendom, beheer
en onderhoud der gemeente over te ne
men als blijk van waardering voor de bij
zondere verdiensten van deze met zoveel
goede gaven van hoofd en hart begiftigde
Nederlander.
Enige jaren geleden besloot de raad het
graf, voor het onderhoud waarvan geen
fonds bestond, te doen restaureren.
Dr. Heije heeft een legaat nagelaten en
bepaald dat de rente daarvan, in de vorm
van subsidie, ten goede zou komen aan
onderwijsinrichtingen te Abbenes. Vroeger
rmx-f-i