Vestdijk in Delphi Vijf eeuwen tekenkunst in Teylers Museum Lessen van het Internationale Muziekconcours te Gouda Brieven aan de redactie Zie Boven: Meteorenregen: één per minuut Het hofje „In de groene T uyn" inzill! Het tempo van marcheren in ieder land anders SCHOOLBOEKEN 8 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Roman uit het oude Griekenland Heringa Wuthrich Schoonheid in Haarlem en omgeving H. DE VRIES ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1952 IN DE BAN VAN Vestdijks zogenaamd duivelskunstenaarschap heeft een deel van zijn lezers en critici meer oog gehad voor de verscheidenheid van zijn werk, voor de verbazingwekkende lenigheid van geest waarmee hij uit de ene huid in de andere scheen te kruipen, dan dat het voldoende begrip toonde voor de constante bron van deze periodieke gedaanteverwisselingen. Ogenschijnlijk liggen er werelden tussen het burgerlijke milieu van „Eise Böhler" en de tropische zwoelte van „Rumeiland", tussen de psychologisch diepborende Anton Wachtercyclus en de historisch zeer nauw omgrensde „Vuuraanbidders"Bij een oppervlakkige beschouwing lijkt er niets méér vreemd aan elkander dan de door mythen bevolkte natuur van „Ierse nachten" en de surrealistische perspectieven van „De kellner en de levenden". En wat heeft „Het vijfde zegel" gemeen met „De dokter en het lichte meisje", wat „De koperen tuin" met „De nadagen van Pilatus"? Niets méér, zou men zeggen, dan dat het één hand was die ze schreef. Maar let op de signatuur van die hand: welke mens ze ook peilt, welke cultuur ze wekt, ze mengt zich nooit in het menselijk gewoel, ze houdt zich op een strijdbare af stand, om met des te grotere trefkans haar pijlen te richten op wat duister is m net mens-zijn. Ziet men alle romanfiguren, waaraan Vestdijk het leven schonk, als varianten van dit algemene mens-zijn en alle cul turen die hij in zijn romans betrok als één levend, duurzaam organisme dat ten dele moet sterven om ten dele wedergeboren te worden, dan herleidt zich de verscheiden heid van Vestdijks ceuvre tot een steeds meer bewuste eenheid van visie. Een een heid van geesteshouding, die afkerig van het chaotische en gericht op het doorzich- tig-evenwichtige in het verbijzonderde van personen en tijden het algemene on derkent en onthult, om het troebele tot klaarheid te brengen. „Ken u zelf" Was volgens Nietzsche de mens iets dat overwonnen moest worden, voor Vestdijk geldt het Socratische „Ken u zelf": wordt u bewust van de verantwoordelijkheid van uw mens-zijn, van uw duistere drang en uw verlangen naar licht: van uw tijdelijk heid en uw onvergankelijkheid een oude tegenstelling, ouder dan de psychoanalyse, ouder dan de Christelijke erfzonde, en in die oudheid nooit plastischer voor ogen ge steld dan in de verbeelding van de twee Griekse goden Dionysos en Apollo, sym bolen respectievelijk van begeerte en be heersing, uitzinnige vervoering en ver- geestelijke ^klaarheid van „chaos" en „orde". Bij herhaling heeft Vestdijk in zijn werk Helleense grond betreden. Met Mnemosy ne, bij Zeus de moeder der Muzen, was hij in de bergen, met Aktaion onder de ster ren, en ééns zag hij Dionysos van zeer nabij: toen hij zich in Arcadië waagde, juist toen „voorafgegaan door lentewinden, de waanzin in de horengekroonde koppen sloeg" en de God van de wijn, de lust en het bloed tijdens het razende jaarlijks festijn zijn wedergeboorte vierde. Wat daar fragmentarisch verwerkt werd tot een no velle, keerde terug in het raam van een rijk gedétailleerd historisch tafereel, dat vijf jaren omvat van het tijdperk waarin de Griekse mens uit de schemer van zijn mythische herkomst te voorschijn trad in het grensgebied der geschiedschrijving. Het was te verwachten dat Vestdijk het wel- lustige-wilde, Dionysische gegeven nog eens ter hand zou nemen om het uit te spelen tegen zijn tegendeel: de klaarte van de lichtgod Apollo. Want Apollo, de god van boog en lier, is hij zeer toegedaan, zonder daarmee zijn verwantschap met Dionysos te verloochenen. Apollo immers was de god der Katharsis, der zuivering, die zelf loutering behoefde sinds hij de draak Python gedood had en daarmee een bloedschuld op zich laadde. Apollo echter Wanneer ge alleen maar in een groot café zit kunt ge reeds tot de gevolgtrek king der zwartgalligste wijsgeren komen: dat de mens zich wel verschrikkelijk druk maakt om niets. Ik zit nu in zo'n koffy- huis, vlak tegenover een station ergens in Nederland en verbaas mij over het zicht bare feit, dat er almaar heren met actetas- en-al door die draaideur draaien, die on middellijk naar andere heren stappen, gaan zitten, hun tas openen en over een berg van papier met de balpunt in de hand gaan zitten onderhandelen, alsof de toekomst van Europa op het spel stond. Er komen almaar heren binnendraaien met almaar tassen en er kan geen minuut ver loren worden voor het nadrukkelijk ge sprek met bewijsvoerend papier, dat be slissend zal zijn voor een geheel mensen leven. Inmiddels brult de portier zonder ophou den plaats- en herennamen door de micro foon: de heer Jansen moet aan de telefoon komen; daar is de verbinding voor Bergen op Zoom; is de heer Van Dam uit Uithui- zermeeden aanwezig? oproep Brussel; of de heer J. H. Pietersen uit Zwolle aan wezig is; hier is Rotterdam aan de lijn; wil de heer Dingens uit Zutphen de heer Dinges uit Venlo opbellen? En om mij heen gaan de gesprekken over textiel, lederwaren, cosmetica, worst, schemerlampen, vulpennen, auto's en al wat de mens nodig heeft om te leven en te laten leven. Ik kan de gedachte niet onderdrukken dat dit alles niets anders is dan een kunst matige en slechts als noodzakelijk aan vaarde doch niet wérkelijke vulling des levens; dat elke mens hier op aarde zich om een onnaspeurlijke reden, zonder we zenlijke zin, heeft vastgeworteld in een bezigheid die hem door de draaideuren der wereld doet draaien met tassen vol papier en een hoofd vol dwaze voornemens tot een doel, dat weinig tastbaar is en dat tenslotte met de dood wordt bekocht. Ik geloof dat het allemaal heel gemak kelijk veel eenvoudiger kan. Dat één bureau alles zou kunnen regelen, waar voor al deze heren zich een mensenleven lang zoveel opgewonden moeite getroosten en dat één telefooncentrale dan gemakke lijk alle opgewonden oproepen zou kunnen verwerken. Men zou die heren uit al die koffyhuizen en aan al die schrijftafels, in al die treinen en in al die auto's dan zachtkens kunnen neerleggen aan het zonnige strand, om in zalig nietsdoen op de zonsondergang te wachten. Van alle mensen in dit koffyhuis hebben slechts twee gelijk: de man en de vrouw, die sprakeloos en doelloos hand in hand zitten, elkaar verliefd in de ogen staren en de oproep voor S. F. Jelgersma uit Ap- pingedam niet eens horen. ELLAS naast Dionysos, zoals te Delphi beide Go den (mythisch-menselijk met elkaar ver bonden) in tweevoudige eeredienst werden vereerd dat thema moest zich voor Vestdijk uitzonderlijk lenen tot stof van een historische roman die tevens een ideeënroman kon zijn. Een roman van een heel wat persoonlijker strekking dan men bij oppervlakkige lezing zou menen. Niet dat Vestdijk van de distantie, die hij met haast verkillende zelfzucht ten aanzien van elk zijner „onderwerpen" in acht nam, prijsgaf. In tegendeel. Op een haar na té zeer in tegendeel! Gelocaliseerd in Delphi ten tijde van de eerste heilige oorlog om het bezit van deze Apollinische orakel plaats, veraanschouwelijkt door een haast overstelpende macht van één voor één toch zinrijke détails, verlevendigd door een verwarrend politiek steekspel en een met intelligentie rijkelijk gedoseerde priesterlist, lijkt „De verminkte Apollo"*) mij vluchtige lectuur niet meer te willen dan de Apollinisch-Dionysische tegenstel ling te verbijzonderen tot het fatale lot van enkele figuren. Maar mét deze verbijzon dering spitst Vestdijk het „pi-obleem" toe tot de kern van zijn kunstenaarschap en geesteshouding: tot het dubbelwezen, bij de gratie waarvan hij is die hij is. Oerdrift en geest Het is de geschiedenis van Diomos, een door de verering van Apollo bezetene, die zich op aanwijzing van de Pythia, het Delphisch Apollo-orakel, op weg begeeft om het. uit de tempel gestolen Apollobeeld terug te vinden een boetedoening waar mee hij zich zuiveren kan van een bloed schuld. Even hevig vervuld van een stre ven naar het Apollinisch-volmaakte, het Absolute, het volstrekt-smetteloze, als van afschuw van de Dionysische teugelloos heid, doorstaat hij manmoedig ontberingen en verleidingen, onder-gaat hij wraak oefening en straf zo goed als hij, de god gelijk, wreekt en straft, doodt en schendt, in heilige vervoering, waaraan heimelijk de Dionysische driften niet vreemd zijn. En als hij dan na jaren van omzwerving, een beproevende Odyssee, eenzaam en uit geput terugkeert met het door zijn toedoen geschonden, ontmande Apollobeeld, is het niet uit eigen inzicht dat hij zich van zijn nederlaag bewust wordt. Een blinde ziener, een magiër als men wil, houdt het hem voor ogen: dat hij evenzeer Dionysos als Apollo toebehoort, dat hij twéé is in één: oerdrift èn geest, duisterheid èn licht, en tenslotte dat hij de zuiverheid te dienen heeft, alle onzuiverheden, alle smetten ten spijt. Men kan Dionysos verloochenen, ontkomen kan men hem niet. Maar zijn wijn kan gisten tot wijsheid en de wijsheid louteren tot verrijzenis in het licht van Apollo uit de diepte waarin men gevallen is. Daarmee is de problematiek van „De verminkte Apollo" allerminst uitgeput. Ze is dermate menigvuldig, dat deze speelse gewoel, ze houdt zich op een srijdbare af- van gang hier en daar, dat ik wensen moet dat het menige lezer voorspoediger verga dan mij, die het. welgeteld vijfmaal niet verder kon brengen dan de eerste beide hoofdstukken. Van de zesde, geslaagde po ging is deze kanttekening het povere re sultaat. C. J. E. DINAUX S. Vestdijk: „De verminkte Apoiio",, Ro man. uit het oude Griekenland (583 v. C--534 v. C.) (Nijgh en van Ditmar N.V., Rotterdam- 's-Gravenhage). Culturele vorming schooljeugd. Naar aanleiding van de publicatie in de pers in zake de vorming van commissies voor cul turele vorming van de schooljeugd van Haarlem en Omstreken, waarbij ook de ge meente Velsen wordt genoemd, ben ik na-' mens het gemeentebestuur van Velsen be voegd hierover enige opmerkingen te plaatsen. Het heeft ae gemeente Velsen onaange naam getroffen, dat haar onder de vorming van bovengenoemde commissies slechts een mededeling bereikte, terwijl uit een later gericht schrijven bleek, dat ook de ge meente Velsen als werkterrein wordt aan gewezen. Daar de samenstellers van deze commis sies het blijkbaar niet nodig geoordeeld hebben de gemeente Velsen in het overleg van dit culturele werk en de samenstelling van de commissies te betrekken, spreekt het van zelf, dat de gemeente Velsen hier voor geen verantwoordelijkheid draagt. Een dergelijke culturele taak, welke bo vengenoemde commissies voor ogen staat, is in onze snel groeiende gemeente reeds ter hand genomen door de Velser Kunst kring „Voor Allen", welke een half jaar geleden is opgericht en op al Juli voor het eerst naar buiten trad met een jeugdvoor stelling met het Scapino-ballet. De Velser Kunstkring „Voor Allen" stelt zich tot doel, in nauwe samenwerking met de in oprichting zijnde Velser Gemeenschap en de Velser Jeugd Centrale, het Culturele leven in de gemeente Velsen te bevorderen, waarbij ook het onderwijs ingeschakeld zal worden. De gemeente Velsen beseft haar eigen culturele taak, welke zij, dank zij de Steun van de overheid, tot verdere ont plooiing zal weten te brengen. Zij is gaarne bereid hiervoor piet allen samen te wer ken, mits over deze samenwerking een be^ hoorlijk ovei-leg wordt gepleegd. De gemeentelijke ambtenaar voor Culturele Zaken, G. W. F. DE MAN Tekening in zwart en rood krijt door Antoine Watteau 16841721, Voorstellend een „Turkse Gezant" (gegraveerd door Boucher) Het gezelschap van vijfhonderd kunst historici en museumdirecteuren, die ons land met een bezoek vereerden, werd be halve met het rijke bezit aan kunstwer ken in onze musea ook vergast op enkele bijzondere exposities. Veel schoonheid, die anders in portefeuille en dépot slui mert, werd nu in het daglicht gesteld en wij, die geenszins kunsthistorici zijn, pro fiteren niettemin met graagte van de gele genheid om langs de wanden en in de vi trines oude bekenden en vergeten vrien den weer te zien. Onder de titel „Vijf eeuwen tekenkunst, een keuze uit eigen bezit" heeft Teylers Stichting een prachtige tentoonstelling in het bekende museum aan het Spaarne samengesteld. Het is inderdaad slechts een keuze uit het uitzonderlijk rijke bezit. Als men bedenkt dat alleen de collectie teke ningen van Claude Lorrain (1600-1682) Aan het groots opgezette internationale muziekconcours te Gouda, dat verleden Zondag besloten werd, namen muziek korpsen en symphonieverenigingen deel uit niet minder dan acht landen. De pro motor van de wedstrijd, de heer L. E. Kappert uit Hiliegom, kon tevreden zijn over een zo ruime verscheidenheid van deelneming. Want dit toch bepaalde het karakter van het concours, namelijk dat er confrontatie gehouden werd tussen een zo groot mogelijk aantal landen, die ieder met hun eigen karakteristiek de bonte ver scheidenheid van de Europese gemeenschap muzikaal zouden toelichten. Het moge waar zijn, dat de muziek een internationale taal is, maar bij zo'n confrontatie als nu te Gouda plaats had, blijkt toch maar al te duidelijk dat die taal in een groot aantal dialecten gesproken wordt. Het onderscheid begint al direct met het tempo bij het marcheren. Engelsen, Fran sen, Belgen en Hollanders zijn het op dit punt vrijwel hetzelfde: de verschillen die men er bij opmerkt zijn van andere aard (rhythme, klankkarakter), zij raken niet het tempo dat zij bepalen op twee stappen per seconde, dus 120 per minuut. De Duit ser daarentegen stappen rustig aan, 110 per minuut en soms nog trager. De Oosten rijkers doen daar een behoorlijk schepje op, maar blijven toch onder onze 120. Een raar geval constateerden wij echter bij die bergbewoners van Beneden-Oostenrijk; deze bleken zowat geen besef te hebben van een volgehouden martiaal tempo; zij begonnen vrij snel (122) om in een tam voortstappen (116) te eindigen. De Denen, die wij zagen marcheren, deden net an dersom; zij begonnen zeer langzaam (112) en kwamen met tempo 122 aan het doel punt. De Noren stapten nog het vlugst van al: 128. Een andere particuliere eigenschap in de diverse landen is het karakter van de klank. In wezen berust dit in Frankrijk, België en Nederland op dezelfde verhou dingen; wij laten de kwaliteit der korpsen buiten beschouwing. Maar de Engelsen pro duceren een heel ander timbre. Hun me lodie-instrumenten zijn van dunnere mensuur; vandaar hun scherp geluid, dat zij met vibreren een sentimentele tint ge ven. Bij de Duitsers is het precies het om gekeerde; zij bespelen instrumenten van zeer brede mensuur, met een dikke klank. En in hun harmoniebezetting domineert het fanfare-timbre. De Noren, die met hun zwaargebouwde instrumenten ook een ruige klank produceren, passen zich ook op harmoniegebied bij de Duitsers aan. Dit geldt ook voor de Oostenrijkers. Rhythmische eigenschappen vindt men het sterkst ontwikkeld bij de Fransen, de Engelsen en de Duitsers. Sterk Frans voorbeeld Dat op zo'n internationale wedstrijd ieder land voor zijn eigen muziekcultuur komt getuigen is te begrijpen en toe te juichen. Hoe sympathiek klonk bijvoorbeeld van het Salzburgse korps een kort marsje van hun grote stadgenoot Mozai-t! En sympa thiek ook, in al zijn primitiviteit, lieten de Beneden-Oostenrijkers een Alpenhoorn muziekje horen. En men voelde dat het andere Oostenrijkse korps pas in zijn ele ment geraakte met een potpourri op volks wijsjes uit „die Heimat". Een Duits korps ging er in de ere-wedstrijd zelfs bij lieder tafelen. De Denen riepen de Scandinavi sche geest op met een fanfarebewerking van het mannenkoor „Landjeuding" van Grieg. En de Noren deden zulks met „Kro- ningsmarsj" van Svendsen. Het viel ons van een paar Hollandse mededingers mee, dat zij ook voor eigen cultuur getuigden: „Hofstad's Jeugdorkest" met de Oud-Ne derlandse dansen van Julius Röntgen en een korps uit Bergen op Zoom met de Folkloristische dansen van Gerard Boudijn. Van bijzondere betekenis was ook dat „Kunst na Arbeid" uit Purmerend zich met het moderne werk van Meindert Boekei „Introductie, Elegie en Capriccio" aan de strijd waagde. De Belgen deden niets van dien aard, maar lieten aan Purmerend de eer een goed st.uk van hun landgenoot Marcel Poot te verklanken. Het politiekorps uit Frank fort kwam met Wagner en Liszt (Tann- hauser en Les Préludes) en een zelfde na tionale tendenz toonden de Fransen uit Caen, die met „Carnaval Romain" van Berlioz en de „Suite Provengale" van Da rius Milhaud voor hun eigen muziekcultuur opkwamen, in de ere-wedstrijd nog scher per met de fanfare uit „La Péri" van Dukas en de ouverture „Le Roi d'Ys" van Lalo. Al deze confrontaties kujinen niet anders dan nuttig zijn voor de ontwikkeling van het muziekbesef onder ae amateurs, hier en elders. In onze omgeving zien we hoop gevende tekenen van vooruitgang; en als we nu maar naar eigen geaardheid niet verengelst, niet verduitst of wat dan ook hardnekkig doorwerken, en als onze componisten van betekenis die zaak willen dienen, dan bereiken wij misschien wel eens het peil van musiceren der Franse overwinnaars van het Goudse concours. Dat was in alle opzichten verbazend en het moge er voor de deelnemers uit alle lan den een voorbeeld van zijn en blijven waar men naar dient te streven. Natuurlijk met behoud van ieders eigen aard. JOS. DE KLERK ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS De binnenhof, inderdaad een groene tuin. Het hofje „In de groene Tuyn" is in 1616 gesticht door Catarina Jansdochter Amen, de weduwe van Jacob Claeszoon van Schoorl, die bij testament daarvoor een belangrijke som bestemde. De uitvoerders van haar laatste wil kochten daarvoor een huis in de Lange Veerstraat; volgens het koopcontract met een „schoone thuyn met- het gewas van boomen", wijngaarden, bloemen ofte bollen daarvan in daerde leggende ende andere plantagiën, daar- inne staende". (Dit lezen wij in de beschrij ving van mej. dr. G. H. Kurtz in haar werk over de Haarlemse Hofjes, uitgegeven door de vereniging „Haerlem"). De poort met steen, waarop een tuin is afgebeeld, met een zwaan op de voorgrond, is nog aan wezig. In 1868, nadat het hofje dus 2lfa eeuw gebruikt was, waren de woningen bouw vallig geworden, zodat afbraak en opnieuw bouwen nodig was. Daarvoor was evenwel meer grond nodig. De regenten kochten enkele panden in de Warmoesstraat, onder andere het „Hof van Holland", het laatste Gothische huis dat toen nog in Haarlem bestond. Het is natuurlijk jammer dat dit oude huis moest worden afgebroken. Het nieuwe hofje is gebouwd in 1886. De bouw stond onder leiding van de Haar lemse architect K. Robbers. De voorgevel is in dezelfde bouwtrant als die van het zestig bladen telt, waaronder zo schone exemplaren dat men met trots mag vast stellen dat deze verzameling tekeningen van de Franse meester de twee andere beroemde collecties die van het British Museum en het Louvre overtreft, krijgt men enig idéé van dit unieke kunstbezit. De prachtige Rembrandt-tekeningen herinnert ieder zich nog van de tentoon stelling in de Vleeshal. Velen kennen de tekeningen van Michelangelo die geheel opging in de verwonderlijke ontdekking van de anatomie tijdens het hoogtepunt van de Italiaanse Renaissance, waarin alles wat de mens betrof in de allerfelste aandacht stond. De tekeningen van dit eenzame genie behoren tot het kostbaarste bezit van het museum. Schilderachtiger zijn de tekeningen van Caracci. Met zijn felle pennestreken is hij verwant aan Rem brandt. Slechts hier en daar een greep doende wil ik uw aandacht vragen voor dat heer lijk levendig tafreel van een dansend oud paar, dat Adriaan van Ostade in 1636 op 26-jarige leeftijd tekende. Dat het leven in de zeventiende eeuw hevig en ruw, bar baars en toch ook aandoenlijk - kon zijn, kunt u op zo'n prentje zien. U hoort het stampen op de wrakke houten vloer van die in zotte vreugde dansende oude man; de tronies van de muzikanten op de ach tergrond lijken in vervoering door de dwa ze gemeenschappelijke vreugde. Het is de kinderlijke maar soms ook navrante jool van de kleine man, die een sterk contrast vormde met de uitgestreken eigenwaan, die u uit zoveel portretten van de „nou- veaux-riches" uit die tijd tegenstraalt. Wek een andere wereld is die van Clau de Lorrain. Voornaam en groots van allure doen bosrijke landschappen aan. Er is een subliem evenwicht in de compositie en een verheven stilte heerst over de landou wen. Er is één tekening bij die in manier ADVERTENTIE voor alle inrichtingen voor onderwijs SC H O O L B O E K H A N E l Jacobijnestraal 5 GeJ. Oude Gracht 2 7-2 ya sterk afwijkt van wat men van Lorrain gewend is, de mild en prachtig vloeiende lijnen. Hier is hij zeer strak en kennelijk bezield om exacte gegevens voor een schil derij (de haven van Ostia?) te verzame len. Maar welk een poëzie is er dan weer in die tekening met een-viaduct en een voudige architectuur, die zo harmonisch zich aansluit bij de luchtig aangeduide struiken en bomen! Ik wil nog graag noemen het ijle pano rama door Albert Cuyp, een gezicht op Rhenen in een fijn grijs en geel getekend. Een wintertje van Hendr. Averkamp, waarop een mannetje met een berenmuts op gebogen staat bij een eendenkooi. Twee vogels slaan hun wieken in de grijze lucht, die op dooiweer duidt. En aan de horizon ziet men het vage silhouet van een stad. Van Goltzius zijn er behalve een Italianiserend rotslandschap een paar mi nutieuze portretjes, waaronder dat van een 13-jarig jongetje al heel subliem is. U vindt er verder Van Dijk en Jordaens en tenslotte die Franse kunstenaar par excellence: Antoine Watteau, wiens tries te Pierrots en allerbeminnelijkste vrouw tjes als in een droom gezien lijken te zijn. Heel de verfijning van het einde der ze ventiende eeuw spreekt uit deze in zwart en rood krijt getekende figuren. Hoe Wat teau kon typeren ziet u op de hierbij ge reproduceerde tekening van een „Turkse gezant". Boucher maakte naar deze zelfde tekening een gravure. Originele tekeningen van deze minnaar van de élégante en licht zinnig speelse achttiende eeuw k.unt u in Teylers museum eveneens vinden. OTTO B. DE KAT ELK jaar in Augustus kunnen wij een „me teorenregen" verwach ten. Het hoogtepunt er van valt op 12 Augustus en wij zien dan gemid deld elke minuut één zo'n „vallende sier". Wie een poosje tiaar de hemel kijkt zal er verscheidene waarnemen en het zal hem opvallen dat de ba nen die deze „vallende sterren" aan het firma ment beschrijven niet kris-kras dooreen lopen, maar als het ware een gemeenschappelijk punt van uitgang hebben.Naar achteren verlengd, ko men zij in dit punt sa men. Men noemt dit punt de radianten het be vindt zich in de voor avond aan de Noordoos telijke horizon, ergens in het sterrenbeeld Per&eus. Voor wie Perseus niet kent: hij staat laag bo ven de kim, vrijwel recht onder Cassiopeia en Cas siopeia is voor iedereen te herkennen als vijf sterren in de vorm van een hoofdletter W, maar dan linksom gekanteld. Men noemt deze meteo ren dan ook de Perseiden zij hebben hun radiant in Perseus, zegt de ster renkunde, al wil dat niet zeggen dat zij verder iets te maken hebben met dit sterrenbeeld. De dichtst bijzijntle ster daarvan staat immers meer dan dertig lichtjaren hier vandaan, terwijl een „vallende ster" zich in onze dampkring bevindt. Het samenkomen der ba nen is dan ook maar schijnbaar en berust op hetzelfde gezichtsbedrog als het schijnbaar naar elkaar toe lopen van spoorrails in de verte. Het verschijnsel wordt veroorzaakt doordat een zwerm meteoren die zich in een vaste baan door het heelal beweegt in de buurt komt van de aarde, die zich even eens in een vaste baan beweegt, vandaar dat de datum zo nauwkeurig is vast te stellen. De aarde bevindt zich immers tel kens in Augustus op het zelfde punt van haar baan. Men kan de meeste Perseiden verwachten van 10 tot 14 Augustus; dan namelijk passeert de zwerm ons juist de hoofdmachtkomt hier de 12de langs. Meteoren zijn „afvalpro ducten" van kometen; het is het puin van de kosmos. Naar hun samen stelling onderscheidt men twee hoofdtypen: de steenmeteorieten en de ijzermeteorieten. Vaak zijn het deeltjes, niet groter clan enige milli meters. Toch ziet men ze, zodra ze onze dampkring binnenkomen, fel oplich ten. Het is natuurlijk uitgesloten dat dit alléén te wijten is aan de ver hitting die ontstaat door de wrijving met de lucht zoals men nog wel eens hoort vertellen. Het ver schijnsel meteoor speelt zich immers af in de hoogste lagen van de dampkring, op een hon derd kilometer hoogte dus, en het zou onmoge lijk zijn, een „gloeiend steentje" (of een gloei ende spijker"!) op die afstand te zien. In feite gebeurt er dan ook iets heel anders. Een mete oor, die in de aardatmos feer terechtkomt slaat letterlijk de lucht in stukken. Hij bombardeert de luchtmoleculen (de Perseiden hebben snel heden van zestig km. per seconde!) en deze split sing gaat gepaard met een vrijmaking van elec- tronen-energie; dit is oorzaak van het licht schijnsel. Soms blijft dit schijnsel enige seconden hangen: wij zien dan het lichtende spoor van een meteoor. Misschien krijgen wij ook weer enkele „vuurbol len" te zien om deze tijd. Een vuurbol is een an dere nadm voor een me teoor; deze is dan echter zo groot „dat hij pennen in beweging brengt". Soms kan hij helderder zijn dan Venus of Jupi ter, een enkele maal zo helder dat sommigen denken dat „de maan valt". G. v. W. hofje van Beresteyn in de Lange Molen straat, dat ook door hem gebouwd werd. Ook daar zijn koppen van oude mannen en vrouwen gebruikt als versieringsmotief van de voorgevel. In het hoofdgebouw in de Warmoesstraat is woonruimte voor zes vrouwen. Rondom het binnenhof wonen er nog veertien. Te zamen is er dus onderdak voor 20 vrouwen. In het hoofdgebouw is ook de regenten kamer. Die is wat somber, maar toch wel stijlvol. De regentenkamer is versierd met een schilderstuk dat een bospartij laat zien; blijkbaar wordt daarmee gezinspeeld op de groene tuin. De re gentenkamer werd gemoderniseerd in 1916, toen het hofje 300 jaar bestond. De jaartallen 1616 en 1916 zijn op dit schoorsteenstuk vast gelegd. Verder han gen er in de regen tenkamer twee 17de eeuwse portretten. Naast de schoorsteen zien wij een schil derstuk van een on bekende meester, de drie koningen die het Kindeke Jezus ge schenken brengen. Naast de regenten kamer is een regen- tessenkamer, een ka mer waarin destijds de vrouwen van de regenten samenkom sten hielden. Nu wordt deze kamer als wachtgelegenheid gebruikt voor de be woonster-s die in de vergadering van de regenten moeten ko men. Ook daar han gen enkele portret ten uit de 17e eeuw. Daarenboven trekt een mooi schilderij uit de romantische school de aandacht. Het stelt voor Jezus met de Emausgan- gers. De schilder heeft zijn werk niet gesigneerd. Tenslotte geven wij nog een foto van de mooie binnenhof, die een weelde aan bloe men en planten rijk is en daarom „de Groene Tuyn" volkomen waardig is. Langs de woningen is een glazen afdak, zodat de bewoonsters ook als het regent nog buiten kunnen zitten om te genieten van het mooie uitzicht op de tuin. In het hofje hebben twintig R.K. vrou wen vrij onderdak. Bovendien krijgen zij nog uitkeringen in geld en in natura. C. J. VAN T. Schoorsteenstuk in de regentenkamer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 10