Vestdijk in Delphi
Vijf eeuwen tekenkunst
in Teylers Museum
Lessen van het Internationale
Muziekconcours te Gouda
Brieven
aan de
redactie
Zie Boven:
Meteorenregen: één per minuut
Het hofje „In de groene T uyn"
inzill!
Het tempo van marcheren
in ieder land anders
SCHOOLBOEKEN
8
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Roman uit het oude Griekenland
Heringa Wuthrich
Schoonheid in Haarlem en omgeving
H. DE VRIES
ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1952
IN DE BAN VAN Vestdijks zogenaamd duivelskunstenaarschap heeft een deel van
zijn lezers en critici meer oog gehad voor de verscheidenheid van zijn werk, voor
de verbazingwekkende lenigheid van geest waarmee hij uit de ene huid in de andere
scheen te kruipen, dan dat het voldoende begrip toonde voor de constante bron van
deze periodieke gedaanteverwisselingen. Ogenschijnlijk liggen er werelden tussen
het burgerlijke milieu van „Eise Böhler" en de tropische zwoelte van „Rumeiland",
tussen de psychologisch diepborende Anton Wachtercyclus en de historisch zeer
nauw omgrensde „Vuuraanbidders"Bij een oppervlakkige beschouwing lijkt er niets
méér vreemd aan elkander dan de door mythen bevolkte natuur van „Ierse nachten"
en de surrealistische perspectieven van „De kellner en de levenden". En wat heeft
„Het vijfde zegel" gemeen met „De dokter en het lichte meisje", wat „De koperen
tuin" met „De nadagen van Pilatus"? Niets méér, zou men zeggen, dan dat het één
hand was die ze schreef.
Maar let op de signatuur van die hand:
welke mens ze ook peilt, welke cultuur ze
wekt, ze mengt zich nooit in het menselijk
gewoel, ze houdt zich op een strijdbare af
stand, om met des te grotere trefkans haar
pijlen te richten op wat duister is m net
mens-zijn.
Ziet men alle romanfiguren, waaraan
Vestdijk het leven schonk, als varianten
van dit algemene mens-zijn en alle cul
turen die hij in zijn romans betrok als één
levend, duurzaam organisme dat ten dele
moet sterven om ten dele wedergeboren te
worden, dan herleidt zich de verscheiden
heid van Vestdijks ceuvre tot een steeds
meer bewuste eenheid van visie. Een een
heid van geesteshouding, die afkerig van
het chaotische en gericht op het doorzich-
tig-evenwichtige in het verbijzonderde
van personen en tijden het algemene on
derkent en onthult, om het troebele tot
klaarheid te brengen.
„Ken u zelf"
Was volgens Nietzsche de mens iets dat
overwonnen moest worden, voor Vestdijk
geldt het Socratische „Ken u zelf": wordt
u bewust van de verantwoordelijkheid van
uw mens-zijn, van uw duistere drang en
uw verlangen naar licht: van uw tijdelijk
heid en uw onvergankelijkheid een oude
tegenstelling, ouder dan de psychoanalyse,
ouder dan de Christelijke erfzonde, en in
die oudheid nooit plastischer voor ogen ge
steld dan in de verbeelding van de twee
Griekse goden Dionysos en Apollo, sym
bolen respectievelijk van begeerte en be
heersing, uitzinnige vervoering en ver-
geestelijke ^klaarheid van „chaos" en
„orde".
Bij herhaling heeft Vestdijk in zijn werk
Helleense grond betreden. Met Mnemosy
ne, bij Zeus de moeder der Muzen, was hij
in de bergen, met Aktaion onder de ster
ren, en ééns zag hij Dionysos van zeer
nabij: toen hij zich in Arcadië waagde,
juist toen „voorafgegaan door lentewinden,
de waanzin in de horengekroonde koppen
sloeg" en de God van de wijn, de lust en
het bloed tijdens het razende jaarlijks
festijn zijn wedergeboorte vierde. Wat daar
fragmentarisch verwerkt werd tot een no
velle, keerde terug in het raam van een
rijk gedétailleerd historisch tafereel, dat
vijf jaren omvat van het tijdperk waarin
de Griekse mens uit de schemer van zijn
mythische herkomst te voorschijn trad in
het grensgebied der geschiedschrijving. Het
was te verwachten dat Vestdijk het wel-
lustige-wilde, Dionysische gegeven nog
eens ter hand zou nemen om het uit te
spelen tegen zijn tegendeel: de klaarte van
de lichtgod Apollo. Want Apollo, de god
van boog en lier, is hij zeer toegedaan,
zonder daarmee zijn verwantschap met
Dionysos te verloochenen. Apollo immers
was de god der Katharsis, der zuivering,
die zelf loutering behoefde sinds hij de
draak Python gedood had en daarmee een
bloedschuld op zich laadde. Apollo echter
Wanneer ge alleen maar in een groot
café zit kunt ge reeds tot de gevolgtrek
king der zwartgalligste wijsgeren komen:
dat de mens zich wel verschrikkelijk druk
maakt om niets. Ik zit nu in zo'n koffy-
huis, vlak tegenover een station ergens in
Nederland en verbaas mij over het zicht
bare feit, dat er almaar heren met actetas-
en-al door die draaideur draaien, die on
middellijk naar andere heren stappen,
gaan zitten, hun tas openen en over een
berg van papier met de balpunt in de
hand gaan zitten onderhandelen, alsof de
toekomst van Europa op het spel stond.
Er komen almaar heren binnendraaien met
almaar tassen en er kan geen minuut ver
loren worden voor het nadrukkelijk ge
sprek met bewijsvoerend papier, dat be
slissend zal zijn voor een geheel mensen
leven.
Inmiddels brult de portier zonder ophou
den plaats- en herennamen door de micro
foon: de heer Jansen moet aan de telefoon
komen; daar is de verbinding voor Bergen
op Zoom; is de heer Van Dam uit Uithui-
zermeeden aanwezig? oproep Brussel;
of de heer J. H. Pietersen uit Zwolle aan
wezig is; hier is Rotterdam aan de lijn;
wil de heer Dingens uit Zutphen de heer
Dinges uit Venlo opbellen?
En om mij heen gaan de gesprekken
over textiel, lederwaren, cosmetica, worst,
schemerlampen, vulpennen, auto's en al
wat de mens nodig heeft om te leven en te
laten leven.
Ik kan de gedachte niet onderdrukken
dat dit alles niets anders is dan een kunst
matige en slechts als noodzakelijk aan
vaarde doch niet wérkelijke vulling des
levens; dat elke mens hier op aarde zich
om een onnaspeurlijke reden, zonder we
zenlijke zin, heeft vastgeworteld in een
bezigheid die hem door de draaideuren
der wereld doet draaien met tassen vol
papier en een hoofd vol dwaze voornemens
tot een doel, dat weinig tastbaar is en dat
tenslotte met de dood wordt bekocht.
Ik geloof dat het allemaal heel gemak
kelijk veel eenvoudiger kan. Dat één
bureau alles zou kunnen regelen, waar
voor al deze heren zich een mensenleven
lang zoveel opgewonden moeite getroosten
en dat één telefooncentrale dan gemakke
lijk alle opgewonden oproepen zou kunnen
verwerken.
Men zou die heren uit al die koffyhuizen
en aan al die schrijftafels, in al die treinen
en in al die auto's dan zachtkens kunnen
neerleggen aan het zonnige strand, om in
zalig nietsdoen op de zonsondergang te
wachten.
Van alle mensen in dit koffyhuis hebben
slechts twee gelijk: de man en de vrouw,
die sprakeloos en doelloos hand in hand
zitten, elkaar verliefd in de ogen staren
en de oproep voor S. F. Jelgersma uit Ap-
pingedam niet eens horen. ELLAS
naast Dionysos, zoals te Delphi beide Go
den (mythisch-menselijk met elkaar ver
bonden) in tweevoudige eeredienst werden
vereerd dat thema moest zich voor
Vestdijk uitzonderlijk lenen tot stof van
een historische roman die tevens een
ideeënroman kon zijn. Een roman van een
heel wat persoonlijker strekking dan men
bij oppervlakkige lezing zou menen. Niet
dat Vestdijk van de distantie, die hij met
haast verkillende zelfzucht ten aanzien van
elk zijner „onderwerpen" in acht nam,
prijsgaf. In tegendeel. Op een haar na té
zeer in tegendeel! Gelocaliseerd in Delphi
ten tijde van de eerste heilige oorlog om
het bezit van deze Apollinische orakel
plaats, veraanschouwelijkt door een haast
overstelpende macht van één voor één
toch zinrijke détails, verlevendigd door
een verwarrend politiek steekspel en een
met intelligentie rijkelijk gedoseerde
priesterlist, lijkt „De verminkte Apollo"*)
mij vluchtige lectuur niet meer te willen
dan de Apollinisch-Dionysische tegenstel
ling te verbijzonderen tot het fatale lot van
enkele figuren. Maar mét deze verbijzon
dering spitst Vestdijk het „pi-obleem" toe
tot de kern van zijn kunstenaarschap en
geesteshouding: tot het dubbelwezen, bij
de gratie waarvan hij is die hij is.
Oerdrift en geest
Het is de geschiedenis van Diomos, een
door de verering van Apollo bezetene, die
zich op aanwijzing van de Pythia, het
Delphisch Apollo-orakel, op weg begeeft
om het. uit de tempel gestolen Apollobeeld
terug te vinden een boetedoening waar
mee hij zich zuiveren kan van een bloed
schuld. Even hevig vervuld van een stre
ven naar het Apollinisch-volmaakte, het
Absolute, het volstrekt-smetteloze, als van
afschuw van de Dionysische teugelloos
heid, doorstaat hij manmoedig ontberingen
en verleidingen, onder-gaat hij wraak
oefening en straf zo goed als hij, de god
gelijk, wreekt en straft, doodt en schendt,
in heilige vervoering, waaraan heimelijk
de Dionysische driften niet vreemd zijn.
En als hij dan na jaren van omzwerving,
een beproevende Odyssee, eenzaam en uit
geput terugkeert met het door zijn toedoen
geschonden, ontmande Apollobeeld, is het
niet uit eigen inzicht dat hij zich van zijn
nederlaag bewust wordt. Een blinde ziener,
een magiër als men wil, houdt het hem
voor ogen: dat hij evenzeer Dionysos als
Apollo toebehoort, dat hij twéé is in één:
oerdrift èn geest, duisterheid èn licht, en
tenslotte dat hij de zuiverheid te dienen
heeft, alle onzuiverheden, alle smetten ten
spijt. Men kan Dionysos verloochenen,
ontkomen kan men hem niet. Maar zijn
wijn kan gisten tot wijsheid en de wijsheid
louteren tot verrijzenis in het licht van
Apollo uit de diepte waarin men gevallen
is.
Daarmee is de problematiek van „De
verminkte Apollo" allerminst uitgeput. Ze
is dermate menigvuldig, dat deze speelse
gewoel, ze houdt zich op een srijdbare af-
van gang hier en daar, dat ik wensen moet
dat het menige lezer voorspoediger verga
dan mij, die het. welgeteld vijfmaal niet
verder kon brengen dan de eerste beide
hoofdstukken. Van de zesde, geslaagde po
ging is deze kanttekening het povere re
sultaat. C. J. E. DINAUX
S. Vestdijk: „De verminkte Apoiio",, Ro
man. uit het oude Griekenland (583 v. C--534 v.
C.) (Nijgh en van Ditmar N.V., Rotterdam-
's-Gravenhage).
Culturele vorming schooljeugd. Naar
aanleiding van de publicatie in de pers in
zake de vorming van commissies voor cul
turele vorming van de schooljeugd van
Haarlem en Omstreken, waarbij ook de ge
meente Velsen wordt genoemd, ben ik na-'
mens het gemeentebestuur van Velsen be
voegd hierover enige opmerkingen te
plaatsen.
Het heeft ae gemeente Velsen onaange
naam getroffen, dat haar onder de vorming
van bovengenoemde commissies slechts een
mededeling bereikte, terwijl uit een later
gericht schrijven bleek, dat ook de ge
meente Velsen als werkterrein wordt aan
gewezen.
Daar de samenstellers van deze commis
sies het blijkbaar niet nodig geoordeeld
hebben de gemeente Velsen in het overleg
van dit culturele werk en de samenstelling
van de commissies te betrekken, spreekt
het van zelf, dat de gemeente Velsen hier
voor geen verantwoordelijkheid draagt.
Een dergelijke culturele taak, welke bo
vengenoemde commissies voor ogen staat,
is in onze snel groeiende gemeente reeds
ter hand genomen door de Velser Kunst
kring „Voor Allen", welke een half jaar
geleden is opgericht en op al Juli voor het
eerst naar buiten trad met een jeugdvoor
stelling met het Scapino-ballet. De Velser
Kunstkring „Voor Allen" stelt zich tot
doel, in nauwe samenwerking met de in
oprichting zijnde Velser Gemeenschap en
de Velser Jeugd Centrale, het Culturele
leven in de gemeente Velsen te bevorderen,
waarbij ook het onderwijs ingeschakeld zal
worden. De gemeente Velsen beseft haar
eigen culturele taak, welke zij, dank zij de
Steun van de overheid, tot verdere ont
plooiing zal weten te brengen. Zij is gaarne
bereid hiervoor piet allen samen te wer
ken, mits over deze samenwerking een be^
hoorlijk ovei-leg wordt gepleegd.
De gemeentelijke ambtenaar
voor Culturele Zaken,
G. W. F. DE MAN
Tekening in zwart en rood krijt door
Antoine Watteau 16841721, Voorstellend
een „Turkse Gezant" (gegraveerd door
Boucher)
Het gezelschap van vijfhonderd kunst
historici en museumdirecteuren, die ons
land met een bezoek vereerden, werd be
halve met het rijke bezit aan kunstwer
ken in onze musea ook vergast op enkele
bijzondere exposities. Veel schoonheid,
die anders in portefeuille en dépot slui
mert, werd nu in het daglicht gesteld en
wij, die geenszins kunsthistorici zijn, pro
fiteren niettemin met graagte van de gele
genheid om langs de wanden en in de vi
trines oude bekenden en vergeten vrien
den weer te zien.
Onder de titel „Vijf eeuwen tekenkunst,
een keuze uit eigen bezit" heeft Teylers
Stichting een prachtige tentoonstelling in
het bekende museum aan het Spaarne
samengesteld. Het is inderdaad slechts een
keuze uit het uitzonderlijk rijke bezit. Als
men bedenkt dat alleen de collectie teke
ningen van Claude Lorrain (1600-1682)
Aan het groots opgezette internationale
muziekconcours te Gouda, dat verleden
Zondag besloten werd, namen muziek
korpsen en symphonieverenigingen deel
uit niet minder dan acht landen. De pro
motor van de wedstrijd, de heer L. E.
Kappert uit Hiliegom, kon tevreden zijn
over een zo ruime verscheidenheid van
deelneming. Want dit toch bepaalde het
karakter van het concours, namelijk dat
er confrontatie gehouden werd tussen een
zo groot mogelijk aantal landen, die ieder
met hun eigen karakteristiek de bonte ver
scheidenheid van de Europese gemeenschap
muzikaal zouden toelichten. Het moge waar
zijn, dat de muziek een internationale taal
is, maar bij zo'n confrontatie als nu te
Gouda plaats had, blijkt toch maar al te
duidelijk dat die taal in een groot aantal
dialecten gesproken wordt.
Het onderscheid begint al direct met het
tempo bij het marcheren. Engelsen, Fran
sen, Belgen en Hollanders zijn het op dit
punt vrijwel hetzelfde: de verschillen die
men er bij opmerkt zijn van andere aard
(rhythme, klankkarakter), zij raken niet
het tempo dat zij bepalen op twee stappen
per seconde, dus 120 per minuut. De Duit
ser daarentegen stappen rustig aan, 110
per minuut en soms nog trager. De Oosten
rijkers doen daar een behoorlijk schepje
op, maar blijven toch onder onze 120. Een
raar geval constateerden wij echter bij die
bergbewoners van Beneden-Oostenrijk;
deze bleken zowat geen besef te hebben
van een volgehouden martiaal tempo; zij
begonnen vrij snel (122) om in een tam
voortstappen (116) te eindigen. De Denen,
die wij zagen marcheren, deden net an
dersom; zij begonnen zeer langzaam (112)
en kwamen met tempo 122 aan het doel
punt. De Noren stapten nog het vlugst van
al: 128.
Een andere particuliere eigenschap in de
diverse landen is het karakter van de
klank. In wezen berust dit in Frankrijk,
België en Nederland op dezelfde verhou
dingen; wij laten de kwaliteit der korpsen
buiten beschouwing. Maar de Engelsen pro
duceren een heel ander timbre. Hun me
lodie-instrumenten zijn van dunnere
mensuur; vandaar hun scherp geluid, dat
zij met vibreren een sentimentele tint ge
ven. Bij de Duitsers is het precies het om
gekeerde; zij bespelen instrumenten van
zeer brede mensuur, met een dikke klank.
En in hun harmoniebezetting domineert
het fanfare-timbre. De Noren, die met hun
zwaargebouwde instrumenten ook een
ruige klank produceren, passen zich ook op
harmoniegebied bij de Duitsers aan. Dit
geldt ook voor de Oostenrijkers.
Rhythmische eigenschappen vindt men
het sterkst ontwikkeld bij de Fransen, de
Engelsen en de Duitsers.
Sterk Frans voorbeeld
Dat op zo'n internationale wedstrijd ieder
land voor zijn eigen muziekcultuur komt
getuigen is te begrijpen en toe te juichen.
Hoe sympathiek klonk bijvoorbeeld van
het Salzburgse korps een kort marsje van
hun grote stadgenoot Mozai-t! En sympa
thiek ook, in al zijn primitiviteit, lieten de
Beneden-Oostenrijkers een Alpenhoorn
muziekje horen. En men voelde dat het
andere Oostenrijkse korps pas in zijn ele
ment geraakte met een potpourri op volks
wijsjes uit „die Heimat". Een Duits korps
ging er in de ere-wedstrijd zelfs bij lieder
tafelen. De Denen riepen de Scandinavi
sche geest op met een fanfarebewerking
van het mannenkoor „Landjeuding" van
Grieg. En de Noren deden zulks met „Kro-
ningsmarsj" van Svendsen. Het viel ons
van een paar Hollandse mededingers mee,
dat zij ook voor eigen cultuur getuigden:
„Hofstad's Jeugdorkest" met de Oud-Ne
derlandse dansen van Julius Röntgen en
een korps uit Bergen op Zoom met de
Folkloristische dansen van Gerard Boudijn.
Van bijzondere betekenis was ook dat
„Kunst na Arbeid" uit Purmerend zich met
het moderne werk van Meindert Boekei
„Introductie, Elegie en Capriccio" aan de
strijd waagde.
De Belgen deden niets van dien aard,
maar lieten aan Purmerend de eer een
goed st.uk van hun landgenoot Marcel Poot
te verklanken. Het politiekorps uit Frank
fort kwam met Wagner en Liszt (Tann-
hauser en Les Préludes) en een zelfde na
tionale tendenz toonden de Fransen uit
Caen, die met „Carnaval Romain" van
Berlioz en de „Suite Provengale" van Da
rius Milhaud voor hun eigen muziekcultuur
opkwamen, in de ere-wedstrijd nog scher
per met de fanfare uit „La Péri" van Dukas
en de ouverture „Le Roi d'Ys" van Lalo.
Al deze confrontaties kujinen niet anders
dan nuttig zijn voor de ontwikkeling van
het muziekbesef onder ae amateurs, hier
en elders. In onze omgeving zien we hoop
gevende tekenen van vooruitgang; en als
we nu maar naar eigen geaardheid niet
verengelst, niet verduitst of wat dan ook
hardnekkig doorwerken, en als
onze componisten van betekenis die zaak
willen dienen, dan bereiken wij misschien
wel eens het peil van musiceren der Franse
overwinnaars van het Goudse concours.
Dat was in alle opzichten verbazend en het
moge er voor de deelnemers uit alle lan
den een voorbeeld van zijn en blijven waar
men naar dient te streven. Natuurlijk met
behoud van ieders eigen aard.
JOS. DE KLERK
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
De binnenhof, inderdaad een groene tuin.
Het hofje „In de groene Tuyn" is in 1616
gesticht door Catarina Jansdochter Amen,
de weduwe van Jacob Claeszoon van
Schoorl, die bij testament daarvoor een
belangrijke som bestemde. De uitvoerders
van haar laatste wil kochten daarvoor een
huis in de Lange Veerstraat; volgens het
koopcontract met een „schoone thuyn met-
het gewas van boomen", wijngaarden,
bloemen ofte bollen daarvan in daerde
leggende ende andere plantagiën, daar-
inne staende". (Dit lezen wij in de beschrij
ving van mej. dr. G. H. Kurtz in haar werk
over de Haarlemse Hofjes, uitgegeven door
de vereniging „Haerlem"). De poort met
steen, waarop een tuin is afgebeeld, met
een zwaan op de voorgrond, is nog aan
wezig.
In 1868, nadat het hofje dus 2lfa eeuw
gebruikt was, waren de woningen bouw
vallig geworden, zodat afbraak en opnieuw
bouwen nodig was. Daarvoor was evenwel
meer grond nodig. De regenten kochten
enkele panden in de Warmoesstraat, onder
andere het „Hof van Holland", het laatste
Gothische huis dat toen nog in Haarlem
bestond. Het is natuurlijk jammer dat dit
oude huis moest worden afgebroken.
Het nieuwe hofje is gebouwd in 1886. De
bouw stond onder leiding van de Haar
lemse architect K. Robbers. De voorgevel
is in dezelfde bouwtrant als die van het
zestig bladen telt, waaronder zo schone
exemplaren dat men met trots mag vast
stellen dat deze verzameling tekeningen
van de Franse meester de twee andere
beroemde collecties die van het British
Museum en het Louvre overtreft, krijgt
men enig idéé van dit unieke kunstbezit.
De prachtige Rembrandt-tekeningen
herinnert ieder zich nog van de tentoon
stelling in de Vleeshal. Velen kennen de
tekeningen van Michelangelo die geheel
opging in de verwonderlijke ontdekking
van de anatomie tijdens het hoogtepunt
van de Italiaanse Renaissance, waarin
alles wat de mens betrof in de allerfelste
aandacht stond. De tekeningen van dit
eenzame genie behoren tot het kostbaarste
bezit van het museum. Schilderachtiger
zijn de tekeningen van Caracci. Met zijn
felle pennestreken is hij verwant aan Rem
brandt.
Slechts hier en daar een greep doende
wil ik uw aandacht vragen voor dat heer
lijk levendig tafreel van een dansend oud
paar, dat Adriaan van Ostade in 1636 op
26-jarige leeftijd tekende. Dat het leven
in de zeventiende eeuw hevig en ruw, bar
baars en toch ook aandoenlijk - kon zijn,
kunt u op zo'n prentje zien. U hoort het
stampen op de wrakke houten vloer van
die in zotte vreugde dansende oude man;
de tronies van de muzikanten op de ach
tergrond lijken in vervoering door de dwa
ze gemeenschappelijke vreugde. Het is de
kinderlijke maar soms ook navrante jool
van de kleine man, die een sterk contrast
vormde met de uitgestreken eigenwaan,
die u uit zoveel portretten van de „nou-
veaux-riches" uit die tijd tegenstraalt.
Wek een andere wereld is die van Clau
de Lorrain. Voornaam en groots van allure
doen bosrijke landschappen aan. Er is een
subliem evenwicht in de compositie en
een verheven stilte heerst over de landou
wen. Er is één tekening bij die in manier
ADVERTENTIE
voor alle inrichtingen voor onderwijs
SC H O O L B O E K H A N E l
Jacobijnestraal 5 GeJ. Oude Gracht 2 7-2 ya
sterk afwijkt van wat men van Lorrain
gewend is, de mild en prachtig vloeiende
lijnen. Hier is hij zeer strak en kennelijk
bezield om exacte gegevens voor een schil
derij (de haven van Ostia?) te verzame
len. Maar welk een poëzie is er dan weer
in die tekening met een-viaduct en een
voudige architectuur, die zo harmonisch
zich aansluit bij de luchtig aangeduide
struiken en bomen!
Ik wil nog graag noemen het ijle pano
rama door Albert Cuyp, een gezicht op
Rhenen in een fijn grijs en geel getekend.
Een wintertje van Hendr. Averkamp,
waarop een mannetje met een berenmuts
op gebogen staat bij een eendenkooi. Twee
vogels slaan hun wieken in de grijze
lucht, die op dooiweer duidt. En aan de
horizon ziet men het vage silhouet van
een stad. Van Goltzius zijn er behalve een
Italianiserend rotslandschap een paar mi
nutieuze portretjes, waaronder dat van
een 13-jarig jongetje al heel subliem is.
U vindt er verder Van Dijk en Jordaens
en tenslotte die Franse kunstenaar par
excellence: Antoine Watteau, wiens tries
te Pierrots en allerbeminnelijkste vrouw
tjes als in een droom gezien lijken te zijn.
Heel de verfijning van het einde der ze
ventiende eeuw spreekt uit deze in zwart
en rood krijt getekende figuren. Hoe Wat
teau kon typeren ziet u op de hierbij ge
reproduceerde tekening van een „Turkse
gezant". Boucher maakte naar deze zelfde
tekening een gravure. Originele tekeningen
van deze minnaar van de élégante en licht
zinnig speelse achttiende eeuw k.unt u in
Teylers museum eveneens vinden.
OTTO B. DE KAT
ELK jaar in Augustus
kunnen wij een „me
teorenregen" verwach
ten. Het hoogtepunt er
van valt op 12 Augustus
en wij zien dan gemid
deld elke minuut één
zo'n „vallende sier". Wie
een poosje tiaar de hemel
kijkt zal er verscheidene
waarnemen en het zal
hem opvallen dat de ba
nen die deze „vallende
sterren" aan het firma
ment beschrijven niet
kris-kras dooreen lopen,
maar als het ware een
gemeenschappelijk punt
van uitgang hebben.Naar
achteren verlengd, ko
men zij in dit punt sa
men. Men noemt dit punt
de radianten het be
vindt zich in de voor
avond aan de Noordoos
telijke horizon, ergens in
het sterrenbeeld Per&eus.
Voor wie Perseus niet
kent: hij staat laag bo
ven de kim, vrijwel recht
onder Cassiopeia en Cas
siopeia is voor iedereen
te herkennen als vijf
sterren in de vorm van
een hoofdletter W, maar
dan linksom gekanteld.
Men noemt deze meteo
ren dan ook de Perseiden
zij hebben hun radiant
in Perseus, zegt de ster
renkunde, al wil dat niet
zeggen dat zij verder iets
te maken hebben met dit
sterrenbeeld. De dichtst
bijzijntle ster daarvan
staat immers meer dan
dertig lichtjaren hier
vandaan, terwijl een
„vallende ster" zich in
onze dampkring bevindt.
Het samenkomen der ba
nen is dan ook maar
schijnbaar en berust op
hetzelfde gezichtsbedrog
als het schijnbaar naar
elkaar toe lopen van
spoorrails in de verte.
Het verschijnsel wordt
veroorzaakt doordat een
zwerm meteoren die
zich in een vaste baan
door het heelal beweegt
in de buurt komt van
de aarde, die zich even
eens in een vaste baan
beweegt, vandaar dat de
datum zo nauwkeurig is
vast te stellen. De aarde
bevindt zich immers tel
kens in Augustus op het
zelfde punt van haar
baan. Men kan de meeste
Perseiden verwachten
van 10 tot 14 Augustus;
dan namelijk passeert de
zwerm ons juist de
hoofdmachtkomt hier
de 12de langs.
Meteoren zijn „afvalpro
ducten" van kometen;
het is het puin van de
kosmos. Naar hun samen
stelling onderscheidt men
twee hoofdtypen: de
steenmeteorieten en de
ijzermeteorieten. Vaak
zijn het deeltjes, niet
groter clan enige milli
meters. Toch ziet men ze,
zodra ze onze dampkring
binnenkomen, fel oplich
ten. Het is natuurlijk
uitgesloten dat dit alléén
te wijten is aan de ver
hitting die ontstaat door
de wrijving met de lucht
zoals men nog wel eens
hoort vertellen. Het ver
schijnsel meteoor speelt
zich immers af in de
hoogste lagen van de
dampkring, op een hon
derd kilometer hoogte
dus, en het zou onmoge
lijk zijn, een „gloeiend
steentje" (of een gloei
ende spijker"!) op die
afstand te zien. In feite
gebeurt er dan ook iets
heel anders. Een mete
oor, die in de aardatmos
feer terechtkomt slaat
letterlijk de lucht in
stukken. Hij bombardeert
de luchtmoleculen (de
Perseiden hebben snel
heden van zestig km. per
seconde!) en deze split
sing gaat gepaard met
een vrijmaking van elec-
tronen-energie; dit is
oorzaak van het licht
schijnsel. Soms blijft dit
schijnsel enige seconden
hangen: wij zien dan het
lichtende spoor van een
meteoor.
Misschien krijgen wij ook
weer enkele „vuurbol
len" te zien om deze tijd.
Een vuurbol is een an
dere nadm voor een me
teoor; deze is dan echter
zo groot „dat hij pennen
in beweging brengt".
Soms kan hij helderder
zijn dan Venus of Jupi
ter, een enkele maal zo
helder dat sommigen
denken dat „de maan
valt".
G. v. W.
hofje van Beresteyn in de Lange Molen
straat, dat ook door hem gebouwd werd.
Ook daar zijn koppen van oude mannen
en vrouwen gebruikt als versieringsmotief
van de voorgevel.
In het hoofdgebouw in de Warmoesstraat
is woonruimte voor zes vrouwen. Rondom
het binnenhof wonen er nog veertien. Te
zamen is er dus onderdak voor 20 vrouwen.
In het hoofdgebouw is ook de regenten
kamer. Die is wat somber, maar toch wel
stijlvol. De regentenkamer is versierd met
een schilderstuk dat een bospartij laat zien;
blijkbaar wordt daarmee gezinspeeld op de
groene tuin. De re
gentenkamer werd
gemoderniseerd in
1916, toen het hofje
300 jaar bestond. De
jaartallen 1616 en
1916 zijn op dit
schoorsteenstuk vast
gelegd. Verder han
gen er in de regen
tenkamer twee 17de
eeuwse portretten.
Naast de schoorsteen
zien wij een schil
derstuk van een on
bekende meester, de
drie koningen die het
Kindeke Jezus ge
schenken brengen.
Naast de regenten
kamer is een regen-
tessenkamer, een ka
mer waarin destijds
de vrouwen van de
regenten samenkom
sten hielden. Nu
wordt deze kamer
als wachtgelegenheid
gebruikt voor de be
woonster-s die in de
vergadering van de
regenten moeten ko
men. Ook daar han
gen enkele portret
ten uit de 17e eeuw.
Daarenboven trekt
een mooi schilderij
uit de romantische
school de aandacht.
Het stelt voor Jezus
met de Emausgan-
gers. De schilder
heeft zijn werk niet
gesigneerd.
Tenslotte geven wij nog een foto van de
mooie binnenhof, die een weelde aan bloe
men en planten rijk is en daarom „de
Groene Tuyn" volkomen waardig is. Langs
de woningen is een glazen afdak, zodat de
bewoonsters ook als het regent nog buiten
kunnen zitten om te genieten van het
mooie uitzicht op de tuin.
In het hofje hebben twintig R.K. vrou
wen vrij onderdak. Bovendien krijgen zij
nog uitkeringen in geld en in natura.
C. J. VAN T.
Schoorsteenstuk in de regentenkamer.