Tienduizenden Nederlanders waren het oorlogsgeweld en de bezetter ontvlucht Regering had te Londen haar voorbereidingen getroffen Masseur van Himmler wist kampbewoners vrij te krijgen Strubbelingen bij Zweedse voedselvoorzieningen Rapport der Enquêtecommissie Londense kabinet in zijn geheel verantwoordelijk voor hulpverlening Dank aan Zweden HA. jS Tegenslag bij de hulp aan krijgsgevangenen Commentaar van mr. Van Kleffens Maar Nederlandse gezant in Stockholm wilde niets met hem te maken hebben Geallieerden waren tegen leveranties aan Nederland tijdens de oorlog 7 V j Moeilijke beslissing Heringa Wuthrich Repartriering gevangenen en gedeporteerden ZATERDAG 2 7 SEPTEMBER 1952 Het thans verschenen deel van het verslag der Enquête commissie Regeringsbeleid 1940—45 behandelt egn groot aan tal onderwerpen, die weliswaar met elkander verwantschap vertonen, maar toch van geheel verschillende aard zijn, merendeels betrekking hebbende op door velen geleden oorlogsellende. Teneinde tegemoet te komen aan de mindere overzichtelijk heid van het verslag is aan het eerste hoofdstuk een algemeen oriënterend karakter gegeven, waardoor enig inzicht kan worden verkregen in het samenstel van regeringsinstanties, personen en lichamen, die zich met de verschillende onder delen van het grote geheel hebben bezig gehouden en daar voor verantwoordelijkheid dragen. Kort nadat de Nederlandse regering in Engeland was aan gekomen, deed zich daar de vraag voor wat er diende te feschieden ten behoeve van de tienduizenden Nederlanders, ie op hun vlucht voor het oorlogsgeweld of uit vrees voor hetgeen zij van de bezetter te verwachten hadden, het land hadden verlaten en zich in hoofdzaak naar Frankrijk hadden begeven. Ook ontstond er in Engeland plotseling een moeilijke situatie, omdat zich daar veel Nederlanders bevonden, die er waren gestrand. Ook was er uit Nederland een groot aantal uitge wekenen aangekomen. Deze situatie maakte het nemen van speciale maatregelen noodzakelijk. Reeds op Maandag 13 Mei 1940, dus nog vóórdat de Neder landse regering te Londen was aangekomen, gaf onze toen malige gezant aldaar, jhr. mr. E. F. M. J. Micniels van Ver- duyneii, opdracht aan de consul-generaal, de heer Th. H, de Meester, tot het nemen van maatregelen om aan de moeilijk heden het hoofd te bieden. De heer De Meester stelde zich in verbinding met een aantal leden van de Nederlandse kolonie, hetgeen geleid heeft tot zijn besluit om een comité te vormen, dat de naam kreeg van The Netherlands Emergency Committee. De bedoeling was 'al diegenen te helpen, die de Nederlandse nationaliteit be zaten en tengevolge van de oorlog hulp nodig mochten heb ben, afgezien van de vraag, of zij uitgewekenen uit Neder land waren of niet. Flet Netherlands Emergency Committee heeft aanvankelijk ook zijn bijstand verleend bij de evacuatie van uitgewekenen naar overzeese bestemmingen. Nadat echter op 3 Juni .1940 het London Committee van het Neder landse Rode Kruis was opgericht, heeft deze organisatie dit deel van het werk van het Emergency Committee overge nomen. Bij al het werk werd nauw contact onder houden met Britse en Nederlandse autori teiten en wel in het bijzonder met jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude, die door de Nederlandse regering benoemd was tot re geringscommissaris voor de vluchtelingen. De taak van het London Committee van het Nederlandse Rode Kruis bestond uit het verlenen van allerlei vormen van bijstand aan Nederlanders, die als gevolg van de oorlog tussen Nedei'land en Duitsland hulp zouden behoeven. Ook hield het Committee zich bezig met verschillende soorten van sociaal werk, waaronder het evacueren van uitgewekenen en het verlenen van medi sche hulp. Voorts organiseerde het een in formatiedienst omtrent familieleden in Nederland en hield het zich bezig met hulpverlening aan Nederlandse oorlogs slachtoffers, in verschillende landen, waar onder ook Nederland zelf. Behalve in Engeland waren ook in enkele andere landen reeds zeer vroegtijdig comités opgericht. Uit de door hen van par ticulieren ontvangen bijdragen verleenden zij hulp aan Nederlandse vluchtelingen. Ook echter werden de ingezamelde gelden wel ter beschikking gesteld van andere or ganisaties, opdat deze de hulpverlening konden- „bewerkstelligen. Deze methode werd gevólgd in Nederlands-Indië, waar onder de leiding van mr. H. J. Spit, destijds vice-president van de Raad van Indië, zeer belangrijke bedragen zijn bijeengebracht. Ook in andere delen van de wereld brach ten de daar vertoevende Nederlanders gel den bijeen. Geen klachten Aan de commissie zijn geen klachten ter ore gekomen omtrent de hulp, die geduren de zomer van 1940 in Engeland aan Neder landers is verleend door de genoemde co mités, of omtrent de hulp, die destijds is verstrekt door het departement van Bin nenlandse Zaken. De Enquête-commissie spreekt haar waardering uit voor het werk dat de comités in samenwerking met de ministers van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken, alsmede met de regerings commissaris voor de vluchtelingen, verricht hebben. Het merendeel van de Nederlandse uit gewekenen bevond zich gedurende de zo mer van 1940 in Frankrijk. Naar jhr. mr. H. F. L. K. van Vredenburgh, die begin Juni 1940 in opdracht van de regering uit Engeland naar Frankrijk vertrok, aan de commissie heeft medegedeeld, was over het aantal der zich daar bevindende uitge wekenen en over de in Frankrijk heersen de toestanden weinig aan de regering te Londen bekend. Aangezien er rekening mee moest worden gehouden, dat de Duitsers geheel Frankrijk konden gaan bezetten, heeft de heer Van Vredenburgh geprobeei'd om de uitgeweke nen, die om de een of andere reuen niet naar Nederland terug konden gaan, zoveel mogelijk uit Frankrijk weg te voeren. Doordat de Duitsers reeds spoedig de ge hele Westkust van Frankrijk tot aan de Spaanse grens bezetten, heeft slechts gedu rende een korte periode deze mogelijkheid bestaan. De evacuatie werd bemoeilijkt door het tekort aan scheepsruimte, zodat slechts weinigen naar overzee waren ver voerd, toen de Westkust van Frankrijk be zet werd. Evacuatie uit Frankrijk Teneinde de uitgewekenen in geval van een volledige bezetting van Frankrijk niet in handen van de Duitsers te doen vallen, werd getracht hun vertrek uit dat land op andere wijze mogelijk te maken. De heer Van Lidth de Jeude opende in Lissabon en Marseille bureaux, welke de evacuatie via Spanje en Portugal moesten organiseren. In Lissabon werd mr. B. Ph. baron van Harinxma t'noe Slooten belast met die orga nisatie, en jhr. dr. D. F. W. van Lennep te Marseille. De Enquête-commissie heeft de vraag Kort nadat Nederland in oorlog was ge raakt, heeft onze regering te Londen de Zweedse regering verzocht, de Nederlandse belangen in Duitsland en in de door dit land bezette gebieden waar te nemen. Hoewel de Zweden meermalen de neiging schijnen te hebben gehad om in het uit oefenen van de taak zo gematigd op te treden, dat een nadere aansporing van Nederlandse zijde nodig werd geacht, mag niet worden vergeten dat er voor hen, vooral gedurende de eerste jaren gevaar bestond om door de Duitsers in de oorlog le worden betrokken. De commissie is van oordeel, dat wij Zweden dankbaar moeten zijn voor al het geen het gedurende de oorlogsjaren voor talloze onzer in nood verkerende landge noten heeft gedaan. onder ogen gezien, welke te Londen de ver antwoordelijke instantie is geweest voor de maatregelen, die daar met betrekking tot de uitgewekenen werden genomen, alsmede voor de richtlijnen en aanwijzingen, die van Londen uit werden verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten, die in verschil lende landen met de zorg voor de uitge wekenen waren belast. De commissie concludeert, dat de rege ringscommissaris voor de vluchtelingen, de heer Van Lidth de Jeude, de evacuatie dei- uitgewekenen als een onderdeel van zijn taak heeft beschouwd. Een aantal ministers heeft bemoeiing ge had met het werk voor de uitgewekenen. Kabinet was verantwoordelijk Het oplossen van vraagstukken betref fende de verzorging der uitgewekenen en van die, welke ontstonden door de nood zaak om hen naar overzeese landen te doen vertrekken, is vóór 1 April 1943 niet uit drukkelijk opgedragen aan de zorg van één of enkele ministers. Een eigenlijke door de ministerraad of door één of enkele ministers aan de rege ringscommissaris voor de vluchtelingen verschafte instructie, waaraan deze zich bij de uitoefening van zijn taak moest houden, is er niet geweest. Op deze gronden is de commissie tot de conclusie gekomen, dat in algemene zin het kabinet in zijn geheel verantwoordelijk moet worden geacht voor de wijze, waarop het beleid ten aanzien van de uitgeweke nen is gevoerd tot 1 April 1945, toen de mi nister van Binnenlandse Zaken daarmee meer in het bijzonder werd belast. DÜITSË CONCENTRATIE KAMPEN WAARIN NEDERLANDERS VERBLEVEN V -0 rLossenBu. S «.MANNHEIM FRANKRIJK JUCHINVALO A *1 A J f THCRCSICHS TA O T. AUSCHWITZ I TSJECNO.SLOWAKIJE NATZWULta HUK ri' MUNCHENj A ©wenen UAUTHAUSEH OOSTENRIJK Kampen voor politieke gevangenen A Jodenkampen Hoe groot sommige problemen voor de Nederlandse regering in Londen wa ren, blijkt hier wel uit, dat zij, in navolging van Engeland, officieel iedere transactie met de Duitsers over het vrij kopen van Joodse Nederlanders ver bood. De minister-president had wel geld beschikbaar willen stellen, maar niet langs officiële weg. Hij zou bereid geweest zijn Joodse comités in deze te steunen. Prof. mr. Cleveringa zegt in zijn rap port over deze aangelegenheid, dat dit in strijd zou zijn geweest met de moti vering, welke de regering zelf had ge geven van haar verbod om handel te drijven met de Duitsers, namelijk be voordeling van de Duitse oorlogsecono mie. Overigens is niet gebleken, dat de regering over deze kwestie in contact is getreden met Joodse comités. Deze beslissing moet de regering zeer zwaar zijn gevallen: enerzijds stond haar het verschrikkelijke lot der Joden voor ogen, anderzijds moest zij rekening houden met de eisen van een verbeten strijd tegen een meedogenloze vijand. ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS Mr. L. A. Donker, thans minister van Justitie, leidde het onderzoek der parle mentaire enquête-commissie. Verschillende omstandigheden hebben tot gevolg gehad, dat de uitvoering van de hulpverlening aan de Nederlandse krijgs gevangenen, waarmee het London Commit tee'was belast, niet de resultaten heeft op geleverd, waarnaar gestreefd was. Ten aanzien van de oofzaken daarvan wordt er in de eerste plaats op gewezen, dat in 1942 het aantal Nederlandse krijgs gevangenen toenam tot ongeveer 2000 en hun aantal in het jaar daarop zelfs ruim 10.000 werd, een omstandigheid, welke niet te voorzien geweest. Daardoor en mede door de voedselschaarste in Engeland en het gebrek aan scheepsruimte was het zeer moeilijk om voldoende voorraden te vor- men en duurde het geruime tijd, voordat dit comité in staat was een regelmatige toezending aan de krijgsgevangenen van één pakket per veertien dagen tot stand te brengen. Als gevolg van de oorlogsomstan digheden duurde het bovendien meestal zeer lang, voordat de zendingen de kampen bereikten. Daardoor werd het pas einde 1943 of begin 1944 mogelijk, dat alle krijgs gevangenen regelmatig eenmaal per 14 dagen een pakket ontvingen. Omdat voorts tengevolge van de bombar dementen op de spoorwegen in Frankrijk, die als voorbereiding voor de invasie reeds tegen het einde van 1943 begonnen, het Rode Kruis-verkeer ontwricht werd, was het voor het London Committee volgens zijn verslag over de jaren 19431945 niet mogelijk om de pakkettenvoorraden te Genève en in de kampen tijdig en voldoen de aan te vullen. Toen eindelijk de laatste hinderpalen, die de uitvoering van het plan om de Neder landse krijgsgevangenen 4 pakketten per maand te zenden, uit de weg waren ge ruimd en dit van November 1944 af moge lijk werd, veroorzaakten de bombardemen ten in Duitsland zulk een chaos, dat het Internationale Rode Kruis de grootste moeilijkheden had om de pakkettenzendin- gen in de kampen te krijgen. De commissie is tót de conclusie gekomen, dat het London Committee van het Neder landse Rode Kruis er inderdaad naar heeft gestreefd om op hetzelfde peil als dat voor de Britse krijgsgevangenen geschiedde, hulp te verlenen aan de Nederlandse krijgsgevangenen. De commissie is niet tot de overtuiging gekomen, dat het ongunstige verloop van die hulpverleriing is toe te schrijven aan tekortkomingen van het Lon don Committee. In het hoofdstuk ,,De repatriëring der Nederlandse civiele gevangenen en gedepor teerden" behandelt de commissie eerst het ontstaan en de werkzaamheid van het Nederlandse regeringscommissariaat voor de repatriëring. Destijds was de Neder landse regering het verst gevorderd met de opstelling van haar plannen en dit noemt de commissie een omstandigheid, waarvoor de regering lof verdient. Zij spreekt verder haar waardering uit over de initiatieven van de heren Van den Tempel, minister van Sociale Zaken, en G. F. Ferwerda, regeringscommissaris voor de repatriëring, welke er toe hebben geleid, dat op 20 September 1944 tussen Frankrijk en Neder - lan het eerste repatriëringsverdrag tot stand is gekomen. Met dat verdrag als voorbeeld werden later ter verzekering van de internationale samenwerking verscheidene andere repa triëringsverdragen tot stand gebracht. De Nederlandse regering heeft nadien ook met de regeringen van België en Tsjechoslowa- kije zulke verdragen afgesloten, die ge lijk nog nader zal blijken, van zeer veel nut zijn geweest en waarvoor het eerste door haar met Frankrijk gesloten verdrag eveneens als voorbeeld heeft gediend. De commissie kan het niet juist achten, dat zo lange tijd twee repatriëringsdien sten naast elkaar hebben bestaan. Zij acht het waarschijnlijk, dat er tengevolge van de houding van S.H.A.E.F. niet te ontko men viel aan de oprichting van een afde ling repatriëring van Militair Gezag. In ieder geval echter zou, toen de afdeling tot stand was gebracht, samensmelting ge wenst zijn geweest na militarisatie der ambtenaren van de repatriëringsdienst van Sociale Zaken. Voor het verzet van minister Van den Tempel tegen deze militarisatie heeft de commissie geen bewondering, daar uit de instructies van S.H.A.E.F. de noodzaak daarvan voor een doeltreffende taakver vulling wel duidelijk was gebleken en er geen doorslaggevende bezwaren tegen be stonden. De commissie heeft voorts een aantal klachten behandeld. Het rapport van de pakkettencommissie bevat een zeer ernstige klacht, die betrek king heeft on de wijze, waarop het depar tement van Sociale Zaken is opgetreden in verband met de eventuele bevrijding uit het kamp Bergen-Belsen van de daar op gesloten Nederlanders. De commissie concludeert hier: dat de evacuatie tenslotte niet is uitgevoerd, blijkt zijn grond te hebben gehad in Duitse eisen, die niet konden worden vervuld. In het rapport van de pakkettencommissie wordt ook melding gemaakt van de gedu rende de oorlogsjaren naar Zwitserland vertrokken Haagse geneesheer, dr. A. Polak Daniels. Deze heeft zich, aldaar aangeko men, met de Nederlandse regering in ver binding gesteld, teneinde met haar steun De Finse masseur Felix Kersten heeft in zijn boek „Klerk en Beul" een uitgebreid verslag gegeven van zijn besprekingen met Duitslands Gestapo-chef Heinrich Himmler, waardoor volgens hem niet alleen de gehele Nederlandse bevolking voor massale deportatie naar het Oosten gevrijwaard werd, maar tevens honderden en honderden later duizenden kampbewoners uit hun internering ontsla gen werden. Het onderzoek van de Parlcmenntaire Enquête-commissie heeft geen volledige klaarheid kunnen brengen omtrent de rol die de heer Kersten gespeeld heeft. Vast staat wel, dat de Finse masseur Nedei'land niet genoeg te waarderen diensten heeft bewezen, hetgeen op 23 Mei 1950 officieel erkend werd", daar hij op die dag bij Koninklijk Besluit benoemd werd tot groot-officier in de Orde van Oranje Nassau. Van 1928 tot 1940 woonde de heer Ker sten in Nederland. Hij had onder zijn pa tiënten enige Duitse grootindustriëlen. Deze bewerkstelligden, dat Himmler zich in Maart 1939 onder behandeling van Ker sten stelde. De Finse regering had dit con tact met Himmler aangemoedigd. Voor Finland kon de heer Kersten hierdoor meermalen zeer lofwaardig in de bres springen. Ook jhr. V Joell, oud-commandant van -het veldleger, heeft de heer Kersten reeds in 1937 gevraagd om hoge Duitse autori teiten te benaderen, opdat de heer Kersten hierdoor de belangen van Nederland kon bepleiten. De invloed, welke de heer Kersten op Himmler kreeg, gebruikte hij om de Ge stapo-chef er toe te brengen in kampen opgeslotenen in vrijheid te stellen of hem tot strafvermindering van geïnterneerden over te halen. Langzamerhand bouwde de heer Kersten hiervoor een geheel systeem op en uiteindelijk werden enige tiendui zenden geïnterneerden in vrijheid gesteld, kort voordat de tweede wereldoorlog ten einde was. Contact tc Stockholm Mr. J. E. H. baron van Nagell, die tot Juni 1943 Nederlands gezant was in Stock holm, kreeg in dat jaar bezoek van de heer Kersten. De gezant was geenszins ingeno men met dit contact: „U bent Fin, dus eigenlijk zijn wij met elkaar in oorlog. Verbeeldt u, dat de Hollanders dat zien: Van Nagell houdt zich op met een Fin. Gaat u maar zo gauw mogelijk weg." Ook andere Nederlandse vertegenwoor digers te Stockholm vonden de heer Ker sten „nogal een rare man". De heer C. Knuist, vertegenwoordiger van het Nederlandse Bureau Inlichtingen te Stockholm kreeg dan ook opdracht een onderzoek in te stellen. De heer Knuist gaf daarna als zijn mening te kennen: „Ik gé- loof dat de zaak perfect in orde is." De heer Kersten was gaarne bereid po gingen in het werk te stellen ook Neder landse geïnterneerden vrij te krijgen. Begin 1945 heeft de heer Van Nagell, die toen geen gezant meer was, de heer Ker sten verzocht pogingen te doen Nederland se vrouwen te bevrijden. Enkele maanden later werden ongeveer duizend Nederland se vrouwen uit Ravensbruck ontslagen. De heer Knuist heeft de Finse masseur een lijst met 94 namen overhandigd. De betrokkenen zijn inderdaad in vrijheid ge steld volgens de heer Kersten. De heer Knuist heeft dit niet kunnen nagaan, naar hij aan de Enquêtecommissie heeft ver klaard. Mr. W. C. graaf van Rechteren Limpurg, die de heer Van Nagell als gezant had op gevolgd, wilde echter ondanks aandrin gen van zijn voorganger niets met de heer Kersten te maken hebben. De Enquêtecommissie is van mening dat de houding van de lieer Van Rechteren Limpurg afkeuring verdient. De gezant wist dat de heer Kersten voor het doen van be vrijdingspogingen in contact stond met de Zweedse regering. Het lag dus volgens de commissie voor de hand, dat de heer Van Rechteren Limpurg öf de regering te Lon den nadere instructies had moeten vragen, of zich in verbinding bad moeten stellen met de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Gunther, teneinde inlichtingen in te winnen omtrent de heer Kersten en het werk, dat deze voor Zweden in Duitsland verrichtte. De gezant heeft dit nagelaten. De houding van de heer Knuist is wei felend geweest en hij heeft volgens de commissie geen actieve pogingen gedaan om vast te stellen, of er in het werk van de heer Kersten mogelijkheden lagen ten be hoeve van de Nederlandse gevangenen. Beider houding keurt de Enquêtecom missie af. Uiteraard richt zich haar critiek in de eerste plaats op de heer Van Rechte ren Limpurg, die in Zweden de verant woordelijke vertegenwoordiger was van de Nederlandse regering. hulp te kunnen brengen aan de Nederlandse gedeporteerden in Oost-Europa, zodra dezen tengevolge van de krijgsverrrichtin- gen in vrijheid zouden komen. Volgens het genoemde rapport zou hij bij dit streven zöwel van de zijde van Nederlandse auto riteiten in Zwitserland, met name de gezant te Bern, als van de zijde der Nederlandse regering te Londen vele moeilijkheden heb ben ondervonden. Hoewel de commissie de indruk heeft gekregen, dat de heer Polak Daniels zich in Zwitserland veel moeite heeft gegeven voor het opstellen van plannen en het tref fen van voorbereidende maatregelen in verband met de repatriëring van gedepor teerde Nederlanders uit Oost-Europa, is zij van oordeel, dat de heer Polak Daniels daarbij blijk heeft gegeyen van onvoldoend inzicht in de bestaande situatie en in de moeilijkheden, waarvoor hij zou komen te staan bij de realisering van hetgeen hij zich had voorgesteld. De commissie meent, dat het aan deze instelling van de heer Polak Daniels is toe te schrijven, dat hij teleurstelling heeft ondervonden die, gezien de vorenbedoelde omstandigheden, onver mijdelijk waren. Dit alles neemt niet weg, dat de com missie uiting wil geven aan haar waar dering voor de ijver en de goede bedoelin gen, waarvan de heer Polak Daniels bij voortduring blijk heeft gegeven. In zake de repatriëring uit België is de commissie tot het oordeel gekomen, dat de vertegenwoordiging van het regeringscom missariaat voor de repatriëring aldaar, mede dank zij de medewerking van de ge allieerde legerautoriteiten, de Belgische overheid en de spontane hartelijkheid van de zijde der bevolking van dat land, zich onder moeilijke omstandigheden op uit nemende wijze heeft gekweten van haar taak. Wat betreft de repatriëring uit Frankrijk heeft de commissie de indruk gekregen, dat de Nederlandse repatriëringscommissie te Parijs, mede dank zij de hulp, welke de ge allieerde legerautoriteiten en de Franse overheid daarbij hebben verleend zich op bevredigende wijze heeft gekweten van haar taak die bestond uit de verzorging en de repatriëring van in Frankrijk vertoe vende Nederlanders. Op grond van hetgeen ten slotte de com missie is gebleken met betrekking tot repa triëring van Nederlandse gedeporteerden Mr. E. van Kleffens. uit Rusland en de door de Russen bezette gebieden is zij tot het oordeel gekomen, dat deze meer dan die uit andere streken on derhevig is geweest aan moeilijkheden, die niet alleen werden veroorzaakt door de uit gestrektheid van het terrein, waaruit ge- repatriëerd moest worden doch ook door de toenmalige vrij ongeregelde toestanden in het midden en Oosten van Europa en de politieke verhoudingen. De commissie heeft de indruk, dat aan degenen, die zich met dit gedeelte der repa triëringswerkzaamheden hebben bezig ge houden, geen tekortkomingen kunnen wor den verweten. Zij meent met name, dat zowel in Rusland door onze toenmalige ge zant, de heer Van Br'eugel Douglas, als in Tsjecho-Slowakije en omliggende gebieden door de missie-Boon bevredigende resul taten zijn verkregen. Klachten van de heer Polak Daniels acht de commissie zonder meer ongefundeerd. De commissie betreurt het, dat deze klach ten door opneming daarvan in het rapport van de pakkettencommissie een zeker relief hebben gekregen. Wij ontlenen nog aan de als een der bij lagen aan het rapport toegevoegde memorie van Maart 1948 van mr. E. N. van Kleffens, oud-minister van Buitenlandse Zaken, aan de enquêtecommissie. Gedurende de gehele periode waarop de enquête van de commissie betrekking heeft, was mr. Van Kleffens minister van Buiten landse zaken. Ambtenaren, zegt hij, kunnen zich moeilijk tegenover de openbare me ning verdedigen. Daarom heeft de inzender van deze gelegenheid gebruik gemaakt om dat, voorzover daartoe aanleiding bestaat, te doen voor hen die onder zijn leiding in den vreemde werkzaam waren, zowel als voor het departement. De heer Van Kleffens zegt, dat niet alleen hij, maar vooral het land, waardering schuldig is aan degenen die hem, dikwijls in moeilijke omstandigheden, ten departe- mente hebben bijgestaan. Vraag welke on bevooroordeelde men wil: de rol die Ne derland op het gebied van het buitenlands beleid in de oorlogsperiode heeft gespeeld, stond niet achter bij die van enige andere vergelijkbare mogendheid, en voldeed, naar de overtuiging van de heer Van Kleffens, ook in volstrekte zin aan de eisen die daar aan mochten en moesten worden gesteld. Uit het rapport der Parlementaire En quête-commissie blijkt, dat de geallieer den tegen leveranties van levensbehoeften gedurende de oorlog aan Nederland wa ren. Vooral in Amerika had men overwe gende bezwaren. Het argument was altijd: de Duitsers pikken het toch in. Toen begin 1945 de situatie in Neder land zee precair was geworden, kreeg de Nederlandse regering van Churchill ten slotte toestemming om schepen met voed sel van Zweden uit naar Nederland te la ten vertrekken. Voor het echter zover was moesten langdurige onderhandelingen met Zweden worden gevoerd. Reeds in de tweede helft van 1943 had het Zweedse Rode Kruis plannen gemaakt voor hulpverlening na afloop van de oor log. Nadat op 6 Juni 1944 de invasie in Frankrijk was begonnen, werd van Zweedse zijde besloten het verlenen van uitvoer-vergunningen voor levensmidde len ten behoeve van Nederland voorlopig geen doorgang te doen vinden, waardoor de pogingen om door bemiddeling van het Zweedse Rode Kruis hulp te brengen aan Nederland toen zonder succes bleven. In de tweede helft van 1944 hebben weder om onderhandelingen plaats gevonden, in welke besprekingen ook de Duitsers en de Engelsen moesten worden betrokken. Ein delijk kwam het toch zover dat in Ja nuari 1945 de eerste twee schepen uit Zweden konden vertrekken. „Wij hebben daarvoor moeten vechten", heeft prof. Gerbrandy verklaard. Later zijn nog drie schepen gevolgd. Bij aankomst in Delfzijl moest alles in binnenschepen worden overgeladen. Door de vorst heeft het toen nog lang geduurd voor het voedsel in het Westen aankwam. De Zweedse regering heeft voor een waarde van 5 millioen kronen aan voed sel geschonken; de Nederlandse regering heeft voor zeveneneenhalf millioen kro nen gekocht. Tezamen met de twee mil lioen kronen van het Zweedse-Neder- landse hulpcomité is voor een totale waarde van H'/s millioen kronen bijeen gebracht. In totaal is 12.887 ton voedsel naar Nederland vervoerd. Tussen Neder land en Zweden was voor dit doel een credietovereenkomst gesloten van 75 mil lioen kronen. Op 23 Augustus 1945 volgde nog een crediet van 25 millioen kronen. Het stoomschip „Hallaren" dat een reis met Zweeds voedsel naar Nederland maakte, heeft enige weken in de buurt van Delfzijl gelegen omdat door de ge vechten de lossing onmogelijk was. Het schip is daarna opgestoomd naar Den Helder, waar het op de dag van de be vrijding zijn lading kon lossen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 15