Tienduizenden Nederlanders waren het
oorlogsgeweld en de bezetter ontvlucht
Regering had te Londen haar
voorbereidingen getroffen
Masseur van Himmler wist
kampbewoners vrij te krijgen
Strubbelingen bij Zweedse
voedselvoorzieningen
Rapport der Enquêtecommissie
Londense kabinet in zijn geheel
verantwoordelijk voor hulpverlening
Dank aan Zweden
HA. jS
Tegenslag bij de hulp
aan krijgsgevangenen
Commentaar van
mr. Van Kleffens
Maar Nederlandse gezant in Stockholm
wilde niets met hem te maken hebben
Geallieerden waren tegen leveranties
aan Nederland tijdens de oorlog
7
V
j
Moeilijke beslissing
Heringa Wuthrich
Repartriering gevangenen en gedeporteerden
ZATERDAG 2 7 SEPTEMBER 1952
Het thans verschenen deel van het verslag der Enquête
commissie Regeringsbeleid 1940—45 behandelt egn groot aan
tal onderwerpen, die weliswaar met elkander verwantschap
vertonen, maar toch van geheel verschillende aard zijn,
merendeels betrekking hebbende op door velen geleden
oorlogsellende.
Teneinde tegemoet te komen aan de mindere overzichtelijk
heid van het verslag is aan het eerste hoofdstuk een algemeen
oriënterend karakter gegeven, waardoor enig inzicht kan
worden verkregen in het samenstel van regeringsinstanties,
personen en lichamen, die zich met de verschillende onder
delen van het grote geheel hebben bezig gehouden en daar
voor verantwoordelijkheid dragen.
Kort nadat de Nederlandse regering in Engeland was aan
gekomen, deed zich daar de vraag voor wat er diende te
feschieden ten behoeve van de tienduizenden Nederlanders,
ie op hun vlucht voor het oorlogsgeweld of uit vrees voor
hetgeen zij van de bezetter te verwachten hadden, het land
hadden verlaten en zich in hoofdzaak naar Frankrijk hadden
begeven.
Ook ontstond er in Engeland plotseling een moeilijke situatie,
omdat zich daar veel Nederlanders bevonden, die er waren
gestrand. Ook was er uit Nederland een groot aantal uitge
wekenen aangekomen. Deze situatie maakte het nemen van
speciale maatregelen noodzakelijk.
Reeds op Maandag 13 Mei 1940, dus nog vóórdat de Neder
landse regering te Londen was aangekomen, gaf onze toen
malige gezant aldaar, jhr. mr. E. F. M. J. Micniels van Ver-
duyneii, opdracht aan de consul-generaal, de heer Th. H, de
Meester, tot het nemen van maatregelen om aan de moeilijk
heden het hoofd te bieden.
De heer De Meester stelde zich in verbinding met een aantal
leden van de Nederlandse kolonie, hetgeen geleid heeft tot
zijn besluit om een comité te vormen, dat de naam kreeg van
The Netherlands Emergency Committee. De bedoeling was
'al diegenen te helpen, die de Nederlandse nationaliteit be
zaten en tengevolge van de oorlog hulp nodig mochten heb
ben, afgezien van de vraag, of zij uitgewekenen uit Neder
land waren of niet. Flet Netherlands Emergency Committee
heeft aanvankelijk ook zijn bijstand verleend bij de evacuatie
van uitgewekenen naar overzeese bestemmingen. Nadat
echter op 3 Juni .1940 het London Committee van het Neder
landse Rode Kruis was opgericht, heeft deze organisatie dit
deel van het werk van het Emergency Committee overge
nomen.
Bij al het werk werd nauw contact onder
houden met Britse en Nederlandse autori
teiten en wel in het bijzonder met jhr. ir.
O. C. A. van Lidth de Jeude, die door de
Nederlandse regering benoemd was tot re
geringscommissaris voor de vluchtelingen.
De taak van het London Committee van
het Nederlandse Rode Kruis bestond uit het
verlenen van allerlei vormen van bijstand
aan Nederlanders, die als gevolg van de
oorlog tussen Nedei'land en Duitsland hulp
zouden behoeven. Ook hield het Committee
zich bezig met verschillende soorten van
sociaal werk, waaronder het evacueren van
uitgewekenen en het verlenen van medi
sche hulp. Voorts organiseerde het een in
formatiedienst omtrent familieleden in
Nederland en hield het zich bezig met
hulpverlening aan Nederlandse oorlogs
slachtoffers, in verschillende landen, waar
onder ook Nederland zelf.
Behalve in Engeland waren ook in enkele
andere landen reeds zeer vroegtijdig
comités opgericht. Uit de door hen van par
ticulieren ontvangen bijdragen verleenden
zij hulp aan Nederlandse vluchtelingen.
Ook echter werden de ingezamelde gelden
wel ter beschikking gesteld van andere or
ganisaties, opdat deze de hulpverlening
konden- „bewerkstelligen. Deze methode
werd gevólgd in Nederlands-Indië, waar
onder de leiding van mr. H. J. Spit, destijds
vice-president van de Raad van Indië, zeer
belangrijke bedragen zijn bijeengebracht.
Ook in andere delen van de wereld brach
ten de daar vertoevende Nederlanders gel
den bijeen.
Geen klachten
Aan de commissie zijn geen klachten ter
ore gekomen omtrent de hulp, die geduren
de zomer van 1940 in Engeland aan Neder
landers is verleend door de genoemde co
mités, of omtrent de hulp, die destijds is
verstrekt door het departement van Bin
nenlandse Zaken. De Enquête-commissie
spreekt haar waardering uit voor het werk
dat de comités in samenwerking met de
ministers van Binnenlandse Zaken en van
Sociale Zaken, alsmede met de regerings
commissaris voor de vluchtelingen, verricht
hebben.
Het merendeel van de Nederlandse uit
gewekenen bevond zich gedurende de zo
mer van 1940 in Frankrijk. Naar jhr. mr.
H. F. L. K. van Vredenburgh, die begin
Juni 1940 in opdracht van de regering uit
Engeland naar Frankrijk vertrok, aan de
commissie heeft medegedeeld, was over het
aantal der zich daar bevindende uitge
wekenen en over de in Frankrijk heersen
de toestanden weinig aan de regering te
Londen bekend.
Aangezien er rekening mee moest worden
gehouden, dat de Duitsers geheel Frankrijk
konden gaan bezetten, heeft de heer Van
Vredenburgh geprobeei'd om de uitgeweke
nen, die om de een of andere reuen niet
naar Nederland terug konden gaan, zoveel
mogelijk uit Frankrijk weg te voeren.
Doordat de Duitsers reeds spoedig de ge
hele Westkust van Frankrijk tot aan de
Spaanse grens bezetten, heeft slechts gedu
rende een korte periode deze mogelijkheid
bestaan. De evacuatie werd bemoeilijkt
door het tekort aan scheepsruimte, zodat
slechts weinigen naar overzee waren ver
voerd, toen de Westkust van Frankrijk be
zet werd.
Evacuatie uit Frankrijk
Teneinde de uitgewekenen in geval van
een volledige bezetting van Frankrijk niet
in handen van de Duitsers te doen vallen,
werd getracht hun vertrek uit dat land op
andere wijze mogelijk te maken. De heer
Van Lidth de Jeude opende in Lissabon en
Marseille bureaux, welke de evacuatie via
Spanje en Portugal moesten organiseren.
In Lissabon werd mr. B. Ph. baron van
Harinxma t'noe Slooten belast met die orga
nisatie, en jhr. dr. D. F. W. van Lennep
te Marseille.
De Enquête-commissie heeft de vraag
Kort nadat Nederland in oorlog was ge
raakt, heeft onze regering te Londen de
Zweedse regering verzocht, de Nederlandse
belangen in Duitsland en in de door dit
land bezette gebieden waar te nemen.
Hoewel de Zweden meermalen de neiging
schijnen te hebben gehad om in het uit
oefenen van de taak zo gematigd op te
treden, dat een nadere aansporing van
Nederlandse zijde nodig werd geacht, mag
niet worden vergeten dat er voor hen,
vooral gedurende de eerste jaren gevaar
bestond om door de Duitsers in de oorlog
le worden betrokken.
De commissie is van oordeel, dat wij
Zweden dankbaar moeten zijn voor al het
geen het gedurende de oorlogsjaren voor
talloze onzer in nood verkerende landge
noten heeft gedaan.
onder ogen gezien, welke te Londen de ver
antwoordelijke instantie is geweest voor de
maatregelen, die daar met betrekking tot
de uitgewekenen werden genomen, alsmede
voor de richtlijnen en aanwijzingen, die
van Londen uit werden verstrekt aan de
Nederlandse autoriteiten, die in verschil
lende landen met de zorg voor de uitge
wekenen waren belast.
De commissie concludeert, dat de rege
ringscommissaris voor de vluchtelingen, de
heer Van Lidth de Jeude, de evacuatie dei-
uitgewekenen als een onderdeel van zijn
taak heeft beschouwd.
Een aantal ministers heeft bemoeiing ge
had met het werk voor de uitgewekenen.
Kabinet was verantwoordelijk
Het oplossen van vraagstukken betref
fende de verzorging der uitgewekenen en
van die, welke ontstonden door de nood
zaak om hen naar overzeese landen te doen
vertrekken, is vóór 1 April 1943 niet uit
drukkelijk opgedragen aan de zorg van één
of enkele ministers.
Een eigenlijke door de ministerraad of
door één of enkele ministers aan de rege
ringscommissaris voor de vluchtelingen
verschafte instructie, waaraan deze zich bij
de uitoefening van zijn taak moest houden,
is er niet geweest.
Op deze gronden is de commissie tot de
conclusie gekomen, dat in algemene zin het
kabinet in zijn geheel verantwoordelijk
moet worden geacht voor de wijze, waarop
het beleid ten aanzien van de uitgeweke
nen is gevoerd tot 1 April 1945, toen de mi
nister van Binnenlandse Zaken daarmee
meer in het bijzonder werd belast.
DÜITSË CONCENTRATIE KAMPEN WAARIN
NEDERLANDERS VERBLEVEN
V -0 rLossenBu.
S «.MANNHEIM
FRANKRIJK
JUCHINVALO
A *1 A J
f THCRCSICHS TA O T. AUSCHWITZ I
TSJECNO.SLOWAKIJE
NATZWULta
HUK
ri'
MUNCHENj
A ©wenen
UAUTHAUSEH
OOSTENRIJK
Kampen voor
politieke gevangenen
A Jodenkampen
Hoe groot sommige problemen voor de
Nederlandse regering in Londen wa
ren, blijkt hier wel uit, dat zij, in
navolging van Engeland, officieel iedere
transactie met de Duitsers over het vrij
kopen van Joodse Nederlanders ver
bood. De minister-president had wel
geld beschikbaar willen stellen, maar
niet langs officiële weg. Hij zou bereid
geweest zijn Joodse comités in deze te
steunen.
Prof. mr. Cleveringa zegt in zijn rap
port over deze aangelegenheid, dat dit
in strijd zou zijn geweest met de moti
vering, welke de regering zelf had ge
geven van haar verbod om handel te
drijven met de Duitsers, namelijk be
voordeling van de Duitse oorlogsecono
mie. Overigens is niet gebleken, dat de
regering over deze kwestie in contact
is getreden met Joodse comités. Deze
beslissing moet de regering zeer zwaar
zijn gevallen: enerzijds stond haar het
verschrikkelijke lot der Joden voor
ogen, anderzijds moest zij rekening
houden met de eisen van een verbeten
strijd tegen een meedogenloze vijand.
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
Mr. L. A. Donker, thans minister van
Justitie, leidde het onderzoek der parle
mentaire enquête-commissie.
Verschillende omstandigheden hebben tot
gevolg gehad, dat de uitvoering van de
hulpverlening aan de Nederlandse krijgs
gevangenen, waarmee het London Commit
tee'was belast, niet de resultaten heeft op
geleverd, waarnaar gestreefd was.
Ten aanzien van de oofzaken daarvan
wordt er in de eerste plaats op gewezen,
dat in 1942 het aantal Nederlandse krijgs
gevangenen toenam tot ongeveer 2000 en
hun aantal in het jaar daarop zelfs ruim
10.000 werd, een omstandigheid, welke niet
te voorzien geweest. Daardoor en mede
door de voedselschaarste in Engeland en
het gebrek aan scheepsruimte was het zeer
moeilijk om voldoende voorraden te vor-
men en duurde het geruime tijd, voordat
dit comité in staat was een regelmatige
toezending aan de krijgsgevangenen van
één pakket per veertien dagen tot stand te
brengen. Als gevolg van de oorlogsomstan
digheden duurde het bovendien meestal
zeer lang, voordat de zendingen de kampen
bereikten. Daardoor werd het pas einde
1943 of begin 1944 mogelijk, dat alle krijgs
gevangenen regelmatig eenmaal per 14
dagen een pakket ontvingen.
Omdat voorts tengevolge van de bombar
dementen op de spoorwegen in Frankrijk,
die als voorbereiding voor de invasie reeds
tegen het einde van 1943 begonnen, het
Rode Kruis-verkeer ontwricht werd, was
het voor het London Committee volgens
zijn verslag over de jaren 19431945 niet
mogelijk om de pakkettenvoorraden te
Genève en in de kampen tijdig en voldoen
de aan te vullen.
Toen eindelijk de laatste hinderpalen, die
de uitvoering van het plan om de Neder
landse krijgsgevangenen 4 pakketten per
maand te zenden, uit de weg waren ge
ruimd en dit van November 1944 af moge
lijk werd, veroorzaakten de bombardemen
ten in Duitsland zulk een chaos, dat het
Internationale Rode Kruis de grootste
moeilijkheden had om de pakkettenzendin-
gen in de kampen te krijgen.
De commissie is tót de conclusie gekomen,
dat het London Committee van het Neder
landse Rode Kruis er inderdaad naar heeft
gestreefd om op hetzelfde peil als dat voor
de Britse krijgsgevangenen geschiedde,
hulp te verlenen aan de Nederlandse
krijgsgevangenen. De commissie is niet tot
de overtuiging gekomen, dat het ongunstige
verloop van die hulpverleriing is toe te
schrijven aan tekortkomingen van het Lon
don Committee.
In het hoofdstuk ,,De repatriëring der Nederlandse civiele gevangenen en gedepor
teerden" behandelt de commissie eerst het ontstaan en de werkzaamheid van het
Nederlandse regeringscommissariaat voor de repatriëring. Destijds was de Neder
landse regering het verst gevorderd met de opstelling van haar plannen en dit noemt
de commissie een omstandigheid, waarvoor de regering lof verdient. Zij spreekt verder
haar waardering uit over de initiatieven van de heren Van den Tempel, minister
van Sociale Zaken, en G. F. Ferwerda, regeringscommissaris voor de repatriëring,
welke er toe hebben geleid, dat op 20 September 1944 tussen Frankrijk en Neder -
lan het eerste repatriëringsverdrag tot stand is gekomen.
Met dat verdrag als voorbeeld werden
later ter verzekering van de internationale
samenwerking verscheidene andere repa
triëringsverdragen tot stand gebracht. De
Nederlandse regering heeft nadien ook met
de regeringen van België en Tsjechoslowa-
kije zulke verdragen afgesloten, die ge
lijk nog nader zal blijken, van zeer veel
nut zijn geweest en waarvoor het eerste
door haar met Frankrijk gesloten verdrag
eveneens als voorbeeld heeft gediend.
De commissie kan het niet juist achten,
dat zo lange tijd twee repatriëringsdien
sten naast elkaar hebben bestaan. Zij acht
het waarschijnlijk, dat er tengevolge van
de houding van S.H.A.E.F. niet te ontko
men viel aan de oprichting van een afde
ling repatriëring van Militair Gezag. In
ieder geval echter zou, toen de afdeling
tot stand was gebracht, samensmelting ge
wenst zijn geweest na militarisatie der
ambtenaren van de repatriëringsdienst
van Sociale Zaken.
Voor het verzet van minister Van den
Tempel tegen deze militarisatie heeft de
commissie geen bewondering, daar uit de
instructies van S.H.A.E.F. de noodzaak
daarvan voor een doeltreffende taakver
vulling wel duidelijk was gebleken en er
geen doorslaggevende bezwaren tegen be
stonden.
De commissie heeft voorts een aantal
klachten behandeld.
Het rapport van de pakkettencommissie
bevat een zeer ernstige klacht, die betrek
king heeft on de wijze, waarop het depar
tement van Sociale Zaken is opgetreden in
verband met de eventuele bevrijding uit
het kamp Bergen-Belsen van de daar op
gesloten Nederlanders.
De commissie concludeert hier: dat de
evacuatie tenslotte niet is uitgevoerd, blijkt
zijn grond te hebben gehad in Duitse eisen,
die niet konden worden vervuld.
In het rapport van de pakkettencommissie
wordt ook melding gemaakt van de gedu
rende de oorlogsjaren naar Zwitserland
vertrokken Haagse geneesheer, dr. A. Polak
Daniels. Deze heeft zich, aldaar aangeko
men, met de Nederlandse regering in ver
binding gesteld, teneinde met haar steun
De Finse masseur Felix Kersten heeft in
zijn boek „Klerk en Beul" een uitgebreid
verslag gegeven van zijn besprekingen
met Duitslands Gestapo-chef Heinrich
Himmler, waardoor volgens hem niet
alleen de gehele Nederlandse bevolking
voor massale deportatie naar het Oosten
gevrijwaard werd, maar tevens honderden
en honderden later duizenden
kampbewoners uit hun internering ontsla
gen werden.
Het onderzoek van de Parlcmenntaire
Enquête-commissie heeft geen volledige
klaarheid kunnen brengen omtrent de rol
die de heer Kersten gespeeld heeft.
Vast staat wel, dat de Finse masseur
Nedei'land niet genoeg te waarderen
diensten heeft bewezen, hetgeen op 23 Mei
1950 officieel erkend werd", daar hij op die
dag bij Koninklijk Besluit benoemd werd
tot groot-officier in de Orde van Oranje
Nassau.
Van 1928 tot 1940 woonde de heer Ker
sten in Nederland. Hij had onder zijn pa
tiënten enige Duitse grootindustriëlen.
Deze bewerkstelligden, dat Himmler zich
in Maart 1939 onder behandeling van Ker
sten stelde. De Finse regering had dit con
tact met Himmler aangemoedigd. Voor
Finland kon de heer Kersten hierdoor
meermalen zeer lofwaardig in de bres
springen.
Ook jhr. V Joell, oud-commandant van
-het veldleger, heeft de heer Kersten reeds
in 1937 gevraagd om hoge Duitse autori
teiten te benaderen, opdat de heer Kersten
hierdoor de belangen van Nederland kon
bepleiten.
De invloed, welke de heer Kersten op
Himmler kreeg, gebruikte hij om de Ge
stapo-chef er toe te brengen in kampen
opgeslotenen in vrijheid te stellen of hem
tot strafvermindering van geïnterneerden
over te halen. Langzamerhand bouwde de
heer Kersten hiervoor een geheel systeem
op en uiteindelijk werden enige tiendui
zenden geïnterneerden in vrijheid gesteld,
kort voordat de tweede wereldoorlog ten
einde was.
Contact tc Stockholm
Mr. J. E. H. baron van Nagell, die tot
Juni 1943 Nederlands gezant was in Stock
holm, kreeg in dat jaar bezoek van de heer
Kersten. De gezant was geenszins ingeno
men met dit contact: „U bent Fin, dus
eigenlijk zijn wij met elkaar in oorlog.
Verbeeldt u, dat de Hollanders dat zien:
Van Nagell houdt zich op met een Fin.
Gaat u maar zo gauw mogelijk weg."
Ook andere Nederlandse vertegenwoor
digers te Stockholm vonden de heer Ker
sten „nogal een rare man".
De heer C. Knuist, vertegenwoordiger
van het Nederlandse Bureau Inlichtingen
te Stockholm kreeg dan ook opdracht een
onderzoek in te stellen. De heer Knuist gaf
daarna als zijn mening te kennen: „Ik gé-
loof dat de zaak perfect in orde is."
De heer Kersten was gaarne bereid po
gingen in het werk te stellen ook Neder
landse geïnterneerden vrij te krijgen.
Begin 1945 heeft de heer Van Nagell, die
toen geen gezant meer was, de heer Ker
sten verzocht pogingen te doen Nederland
se vrouwen te bevrijden. Enkele maanden
later werden ongeveer duizend Nederland
se vrouwen uit Ravensbruck ontslagen.
De heer Knuist heeft de Finse masseur
een lijst met 94 namen overhandigd. De
betrokkenen zijn inderdaad in vrijheid ge
steld volgens de heer Kersten. De heer
Knuist heeft dit niet kunnen nagaan, naar
hij aan de Enquêtecommissie heeft ver
klaard.
Mr. W. C. graaf van Rechteren Limpurg,
die de heer Van Nagell als gezant had op
gevolgd, wilde echter ondanks aandrin
gen van zijn voorganger niets met de heer
Kersten te maken hebben.
De Enquêtecommissie is van mening dat
de houding van de lieer Van Rechteren
Limpurg afkeuring verdient. De gezant wist
dat de heer Kersten voor het doen van be
vrijdingspogingen in contact stond met de
Zweedse regering. Het lag dus volgens de
commissie voor de hand, dat de heer Van
Rechteren Limpurg öf de regering te Lon
den nadere instructies had moeten vragen,
of zich in verbinding bad moeten stellen
met de Zweedse minister van Buitenlandse
Zaken Gunther, teneinde inlichtingen in te
winnen omtrent de heer Kersten en het
werk, dat deze voor Zweden in Duitsland
verrichtte. De gezant heeft dit nagelaten.
De houding van de heer Knuist is wei
felend geweest en hij heeft volgens de
commissie geen actieve pogingen gedaan
om vast te stellen, of er in het werk van de
heer Kersten mogelijkheden lagen ten be
hoeve van de Nederlandse gevangenen.
Beider houding keurt de Enquêtecom
missie af. Uiteraard richt zich haar critiek
in de eerste plaats op de heer Van Rechte
ren Limpurg, die in Zweden de verant
woordelijke vertegenwoordiger was van de
Nederlandse regering.
hulp te kunnen brengen aan de Nederlandse
gedeporteerden in Oost-Europa, zodra
dezen tengevolge van de krijgsverrrichtin-
gen in vrijheid zouden komen. Volgens het
genoemde rapport zou hij bij dit streven
zöwel van de zijde van Nederlandse auto
riteiten in Zwitserland, met name de gezant
te Bern, als van de zijde der Nederlandse
regering te Londen vele moeilijkheden heb
ben ondervonden.
Hoewel de commissie de indruk heeft
gekregen, dat de heer Polak Daniels zich
in Zwitserland veel moeite heeft gegeven
voor het opstellen van plannen en het tref
fen van voorbereidende maatregelen in
verband met de repatriëring van gedepor
teerde Nederlanders uit Oost-Europa, is
zij van oordeel, dat de heer Polak Daniels
daarbij blijk heeft gegeyen van onvoldoend
inzicht in de bestaande situatie en in de
moeilijkheden, waarvoor hij zou komen te
staan bij de realisering van hetgeen hij
zich had voorgesteld. De commissie meent,
dat het aan deze instelling van de heer
Polak Daniels is toe te schrijven, dat hij
teleurstelling heeft ondervonden die, gezien
de vorenbedoelde omstandigheden, onver
mijdelijk waren.
Dit alles neemt niet weg, dat de com
missie uiting wil geven aan haar waar
dering voor de ijver en de goede bedoelin
gen, waarvan de heer Polak Daniels bij
voortduring blijk heeft gegeven.
In zake de repatriëring uit België is de
commissie tot het oordeel gekomen, dat de
vertegenwoordiging van het regeringscom
missariaat voor de repatriëring aldaar,
mede dank zij de medewerking van de ge
allieerde legerautoriteiten, de Belgische
overheid en de spontane hartelijkheid van
de zijde der bevolking van dat land, zich
onder moeilijke omstandigheden op uit
nemende wijze heeft gekweten van haar
taak.
Wat betreft de repatriëring uit Frankrijk
heeft de commissie de indruk gekregen, dat
de Nederlandse repatriëringscommissie te
Parijs, mede dank zij de hulp, welke de ge
allieerde legerautoriteiten en de Franse
overheid daarbij hebben verleend zich op
bevredigende wijze heeft gekweten van
haar taak die bestond uit de verzorging en
de repatriëring van in Frankrijk vertoe
vende Nederlanders.
Op grond van hetgeen ten slotte de com
missie is gebleken met betrekking tot repa
triëring van Nederlandse gedeporteerden
Mr. E. van Kleffens.
uit Rusland en de door de Russen bezette
gebieden is zij tot het oordeel gekomen, dat
deze meer dan die uit andere streken on
derhevig is geweest aan moeilijkheden, die
niet alleen werden veroorzaakt door de uit
gestrektheid van het terrein, waaruit ge-
repatriëerd moest worden doch ook door
de toenmalige vrij ongeregelde toestanden
in het midden en Oosten van Europa en
de politieke verhoudingen.
De commissie heeft de indruk, dat aan
degenen, die zich met dit gedeelte der repa
triëringswerkzaamheden hebben bezig ge
houden, geen tekortkomingen kunnen wor
den verweten. Zij meent met name, dat
zowel in Rusland door onze toenmalige ge
zant, de heer Van Br'eugel Douglas, als in
Tsjecho-Slowakije en omliggende gebieden
door de missie-Boon bevredigende resul
taten zijn verkregen.
Klachten van de heer Polak Daniels acht
de commissie zonder meer ongefundeerd.
De commissie betreurt het, dat deze klach
ten door opneming daarvan in het rapport
van de pakkettencommissie een zeker relief
hebben gekregen.
Wij ontlenen nog aan de als een der bij
lagen aan het rapport toegevoegde memorie
van Maart 1948 van mr. E. N. van Kleffens,
oud-minister van Buitenlandse Zaken, aan
de enquêtecommissie.
Gedurende de gehele periode waarop de
enquête van de commissie betrekking heeft,
was mr. Van Kleffens minister van Buiten
landse zaken. Ambtenaren, zegt hij, kunnen
zich moeilijk tegenover de openbare me
ning verdedigen. Daarom heeft de inzender
van deze gelegenheid gebruik gemaakt om
dat, voorzover daartoe aanleiding bestaat,
te doen voor hen die onder zijn leiding in
den vreemde werkzaam waren, zowel als
voor het departement.
De heer Van Kleffens zegt, dat niet alleen
hij, maar vooral het land, waardering
schuldig is aan degenen die hem, dikwijls
in moeilijke omstandigheden, ten departe-
mente hebben bijgestaan. Vraag welke on
bevooroordeelde men wil: de rol die Ne
derland op het gebied van het buitenlands
beleid in de oorlogsperiode heeft gespeeld,
stond niet achter bij die van enige andere
vergelijkbare mogendheid, en voldeed, naar
de overtuiging van de heer Van Kleffens,
ook in volstrekte zin aan de eisen die daar
aan mochten en moesten worden gesteld.
Uit het rapport der Parlementaire En
quête-commissie blijkt, dat de geallieer
den tegen leveranties van levensbehoeften
gedurende de oorlog aan Nederland wa
ren. Vooral in Amerika had men overwe
gende bezwaren. Het argument was altijd:
de Duitsers pikken het toch in.
Toen begin 1945 de situatie in Neder
land zee precair was geworden, kreeg de
Nederlandse regering van Churchill ten
slotte toestemming om schepen met voed
sel van Zweden uit naar Nederland te la
ten vertrekken. Voor het echter zover was
moesten langdurige onderhandelingen met
Zweden worden gevoerd.
Reeds in de tweede helft van 1943 had
het Zweedse Rode Kruis plannen gemaakt
voor hulpverlening na afloop van de oor
log.
Nadat op 6 Juni 1944 de invasie in
Frankrijk was begonnen, werd van
Zweedse zijde besloten het verlenen van
uitvoer-vergunningen voor levensmidde
len ten behoeve van Nederland voorlopig
geen doorgang te doen vinden, waardoor
de pogingen om door bemiddeling van het
Zweedse Rode Kruis hulp te brengen aan
Nederland toen zonder succes bleven. In
de tweede helft van 1944 hebben weder
om onderhandelingen plaats gevonden, in
welke besprekingen ook de Duitsers en de
Engelsen moesten worden betrokken. Ein
delijk kwam het toch zover dat in Ja
nuari 1945 de eerste twee schepen uit
Zweden konden vertrekken. „Wij hebben
daarvoor moeten vechten", heeft prof.
Gerbrandy verklaard. Later zijn nog drie
schepen gevolgd. Bij aankomst in Delfzijl
moest alles in binnenschepen worden
overgeladen. Door de vorst heeft het toen
nog lang geduurd voor het voedsel in het
Westen aankwam.
De Zweedse regering heeft voor een
waarde van 5 millioen kronen aan voed
sel geschonken; de Nederlandse regering
heeft voor zeveneneenhalf millioen kro
nen gekocht. Tezamen met de twee mil
lioen kronen van het Zweedse-Neder-
landse hulpcomité is voor een totale
waarde van H'/s millioen kronen bijeen
gebracht. In totaal is 12.887 ton voedsel
naar Nederland vervoerd. Tussen Neder
land en Zweden was voor dit doel een
credietovereenkomst gesloten van 75 mil
lioen kronen. Op 23 Augustus 1945 volgde
nog een crediet van 25 millioen kronen.
Het stoomschip „Hallaren" dat een reis
met Zweeds voedsel naar Nederland
maakte, heeft enige weken in de buurt
van Delfzijl gelegen omdat door de ge
vechten de lossing onmogelijk was. Het
schip is daarna opgestoomd naar Den
Helder, waar het op de dag van de be
vrijding zijn lading kon lossen.