De Ruïne van Brederode De betekenis van George Gershwin voor de ontwikkeling der jazz Tweemaal één blijft twee De roman als levensexperiment Een vriendelijk museum HARTENDORP Schoonheid in Haarlem en omgeving Acht jaar geëist wegens moord in Ambonezenkamp LITTERAIRE KANTTEKENINGEN NIEUWE UITGAVEN Struisvogelpolitiek ZATERDAG 6 DECEMBER 1952 Eigenlijk zit er iets vreemds in om een ruïne onder schoon heid te rangschikken. Een sterk gehavend schilderij heeft vrij wel alle bekoring ver loren. Evenzo is het met een door oorlogs geweld geteisterde stad, ook al stonden daar tevoren mooie gebouwen. Maar met een restant van een middeleeuws kasteel is het toch iets an ders. Daar zit het schilderachtige juist in het gehavende. De half afgebrokkelde muren, de kapot ge schoten torens, alles verweerd en ver kleurd en schuil gaand onder wild groeiende klimplan ten en heesters, zijn door de toets der eeuwen overgoten door een waas van romantiek, die men tevergeefs zal zoeken aan een nog gaaf ge bouw. Het intact ge bleven Muiderslot is ongetwijfeld interes sant, omdat het ons zo duidelijk laat zien hoe de ridders leefden, maar toch bekoort de Ruïne van Brede rode meer. Zuid-Kennemerland mag zich gelukkig prijzen met dit monument. Deze kille win tertijd lokt niet tot een bezoek uit, maal ais alles zich in zonneweelde baadt, is het een genot daar te zijn. Liefst niet midden op de dag, want dan is het er veelal vol met schoolkinderen en rumoerige vacan- tiegangers, maar in de vroege morgen- of late avonduren. Dan is het er stil, dan ademt er alles landelijke vrede, dan klinkt het vogelengezang door de lucht en is het niet moeilijk zich in de geest te verplaat sen in vroeger eeuwen, de glorietijd van het kasteel. Er is over de stichting van het eerste kasteel niet veel bekend. Evenmin over de eersten van het geslacht Brederode. Oude boeken over de geschiedenis der middel eeuwen vertellen er wel een en ander van, maar de latere critiek heeft'veel daarvan als onjuist verworpen. Prof. Paulus Voet schreef in 1657 zijn „Oorspronck en Voort- gangck en Daden der doorluchtige Heeren van Brederode", waarin een stamboom werd opgenomen die moest aantonen dat de Brederode's afstamden van de eerste Hollandse graven, namelijk Sivaert, de jongste zoon van graaf Aernout, die om streeks het jaar 1000 de eerste Heer van Brederode zou zijn geweest. Maar later is door onderzoekers waarschijnlijk gemaakt dat we hier te doen hebben met een mys tificatie, door zucht naar ijdelheid in het leven geroepen. Vermoedelijk dateert het geslacht der Brederode's van het midden der 12e eeuw. Er werd vroeger ook verondersteld dat Graaf Aernout al omstreeks 990 begonnen was met de bouw van het eerste kasteel. Zijn zoon Siwaert zou het werk toen vol tooid hebben. Maar ook die bewering is niet houdbaar, het eerste Kasteel moet da teren van 1200. Dit wordt afgeleid uit het feit dat in de naaste omgeving van het Kasteel geen voorwerpen zijn gevonden van vroeger tijd. Alle dingen, die bij restauraties in de grond en in de grachten gevonden zijn en nu in de kasten voor de bezoekers ter bezichti ging zijn uitgestald (kannetjes, aardewerk- scherven, sieraden, munten, stukken van paardentuig, enz.) zijn gemaakt in de 13e eeuw en later. Het is wel waarschijnlijk dat Graaf Aer nout in de omgeving van de plaats waar nu de ruïne staat, een sterkte heeft laten bouwen, maar dan niet van baksteen, maar van hout. Tussen de ruïne en het dorp Santpoort zijn in resten gevonden van een Saksische gravenburcht, die sterk deed denken aan de Hunnenschans die bij het Uddelermeer is. Daar werden wel scherven uit de Saksische tijd opgegraven, waardoor bewezen werd dat die sterkte ver voor 1200 dateert. Vermoedelijk is eerst een gracht in de vorm van een ring gegraven. De grond die daardoor vrij kwam werd gebruikt voor het opwerpen van een heuvel in het hart van het verkregen eiland. Bovendien wer den er nog wallen van gemaakt, waarop scherp-gepunte palen werden geplaatst, met gevlochten wilgentakken tot een muur samengevoegd. Boven op de heuvel stond een houten blokhuis. Voorlopig was deze sterkte voldoende om Zuid-Kennemerland te beschermen tegen de aanvallen van de horden die uit West- Frieslancl kwamen om het gezag van de graaf te ondermijnen en Haarlem te vrij waren voor overvallen. Het terrein was ook gemakkelijk te verdedigen omdat de doorgang tussen de duinen en het IJ be trekkelijk smal was. Maar op den duur was het voor de graaf bij de verdediging toch nodig over een stevig kasteel de beschikking te hebben. Die beslissing gaf toen, omstreeks 1200, de stoot tot het begin van de bouw van het Kasteel Brederode. Hoe het toen verder gegaan is bespreken wij in een volgend artikel. C. J. VAN T. De achttienjarige Ambonees J. M. die een verhouding had aangeknoopt met de veertienjarige dochter van zijn 36 jaar oude land- en kampgenoot L. S., werd door laatstgenoemde op 26 Juli van dit jaar met een cylinder-revolver gedood. Beiden verbleven in het woonoord „Gees- brug". Vrijdag diende deze zaak voor de arron dissementsrechtbank te Assen, waarbij het mede ging om de vraag of een Nederland se rechter bevoegd is recht te spreken over Ambonezen die hier te lande ver blijven. De verdachte weigerde antwoord te geven op de vragen die hem gesteld werden door de president van de recht bank. De raadsman herinnerde er aan, dat de republiek Ambon weliswaar niet door an dere mogendheden, waaronder Nederland, wordt erkend, maar toch in het jaar 1950 als zodanig is uitgeroepen. Verdachte was daarom de mening toegedaan, niet voor een Nederlandse rechter terecht te moeten staan, omdat hij niet een Nederlander had vermoord of zich aan een Nederlandse zaak had vergrepen. Zijns inziens heeft de Nederlandse rechter geen bevoegdheid hoewel hij toegaf volgens de verdediger dat hij daarom nog niet vrijuit gaat. Wel kunnen de Nederlandse rechtsinstanties dit delict uitzoeken, doch zij dienen de be scheiden te zijner tijd in handen te stellen van de Ambonese overheid. De Asser rechtbank verwierp dit ver weer, hetgeen ook de officier van Justi tie deed. Volgens laatstgenoemde is het best mogelijk, dat enkele zaken tussen Ambonezen niet vervolgd werden, doch dat waren dan zaken met een politieke achter grond waarbij van een zekere lankmoedig heid van de Nederlandse regering kon worden gesproken. Die eis luidde acht jaren gevangenis straf. Volgens het rapport van een des kundige was verdachte op het moment van zijn daad verminderd toerekeningsvat baar omdat hij in drift gehandeld heeft. Uitspraak op 19 December. ADVERTENTIE Bontgevoerde Windbreakers HET ALS ROMAN aangekondigde en met de aanmoedigingsprijs voor jonge auteurs de Reina Prinsen Geerligsprijs (1951) onderscheiden werkstuk „Archibald Strohalm" van de jeugdige Haarlemse schrijver Harry Mulisch is, ten dele bewust, len dele onbewust, geschreven als een experiment, waardoor de debutant gevaar loopt hier overdreven te worden geprezen, daar als een maar-raak-schrijver van baarlijke onzin te worden afgewezen. Mulisch verdient het een noch het ander. Zijn schriftuur is verre van een roman in de geijkte betekenis; het is evenmin een experimentele roman, maar een roman-in-wording, een „inhoud" die achter zijn vorm aanjaagt, een eruptie van emoties, een wervelwind van de meest heterogene gevoels- en ge dachten-associaties, van indrukken, reacties en bespiegelingen, waarvan een door een ware levenshonger gedrevene, een door levens-angst bezetene, op zoek naar zich zelf, tot berstens toe vol is. Het registreert tracht dat althans te doen als een uiterst gevoelige seismo graaf de chaotische gewaarwordingen van de chaotische jongeman Archibald Stro halm, die zich met één sprong van de uiterste oever van zijn verleden in de on gewisse diepte van het onbekende waagt en, worstelend met de draden van herin nering waarin hij verstrikt is, met de golven van nieuwe levensgevoelens die hem in een wilde branding hoog opheffen en diep neersmakken, zich letterlijk met de moed der wanhoop een doortocht baant naar een stuk grond, waar hij kan staan, kan ademen, kan léven. Deze sprong in duister en dood, deze worsteling om licht en leven, zijn het levensexperiment van de koorddanser Ar chibald Strohalm. En het daarmee gepaard gaande innerlijke tumult vormt de inhoud van Mulisch' tumultueuze experiment. Zo goed als deze Strohalm I, die sterven moet om herboren te kunnen worden, een Stro halm II najaagt, die herboren moet wor den om te kunnen sterven; zo goed als de duistere schim van de eerste een wilde jacht maakt op de nog vormloze gedaante van de tweede, jakkert de schrijver zijn roman en de inhoud de vorm na, terwijl allen tezamen: de beide Archibalden, auteur en roman, in het experiment blijven steken. ADVERTENTIE Dan is Parijs nog eens zo mooi, nog ééns zo vriende lijk. Parijs - la Ville Lumière is het hoofdkwartier van Père Noël. Heel de stad is in feeststemming. En dan gaan de dagen snel voorbij kostbare dagen, waarvan U geen seconde wilt missen. Reis daarom langs de snelste weg. Vlieg erheen! Inyo minuten brengt de KLM U naar Parijs én vliegen is goedkoper dan U denkt ÏMat Uw reisbureau het U voorrekenen! AMSTERDAM-PARIJS 17-daags dagretour f. 99,50 WmmfeimWKÊÊI Pe 70-jarige slotbeioaarder, de heer G. v. d. Kort, die al 23 jaar het toezicht op dit monument houdt en daarmee als het ware vergrijsd is, weet veel van de oude tijd aan de bezoekers te vertellen. In de zomer, als er duizenden komen, heeft hij het daar mee druk. Van de vroege morgen tot de late avond. Maar 's winters, als het stil is, be steedt hij zijn vrije tijd aan het maken van een grote maquette, die in beeld zal brengen hoe het kasteel in welstand was. De helft is daarvan al klaar en voor de bezoekers ter bezichtiging gesteld. De andere helft bouwt hij thans in zijn huisje naast de ruïne. Hij gebruikt daarvoor steentjes die hij bakt van tot poeder gewreven stukken steen die hij in de slotgracht vindt. Di&zijn dus wel natuurgetrouw. Er worden niet minder dan 23.000 stenen aan gemetseld. De heer V. d. Kort is al zeven jaar met dit werk bezig. Het volgend jaar hoopt hij er mee klaar te komen en dan biedt hij de voltooide maquette aan het rijk, dat eigenaar van de ruine is, ten geschenke aan. Woorden, woordbeelden, woordklanken storten zich als panisch afgeschoten pijlen, als een amok van vuurwerk, door een schemerige ruimte, spatten uitéén in een vonkenregen van symbolen, die zich dan weer achter de coulissen van grillige fan tasieën aan het zicht onttrekken. Realisme gaat over in symboliek, symboliek in sur realisme (en omgekeerd), om met deze verscheiden- en verschillendheid van uit drukkingsmiddelen de werkelijkheid, in nerlijk en uiterlijk, te achterhalen, in te sluiten, te overmeesteren. Wagen en wegen Nu is het even gemakkelijk om Archi bald Strohalm voor een zonderling te houden en het experiment van Mulisch als klinkklare nonsens van de hand te wijzen als dit ordeloze werkstuk tot een „unicum" en zijn schrijver tot een „oorspronkelijk auteur" te verklaren. Een poging, die in zichzelf bleef steken, is, hoe ongewoon ook, nog geen blijk van originaliteit, noch van talent. Maar het minste waartoe een eerlijke en ernstige proefneming, die de schrijver zozeer ter harte is gegaan, ver plicht, is een even eerlijk en ernstig trach ten hem in zijn bewuste en veelal onbe wuste bedoelingen te verstaan, alle on evenwichtigheden, mislukkingen, overbo digheden (zogenaamde „mannentaal"), onverwerkte wijsheden, duistere associa ties en klaarblijkelijke invloeden ten spijt. Wat bij zo'n eerlijke poging voor de dag komt, is meer dan een oppervlakkig of onwelwillend lezer zou verwachten. „Ar chibald Strohalm" telt niet alleen enkele met talent geschreven fragmenten, zodra men zich eenmaal heeft ingeprent dat men deze „roman" niet met de denklogica, maar I uitsluitend door middel van directe ge- voelsreacties kan benaderen, blijken er zowel met de mens als het boek Archibald Strohalm genoeg opmerkelijke avonturen te beleven te zijn. De lezer moet zich mét de schrijver durven wagen. In hoever een innerlijke winst dit risico rechtvaardigt moet een ieder maar voor zich afwegen. Tussen „niet meer" en „nog niet" Archibald is let wel uit de be staande orde gesprongen, geestelijk, psy chisch en maatschappelijk. En waar hij tijdens zijn stervens- en geboorte-proces uit ervaring na ervaring een nieuwe levens orde moet bouwen, zweeft hij in een leegte en een volte tegelijk. Als Archibald Stro halm II verkeert hij in de toestand van de mens van weleer, van de mythische, sym bolische mens tijdens zijn genesis. Hij is aan het vergaan èn aan het worden een onwezenlijke wezenlijkheid, die de schrijver met een heksensabbath van sym bolen te lijf gaat. „De" wereld is zijn wereld niet meer, Haarlem (het schouw toneel van zijn vroegere leven) wordt van geboorte- tot sterfstad en de wereld van dingen en mensen transformeert zich tot een nevelige onstoffelijkheid, die de auteur met de „gangbare" taal- en stijlmiddelen onzegbaar acht. Vallend en stijgend door suist Archibald bliksemsnel luchtlagen, gevoels- en levenslagen, die hem door dringen met overrompelende noties van andere levensmogelijkheden, waarin een zekere natuurmystiek en de realiteit een herhaald wisselend verbond aangaan. Naar aanleiding van: George Gershwin, door Bob Schoor 1. (A. J. G. Strengholt, Amsterdam) Het is vreemd om te zeggen, maar ook op het gebied van de jazz bestaan er puri teinen. En zoals alle puriteinen zijn ook deze strijdbaar. Het is hen een doorn in het vlees, dat velen (vooral de jongeren onder ons) zonder enige kennis des onder scheids alles adoreren wat zich als jazz aandient, ongeacht of het zuivere neger- muziek dan wel verfoeielijke „blanke" ver valsing is. Op het eerste gezicht hebben ze hiermee dikwijls gelijk, want veel jazz- imitatie der blanken kan zich op geen stuk ken na meten met de eerlijke expressiviteit der neger. De orthodoxen kennen daarom het geheim der echte jazz alleen aan de Amerikaanse neger toe en ontzeggen de jazz der blanken elke bestaansgrond. Maar toch gaan ze hierin te ver. Het is altijd moeilijk een regelrecht en trefzeker oordeel over de kunstproductie van de eigen tijd te vellen en het is daar om niet verwonderlijk, dat de onbevangen leek soms niet weet naar welke maatstaven hij de jazz moet meten, verward als hij wordt door de betogen der tegenstrijdige kampen. Zoals op zoveel gebieden ligt ook hier de waarheid in het midden. Zeker be staat er een duidelijk afgrensbare neger- jazz, die zich uit een reeds bestaande tra ditie sinds 1890 in Louisiana, vooral in en om New Orleans heeft ontwikkeld en die verscheidene eigenaardigheden van intona tie, instrumentatie, rhythmiek en metriek vertoont. Een stijlbijzonderheid van deze muziek is vooral de meerstemmige impro visatie tegen een vaststaand accoorden- schema: de negermusici vertonen hierbij een ongelooflijk-spontane muzikaliteit, die Harry Mulisch In de eenzaamheid van zijn kamer en het gedrang van de kermis, in bos en kroeg, temidden van vrienden en vijan den terugtredend in zijn verleden, voor uitijlend op de toekomst, duizelende buiten ruimte en tijd, ervaart Archibald I zijn wording tot Archibald II, die hij op het menselijk bestaan wil veroveren. Hij ver acht en heeft lief, hij profaneert en hei ligt, hij wanhoopt en gelooft en hij schrijft, om al schrijvende mét Archibald I zijn Archibald II te achterhalen. Tever geefs. Tweemaal één blijft twee. „Ik houd", noteert Archibald, „van woe keringen van allerlei soort: woekeringen van het verstand, van het gevoel, van de natuur" en hij schrijft daarmee de waarheid, over zichzelf en zijn schriftuur, dat door een tekort aan zelftucht en zelf- critiek, door een gemis aan vorm-wil, aan zijn woekerende overmaat bezweken is. Zij het dan fragmentarisch ook verdien stelijk bezweken. C. J. E. DINAUX Kerry Mulisch: Archibald Strohalm" (Uïtgeverd „De Bezige Bij", Amsterdam;. aan al deze kunstuitingen iets heel eigens en fascinerends geeft. Maar hiermee is de kous niet af. Want hoe fraai deze muziek ook is (ik denk hier bijvoorbeeld vooral aan de ontroerende vocale „blues"), ze blijft een exponent van een beperkt deel van de Amerikaanse be volking en er moesten elementen van de blanke volks- en kunstmuziek aan worden toegevoegd om haar van „negerjazz" in het bijzonder te kunnen omsmelten tot „Ame rikaanse jazz" in het algemeen. Een objec tief oordeel moet het recht van deze ver dere ontwikkeling inzien en erkennen. Natuurlijk bestaan er uitwassen, die de negerjazz op oppervlakkige wijze alleen uit commercieel oogmerk nabootsen. Deze merendeels zeer luidruchtige misbaksels behoren veroordeeld te worden, niet om dat ze „blank" of commercieel zijn, maar omdat het slechte muziek is. Trouwens, ook de negers zelf zijn niet altijd van com merciële aspiraties vrij te pleiten. Historische betekenis Dat de Amerikaanse jazz bepaalde eigenaardigheden van de oorspronkelijke jazz heeft moeten opgeven, ligt voor de hand. Zo zijn het improvisatorisch element en enige karakteristieke intonaties (troe telkinderen der puriteinen overigens en daarom door hen speciaal beweend) ver loren gegaan, maar daar staan evenzovele aanwinsten tegenover, vooral op het ge bied van melodie en instrumentatie. De belangrijkheid van een blanke jazzcompo- nist hangt uiteraard samen met de mate, waarin hij aan de ernstige opbouw van een algemeen geldende Amerikaanse jazz heeft meegewerkt. Het zijn er, het moet worden toegegeven, maar weinigen, die de verge lijking met de negerjazz kunnen doorstaan, of die niet door de Amerikaanse commer ciële machine naar een te laag niveau wer den gedrukt. Maar die weinigen hebben dan ook hun eigen historische betekenis, namelijk de jazzmuziek tot een eigen uiting van Amerikaanse cultuur te hebben ge vormd. Onder hen is Gershwin zonder twijfel een der vroegste en een der be langrijkste. Het is daarom verheugend, dat de uit geverij Strengholt te Amsterdam de stroom der biografieën over gerenommeerde figu ren eens heeft doorbroken met een boek over deze moderne componist. Dat het boek in alle opzichten geslaagd zou zijn, is aan twijfel onderhevig. Daarvoor is het te on gelijk van waarde. De schrijver heeft niet de juiste verbin ding weten te vinden tussen de algemene beschouwingen over Gershwin's muzikale waarde en het biografische deel Bob Schoorl geeft voortdurend blijk bijzonder goed thuis te zijn in de stof, die hij wil behandelen: die algemene beschouwingen behoren daardoor tot de beste bladzijden van het boek. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het hoofdstuk, dat aan Amerika's ont waken op cultureel gebied na 1919 is ge wijd en de overal in het boek verspreid lig gende uitspraken over jazz in het algemeen. Ze zijn zakelijk geschreven en goed ge formuleerd. Maar telkens wanneer hij aan biografische bijzonderheden begint, vervalt hij in de oppervlakkige stijl van de gero mantiseerde levensbeschrijvingen, compleet met fictieve, horribel-gemoedelijke ge sprekjes, die de ware persoonlijkheid van Gershwin eerder verhullen dan onthullen. Na het lezen der laatste bladzijden blijft dan ook een indruk van tweeslachtigheid over, die mijn voornaamste bezwaar tegen het boek is. Toch zullen velen, die een leiddraad over de Amerikaanse jazz zoeken, er veel we tenswaardigs in kunnen vinden en als zo danig, eerder dan in het bijzonder als Gershwin-biografie, zal het zijn weg wel weten te vinden. PIERRE VERDONCK. William Plomer, Museum Pieces Jonathan Cape, London. Stephen Spender vertelt in zijn autobio grafie van William Plomer's bewonde renswaardige vastberadenheid op het stuk van tijdindeling: hij heeft geen telefoon en moedigt de mensen ook nooit aan hem te komen opzoeken; als hij ze spreken wil, komt hij wel naar ze toe. Dit gaat natuur lijk niemand iets aan; het stijgt alleen uit de herinnering op, wanneer men ontdekt dat er nu eindelijk een nieuwe roman van Plomer verschenen is: zijn vorige roman dateert van 1934, en zijn meest recente publicatie vóór Museum Pieces was een bundeltje gedichten in 1945. Desondanks blijkt dan Museum Pieces dezelfde zwakte te hebben als de vorige romans: na de lezing van het verhaal, dat is opgebouwd uit vaak aller aantrekkelijk ste scènes, kan men zich niet goed duide lijk maken wat Plomer er eigenlijk mee wil zeggen. Een roman hoeft nog niet „a thèse", uit een stelling ontwikkeld, te zijn om een indruk na te laten van een bepaal de houding tegenover of opvatting van de wereld; het bestaan van zo'n houding of opvatting is zelfs de enige respectabele reden om er een te schrijven. Of, zoals Plomer zelf zegt in zijn autobiografietje van 1943, „Doublé Lives": de taak van de kunstenaar is het vervaardigen van nieuwe levensvormen, wat hetzelfde is als het uitdrukken van een houding, hoewel iets verder en ambitieuzer uitgewerkt. De autobiografie voldoet aan dit voorschrift, hoewel niet zeer nadrukkelijk, de belang- lijkste figuren die er in beschreven wor den, behalve zichzelf, ziet Plomer als lei ders van dubbele levens, één voor de bui tenwereld en één van binnen. Museum Pieces is nog veel minder nadrukkelijk; het is wel discreet te noemen. Wat Plomer lijkt dwars te zitten is een eigenschap, die men he't best als vriende lijkheid kan aanduiden. In het terloopse dagelijkse verkeer kan deze deugd niet hoog genoeg geloofd worden, maar in de onomwonden relaties tussen schrijver en lezer is het niet eens een deugd meer, want zij verhindert de schrijver de grond van de zaak te raken, en zij vergoelijkt het als hij dat om andere redenen niet wil; het komt er op neer dat niet de menselijke natuur gespaard blijft, want die wordt er integendeel enigszins door vervormd, maar dat een aantal min of meer bloedeloze vor men wordt ontzien, waarin de natuur zich in de loop der tijden is gaan vast zetten. Oude bedaardheid Overigens, al mag het dan niet blijken wat Plomer's relatie is tot wat hij vertelt, hef verhaal zelf is helder als kristal, met gratie geslepen en goed gepolijst. De hoofd figuren erin zijn een oude dame genaamd Mrs. Mountfaucon, die tweemaal weduwe is, en de zoon uit haar eerste huwelijk, Toby d'Arfey; verder is er de vertelster, want in dit boek is het alweer een vrouw dip het relaas doet en er zelf ook een rol in speelt: een weduwe die geschoold is in het catalogiseren van oude documenten. Mrs. Mountfaucon is de beste creatie: wat vaag en bros, met meningen en gebaren die uit de tijd van de oude Koning Edward stammen maar onder en zelfs in dit wat onwezenlijke exterieur is zij echt genoeg, om als het haar moeilijk gemaakt wordt meer waard te blijken dan een verdwaalde actrice. Haar zoon is een actief lid van de „verloren" generatie, die kort na de eerste Wereldoorlog volwassen werd;7 hij heeft dan ook een zekere artistieke aanleg, en doet zolang het de familie goed gaat niet veel anders dan rondreizen en aansluiting zoeken bij de internationale bohème van de jaren twintig. Tenslotte blijft het zijn moeder en hem natuurlijk niet goed gaan; grotendeels door de bemoeiingen van een bedrieglijke adviseur verdwijnt hun ver mogen, en dan staan zij onmiskenbaar mét de handen verkeerd, zijnde nu eenmaal „museumstukken", en geheel ongeschikt om zich in de gejaagde maatschappij van 1930 en de volgende jaren te doen gelden. Toby maakt een begin van uitvoering met een paar tamelijk fantastische plannen; zijn levensstijl in zozeer hemzelf, dat hij de mislukking ervan doorstaat zonder in zijn sceptische opgewektheid gestoord te wor den. Kort na het begin van de tweede Wereldoorlog blijkt hij ongeneeslijk ziek te zijn; als hij eenmaal weet dat het een kwestie is van een korte of langere lijdens weg doet hij een vergeefse zelfmoord poging, en later nog een, die wel slaagt. Vrij gauw daarna sterft zijn moeder: dat is het eind van de familie. Het is intussen gebleken dat Toby, in weerwil van zijn dilettantisme, toch een aantal goede schil derijen heeft gemaakt, op een reis naar Brazilië; een tentoonstelling bij een Lon- dense kunsthandelaar wordt nogal een succes. Het verdienstelijkst is Plomer in de manier waarop hij de stemming van niet zozeer ondergang als wel afloop sugge reert; het verhaal ademt daarin, niet hij gend en piepend, maar met een soort oude bedaardheid. In ideële zin is het zo duide lijk niet dat Toby en zijn moeder museum stukken zijn; zij hebben betere tijden ge kend, en zijn een onpractische vrouw en een man met een artistieke inslag, waar door zij wel onder alle omstandigheden wat onbeholpen in het harde leven zouden slaan; men zou dan minstens in zoverre moeten uitbreiden, dat het museum er ook een van moderne kunst kan zijn. De aan spraak op het museumstukschap kan in dit geval niettemin gehonoreerd worden, om dat de atmosfeer bepaald wordt door die afloop, die niet alleen die van henzelf is, maar ook die van het Engeland dat de 18de en 19de eeuw hebben voortgebracht, en dat nu zachtjes aan het verdwijnen is. Het zou unfair zijn tegenover Plomer als men hem alleen waardering gunde voor wat atmosfeer en een karakter of ander half. Hij biedt in dit boek een stuk of wat komische scènes van de beste soort, en een aantal andere die niet komisch zijn maar zo klaar en warm van waarneming, dat er verder niets nodig is. En dan is er de enige passage waar het verhaal werke lijk zijn spieren spant: wanneer Toby aan de archivaresse-vertelster uiteenzet wat hij door toedoen van de oorlog als de aard van het menselijk leven heeft leren kennen. Daar is de al te grote vriendelijkheid over wonnen. S. M. ADVERTENTIE De struisvogelboeren in de Unie van Zuid-Afrika wachten met spanning af, of de kroningsfeesten in Engeland aanleiding kunnen zijn tot een hausse in de struisve- renmode. Men meent in kringen van han delaren, dat die mogelijkheid zeker be staat. Op het ogenblik is de gang van za ken in Oudtshoorn, het centrum van de struisvogülhandel, nog normaal. De Stofzuiger Speciaalzaak Gen. Cronjéstr. 43 Spaarne 3 Tel. 16990 Tel. 17696 Kruidbergerweg 51. Santpoort Het speciale adres voor STOFZUIGERS Reparatiën en onderdelen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 5