-spaa/v
Streekcommissie Vlu chtelingenhulp
door burgemeester geïnstalleerd
Huis vol mysterie
Ons wekelijks knutselwerkje
HO V-concert met
Trio Hesmerg
Proefvordering van
motorrijtuigen
Verhoging van loongrens
Ziektewet tot f 5025
Besteldienst A.B.C.
ZATERDAG 31 JANUARI 1953
HAARLEMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
Kobus Konijn wil in zijn hol.
Welke weg moet hij langs om er te komen?
CAFÉ-RESTAURANT 0 HILLEGOM
GRILLROOM - TULIP-BAR
ENTERTAINER HARRY DA VELAAR
„TRESLONG"
In het voorjaar wordt inzameling gehouden
FEUILLETON
door Jane England
Nachtdienst apotheken
Wetsontwerp ingediend
Architect sprak voor
Haarlemse Kunst
Gemeenschap
Culturele prijzen
van Groningen
„Poeh, lachen kan ik ook", zei Merie
het circuspaard en ze schudde minach
tend met haar manen.
„Ja," zei haar vriendin, die met haar
uit één ruif at, „maar vergeet niet dat
de mensen ervoor betalen."
„Zij betalen, ik maak kunsten. Ik
heb net zo veel recht om wat te zien
als zij," zei Merie en sloeg van boosheid
tegen het schot.
„Wat is er toch?" riep Hein, de zwar
te hengst aan de andere kant van het
schot.
„Merie wil geen kunsten meer ma
ken," zei haar vriendin, „ze wil zelf
kijken en lachen net als de mensen".
„Dwaasheid", hinnikte Hein.
„Dat zeg ik ook al," riep de vriendin,
„maar ze wil tóch."
„Julie worden oud", zei Merie, „ik
ruik nog avontuur; laat mij maar
gaan," en ze snoof geheimzinnig. Het
werd stil, je zou denken dat Merie sliep,
maar nee hoor, ze stond een plan te
maken; een mooi plan, vond ze zelf.
De volgende dag, vlak voor de circus
voorstelling toen de paarden aangekleed
werden voor hun grappige nummer,
fluisterde de vriendin van Merie tegen
Hein: „Ze is het, geloof ik, al weer ver
geten, ze laat zich rustig aankleden en
slaat niet eens met haar hoeven."
Ze keken allebei naar Merie. De stal
knecht trok haar een lange witte japon
aan, deed haar een manteltje om en
zette een grote hoed met strikken op
haar hoofd. „Zo", zei hij, „jij bent
klaar, nu Hein."
Hein kwam al naar voren en de
vriendin keek toe. Niemand lette op
Merie; ze schoof rustig langs de ande
ren heen, wandelde de stal uit, de piste
in en stapte over het lage muurtje naar
de tribune. Niemand zag haar en ze
zat al toen de mensen kwamen bin
nengestroomd. De muziek begon te
spelen. Merie zat rechtop in haar witte
japon, haar hoeven onder het mantel
tje, haar hoed ver over haar ogen. Een
meneer en een klein meisje schoven in
de rij naast Merie. „Toe maar", zei de
vader tegen het meisje, „ga maar naast
die mevrouw zitten." Het meisje keek
naar die vreemde dame.
„Nee," zei ze, dat mens stinkt naar
een stal." Haar vader kreeg er een
kleur van. „Foei," zei hij en duwde
haar naast Merie op de bank. „Neemt
u mij niet kwalijk, mevrouw", zei hij
beleefd, maar Merie deed of ze niets
hoorde en keek een andere kant op.
Gelukkig begon toen de voorstelling.
Merie vond het maar eng, die brullende
leeuwen op stoeltjes. „Niet erg om te
lachen", dacht ze. Toen kwam er een
acrobaat, die kunsten aan de rekstok
maakte in de nok van het circus. Merie
zuchtte van verlichting toen hij weer
op de grond stond. Alle mensen klap
ten in hun handen. „Waarom klapt die
mevrouw niet?" vroeg het kleine
meisje.
„Stil", zei de vader, „bemoei je met
jezelf."
Merie had nooit geweten dat er zo
veel te zien was in een circus: clowns,
beertjes op fietsjes, zeehonden, kracht
patsers, olifanten, poedels. „Als je het
mij nou vraagt," zei Merie in zichzelf,
„om te lachen is er niets. Kijk die men
sen nou eens, bij elk nummer brullen
ze het uit. Waarom zou een beer niet
fietsen en een poedel geen voetbal spe
len? Is dat zo iets bijzonders?"
Toen kwamen de paarden. „Poeh",
zei Merie, „moet je dat eigenwijze
schepsel uit Arabië eens zien, dat loopt
met een mooie dame op haar rug. Is
dat nou een paard? Als niemand haar
uitlacht, zal ik het maar eens doen." Ze
sperde haar mond wijd open en hinnik
te zo hard ze kon. Het kleine meisje
naast haar gilde van schrik, de mensen
om haar heen vlogen overeind.
„Een paard, riepen ze, „een paard op
de tribune." Merie keek angstig om
zich heen, ze was ontdekt. „Het is na
tuurlijk geen echt paard," riep een
.man, „het is nagemaakt, een grapje van
de circusbaas."
„O, ja", schreeuwde het kleine meis
je, „laat ze dan maar eens in haar han
den klappen."
„Waar zijn uw handen, wij willen uw
handen zien," riepen de mensen in koor.
Het hele circus stond overeind, nie
mand keek meer naar de piste. Merie
boog haar hoofd en trok haar voorste
benen uit het manteltje. Twee glinste
rende hoeven aan twee bruine paarde-
benen kwamen voor de dag. De men
sen schreeuwden door elkaar, sommi
gen van schrik, anderen van plezier.
Merie ging langzaam staan, de mensen
schoven opzij. Toen stapte ze over de
bankjes naar de piste, waarin Hein en
haar vriendin net op hun achtei-benen
kwamen binnenwandelen. „Merie",
hinnikten ze, „waar zat je?" Merie
wees op haar zitplaats en zei rustig,
„daar zat ik." De andere sloegen hun
voorhoeven in elkaar van verbazing en
dansten vol bewondering om haar heen.
„Is dat avontuur of niet?", zei Merie
trots.
Alle mensen in het circus begrepen
precies wat de paarden elkaar vertel
den, ze kwamen er niet over uitge
praat. Ze klapten in hun handen en
braken de zaal haast af van plezier. Ze
waren het er allemaal over eens dat
dit het mooiste circusnummer was dat
ze ooit hadden gezien. Zó mooi, dat de
circusbaas besloot dat Merie voortaan
iedere avond op de tribune mocht zit
ten en lachen zoveel ze wou.
Let maar eens op, als je in 't circus
komt of er naast je niet een aangekleed
paard zit. Maar, blijf beleefd, want je
kunt nooit weten of je je niet vergist!
Hansje Knip, je wist het toch?
Moeder zei het strakjes nog:
binnenkomen als ik roep".
En nu sta je op de stoep.
Waarom moest je nou ook net
op je rode autoped
helemaal het plein nog om?
Hansje Knip, wat was je dom.
Steppen tot je niets meer zag
dan je bel, je stuur, je vlag
en de schaduw van je been,
met de straat voor jou alleen.
Moeder riep wel vier, vijf keer,
maar jij hoorde het niet meer.
Jij was Hansje, de piloot
en je vliegmachien was rood.
Hansje Knip, de deur is dicht,
in de kamer brandt het licht
en ze eten zonder jou.
Hansje Knip, daar sta je nou.
Hans, je autoped gaat vast
wel een week lang in de kast.
't Helpt je niet, al kijk je sip,
domme, domme Hansje Knip.
MIES BOUHUYS
Deze servetring wordt gemaakt van vilt en borduurzijde.
Knip van zwart of donker vilt twee stukjes, zo groot als
het voorbeeld en van licht vilt de konijntjes en bloemen.
Je doet dit zo: Teken eerst de lichamen, kopjes en bloemen
over op papier en leg deze op het lichte vilt. Zo kun je ze
gemakkelijk naknippen. Je knipt elk stukje twee maal uit,
voor elk stukje donker vilt één. Naai nu met borduurzijde
de konijntjes en bloemen op hun plaats.
Maak wat gras met een paar grote steken en naai dan, met
een dubbele flanelsteek, de twee helften aan elkaar. De
boven- en onderrand van de servetring werk je ook af met
een flanelsteek.
Aan het zesde Vrijdagavondconcert der
H.O.V. onder leiding van Toon Verhey
werkte het Trio Hesmerg (Jan Hesmerg,
Eduard Biele en Ans Bouter) mee, ter uit
voering van Beethovens Concert opus 56
voor piano, viool en violoncel met orkest
begeleiding. Hoewel dit werk ontstaan is
in de rijpe en vruchtbare periode van
Beethoven, waarin hij meesterwerken
schiep als de Eroïca, het derde en vierde
Pianoconcert, de Appassionata, enzovoorts,
kan men het bezwaarlijk als een volwaar
dige Beethovencompositie beschouwen.
Er is echter werk genoeg aan besteed. Het
eerste deel kan bijvoorbeeld als klassiek
model voor vorm en ontwikkeling dienen
op een compositiecursus, waar men de
technische knepen van het vak leert. Maai
de geest, die de soms knappe contrapuntiek,
diende levend te maken, liet verstek gaan.
Over het korte tweede deel is Beethovens
inspiratie gelukkig vaardig geworden. De
cantilene, waarmee de cellist inzet, heeft
een romantische charme. Het Rondo alla
Polacca, dat het stuk besluit, is als geheel
ook niet sterk te noemen, al komen er
détails in voor die niet onbelangrijk zijn.
Opvallend is het dat de viool- en cellopar
tijen van het Concertino technisch zeer las
tig zijn, doch dat de pianopartij nogal
genadig behandeld is. Beethoven heeft dit
waarschijnlijk met opzet zo geschikt om
zijn pianoleerling Aartshertog Rudolf te
believen, voor wie hij dit Tripelconcert
schreef. Maar met dat al is het dan ook
een „gedicht uit plicht" geworden, dat de
vrije inspiratie aan boeien legde.
De violist Jan Hesmerg en cellist Eduard
Biele wisten zich met animo van hun
moeilijke taak te kwijten en Ans Bouters
ADVERTENTIE
SCHITTEREND GELEGEN TERRAS AAN OEMONSTRAT1ETU1N.
fleurde het samenspel op met haar klaar
en mooi gedétailleerd pianospel terwijl
Verhey het aandeel van het orkest goed in
evenwicht hield met het concertino.
In de ouverture „Fidelio" hoorden wij
echter een veel meer geïnspireerde Beet
hoven. Daar is nu werkelijk geen noot te
veel of te weinig in. Het moge waar zijn
dat het stuk tamelijk los staat van de
opera, die het dient in te leiden, maar
het stuk is in zijn beknopte vorm geladen
met sprankelende muziek, die nog lang
geen ouderdomskwalen vertoont. Een zeer
opgewekte uitvoering kan ons dit beves
tigen.
Tot besluit gaf Verhey met het orkest
een herhaling van de Derde Symphonie
van Schubert, waarmee hij reeds verleden
week de bezoekers van de D-serie ver
blijdde. Dit vrijwel onbekend gebleven
jeugdwerk van de geniale liederencompo-
nist is te genieten als een sappig natuur-
pi-oduct. Men moet het niet gaan analy
seren om er kunstige verwikkelingen in te
ontdekken, doch men kan het bewonde
ren om zijn zuivere eenvoud.
JOS. DE KLERK.
„Vooral nu na de laatste verschrikkelijke oorlog zwerven er millioenen mensen over
de aarde, die vreemdeling zijn, sinds zij door onpersoonlijke machten zonder erbarmen
werden verjaagd van hun tehuis, verjaagd van hun geboortegrond en streek, beroofd
van hun bezittingen en van hun omgeving", aldus sprak burgemeester mr. P. O. F. M.
Cremers Vrijdagavond in de Oude Raadzaal van het Stadhuis, alvorens hij de leden
van de streekcommissie voor Haarlem, Heemstede en Bloemendaal van het Vluchte
lingencomité mede namens zijn ambtgenoten van Bloemendaal en Heemstede in
stalleerde.
XXüOOCCOOCCCOX
De burgemeester vervolgde, dat het leed
van deze millioenen niet te schatten is. Het
is ook niet ongedaan te maken. Men kan
slechts trachten nu, van dit ogenblik af er
toe bij te dragen, dat hun bestaan wat
dragelijk wordt gemaakt, dat hun een
plaats wordt ingeruimd onder de zon en
een plaats aan de haard, die voor hen toch
altijd nog een vreemde haard blijft, dat zij,
die toch het onontkoombare leed van de
vreemdeling te dragen hebben, tenminste
de ervaring ondergaan, dat zij daarom nog
geen vijanden zijn.
Men kan deze verdrevenen beschouwen
als een economisch vraagstuk en zich af
vragen of er voor hen werkgelegenheid en
huisvesting, voedsel en kleding en een blij
vend middel van bestaan gevonden kunnen
worden. Dit is noodzakelijk Men kan ook
deze verdrevenen beschouwen als een poli
tiek vraagstuk en onderzoeken of er voor
deze oorlogsslachtoffers langs diplomatieke
weg door middel van verdragen en onder
handelingen geen oplossing te vinden zou
zijn, waarbij de vraag gesteld kan worden
op welke staatkundige rechten zij aan
spraak hebben. Ook dit is noodzakelijk.
Maar men kan en moet deze verdrevenen
beschouwen als mensen, wie een groot
leed is aangedaan, en die daarom aan
spraak hebben op ons daadwerkelijke
erbarmen. Mensen, aan wie individueel zo
veel is ontnomen van wat ieder van ons
het zijne kan noemen, dat zij reeds daarom
mogen rekenen op onze hulp en ons mede
leven.
Er is naast de grote materiële nood der
vluchtelingen, welke in diepte en omvang
niet vergelijkbaar is met de mate van be
hoeftigheid welke wij binnen onze grenzen
aantreffen aldus de burgemeester de
geestelijke nood van de verlatenheid, het
besef van te behoren tot een millioenen-
leger van naamlozen, rechtelozen en staat
lozen, wier bestaan voor henzelf een last
is en wier aanwezigheid voor anderen in
het gunstigste geval een probleem be
duidt en in het ergste geval een bedreiging.
Het is een aanklacht tegen de mensheid,
dat de volkeren er niet in geslaagd zijn na
het einde der vijandelijkheden deze ramp
te keren. Tegenover deze aanklacht willen
wij de daad stellen van barmhartigheid.
In haar toespraak tot het nationale
werkcomité voor vluchtelingenhulp te
Utrecht op 19 Juni j.l. heeft de Koningin
de woorden gesproken: „het is natuurlijk
een druppel op een gloeiende plaat", „doch
wij zullen allen alles willen doen om zo
veel mogelijk te bereiken."
De burgemeester vervolgde: „V/ij zullen
allen alles willen doen, naar de mate van
het mogelijke binnen de gegeven omstan
digheden. Uit naam van de beschaving
willen wij, plaatselijk, nationaal en inter
nationaal een daad stellen van menselijk
heid en naastenliefde."
Spreker besloot met de wens uit te spre-
36)
Constance lachte even spijtig. „Om u de
waarheid te zeggen", zei ze langzaam, „is
het niet zozeer mijn behoefte om u te zien,
die me hierheen brengt, als wel het feit,
dat ik erg van mijn stuk gebracht ben door
iets en nu bij u een toevlucht kom zoeken
om niet dadelijk terug te hoeven gaan
naar het huis".
„Toch voel ik me gevleid", zei Phipps
enthousiast. „Omdat u hierheen komt met
uw moeilijkheden Het bewijst me, dat u
geen hekel aan ma hebt. Kom binnen, dan
zal ik thee voor u zetten".
„Ik zou inderdaad dolgraag een kop thee
drinken", zei Constance mat. In de kleine
kamer was het koel en donker. De blinden
waren half gesloten. In de schouw brandde
een open vuurtje en de Siamese kat zat
weer op de vensterbank.
„U ziet bleek", merkte Phipps bezorgd
op. „Het gaat mij natuurlijk niets aan,
maar ik heb toch moeten nadenken over
uw aanwezigheid hier. De sfeer in dat huis
zou iederéén op de zenuwen gaan werken".
„U drukt het nog vrij zacht uit", zei
Constance, terwijl ze probeerde te glim
lachen.
„Misschien", gaf hij peinzend toe, „maar
u moet mevrouw Fincham niet helemaél
aansprakelijk stellen. De arme oude vrouw
heeft een nare tijd achter de rug. Ze deelde
me mee, dat ze hoopte, dat met uw komst,
alles beter zou worden.... maar ik kan
niet zien, wat u zoudt kunnen doen. Hoe
in het algemeen iemand iets zou kunnen
doen".
„Maar het moest toch eigenlijk mogelijk
zijn", zei Constance ernstig. „Ik bedoel,
dat men zich toch niet door een lugubere
sfeer of iets dergelijks mag laten beïn
vloeden".
In de halfdonkere kamer keek ze naar
zijn fijn gevoelige gezicht, dat haar met
warme sympathie gadesloeg. Zijn mond,
onder het goedverzorgde snorretje, had
iets vrouwelijks. Maar zijn ogen keken
eerlijk de wereld in en gaven iets jeugdigs
aan zijn gerimpelde gezicht. Zijn stem
klonk vriendelijk en bezorgd.
„Ik neem aan", vervolgde hij, „dat u
zich iets heel anders had voorgesteld, toen
u deze baan aannam. U dacht natuurlijk,
dat u te maken zou krijgen met de een of
andere rijke oude dame met een zonder
linge inslag, dat u een normaal rijk huis
houden zou vinden en dat het alleen de
kwestie van een gappende dienstbode of
iets dergelijks
„Ja", gaf Constance toe, „zo had ik het
me inderdaad min of meer voorgesteld.
Weet u, er zijn heel wat rijke oude dames,
die als het ware omgeven worden door een
kring van parasieten. Ik dacht dat het zo'n
geval was en dat mijn enige werk zou zijn
ken, dat de activiteit der leden van de
commissie weerklank moge vinden en dat
in deze drie gemeenten begrip voor de
nood moge bestaan en dienovereenkomstig
daadwerkelijke hulp van gans de burgerij
het resultaat moge zijn van het werk.
Deze wens, dat het werk beloond moge
worden met een rijke opbrengst van de
geldinzameling, welke in het komende
voorjaar gehouden zal worden, voegde
spreker bij de waardering, die hij uitsprak
voor de bereidwilligheid om de organisatie
van de hulpactie in deze gemeenten ter
hand te nemen.
Als voorzitter van de commissie bracht
de heer P. H. Borghouts de burgemeester
dank voor zijn toespraak. Hij zeide, dat
toen de leden het verzoek ontvingen in de
commissie zitting te nemen zij overtuigd
waren van de bittere noodzaak, dat er ge
holpen moet worden. Spreker herinnerde
aan de evacuatie van Haarlem-Noord in
de winter van 19441945. Spontaan ver
leenden familieleden, buren en stadgenoten
de bewoners, die hun woning moesten ver
laten, hulp. Wat betekent deze evacuatie
in vergelijking met de vlucht van vele
millioenen in de wereld. Deze mensen
moeten ook geholpen worden. De com
missie zal trachten de burgerij uit Haarlem
en omliggende gemeenten op te wekken
aan de inzameling mee te werken.
Hierna begon de commissie aan haar
werkzaamheden. Onder de aanwezigen was
de burgemeester van Heemstede, mr. A.
G. A. ridder van Rappard. De burgemees
ter van Bloemendaal was wegens ambts
bezigheden verhinderd de bijeenkomst bij
te wonen.
Het ministerie van Oorlog overweegt in
de zomer van dit jaar een proefvordering
van motorrijtuigen te houden. De Algeme
ne Verladers- en Eigen Vervoerders-Orga
nisatie (E.V.O.) heeft er bij het ministerie
op aangedrongen, bij het treffen van voor
bereidingen rekening te houden met de be
langen van de ondernemers die voor de
uitoefening van hun bedrijf hun vracht-
of bestelwagens dringend nodig hebben.
Voorts heeft de E.V.O. de minister van
Oorlog verzocht te bevorderen dat tijdens
de vorderingsperiode de eigenaars of hun
chauffeurs in de gelegenheid worden ge
steld bij de wagens te blijven en dat maat
regelen getroffen worden dat de wagens
slechts zeer tijdelijk aan hun eigenlijke
werk onttrokken worden.
Haarlem: Apotheek Van Rijn, Kleine Hout
weg 15, telefoon 10539; Firma C. G. Loo-
meijer en Zoon, telefoon 12495; Schoterbos-
apotheek, telefoon 25711; Apotheek Nolfs,
Kruisstraat 26, telefoon 11174.
Bü de Tweede Kamer is een wetsont
werp ingediend tot wijziging van de Inva
liditeitswet, de Ziektewet en het Zieken-
fondsenbesluit, waarin wordt voorgesteld
de loongrens, die voor deze wetten geldt,
te verhogen van f 4925 tot f 5025.
Deze verhoging vloeit voort uit de com
pensatie, die de werknemers door het in
werking treden van de Werkloosheidswet
van 1 Juli 1952 ontvangen voor het ver
schuldigde aandeel in de premie voor de
Wachtgeld- en Werkloosheidsverzekering.
Hierdoor hebben de lonen, die de grens
voor de ziekteverzekering reeds dicht be
naderden, deze grens overschreden en zou
de verzekeringsplicht voor de betrokken
werkgevers vervallen, indien niet tot deze
verhoging van de loongrens werd overge
gaan.
In het algemeen kan worden gezegd, dat
de bij dit wetsontwerp voorgestelde ver
hoging niet tot een uitbreiding van de
kring van verzekerden zal leiden.
Vele leden van de Haarlemse Kunst
gemeenschap hebben in een der zalen
van Brinkmann geluisterd naar de cau
serie „Wonen nu" door de heer H. van
Tijen, binnenhuisarchitect te Aerdenhout.
Het doel van de spreker was zijn toehoor
ders duidelijk te maken wat eigenlijk een
woning is of moet zijn. Een woning is niet
slechts een dak boven het hoofd, rustend op
muren als bescherming tegen de gedragin
gen van de natuur.
Bijzonder aardig was de wijze van be
handelen. Hij volgde de architectuur van
het ontluiken tot vandaag. In de Middel
eeuwen ging het vakmanschap een rol
spelen. De woning was weliswaar nog
slecht en het interieur kaal, maar men
kreeg oog voor stijl en er kwam langzaam
ontwikkeling in de architectuur. De Gou
den Eeuw had rijkere interieurs tengevolge
van de tijd. De Hollander ging beseffen dat
men genieten kon, werd een genieter en
hiermee kreeg de belangstelling in ons land
voor cultuur vaste grond onder de voeten.
Men ging experimenteren, en leerde op den
duur doelmatig en simpel te bouwen, zoals
onze tijd ons dat dwingt.
De hoofdzaak voor de spreker echter was
zijn hoorders te doen begrijpen dat de wo
ning aanvaard moet worden als een plaats
waar wij eenvoudig kunnen leven in een
sfeer van simpele schoonheid. Dat we ge
voel voor ruimte, kleur en indeling moeten
hebben en ons los moeten maken van ver
worden tradities, sleur en conventiona-
lisme. Dat het interieur niet een middel
moet zijn om eigen grootheid te onderstre
pen door een kleine ruimte niet groter te
doen schijnen met overlading.
Aan de hand van lichtbeelden demon
streerde de heer Tijen de meest practische
inrichting en verbetering van vooral de
Hollandse woning.
In 1950 hebben de Provinciale Staten
van Groningen een culturele prijs inge
steld. Telkenjare kunnen aan personen of
groepen, die zich bijzonder verdienstelijk
hebben gemaakt op het gebied van de
kunst, twee dergelijke prijzen (een voor
beroepskunstenaars en een voor hen die de
kunst niet als hoofdberoep beoefenen)
worden uitgereikt.
Gedeputeerde Staten van Groningen
hebben nu, na advies te hebben ingewon
nen bij een daarvoor in het leven geroepen
commissie, de prijzen over 1952 (elk groot
500) toegekend aan de architect A. R.
Wittop Koning te Groningen en de schrij
ver A. Marja (pseudoniem voor de heer
A. Th. Mooy) te 's-Gravenhage.
ADVERTENTIE
Voor goed en billijk vervoer
neemt men alleen
Barrcvoetestraat 2 - Haarlem
Tel. 18428 na 6 uur: 14810 - 14155
Mr. J. II. Klatte, tot dusverre secretaris
generaal van het ministerie van Sociale Za
ken en Volksgezondheid, is thans in vaste
dienst in deze functie benoemd.
de parasiet of parasieten op te sporen en
hiermee af te rekenen".
„Wel.." begon hij aarzelend, „misschien
moet ik dit eigenlijk niet zeggen., maar
weet u,ik ken het huishouden van me
vrouw Finchamen er is één persoon,
die in aanmerking komt voor de naam van
parasietook al doet hij werk".
Constance aarzelde even, voordat ze rea
geerde. Het was inderdaad waar, dat Peter
Phipps veel wist van mevrouw Finchams
huishouden en volkomen haar vertrouwen
had. Misschien was hij zelf ook wel enigs
zins een parasiet te noemen. Ze dacht aan
de chèque, die hij gekregen had.. Maar
hij was vriendelijk tegen de oude vrouw
en mevrouw Fincham ondervond niet veel
vriendelijkheid
„U bedoelt Philip Bagnet?" zei ze ten
slotte.
Hij knikte. „Ik zou niets positiefs kun
nen zeggen, maar aangezien u daar in een
moeilijke positie zit, lijkt het me beter, dat
u gewaarschuwd bent. Begrijpt u, ik heb
het zien gebeurenHij wist zich een
enorme invloed te verschaffen zowel over
de oude vrouw als over Neill. Zijn invloed
is bijna onnatuurlijk. Mevrouw Fincham
wil echter geen woord kwaad van hem
horen".
„Maar u gelooft toch niet", vroeg Con
stance snel, „dat hij betrokken is bij die
kleine diefstallen?"
„Nee, dat geloof ik inderdaad niet", ant
woordde hij openhartig. „Die diefstallen
zijn ook voor mij een compleet raadsel.
Weet u, soms denk ik, dat ze het zelf doet.
Een soort hobby, waardoor het leven voor
haar weer enige pit krijgtZou dat niet
mogelijk zijn?"
Ze schudde haar hoofd. Het leek inder
daad de meest voor de hand liggende op
lossing, maar waarom had mevrouw Fin
cham dan aan Parkinson geschreven? Be
hoorde dat ook tot haar spelletje? Vond
ze het grappig, dat nu iemand speciaal
aangesteld was om de dader te ontdekken
en amuseerde ze zich met het feit, dat ie
dereen steeds méér voor een raadsel kwam
te staan? Maar als dat zo was, waarom
was ze dan bang? En voor wie was ze
bang?
„In welk opzicht verdenkt u Philip Bag
net?" vroeg ze met een bezorgde uitdruk
king op haar gezicht.
„Dat is moeilijk te zeggen", antwoordde
Phipps. „De oude vrouw is werkelijk heel
rijk en al haar geld komt te zijnertijd aan
Neill. Ze kan echter een deel anders ver
maken, naar ze me verteld heeft. En be
grijpt u, als Bagnet zo'n overheersende
invloed op Neill heeft, dan kan hij natuur
lijk doen en laten wat hij wil, wanneer de
oude vrouw eenmaal gestorven is".
„O, het is allemaal afschuwelijk", riep
Constance met iets van wanhoop in haar
stem uit, „afschuwelijk!
„Natuurlijk kan ik het verkeerd zien",
zei Peter Phipps, „maar zijn invloed is be
paald abnormaal".
„Laten we er verder maar liever niet
meer over praten", zei Constance dan op
eens. „Ik zal op eigen kracht achter de
waarheid moeten zien te komen".
„Inderdaad gaf hij toe. „Maar iedere
keer, dat het u te veel wordt, komt u dan
rustig hierheen om bij te komen. U hoeft
niet eens met me te praten, u kunt rustig
hier wat zitten. Ik wil graag alles voor u
doen, wat in mijn vermogen ligt. Het ver
velende is, dat Bagnet zo'n hekel aan mij
heeft, dat hij niet zal rusten voor hij u te
gen mij heeft opgezet. Begrijpt u, hij denkt
dat ik me bij de oude vrouw heb inge
drongen, maar ik verzeker u, dat dat niet
zo is. Ik ken haar al jaren en ik heb mede
lijden met. haar...."
Hij kreeg chèques van mevrouw Fin
cham.. de gedachte hieraan speelde even
door Constance's hoofd, maar ernstig dacht
ze er op dat moment niet verder over na.
Ze was moe en voelde zich gedeprimeerd.
Ze vond het om de een of andere reden
heel vervelend om Philip Bagnet te moe
ten zien als 'n berekenende figuur met al
lerlei laaghartige bedoelingen. Het scheen
niet bij hem te passen. Toch moest ze deze
mogelijkheid stellig voor ogen houden.
„Ik ga een kopje thee inschenken", zei
Phipps, „blijft u rustig zitten en tracht u
aan prettiger dingen te denken".
Hij was werkelijk een aandoenlijk vrien
delijk mannetje, dacht Constance. Voor
komend en beschaafd Misschien was hij
wel enigszins een klaploper, maar de ma
nier waarop was dan stellig niet hinderlijk.
Bovendien was hij kennelijk heel slecht
bij kas. Als hij nu en dan eens een chèque
van mevrouw Fincham kreeg of een
paar eieren, betekende dat eigenlijk niet
veel.Ze zat rustig voor zich uit te kijken
in het vredige vertrek en hoorde hem in
het keukentje ronddribbelen om de thee
te verzorgen. Hij zong zachtjes met een
welluidende stem en ze vond hem bepaald
een verademing na Bagnet en Neill en
Fiona
Toen hij thee ingeschonken had, begon
hij luchtig over Londen toneelstukken en
boeken te praten en Constance genoot van
deze conversatie met een normaal be
schaafd mens. Ze was blij, dat ze hem kon
beschouwen als een goede vriend, tot wie
ze zich zou kunnen wenden, als ze in moei
lijkheden zat. Hier kon ze tenminste spre
ken met iemand, die haar eigen taal sprak.
Toen ze tenslotte afscheid van hem
nam, voelde ze zich weer helemaal de oude,
kalm en beheerst. Ze hield zich bovendien
voor, dat Parkinson slechts drie weken
weg zou blijven en dat er ook altijd Sara
nog was. Ze voelde zich niet meer gede
primeerd, maar vol nieuwe moed. Ze was
haar zenuwinzinking volkomen te boven
gekomen. Wat Philip Bagnet betreft, ze
zou hem zoveel mogelijk vermijden en als
ze hem zag, zou ze hem duidelijk laten
merken, wat ze van zijn gedrag dacht.
In een bijna vrolijke stemming wan
delde ze terug naai huis. Ze dacht niet
meer aan Mary's verhaal over de verstop
te juwelen.
„Wat had dèt te betekenen?" vroeg
Neill, Philips kantoortje binnenkomend,
nadat hij Constance ip allerijl had zien
weghollen.
(Wordt vervolgd).