Nog enkele mooie
oude poortjes
Waarom zoveel Vlaamse schrijvers
in Nederland publiceren
Jongensjaren" van Tolstoj
voortreffelijk vertaald
Jeugdervaring en meesterschap
In 1 dag retour
Romans als gezelschap
ZATERDAG 21 MAART 1955
HAARLEMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
3
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Tentoonstelling van
rampfoto's
De bestemming van de
opbrengst der Staatsloterij
Kadio-orkest wil extra
betaling voor
TV-uitzending
99
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Problemen der culturele uitwisseling
Niet afzonderlijk
prijzen geven
Wat vrouwen deden
Veel vooroordeel
Garry Cooper krijgt
de „Oscar"
Engelse Litteratuur
Betaling
abonnementsgeld
per giro
Menige Haarlemmer,
die zijn stad toch
goed kent, zal vreemd
opkijken als hij hoort
spreken over een heel
oude poort in de Ko
ningstraat en nog wel
tussen de Stoofsteeg
?n de Jacobijnestraat,
een stuk waar slechts
enkele gebouwen
staan. Blijkbaar heeft
hij als hij daar liep
„de ogen in de zak
gehad". Maar tot zijn
excuus is aan te voe
ren dat het moderne
goed bij het oude is
aangepast, zodat het
er zeker niet uit
springt.
Het poortje is tot
ingang gemaakt van
de R.K. meisjesschool.
Daar stond vroeger
het huis van Simon
van Sanen. Voor mij
ligt een tekening uit
de Haarlemse Atlas,
de bekende verzame
ling afbeeldingen van
onze omgeving die in
het bezit is van ons
Gemeente-archief.
Deze is gemaakt in de
17e eeuw. Wij zien
een stemmig patri
ciërshuis. Het poortje,
opgenomen in een
laag bijgebouw, vorm
de ook toen de ingang.
Aan dit poortje is in
1872, toen het huis
tot school verbouwd
werd, niets veranderd.
Wel is het bijge
bouw toen hoger op
getrokken, wat de stijlvolle omlijsting niet
ten goede gekomen is. Het huis van Simon
van Sanen heeft evenwel een geschiedenis
die veel verder terug gaat dan tot de 17e
eeuw.
We lezen daarover in de geschiedenis
boeken: Bij het huis was een versterkte
poort. Daaraan dankte Simon van Sanen
het behoud van zijn leven tijdens de on
lusten in 1372 toen de Hoekse en Kabel
jauwse twisten op een hoogtepunt waren
gekomen. Simon van Sanen werd bij een
oproer door vijanden op straat vervolgd.
Hij wist zijn huis in de Koningstraat te be
reiken. Dat was in verdedigbare staat ge
maakt. Er was een versterkte poort. Bo
vendien kon het eigenlijke huis door val
deuren afgesloten worden. Toch wisten de
aanvallers in het huis door te dringen,
maar Simon van Sanen en de zijnen be
haalden de overwinning. Na het gevecht
Een laat middeleeuws poortje in de Koningstraat dat vroeger
bij het huis van Simon van Sanen behoorde en nu de toegang
vormt tot de R.K. school voor meisjes in de Koningstraat.
werden 24 lijken van gesneuvelde vijan
den door de ramen op straat geworpen.
Nu is de stemming in dit huis in de Ko
ningstraat heel wat vredelievender!
Wie de tekening uit de 17e eeuw bekijkt,
komt gemakkelijk tot de conclusie dat van
het patriciërshuis van toen niet veel was
dat resteerde uit dat bloedige jaar 1372.
Blijkbaar alleen het poortje. De verbou
wing is al uitgevoerd voor het beleg van
1572/1573, want toen stond er al een pa
triciërshuis. Het poortje is wel als „laat
middeleeuws" te omschrijven.
Zo oud is het poortje in de Witte Heren
straat, dat vroeger de toegang was tot het
Comanshofje, niet. Dit werd gelijk met het
hofje in de 17e eeuw gebouwd. Indertijd
gaven wij in deze rubriek reeds een ge-
illustreerde beschrijving van de gilde-
kamer die nabij het hofje stond en ook ge
sticht was door het Koopmans of Comans-
gilde. Boven de poort is een steen geplaatst
die een afbeelding laat zien van Sint Ni-
colaas, de patroon van het gilde.
Het poortje is een der aardigste over
blijfsels van bouwwerken uit de 17e eeuw.
C. J. VAN T.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
mr. J. Algera, heeft in het Waaggebouw te
Amsterdam een tentoonstelling geopend,
die de Nederlandse Vereniging van Foto
journalisten heeft ingericht. Met honderd-
vijftig foto's tonen de persfotografen hoe
zij de ramp hebben gezien. De bruto-op-
brengst der tentoonstelling is bestemd voor
het Nationaal Rampenfonds.
De tentoonstelling blijft tot en met 29
Maart in de hoofdstad. Gedurende April,
Mei en Juni reist zij door het gehele land.
Voorstel van het Prins
Bernhardfonds
Het hoofdbestuur van het Prins Bern
hardfonds heeft een brief gericht tot
de minister van Financiën, waarin het deze
bewindsman verzoekt in overweging te
nemen de opbrengsten van de Staatsloterij
ten behoeve van de particuliere culturele
en sociale arbeid te doen aanwenden.
Het beheer en de besteding dier gelden
zouden - aldus het schrijven - zo nodig op
bepaalde voorwaarden, kunnen worden
overgelaten aan de beide representatieve,
niet executieve, zuivere financiële instel
lingen op het culturele en het sociale ter
rein met hun regionale vertakkingen, te
weten: het Prins Bernhardfonds (met zijn
elf provinciale en drie groot-stedelijke,
autonome afdelingen, de Anjerfondsen)
voor de culturele sector en het Koningin
Julianafonds (en zijn regionale contacten)
voor de sociale sector.
Het Prins Bernhardfonds heeft bij zijn
schrijven een becijfering gevoegd. Het con
cludeert dat de wettelijk toegestane maxi
maal vier loterijen van vier series een netto
winst opleveren van 1.978.940,
Het stelt verder voor met 4 procent om
zetbelasting en met een luttel bedrag voor
administratiekosten de prijs van een twin
tigste lot te brengen op 4,plus 0,16
plus 0,09 4,25.
De totale netto winst zou daardoor stij
gen tot 2.583.740,—.
Mocht de minister op de idee van het
Prins Bernhardfonds ingaan, dan zou de
overheid een verlies aanvaarden van
1.978.940,Doch zij krijgt eventueel uit
de gesuggereerde omzetbelastingheffing
daarentegen een extra belastingbedrag van
1.075.200,Laat men bovendien Jiet
batige „administratiesaldo" 0,09 per
twintigje) aan de „ondernemer" van de
Staatsloterij toevallen, dan wordt het verlies
voor de overheid tenslotte slechts 571.200.
Het voordeel voor de vrije sociale en
culturele arbeid 2.583.740,(of bij
niet aanvaarding van verhoging van de
prijs der loten 2.251.200,is dusb e-
langrijk groter dan het verlies voor de
overheid, zo concludeert het Prins Bern
hardfonds.
ADVERTENTIE
UW MATRASSEN bijgevuld of vernieuwd.
MAAKLOON 1 pers. 12.50. 2 pers. 15.-
HAARLEMS MATRASSENHUIS
H. DE GRAAF F
Gr. Houtstraat 103 Tel. 11485 - Haarlem
Vroeger gaf dit poortje in de Witte Heren
straat toegang tot het hofje en de gilde-
kamer van het Comans-gilde.
De kans is groot, dat de voorgenomen
televisie-uitzending hedenavond van
„Beurzen open, dijken dicht" niet zal door
gaan. Er is namelijk een conflict gerezen
tussen het Metropole-orkest en de Neder
landse Televisie Stichting over de betaling
van honoraria. Dit orkest, dat in vaste
dienst aan de Nederlandse Radio Unie
verbonden is, zal Zaterdagavond in Tivoli
te Utrecht aan het programma medewer
ken onder leiding van de Engelse dirigent
Geraldo. Voor de televisie-uitzending ech
ter eist het orkest extra-betaling. Het
standpunt van de N.T.S. is echter dat, in
dien een toch reeds voorgenomen radio
uitzending door de televisie wordt uitge
zonden, geen extra gage behoeft te worden
uitgekeerd. De orkestleden daarentegen
huldigen de mening, dat voor een televisie
uitzending meer vereist is dan voor het
gewone radiowerk en vragen dientengevol
ge ook extra honorarium. In dit geval zal
het Metropole-orkest de extra-gage in het
Rampenfonds storten. Zelfs is men genegen
met een symbolisch bedrag genoegen te
nemen, waardoor de televisie erkent, dat
voor een dergelijk optreden aan de artisten
een extra gage toekomt.
Het bestuur van de Nederlandse Tele
visie Stichting heeft gisteren de musici la
ten weten, dat het geen extra honorering
verleent als het programma ook over de
televisie wordt uitgezonden. De musici zijn
nu voornemens niet voor de televisie op te
treden.
ER HEEFT ZICH in de loop der jaren in de waardering voor Tolstoj een opvallende
en kenmerkende kentering voltrokken Was het omstreeks de eeuwwisseling
de „hervormer" Tolstoj die ten koste van de schrijver vurig bewonderd en nagevolgd
(en niet minder fel bestreden) werd; was het in die jaren van rijk-geschakeerd
idealisme, van rein-leven-beweging, vegetarisme, geheelonthouding en sociaal
anarchisme, van zijn litteraire werken voornamelijk de Kreutzer Sonate, die de ge
moederen zowel uit sensatie als „principieel" in beroering bracht.nu, een halve
eeuw later, is de profeet van Jasnaja Poljana zo goed als vergeten: ook in Nederland
werd Tolstoj allereerst de kunstenaar, uit wiens episch genie „Oorlog en Vrede" is
voortgekomen, dat machtig brok verhalende natuur, dat, als een berg uit de Russische
aarde opgerezen alles overschaduwt wat Tolstoj vóórdien en nadien schreef.
Wie had gelijk: de tijdgenoot of het na
geslacht? Deed zowel de eerste als het
laatste er recht aan. deed men hém recht,
door het één van het ander te scheiden,
de „prediker" van de schrijver? Jaren na
zijn zogenaamde bekering schreef hij
kunstwerken van het zuiverste gehalte,
„De dood van Iwan Iljitsj" bijvoorbeeld en
„Heer en knecht", ook al had de profeet
in hem de kunst gevloekt als „leugen, be
drog en schadelijk voor de mensen". En
jaren vóórdien verschenen er vertellingen
van zijn hand, die men ronduit meesterlijk
kan noemen en waarin Tolstoj niette
min „profetisch" was, profetisch in de zin
van predikend, van bekérend. En bekérend
dan weer in de betekenis van: worstelend
met zijn krampachtige wil tot vergeeste
lijking tegen zijn diep-gewortelde oer-
instincten.
Geest en natuur
Als hij, 23 jaar oud officier dan, die
de driften van zijn „berennatuur" zeker
niet beteugeld had terugziet op de „ge
lukkige, zalige kinderjaren, die nooit weer
keren", als hij zijn eersteling „Kinder
jaren" schrijft en twee jaar later deze
herinneringen in „Jongensjaren" vervolgt,
is er diep in zijn geweten een angel nage
bleven, een kwellend schuldbesef, waarvan
de oorsprong al in die jeugdjaren ligt, diep
in de kinderziel dus, die hij waarachtiger
peilde dan welke „psychologie" na hem
peilen kón, alleen door zijn wonderlijk ver
mogen zich te vereenzelvigen met wat van
nature gegeven is, hetzij plant, dier of
mens. Hij was natuur en niets natuurlijks
was hem vreemd; maar als mens was hij
geest, en de geast was zich bewust van
zijn, van 's mensen zedelijke verantwoor
delijkheid. Vandaar ziin levenslange twee
spalt tweespalt tussen geest en natuur,
waarvan de één het verraad aan de ander
betekende. Zelfstrijd, zelfkwelling was zijn
wezen.
Is „Kinderjaren" nog vol jubel om de
heerlijkheid van het aardse schoon: de on
gereptheid van het gras „de geur van
alsem, hooi en paardezweet," vol onbevan
gen „natuurlijkheid," in „Jongensjaren"
voor het eerst in het Nederlands ver-
schenèn in de loflijke vertaling van Aleida
G. Schot***) kan die zinnelijke be
koring van de natuur nog maar in enkele
hoofdstukken nageuren, in de eerste drie,
waarin de tocht van Nikoljenka naar Mos
kou wordt beschreven. De stad is nog niet
bereikt of er valt een zware slagschaduw.
Het afscheid van het landschap van Nikol-
jenka's jeugd, van het landgoed Petrofs-
koje, is het einde van die argeloze blijd
schap. Nog ééns kan het kind, gestreeld
door zoveel welriekendheid, door „de geur
van het bos na het voorjaarsonweer, de
geur van berken, violen, rottende blaren,
morieljes en vogelkers," verrukt uitroepen:
„Ruik eens, wat heerlijk!" en de kinder
jaren zijn voorbij. Nooit zal Tolstoj het
vergeten, nooit zal hij ophouden zo te
„ruiken" met zijn platte Tartarenneus, zal
de asceet de natuur in zich doden. Zondig
en wanhopig staat Nikoljenka minutenlang
met zware woordenboeken in zijn uitge
strekte handen „om zich te wennen aan de
kwellingen des levens." dezelfde Nikol
jenka, die er een ogenblik later van over
tuigd is, dat „een mens alleen gelukkig kan
zijn wanneer hij geniet van het heden."
Dat is de Tolstoj der latere jaren: die van
„Oorlog en Vrede" èn de „Kreutzersonate",
van „Anna Karénina" èn „Opstanding", van
de schrijver en de strijder met God.
En ook dit is in „Jongensjaren" de latere
Tolstoj: de jongeling die een vriendschap
sluit op de voorwaarde van wederzijdse
volstrekte oprechtheid; oprechtheid, omdat
Tolstoj „oprechte lieden" wantrouwde,
met zijn kleine, scherpe, grijze ogen stekend
doorzag en dan lachte met zegt Gorki
het „listige lachje" van een wezen dat
meer dan de mensen weet van de natuur
drift en tegelijkertijd meer van het boven
natuurlijke.
„Ik voel me te goed"
Nikoljenka lijdt. Hij lijdt onder zijn
angst, zijn anders-zijn, de drang van zijn
hart en de ontoereikendheid van zijn ver
stand, om het verraad van de liefde en de
onherroepelijkheid van de dood. En de
„latere Tolstoj"? Het is Gorki geweest die
van hem vertelde, hoe hij er zich over be
klaagde gezond te zijn. „Ik voel me te
goed," zegt de profeet van Jasnaja Poljana
en hij voegt er aan toe: „kon ik maar eens
lijden". Dat was misschien zijn grootste
lijden: dat hij, die het martelaarschap zo
vurig begeerde, tè natuurlijk, tè machtig-
DE jonge dichter Jan Walravens, redacteur van de gecombineerde uitgave van de
tijdschriften ,,Tijd en Mens" en Podium, tevens letterkundig kroniekschrijver
van het dagblad Het Laatste Nieuws, is een hartgrondig voorstander van litteraire
verbroedering en van mening dat vooral België kan profiteren van de samenwerking
met Nederland, dat op het gebied van de verspreiding van het boek veel meer ervaring
heeft. De eigenaardige en nog steeds voortdurende toestand, dat zovele Vlaamse
auteurs hun boeken in Holland publiceren, dateert al uit de eerste jaren van het
vernieuwing en verheffing brengende tijdschrift Van Nu en Straks, waarvan het
streven naar het bereiken of benaderen van een Europees niveau vooral ten Noorden
van de Moerdijk waardering vond. Vermeylen en Streuvels, later ook Elsschot,
Roelants en Walschap gaven het voorbeeld, al was het alleen maar omdat hun werken
in de Nederlandse pers grondiger en in ruimere mate werden (en worden) besproken
dan in de op cultureel terrein bijzonder weinig ondernemende dagbladen in hun
vaderland. Tot voor kort echter werden Vlaamse uitgaven nogal sceptisch begroet
onder het motto: „Uit België, wat kan dat zijn?" In deze laatdunkende houding moge
dan verandering zijn gekomen, dit heeft voorlopig weinig invloed gehad op het
gesignaleerde verschijnsel.
HIERVOOR zijn twee redenen aan te
wijzen: in Nederland is de critiek
sterker en de verspreiding beter. Boven
dien zijn over het algemeen in Nederland
de honoraria van de schrijvers hoger. Wal
ravens gaf mij van dit alles een paar spre
kende voorbeelden. Albert van Hoogen-
beemt, die met „De stille man" de drie
jaarlijkse prijs voor letterkunde won, be
gon in zijn eigen land pas bekend te wor
den nadat een Nederlandse uitgever zijn
derde roman op de markt had gebracht.
De twee voorgaande, in België verschenen,
hadden ondanks deze bekroning nauwe
lijks de aandacht getrokken.
„De Metsiers" van Hugo Claus kreeg
verleden jaar de qua betekenis met de
Franse Prix Goncourt gelijk te stellen
Krijnprijs, doch zijn Vlaamse uitgever be
taalde hem voor de eerste duizend exem
plaren geen franc auteursrecht. Een Ne
derlandse firma echter kwam onmiddel
lijk daarna met het aanbod zijn tweede
roman dat is „De Hondsdagen" gewor
den te publiceren en keerde hem een
voorschot uit, nog voor er een letter van
geschreven was. Op een paar uitzonde
ringen na moet men dan ook zeggen dat de
Vlaamse uitgevers zich de kans hebben
laten ontgaan hun auteurs te behouden.
EEN van die uitzonderingen is mevrouw
A. Manteau, de vroegere Franse gou
vernante voor de kinderen van Jan Gres-
hoff, die zo voortreffelijk Nederlands
spreekt alsof zij in Utrecht geboren was.
Zij heeft wel degelijk vertrouwen in de
ondernemingslust en de mogelijkheden van
de Vlaamse boekhandel. Terecht merkte
zij op, toen ik haar om haar visie vroeg,
dat men niet zómaar een organisatie uit
de grond kan stampen. De Vereniging ter
bevordering van het Vlaamse Boekwezen,
te vergelijken met die met-de-lange-naam
in Nederland, werd pas in 1932 opgericht.
De oorlog en de daarop volgende periode
van strijd en onzekerheid haalden een
lelijke streep door de rekening, zodat men
eigenlijk pas een jaar of negen aan de gang
is om het bedrijf in goede banen te leiden.
Overigens heeft België één groot voordeel
boven Nederland: er heerst minder concur
rentie en het publiek is veel vlotter met
geld besteden.
Talrijke Nederlandse uitgevers hebben
vertegenwoordigers in België, maar me
vrouw Manteau is de eerste die na de
gehouden conferenties de basis der
wederkerigheid heeft ingevoerd door mid
del van een contract met mevrouw Alice
van Eugen, directrice van de firma
Querido te Amsterdam, om over en weer
elkanders fonds te verkopen, onder het
devies: „Mannen kletsen, vrouwen doen
liever!" Een moeilijkheid bij de ruilhandel
is de voorkeur van de Belgische koper,
ontstaan onder invloed van de Franse ge
woonte, voor het gebrocheerde of inge
naaide boek, maar ook dat begint zich te
wijzigen. Zeker zo belangrijk als de uit
wisseling van boeken acht zij intussen da
uitwisseling van personeel. Veel animo be
staat daar in Nederland niet voor, doch
er zijn plannen met kans van slagen in
voorbereiding.
Ook de heer M. de Meyer, directeur van
de Standaard Boekhandel in Antwerpen
begon met te herinneren aan het onbehol
pen en onbemiddelde begin in een tijd, dat
het Frans nog volledig de toon aangaf. In
tussen hebben de Belgische drukkers, die
nog altijd iets duurder dan de Nederlandse
zijn, een bijna gelijkwaardig technisch
kunnen bereikt. De stelregel van vroeger:
Het is Vlaams, dus we mogen er een loopje
mee nemen gaat zeker niet meer op.
Mijn zegsman deed een voorstel dat zeker
de moeite van het overwegen waard is:
laten we het volgend jaar niet meer af
zonderlijk de vijftig bestverzorgde Neder
landse en vijftig dito Belgische aanwijzen,
doch deze bekroningen combineren. Nu is
het namelijk zo dat de Belgische prijzen
altijd mede een groot aantal Franstalige
uitgaven gelden, terwijl toch de Vlaamse
en Nederlandse boeken tot hetzelfde taal
gebied behoren.
ER zijn veel klachten over de geringe
afzetmogelijkheden, maar men mag
niet vergeten, dat het meest koopkrachtige
publiek in België nog altijd Frans is inge
steld. Van de achthonderd boekhandels
kopen er ruim tweehonderd effectief, maar
in Nederland is dit laatste aantal zeker
vier keer zo groot. Daar heerst echter nog
een duidelijk vooroordeel tegen het in het
Vlaanderen uitgegeven boek, zelfs als dit
van een Nederlandse schrijver is. Een an
dere moeilijkheid, die de uitwisseling be-
lëmmert, is de overladenheid van de boek
handel, die er werkelijk geen behoefte aan
heeft nog grotere voorraden aan te leggen.
Een vermeldenswaardig feit is voorts, dat
er in België zo weinig prullaria verschijnt.
Natuurlijk heeft men goede en minder
goede schrijvers, maar derde-rangslittera
tuur wordt er niet uitgegeven.
Ook het aantal vertalingen is buiten
gewoon gering, al moet men in dit opzicht
zo langzamerhand aan de mode gaan mee
doen omdat vooral van Amerikaanse sen
satieromans talrijke goedkope edities in
het Frans verschijnen. Maar wie de Bel
gische beurs bezoekt, zal zeker niet uit
roepen, zoals die Antwerpenaar in Hol
land deed: „Men ziet hier woestijnen van
bedrukt papier, maar geen enkel boek!"
Wat de Belgische boekhandel voorna
melijk nodig heeft is: meer kennis van
zaken en meer ervaring. Dan zal het niet
meer voorkomen, dat Raymond Brulez zijn
bezoeker moet vertellen dat hij zeker weet
dat er van zijn lievelingsroman „Shéhéra-
zade" (uit 1938 of daaromtrent) nog enkele
honderden exemplaren onverkocht bleven,
maar dat niemand weet waar ze te vinden
zijn.... En zomin als de goede Vlaamse
uitgaven in Nederland in de étalages lig
gen, zomin vindt men de moderne Neder
landse litteratuur in Vlaanderen voor het
grijpen. Walravens vertelde mij, dat hij
de werken van W. F. Hermans of Simon
van het Reve om een paar voorbeelden
te noemen pas na een jaar in handen
had weten te krijgen, toen hij ze wilde
aanschaffen om ze een vriend ten ge
schenke te geven.
Over het geheel wordt trouwens de Ne
derlandse litteratuur niet zo royaal ver
kocht als men misschien denken zou. Maar
dat is voornamelijk gevolg van een te
kort, waaronder ook de Belgische te lijden
heeft: een tekort aan ruimte in de kranten
en aan weekbladen (die heeft Vlaanderen
practisch in het geheel niet) waardoor
het goede boek in de brede lagen van de
bevolking nog te weinig bekend is en het
nieuwe te langzaam doordringt.
DAVID KONING
Garry Cooper heeft de „Oscar" gekre
gen voor zijn rol in de film „High Noon".
De „Oscar" is een verguld beeldje, dat
sinds 25 jaar ieder jaar aan de speler van
de 'beste rol in de Amerikaanse film wordt
uitgereikt.
„The greatest show on earth" van Cecil
de Mille werd de beste film genoemd.
Gloria Grahame en Anthony Quinn wer
den de beste spelers van bijrollen genoemd
in de film „Viva Zapata".
„The sound barrier", een Britse film,
had volgens het oordeel de beste geluids
weergave.
Vrijdagmiddag is de zesde Huishoudbeurs, die in het RAI-gebouw te Amsterdam
wordt gehouden, geopend. Na de opening maakte de echtgenote van de burgemeester
van Amsterdam, mevrouw d'Ailly, een rondgang langs de verschillende stands.
Bij de Surinaamse stajid werd zij onthaald op een schijfje grape-fruit, dat haar werd
aangeboden door Surinaamse vrouwen in klederdracht.
natuurlijk was om te kunnen lijden.
Naijverig is Nikoljenka. En als weer
Gorki, een mensenleeftijd later haast,
Tolstoj op een stenen bank onder de
cypressen ziet „uitgedroogd, klein, grijs
en toch gelijkend op de Jehovah-Sebaoth",
de Heer der heerscharen, vermaakt de oude
zich ermee, de naijverigste aller vogels, een
vink, na te fluiten. En die kleine uitge
droogde grijsaard mompelt: „Zijn hele
leven een lied en nóg naijverig! De mens
heeft honderd liederen in zijn ziel en men
veroordeelt hem om zijn naijver." Pein
zend vervolgt hij: „Is dat rechtvaardig?"
En iets later: „misschien komt die naijver
wel voort uit angst om de ziel te ver
nederen, uit vrees te worden vernederd en
belachelijk gemaakt."
Deze regels had de 25-jarige Tolstoj
kunnen schrijven in „Jongensjaren", in dit
jeugdwerk, waarin zich de mens-Tolstoj
onthult, die „van relikwie tot relikwie" zou
gaan, „vreemd aan alles en allen."
C. J. E. DINAUX
Een uitgebreid overzicht daaromtrent
biedt: Dr. RudOli Jans: „Tolstoj in Nederland"
Uitgeverij Paul Brand N.V. te Bussum).
L. Toistoj„Kinderjaren" (Uitgeverij
Foreholte, Voorhout), besproken in de „Litte
raire Kanttekeningen" van 30 Juni 1951.
L. Tolstoj: „Jongensjaren" (idem), .ver
taald door Aleida G. Schot.
V. S. P r i t c h e 11, Books in
General - Chatto and Windus,
London.
„Books in General" staat iedere week
als kop boven het eerste artikel in de boe
kenrubriek van The New Statesman and
Nation. V. S. Pritchett schrijft als regel
om de andere week een artikel van tegen
de 3000 woorden en hij is misschien wel de
beste van de Engelse litteraire critici als
geregelde boekbespreker (Cyril Connolly
is, op een andere manier, een betere cri
ticus; maar zijn wekelijkse bijdrage aan
de Sunday Times lijdt onder de ruimte
beperking en de te grote verscheidenheid
van onderwerpen, die hij te behandelen
krijgt).
Een verzameling van deze artikelen van
Pritchett is dan ook welkom, temeer, om
dat hij de indruk geeft plezier te hebben
in het boekbespreken, tenminste in het
aanwijzen van de karakteristieken, indi
viduele en algemene, die hij in zijn on
derwerpen vindt. Bij de meeste van zijn
collega's is dat niet te bespeuren; die zou
den zich wel anders met de litteratuur
amuseren als zij een verantwoordelijk be
legd fortuintje ter beschikking hadden.
Of Pritchett's bevoorrechte positie een ge
volg of een oorzaak is hoeft hier niet te
worden uitgemaakt, maar zij is er: bij een
zo groot ensemble boekbesprekers als dat
van de New Statesman kan hij zich ver
oorloven zijn aandacht alleen te geven
aan het soort litteratuur waar hij in thuis
is: romans, orthodoxe en verkapte, en die
nog pas als ze een verleden hebben; zodat
de meerderheid van de romans die hij be
spreekt 19e eeuwse zijn, herdrukt of pas
vertaald, met hier en daar een uitloper
naar de 18e of 20e eeuw. De laatste voor
keur lijkt overigens in deze bundel abso-
luter dan zij in de New Statesman blijkt:
daar behandelt hij ook wel pas verschenen
boeken. Hier zijn het merendeels klassie
ken: Engelsen (Swift, Smollett, Sterne,
Carlyle, Dickens, James en anderen),
Fransen (Stendhal, Zola, Maupassant;
verder ook Gide), een stuk of wat Russen,
Italianen en Amerikanen; en tenslotte is
er een lang stuk over Koestier, het enige
dat in een ander blad heeft gestaan, name
lijk in Connolly's voormalige Horizon.
Op dat terrein is hij dan ook volledig be
voegd, zowel wat zijn belezenheid aan
gaat als door zijn critische middelen. Hij
bespreekt zelden een schrijver waarvan
hij niet het hele oeuvre lijkt te kennen;
en critische middelen heeft hij haast te
veel, zodat een bespreking soms de indruk
geeft van een serie mogelijke benade
ringen van het boek of de schrijver, die
nog doortastender ondernomen zouden
worden wanneer niet toch weer de ruimte
beperkt was en het resultaat bovendien al
leesbaar genoeg zoals het was. Of dit wer
kelijk de enige twee redenen zijn kan men
vervolgens weer betwijfelen: de langere
bespreking, over Koestier is niet veel meer
dan een reeks kortere, aaneengeregen.
Pritchett theoretiseert weinig; hij schrijft
voortdurend dicht bij zijn onderwerp. Geen
uitvoerige excursies achter vragen aan,
die zijn onderwerpen hem doen stellen: hij
formuleert ze misschien even, maar is dan
alweer met een nieuw punt bezig. Het zou
ook geen zin hebben verder door te
dringen: Pritchett wil de schrijver laten
zien. en zijn figuren. Met de laatste aan
duiding is een beperking bedoeld, want
verhalen krijgen voor hem hun betekenis
pas door de figuren die er in optreden.
Het zijn schrijvers en romanfiguren die
hem interesseren, meer dan mensen en
romans, en het gelukkigst is hij wel in zijn
beoordeling wanneer de twee samenval
len: in het Franse reisverhaal van Smol
lett, in het Londense journaal van Boswell,
in de brieven van Swift aan Stella.
Het gaat altijd om menselijke eigen
schappen en karaktertrekken, die Pritchett
ontleedt met beweeglijk psychologisch be
grip en met verstand van onpersoonlijke
invloeden: van tijd en van nationaliteit -
vooral het typisch-Engelse beijvert hij
zich voortdurend te onderscheiden. Er
ontstaat tenslotte meer een beeld dan een
beoordeling; het streven naar objectivi
teit overheerst, en wat in het beeld aan
oordeel steekt is ook zelden sterk persoon
lijk bedoeld. In het algemeen is de oorde
lende persoon „wij", de lezer die door
Pritchett wordt vertegenwoordigd.
Soms is het niet makkelijk hem te vol
gen. Het hangt er deels van af of men het
boek kent waar hij het over heeft, want
omdat hij nooit de schijn wekt de schrij
vers en hun figuren vollediger te zien dan
zij zich voordoen, krijgt men ook alleen
aspecten van hen te zien, waartussen het
verband niet dadelijk herkenbaar is.
Daaraan dankt hij ook de reputatie van
criticus, die zijn lezers prikkelt om de boe
ken die hij behandelt te gaan lezen; een
soort criticus dat zich onderscheidt van
hen die de lezer de indruk geven dat zij
uit de critiek alles al weten, en hen die
hun lezers tot de overtuiging brengen dat
zij met deze onderwerpen liever niets te
maken hebben.
Maar zelfs zonder dat men zich de illu
sie maakt ooit al de boeken te zullen le
zen, die Pritchett behandelt, valt er over
vloedig te genieten van zijn inzichten en
opmerkingen, zoals die over de opvoering
van Boswell's reputatie boven het niveau
van alleen-maar-biograaf-van-Dr-John
son: „Hij is van de klit op de jaspanden
van de Doctor veranderd in een oorspron
kelijke bloesem uit de psychologische
broeikas". Pritchett's methode, die meer
determineren vergt dan het uitspreken van
vonnissen, en van aard in eerste instantie
objectief is, krijgt in zijn eigen gebruik
een onmiskenbaar en onnavolgbaar Prit-
chettiaans karakter. S. M.
U kunt het Uzelf gemakkelijk maken
door het abonnementsgeld voor het
volgende kwartaal te voldoen op onze
postgirorekening no. 273107 ten name
van Haarlems Dagblad, U bespaart
daarmee incassokosten en vermijdt
geloop aan de deur.
Het te gireren bedrag is f6.10, post-
abonnés f 6.60.
U kunt het ons gemakkelijk maken
door Uw giro-opdracht te verzenden
vóór het eind van de maand. Wij be
hoeven dan geen kwitanties uit te
zenden.
Voor automatische girobetalingen
(het allergemakkelijkste) zijn formu
lieren op aanvraag gaarne ter be
schikking.
DE ADMINISTRATIE.