Nog enkele mooie oude poortjes Waarom zoveel Vlaamse schrijvers in Nederland publiceren Jongensjaren" van Tolstoj voortreffelijk vertaald Jeugdervaring en meesterschap In 1 dag retour Romans als gezelschap ZATERDAG 21 MAART 1955 HAARLEMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT 3 Schoonheid in Haarlem en omgeving Tentoonstelling van rampfoto's De bestemming van de opbrengst der Staatsloterij Kadio-orkest wil extra betaling voor TV-uitzending 99 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Problemen der culturele uitwisseling Niet afzonderlijk prijzen geven Wat vrouwen deden Veel vooroordeel Garry Cooper krijgt de „Oscar" Engelse Litteratuur Betaling abonnementsgeld per giro Menige Haarlemmer, die zijn stad toch goed kent, zal vreemd opkijken als hij hoort spreken over een heel oude poort in de Ko ningstraat en nog wel tussen de Stoofsteeg ?n de Jacobijnestraat, een stuk waar slechts enkele gebouwen staan. Blijkbaar heeft hij als hij daar liep „de ogen in de zak gehad". Maar tot zijn excuus is aan te voe ren dat het moderne goed bij het oude is aangepast, zodat het er zeker niet uit springt. Het poortje is tot ingang gemaakt van de R.K. meisjesschool. Daar stond vroeger het huis van Simon van Sanen. Voor mij ligt een tekening uit de Haarlemse Atlas, de bekende verzame ling afbeeldingen van onze omgeving die in het bezit is van ons Gemeente-archief. Deze is gemaakt in de 17e eeuw. Wij zien een stemmig patri ciërshuis. Het poortje, opgenomen in een laag bijgebouw, vorm de ook toen de ingang. Aan dit poortje is in 1872, toen het huis tot school verbouwd werd, niets veranderd. Wel is het bijge bouw toen hoger op getrokken, wat de stijlvolle omlijsting niet ten goede gekomen is. Het huis van Simon van Sanen heeft evenwel een geschiedenis die veel verder terug gaat dan tot de 17e eeuw. We lezen daarover in de geschiedenis boeken: Bij het huis was een versterkte poort. Daaraan dankte Simon van Sanen het behoud van zijn leven tijdens de on lusten in 1372 toen de Hoekse en Kabel jauwse twisten op een hoogtepunt waren gekomen. Simon van Sanen werd bij een oproer door vijanden op straat vervolgd. Hij wist zijn huis in de Koningstraat te be reiken. Dat was in verdedigbare staat ge maakt. Er was een versterkte poort. Bo vendien kon het eigenlijke huis door val deuren afgesloten worden. Toch wisten de aanvallers in het huis door te dringen, maar Simon van Sanen en de zijnen be haalden de overwinning. Na het gevecht Een laat middeleeuws poortje in de Koningstraat dat vroeger bij het huis van Simon van Sanen behoorde en nu de toegang vormt tot de R.K. school voor meisjes in de Koningstraat. werden 24 lijken van gesneuvelde vijan den door de ramen op straat geworpen. Nu is de stemming in dit huis in de Ko ningstraat heel wat vredelievender! Wie de tekening uit de 17e eeuw bekijkt, komt gemakkelijk tot de conclusie dat van het patriciërshuis van toen niet veel was dat resteerde uit dat bloedige jaar 1372. Blijkbaar alleen het poortje. De verbou wing is al uitgevoerd voor het beleg van 1572/1573, want toen stond er al een pa triciërshuis. Het poortje is wel als „laat middeleeuws" te omschrijven. Zo oud is het poortje in de Witte Heren straat, dat vroeger de toegang was tot het Comanshofje, niet. Dit werd gelijk met het hofje in de 17e eeuw gebouwd. Indertijd gaven wij in deze rubriek reeds een ge- illustreerde beschrijving van de gilde- kamer die nabij het hofje stond en ook ge sticht was door het Koopmans of Comans- gilde. Boven de poort is een steen geplaatst die een afbeelding laat zien van Sint Ni- colaas, de patroon van het gilde. Het poortje is een der aardigste over blijfsels van bouwwerken uit de 17e eeuw. C. J. VAN T. De minister van Verkeer en Waterstaat, mr. J. Algera, heeft in het Waaggebouw te Amsterdam een tentoonstelling geopend, die de Nederlandse Vereniging van Foto journalisten heeft ingericht. Met honderd- vijftig foto's tonen de persfotografen hoe zij de ramp hebben gezien. De bruto-op- brengst der tentoonstelling is bestemd voor het Nationaal Rampenfonds. De tentoonstelling blijft tot en met 29 Maart in de hoofdstad. Gedurende April, Mei en Juni reist zij door het gehele land. Voorstel van het Prins Bernhardfonds Het hoofdbestuur van het Prins Bern hardfonds heeft een brief gericht tot de minister van Financiën, waarin het deze bewindsman verzoekt in overweging te nemen de opbrengsten van de Staatsloterij ten behoeve van de particuliere culturele en sociale arbeid te doen aanwenden. Het beheer en de besteding dier gelden zouden - aldus het schrijven - zo nodig op bepaalde voorwaarden, kunnen worden overgelaten aan de beide representatieve, niet executieve, zuivere financiële instel lingen op het culturele en het sociale ter rein met hun regionale vertakkingen, te weten: het Prins Bernhardfonds (met zijn elf provinciale en drie groot-stedelijke, autonome afdelingen, de Anjerfondsen) voor de culturele sector en het Koningin Julianafonds (en zijn regionale contacten) voor de sociale sector. Het Prins Bernhardfonds heeft bij zijn schrijven een becijfering gevoegd. Het con cludeert dat de wettelijk toegestane maxi maal vier loterijen van vier series een netto winst opleveren van 1.978.940, Het stelt verder voor met 4 procent om zetbelasting en met een luttel bedrag voor administratiekosten de prijs van een twin tigste lot te brengen op 4,plus 0,16 plus 0,09 4,25. De totale netto winst zou daardoor stij gen tot 2.583.740,—. Mocht de minister op de idee van het Prins Bernhardfonds ingaan, dan zou de overheid een verlies aanvaarden van 1.978.940,Doch zij krijgt eventueel uit de gesuggereerde omzetbelastingheffing daarentegen een extra belastingbedrag van 1.075.200,Laat men bovendien Jiet batige „administratiesaldo" 0,09 per twintigje) aan de „ondernemer" van de Staatsloterij toevallen, dan wordt het verlies voor de overheid tenslotte slechts 571.200. Het voordeel voor de vrije sociale en culturele arbeid 2.583.740,(of bij niet aanvaarding van verhoging van de prijs der loten 2.251.200,is dusb e- langrijk groter dan het verlies voor de overheid, zo concludeert het Prins Bern hardfonds. ADVERTENTIE UW MATRASSEN bijgevuld of vernieuwd. MAAKLOON 1 pers. 12.50. 2 pers. 15.- HAARLEMS MATRASSENHUIS H. DE GRAAF F Gr. Houtstraat 103 Tel. 11485 - Haarlem Vroeger gaf dit poortje in de Witte Heren straat toegang tot het hofje en de gilde- kamer van het Comans-gilde. De kans is groot, dat de voorgenomen televisie-uitzending hedenavond van „Beurzen open, dijken dicht" niet zal door gaan. Er is namelijk een conflict gerezen tussen het Metropole-orkest en de Neder landse Televisie Stichting over de betaling van honoraria. Dit orkest, dat in vaste dienst aan de Nederlandse Radio Unie verbonden is, zal Zaterdagavond in Tivoli te Utrecht aan het programma medewer ken onder leiding van de Engelse dirigent Geraldo. Voor de televisie-uitzending ech ter eist het orkest extra-betaling. Het standpunt van de N.T.S. is echter dat, in dien een toch reeds voorgenomen radio uitzending door de televisie wordt uitge zonden, geen extra gage behoeft te worden uitgekeerd. De orkestleden daarentegen huldigen de mening, dat voor een televisie uitzending meer vereist is dan voor het gewone radiowerk en vragen dientengevol ge ook extra honorarium. In dit geval zal het Metropole-orkest de extra-gage in het Rampenfonds storten. Zelfs is men genegen met een symbolisch bedrag genoegen te nemen, waardoor de televisie erkent, dat voor een dergelijk optreden aan de artisten een extra gage toekomt. Het bestuur van de Nederlandse Tele visie Stichting heeft gisteren de musici la ten weten, dat het geen extra honorering verleent als het programma ook over de televisie wordt uitgezonden. De musici zijn nu voornemens niet voor de televisie op te treden. ER HEEFT ZICH in de loop der jaren in de waardering voor Tolstoj een opvallende en kenmerkende kentering voltrokken Was het omstreeks de eeuwwisseling de „hervormer" Tolstoj die ten koste van de schrijver vurig bewonderd en nagevolgd (en niet minder fel bestreden) werd; was het in die jaren van rijk-geschakeerd idealisme, van rein-leven-beweging, vegetarisme, geheelonthouding en sociaal anarchisme, van zijn litteraire werken voornamelijk de Kreutzer Sonate, die de ge moederen zowel uit sensatie als „principieel" in beroering bracht.nu, een halve eeuw later, is de profeet van Jasnaja Poljana zo goed als vergeten: ook in Nederland werd Tolstoj allereerst de kunstenaar, uit wiens episch genie „Oorlog en Vrede" is voortgekomen, dat machtig brok verhalende natuur, dat, als een berg uit de Russische aarde opgerezen alles overschaduwt wat Tolstoj vóórdien en nadien schreef. Wie had gelijk: de tijdgenoot of het na geslacht? Deed zowel de eerste als het laatste er recht aan. deed men hém recht, door het één van het ander te scheiden, de „prediker" van de schrijver? Jaren na zijn zogenaamde bekering schreef hij kunstwerken van het zuiverste gehalte, „De dood van Iwan Iljitsj" bijvoorbeeld en „Heer en knecht", ook al had de profeet in hem de kunst gevloekt als „leugen, be drog en schadelijk voor de mensen". En jaren vóórdien verschenen er vertellingen van zijn hand, die men ronduit meesterlijk kan noemen en waarin Tolstoj niette min „profetisch" was, profetisch in de zin van predikend, van bekérend. En bekérend dan weer in de betekenis van: worstelend met zijn krampachtige wil tot vergeeste lijking tegen zijn diep-gewortelde oer- instincten. Geest en natuur Als hij, 23 jaar oud officier dan, die de driften van zijn „berennatuur" zeker niet beteugeld had terugziet op de „ge lukkige, zalige kinderjaren, die nooit weer keren", als hij zijn eersteling „Kinder jaren" schrijft en twee jaar later deze herinneringen in „Jongensjaren" vervolgt, is er diep in zijn geweten een angel nage bleven, een kwellend schuldbesef, waarvan de oorsprong al in die jeugdjaren ligt, diep in de kinderziel dus, die hij waarachtiger peilde dan welke „psychologie" na hem peilen kón, alleen door zijn wonderlijk ver mogen zich te vereenzelvigen met wat van nature gegeven is, hetzij plant, dier of mens. Hij was natuur en niets natuurlijks was hem vreemd; maar als mens was hij geest, en de geast was zich bewust van zijn, van 's mensen zedelijke verantwoor delijkheid. Vandaar ziin levenslange twee spalt tweespalt tussen geest en natuur, waarvan de één het verraad aan de ander betekende. Zelfstrijd, zelfkwelling was zijn wezen. Is „Kinderjaren" nog vol jubel om de heerlijkheid van het aardse schoon: de on gereptheid van het gras „de geur van alsem, hooi en paardezweet," vol onbevan gen „natuurlijkheid," in „Jongensjaren" voor het eerst in het Nederlands ver- schenèn in de loflijke vertaling van Aleida G. Schot***) kan die zinnelijke be koring van de natuur nog maar in enkele hoofdstukken nageuren, in de eerste drie, waarin de tocht van Nikoljenka naar Mos kou wordt beschreven. De stad is nog niet bereikt of er valt een zware slagschaduw. Het afscheid van het landschap van Nikol- jenka's jeugd, van het landgoed Petrofs- koje, is het einde van die argeloze blijd schap. Nog ééns kan het kind, gestreeld door zoveel welriekendheid, door „de geur van het bos na het voorjaarsonweer, de geur van berken, violen, rottende blaren, morieljes en vogelkers," verrukt uitroepen: „Ruik eens, wat heerlijk!" en de kinder jaren zijn voorbij. Nooit zal Tolstoj het vergeten, nooit zal hij ophouden zo te „ruiken" met zijn platte Tartarenneus, zal de asceet de natuur in zich doden. Zondig en wanhopig staat Nikoljenka minutenlang met zware woordenboeken in zijn uitge strekte handen „om zich te wennen aan de kwellingen des levens." dezelfde Nikol jenka, die er een ogenblik later van over tuigd is, dat „een mens alleen gelukkig kan zijn wanneer hij geniet van het heden." Dat is de Tolstoj der latere jaren: die van „Oorlog en Vrede" èn de „Kreutzersonate", van „Anna Karénina" èn „Opstanding", van de schrijver en de strijder met God. En ook dit is in „Jongensjaren" de latere Tolstoj: de jongeling die een vriendschap sluit op de voorwaarde van wederzijdse volstrekte oprechtheid; oprechtheid, omdat Tolstoj „oprechte lieden" wantrouwde, met zijn kleine, scherpe, grijze ogen stekend doorzag en dan lachte met zegt Gorki het „listige lachje" van een wezen dat meer dan de mensen weet van de natuur drift en tegelijkertijd meer van het boven natuurlijke. „Ik voel me te goed" Nikoljenka lijdt. Hij lijdt onder zijn angst, zijn anders-zijn, de drang van zijn hart en de ontoereikendheid van zijn ver stand, om het verraad van de liefde en de onherroepelijkheid van de dood. En de „latere Tolstoj"? Het is Gorki geweest die van hem vertelde, hoe hij er zich over be klaagde gezond te zijn. „Ik voel me te goed," zegt de profeet van Jasnaja Poljana en hij voegt er aan toe: „kon ik maar eens lijden". Dat was misschien zijn grootste lijden: dat hij, die het martelaarschap zo vurig begeerde, tè natuurlijk, tè machtig- DE jonge dichter Jan Walravens, redacteur van de gecombineerde uitgave van de tijdschriften ,,Tijd en Mens" en Podium, tevens letterkundig kroniekschrijver van het dagblad Het Laatste Nieuws, is een hartgrondig voorstander van litteraire verbroedering en van mening dat vooral België kan profiteren van de samenwerking met Nederland, dat op het gebied van de verspreiding van het boek veel meer ervaring heeft. De eigenaardige en nog steeds voortdurende toestand, dat zovele Vlaamse auteurs hun boeken in Holland publiceren, dateert al uit de eerste jaren van het vernieuwing en verheffing brengende tijdschrift Van Nu en Straks, waarvan het streven naar het bereiken of benaderen van een Europees niveau vooral ten Noorden van de Moerdijk waardering vond. Vermeylen en Streuvels, later ook Elsschot, Roelants en Walschap gaven het voorbeeld, al was het alleen maar omdat hun werken in de Nederlandse pers grondiger en in ruimere mate werden (en worden) besproken dan in de op cultureel terrein bijzonder weinig ondernemende dagbladen in hun vaderland. Tot voor kort echter werden Vlaamse uitgaven nogal sceptisch begroet onder het motto: „Uit België, wat kan dat zijn?" In deze laatdunkende houding moge dan verandering zijn gekomen, dit heeft voorlopig weinig invloed gehad op het gesignaleerde verschijnsel. HIERVOOR zijn twee redenen aan te wijzen: in Nederland is de critiek sterker en de verspreiding beter. Boven dien zijn over het algemeen in Nederland de honoraria van de schrijvers hoger. Wal ravens gaf mij van dit alles een paar spre kende voorbeelden. Albert van Hoogen- beemt, die met „De stille man" de drie jaarlijkse prijs voor letterkunde won, be gon in zijn eigen land pas bekend te wor den nadat een Nederlandse uitgever zijn derde roman op de markt had gebracht. De twee voorgaande, in België verschenen, hadden ondanks deze bekroning nauwe lijks de aandacht getrokken. „De Metsiers" van Hugo Claus kreeg verleden jaar de qua betekenis met de Franse Prix Goncourt gelijk te stellen Krijnprijs, doch zijn Vlaamse uitgever be taalde hem voor de eerste duizend exem plaren geen franc auteursrecht. Een Ne derlandse firma echter kwam onmiddel lijk daarna met het aanbod zijn tweede roman dat is „De Hondsdagen" gewor den te publiceren en keerde hem een voorschot uit, nog voor er een letter van geschreven was. Op een paar uitzonde ringen na moet men dan ook zeggen dat de Vlaamse uitgevers zich de kans hebben laten ontgaan hun auteurs te behouden. EEN van die uitzonderingen is mevrouw A. Manteau, de vroegere Franse gou vernante voor de kinderen van Jan Gres- hoff, die zo voortreffelijk Nederlands spreekt alsof zij in Utrecht geboren was. Zij heeft wel degelijk vertrouwen in de ondernemingslust en de mogelijkheden van de Vlaamse boekhandel. Terecht merkte zij op, toen ik haar om haar visie vroeg, dat men niet zómaar een organisatie uit de grond kan stampen. De Vereniging ter bevordering van het Vlaamse Boekwezen, te vergelijken met die met-de-lange-naam in Nederland, werd pas in 1932 opgericht. De oorlog en de daarop volgende periode van strijd en onzekerheid haalden een lelijke streep door de rekening, zodat men eigenlijk pas een jaar of negen aan de gang is om het bedrijf in goede banen te leiden. Overigens heeft België één groot voordeel boven Nederland: er heerst minder concur rentie en het publiek is veel vlotter met geld besteden. Talrijke Nederlandse uitgevers hebben vertegenwoordigers in België, maar me vrouw Manteau is de eerste die na de gehouden conferenties de basis der wederkerigheid heeft ingevoerd door mid del van een contract met mevrouw Alice van Eugen, directrice van de firma Querido te Amsterdam, om over en weer elkanders fonds te verkopen, onder het devies: „Mannen kletsen, vrouwen doen liever!" Een moeilijkheid bij de ruilhandel is de voorkeur van de Belgische koper, ontstaan onder invloed van de Franse ge woonte, voor het gebrocheerde of inge naaide boek, maar ook dat begint zich te wijzigen. Zeker zo belangrijk als de uit wisseling van boeken acht zij intussen da uitwisseling van personeel. Veel animo be staat daar in Nederland niet voor, doch er zijn plannen met kans van slagen in voorbereiding. Ook de heer M. de Meyer, directeur van de Standaard Boekhandel in Antwerpen begon met te herinneren aan het onbehol pen en onbemiddelde begin in een tijd, dat het Frans nog volledig de toon aangaf. In tussen hebben de Belgische drukkers, die nog altijd iets duurder dan de Nederlandse zijn, een bijna gelijkwaardig technisch kunnen bereikt. De stelregel van vroeger: Het is Vlaams, dus we mogen er een loopje mee nemen gaat zeker niet meer op. Mijn zegsman deed een voorstel dat zeker de moeite van het overwegen waard is: laten we het volgend jaar niet meer af zonderlijk de vijftig bestverzorgde Neder landse en vijftig dito Belgische aanwijzen, doch deze bekroningen combineren. Nu is het namelijk zo dat de Belgische prijzen altijd mede een groot aantal Franstalige uitgaven gelden, terwijl toch de Vlaamse en Nederlandse boeken tot hetzelfde taal gebied behoren. ER zijn veel klachten over de geringe afzetmogelijkheden, maar men mag niet vergeten, dat het meest koopkrachtige publiek in België nog altijd Frans is inge steld. Van de achthonderd boekhandels kopen er ruim tweehonderd effectief, maar in Nederland is dit laatste aantal zeker vier keer zo groot. Daar heerst echter nog een duidelijk vooroordeel tegen het in het Vlaanderen uitgegeven boek, zelfs als dit van een Nederlandse schrijver is. Een an dere moeilijkheid, die de uitwisseling be- lëmmert, is de overladenheid van de boek handel, die er werkelijk geen behoefte aan heeft nog grotere voorraden aan te leggen. Een vermeldenswaardig feit is voorts, dat er in België zo weinig prullaria verschijnt. Natuurlijk heeft men goede en minder goede schrijvers, maar derde-rangslittera tuur wordt er niet uitgegeven. Ook het aantal vertalingen is buiten gewoon gering, al moet men in dit opzicht zo langzamerhand aan de mode gaan mee doen omdat vooral van Amerikaanse sen satieromans talrijke goedkope edities in het Frans verschijnen. Maar wie de Bel gische beurs bezoekt, zal zeker niet uit roepen, zoals die Antwerpenaar in Hol land deed: „Men ziet hier woestijnen van bedrukt papier, maar geen enkel boek!" Wat de Belgische boekhandel voorna melijk nodig heeft is: meer kennis van zaken en meer ervaring. Dan zal het niet meer voorkomen, dat Raymond Brulez zijn bezoeker moet vertellen dat hij zeker weet dat er van zijn lievelingsroman „Shéhéra- zade" (uit 1938 of daaromtrent) nog enkele honderden exemplaren onverkocht bleven, maar dat niemand weet waar ze te vinden zijn.... En zomin als de goede Vlaamse uitgaven in Nederland in de étalages lig gen, zomin vindt men de moderne Neder landse litteratuur in Vlaanderen voor het grijpen. Walravens vertelde mij, dat hij de werken van W. F. Hermans of Simon van het Reve om een paar voorbeelden te noemen pas na een jaar in handen had weten te krijgen, toen hij ze wilde aanschaffen om ze een vriend ten ge schenke te geven. Over het geheel wordt trouwens de Ne derlandse litteratuur niet zo royaal ver kocht als men misschien denken zou. Maar dat is voornamelijk gevolg van een te kort, waaronder ook de Belgische te lijden heeft: een tekort aan ruimte in de kranten en aan weekbladen (die heeft Vlaanderen practisch in het geheel niet) waardoor het goede boek in de brede lagen van de bevolking nog te weinig bekend is en het nieuwe te langzaam doordringt. DAVID KONING Garry Cooper heeft de „Oscar" gekre gen voor zijn rol in de film „High Noon". De „Oscar" is een verguld beeldje, dat sinds 25 jaar ieder jaar aan de speler van de 'beste rol in de Amerikaanse film wordt uitgereikt. „The greatest show on earth" van Cecil de Mille werd de beste film genoemd. Gloria Grahame en Anthony Quinn wer den de beste spelers van bijrollen genoemd in de film „Viva Zapata". „The sound barrier", een Britse film, had volgens het oordeel de beste geluids weergave. Vrijdagmiddag is de zesde Huishoudbeurs, die in het RAI-gebouw te Amsterdam wordt gehouden, geopend. Na de opening maakte de echtgenote van de burgemeester van Amsterdam, mevrouw d'Ailly, een rondgang langs de verschillende stands. Bij de Surinaamse stajid werd zij onthaald op een schijfje grape-fruit, dat haar werd aangeboden door Surinaamse vrouwen in klederdracht. natuurlijk was om te kunnen lijden. Naijverig is Nikoljenka. En als weer Gorki, een mensenleeftijd later haast, Tolstoj op een stenen bank onder de cypressen ziet „uitgedroogd, klein, grijs en toch gelijkend op de Jehovah-Sebaoth", de Heer der heerscharen, vermaakt de oude zich ermee, de naijverigste aller vogels, een vink, na te fluiten. En die kleine uitge droogde grijsaard mompelt: „Zijn hele leven een lied en nóg naijverig! De mens heeft honderd liederen in zijn ziel en men veroordeelt hem om zijn naijver." Pein zend vervolgt hij: „Is dat rechtvaardig?" En iets later: „misschien komt die naijver wel voort uit angst om de ziel te ver nederen, uit vrees te worden vernederd en belachelijk gemaakt." Deze regels had de 25-jarige Tolstoj kunnen schrijven in „Jongensjaren", in dit jeugdwerk, waarin zich de mens-Tolstoj onthult, die „van relikwie tot relikwie" zou gaan, „vreemd aan alles en allen." C. J. E. DINAUX Een uitgebreid overzicht daaromtrent biedt: Dr. RudOli Jans: „Tolstoj in Nederland" Uitgeverij Paul Brand N.V. te Bussum). L. Toistoj„Kinderjaren" (Uitgeverij Foreholte, Voorhout), besproken in de „Litte raire Kanttekeningen" van 30 Juni 1951. L. Tolstoj: „Jongensjaren" (idem), .ver taald door Aleida G. Schot. V. S. P r i t c h e 11, Books in General - Chatto and Windus, London. „Books in General" staat iedere week als kop boven het eerste artikel in de boe kenrubriek van The New Statesman and Nation. V. S. Pritchett schrijft als regel om de andere week een artikel van tegen de 3000 woorden en hij is misschien wel de beste van de Engelse litteraire critici als geregelde boekbespreker (Cyril Connolly is, op een andere manier, een betere cri ticus; maar zijn wekelijkse bijdrage aan de Sunday Times lijdt onder de ruimte beperking en de te grote verscheidenheid van onderwerpen, die hij te behandelen krijgt). Een verzameling van deze artikelen van Pritchett is dan ook welkom, temeer, om dat hij de indruk geeft plezier te hebben in het boekbespreken, tenminste in het aanwijzen van de karakteristieken, indi viduele en algemene, die hij in zijn on derwerpen vindt. Bij de meeste van zijn collega's is dat niet te bespeuren; die zou den zich wel anders met de litteratuur amuseren als zij een verantwoordelijk be legd fortuintje ter beschikking hadden. Of Pritchett's bevoorrechte positie een ge volg of een oorzaak is hoeft hier niet te worden uitgemaakt, maar zij is er: bij een zo groot ensemble boekbesprekers als dat van de New Statesman kan hij zich ver oorloven zijn aandacht alleen te geven aan het soort litteratuur waar hij in thuis is: romans, orthodoxe en verkapte, en die nog pas als ze een verleden hebben; zodat de meerderheid van de romans die hij be spreekt 19e eeuwse zijn, herdrukt of pas vertaald, met hier en daar een uitloper naar de 18e of 20e eeuw. De laatste voor keur lijkt overigens in deze bundel abso- luter dan zij in de New Statesman blijkt: daar behandelt hij ook wel pas verschenen boeken. Hier zijn het merendeels klassie ken: Engelsen (Swift, Smollett, Sterne, Carlyle, Dickens, James en anderen), Fransen (Stendhal, Zola, Maupassant; verder ook Gide), een stuk of wat Russen, Italianen en Amerikanen; en tenslotte is er een lang stuk over Koestier, het enige dat in een ander blad heeft gestaan, name lijk in Connolly's voormalige Horizon. Op dat terrein is hij dan ook volledig be voegd, zowel wat zijn belezenheid aan gaat als door zijn critische middelen. Hij bespreekt zelden een schrijver waarvan hij niet het hele oeuvre lijkt te kennen; en critische middelen heeft hij haast te veel, zodat een bespreking soms de indruk geeft van een serie mogelijke benade ringen van het boek of de schrijver, die nog doortastender ondernomen zouden worden wanneer niet toch weer de ruimte beperkt was en het resultaat bovendien al leesbaar genoeg zoals het was. Of dit wer kelijk de enige twee redenen zijn kan men vervolgens weer betwijfelen: de langere bespreking, over Koestier is niet veel meer dan een reeks kortere, aaneengeregen. Pritchett theoretiseert weinig; hij schrijft voortdurend dicht bij zijn onderwerp. Geen uitvoerige excursies achter vragen aan, die zijn onderwerpen hem doen stellen: hij formuleert ze misschien even, maar is dan alweer met een nieuw punt bezig. Het zou ook geen zin hebben verder door te dringen: Pritchett wil de schrijver laten zien. en zijn figuren. Met de laatste aan duiding is een beperking bedoeld, want verhalen krijgen voor hem hun betekenis pas door de figuren die er in optreden. Het zijn schrijvers en romanfiguren die hem interesseren, meer dan mensen en romans, en het gelukkigst is hij wel in zijn beoordeling wanneer de twee samenval len: in het Franse reisverhaal van Smol lett, in het Londense journaal van Boswell, in de brieven van Swift aan Stella. Het gaat altijd om menselijke eigen schappen en karaktertrekken, die Pritchett ontleedt met beweeglijk psychologisch be grip en met verstand van onpersoonlijke invloeden: van tijd en van nationaliteit - vooral het typisch-Engelse beijvert hij zich voortdurend te onderscheiden. Er ontstaat tenslotte meer een beeld dan een beoordeling; het streven naar objectivi teit overheerst, en wat in het beeld aan oordeel steekt is ook zelden sterk persoon lijk bedoeld. In het algemeen is de oorde lende persoon „wij", de lezer die door Pritchett wordt vertegenwoordigd. Soms is het niet makkelijk hem te vol gen. Het hangt er deels van af of men het boek kent waar hij het over heeft, want omdat hij nooit de schijn wekt de schrij vers en hun figuren vollediger te zien dan zij zich voordoen, krijgt men ook alleen aspecten van hen te zien, waartussen het verband niet dadelijk herkenbaar is. Daaraan dankt hij ook de reputatie van criticus, die zijn lezers prikkelt om de boe ken die hij behandelt te gaan lezen; een soort criticus dat zich onderscheidt van hen die de lezer de indruk geven dat zij uit de critiek alles al weten, en hen die hun lezers tot de overtuiging brengen dat zij met deze onderwerpen liever niets te maken hebben. Maar zelfs zonder dat men zich de illu sie maakt ooit al de boeken te zullen le zen, die Pritchett behandelt, valt er over vloedig te genieten van zijn inzichten en opmerkingen, zoals die over de opvoering van Boswell's reputatie boven het niveau van alleen-maar-biograaf-van-Dr-John son: „Hij is van de klit op de jaspanden van de Doctor veranderd in een oorspron kelijke bloesem uit de psychologische broeikas". Pritchett's methode, die meer determineren vergt dan het uitspreken van vonnissen, en van aard in eerste instantie objectief is, krijgt in zijn eigen gebruik een onmiskenbaar en onnavolgbaar Prit- chettiaans karakter. S. M. U kunt het Uzelf gemakkelijk maken door het abonnementsgeld voor het volgende kwartaal te voldoen op onze postgirorekening no. 273107 ten name van Haarlems Dagblad, U bespaart daarmee incassokosten en vermijdt geloop aan de deur. Het te gireren bedrag is f6.10, post- abonnés f 6.60. U kunt het ons gemakkelijk maken door Uw giro-opdracht te verzenden vóór het eind van de maand. Wij be hoeven dan geen kwitanties uit te zenden. Voor automatische girobetalingen (het allergemakkelijkste) zijn formu lieren op aanvraag gaarne ter be schikking. DE ADMINISTRATIE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 5