Het leven van Armande Guérin d'Estriché Gezond roken roken de weduwe van Molière Iets ouds Nog eens naar de St. Bavo Zes jongeren als novellist Stalen van Vlaamse vertelkunst ZATERDAG 18 APRIL 1953 Schoonheid in Haarlem en omgeving Nieuwe dirigent Dertigduizend onbruik bare slagzinnen Heringa Wathrich LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Residentie-Orkest speelde met succes te Parijs Begrafenis van een blijspeldichter Madame la Directrice Een getemde feeks Zij stierf in 17Of) Engelse litteratuur Wij openden nu al meer dan ander half jaar geleden deze serie artikelen met een bezoek aan de Grote Kerk. Toen wijdden wij vooral onze aandacht aan de bijgebouwen. Er is aanleiding nog eens naar deze kerk te gaan en dan voor al belangstelling te vragen voor het inté rieur van het gods huis. Niemand zal deze terugkeer vreemd vinden, want de St. Bavo is immers onze allermooiste er fenis van het voorge slacht. Daarover ra ken wij niet uitge praat en er is boven dien zeer veel te foto graferen. Maar daarbij komt de omstandigheid dat er een bijzondere aanleiding is voor dit tweede bezoek. Het is namelijk juist 75 jaar geleden dat het inté rieur weer voor een deel in de vroegere luister hersteld werd. In de 16e eeuw was de St. Bavo rijk aan voorwerpen van ker kelijke kunst. Daar over zijn veel bijzon derheden bewaard gebleven. Er waren tientallen altaren, zeldzame schilderijen, mooie beelden en ook schitterende ramen van gebrandschil derd glas. Toen de kerk 375 jaar geleden door de Protestanten in gebruik genomen werd, is veel dat te voren voor de R.K. eredienst gebruikt werd, verwijderd. Al taren werden niet meer gebruikt, beelden en schilderijen werden eveneens niet lan ger gewenst. Ook alles in het koor had zijn betekenis verloren. Voortaan zou het Woord, de kansel, dus de preek van de dominé, in het centrum van de dienst staan. In die jaren zijn helaas veel voorwerpen van grote kunstwaarde verloren gegaan. Zoals altijd bij zulke ingrijpende reorgani saties, is men ook toen verder gegaan dan volgens het oordeel van het nageslacht nodig was. Het heeft evenwel tot 1877 geduurd voor de weg terug werd ingeslagen en een deel van de oude luister van het oor spronkelijke kerkintérieur werd hersteld. In die tijd werd het meer dan noodzake lijk dat er aan de St. Bavo herstellingen werden uitgevoerd. Was toen niet kracht dadig ingegrepen dan zou het er nu slecht met het gebouw hebben uitgezien. De kerkvoogdij had voor dat herstel geen vol doende geld. Maar er werd steun gekregen van het rijk. Later ook van de provincie en cle gemeente. Gelukkig werd ingezien dat de kerk een nationaal bezit was en dat alles gedaan moest worden om haar voor het nageslacht te bewaren. Na de Hervorming was de kerk van bin nen gewit. De muurschilderingen (de fraaie en kleurige tapijt-motieven op de pilaren in het koor) werden toen ook door een laag witkalk aan het oog onttrokken. In de loop der eeuwen zijn die muur schilderingen enige keren ontdekt. O.a. nog in 1820. Maar de kerkvoogden en hun ad viseurs hechtten er geen betekenis aan. De beslissing was althans: weer onder de wit kalk! In 1860 volgde weer een ontdekking en toen ging men er anders over denken. Er werd een comité gevormd dat gelden in zamelde om de muurschilderingen, die na tuurlijk door de witkalk veel geleden hadden, te herstellen. De restauratie is uit stekend geslaagd, maar voorlopig werden de muurschilderingen door wit geverfde zinken dozen nog aan het oog onttrokken. Pas bij de restauratie in 1878 werden de dozen verwijderd. Toen zijn ook de kanunnikenbanken in het koor hersteld, evenals het koorhek. Ook werd veel van de witkalk van muren en pilaren verwijderd. Een zeer ingrijpende verandering was het aanbrengen van ra men van gebrandschilderd glas. Daarover nog iets meer in een volgend artikel. Wij raden elk aan de muurschilderingen eens nauwkeurig te bekijken. Het zijn er tientallen e:n juist die veelheid maakt het koor zo kleurrijk. Want de kleuren der imitatietapijten (die elk een oppervlakte hebben van ongeveer 3'/2 m2) zijn bijzon der mooi. Op enige afstand is het of echte Oosterse tapijten zijn opgehangen. Aange nomen wordt dat de meeste muurschilde ringen uit de 15e en 16e eeuw dateren. Toen de kerk nog voor de R.K. eredienst gebruikt werd stonden er altaren (er waren er 37!) voor de muurschilderingen, die bovendien dienden als achtergrond voor heiligen-beelden. Ook de kanunnikenbanken en het koorhek werden 75 jaar geleden weer in de oude toestand gebracht. Het thans drie jaar bestaande Brabants Orkest zal gedurende het na-seizoen onder leiding komen te staan van een gast-diri- gent: de 32-jarige Jan de Hoog uit Ooster hout, die door het ministerie van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen werd aanbevolen. Het betreft hier een serie operaconcerten. Op een op 5 Mei te Tilburg te geven gala-concert wordt de eerste uitvoering gegeven van de Olof-suite van Oscar van Hemel, geschreven in opdracht van het studentencorps. Een ander nieuw werk van Oscar van Hemel wordt op 22 Mei te 's Hertogenbosch ten doop gehouden: een Ode aan Brabant, op een tekst van Anton van- Duinkerken. In het eerste gedeelte van het volgende winterseizoen zal de sopraan Jo Vincent meewerken aan een Mahler-concert onder leiding van de vaste dirigent Hein Jordans. Dertigduizend slagzinnen ontving de A.N.W.B. op zijn prijsvraag voor een nieuwe slagzin in plaats van „Laat niet tot dank voor 't aangenaam verpoozen den eigenaar van 't bosch de schillen en de doozen". Helaas kon geen der ruim dertig duizend inzendingen worden gekozen. De A.N.W.B. heeft nu een vijftal kun stenaars uitgenodigd een affiche over het onderwerp der schillen en dozen te ont werpen. De gekozenen zijn Rein Dirksen, Frans Mettes, Han Nygh, Koen van Os en C. van Roemburgh. Deze ontwerpers mo gen kiezen uit 52 van de 30.000 ingezon den slagzinnen, maar zijn hieraan niet ge bonden. ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS TVTOVELLEN daar is tóch geen belangstelling voor: dat is één van die uitspraken, t die met het gerucht gemeen hebben dat niemand weet hoe ze in de wereld zijn gekomen. Men kent z'n Maupassant en Poe, Kipling en Hawthorne, Stevenson en Zweig. Allicht. Men is bekoord door de idylle van het oud-testamentische boek Ruth, door de fragmentarische legenden-rijkdom van het Gesta Romanorum, door de speelse pikanterieën van de Decamerone: één voor één Novellen. Maar „novellen" die worden „nu eenmaal" niet gelezen! Nog niet zo heel lang geleden gold het als een brevet van litteraire volwaardigheid om een uitgelezen fauna van Pelican- en Pen guin-, Zebra- en Albatros-books te cultiveren: legio glimmende bandjes met short stories. En dat terwijl uitgever X verklaart, boekverkoper Y beaamt en schrijver Z verzucht, dat de novelle geen geliefde lectuur is bij het Nederlandse publiek, zelfs niet nadat ze tot „kort verhaal" of toe dan maar tot „kortverhaal" werd herdoopt. En zo blijft dit stiefkind in het vaderlands gezin der letteren misdeeld, ook als het een wonderkind is. Ze hééft er iets van van een wonderkind. Met het gedicht heeft ze de beslotenheid van vorm en met het ongebonden proza de vlottende verteltrant gemeen. Ze is een eenheid in het beknopste bestek dat het proza toelaat een litte rair kristal van gedachte en stemming. In tegenstelling tot de roman en afgezien van haar lengte) heeft ze geen „verloop": ze verduurzaamt een moment, een situatie, een zielsgesteldheid en vergt bijaldien de uiterste zelfbeperking en creatieve con centratie. Veeleisende voorwaarden inderdaad, die de volwaardige novelle tot de zeldzaamheden doen behoren. wier sterven zo verschrikkelijk zeer deed in het hart van een broer, dat Louis-Paul Boon het verdriet in de woorden beet tot een onvergetelijk stuk kunst. Hem wens ik u tot vrind. C. J. E. DINAXJX. De oude muurschilderingen werden in 1878 dus nu juist 75 jaar geleden, nadat er eerst de witkalk, die er in de Hervorming op gesmeerd werd, verwijderd was, ook ontdaan van de witte zinken dozen, die er tegen waren gehangen om ze nog aan het gezicht te onttrekken. Van toen af brachten de imitatie Oosterse tapijten weer kleur en leven in het kerkinterieur. Maar ze zijn er, niet alleen in wat men van ver haalt, maar ook binnen de gren zen van ons taalgebied. Binnendijk stelde er nog niet lang geleden een bloemlezing van voortreffelijke proeven uit samen on der de titel „Meesters der Nederlandse vertelkunst" En Vlaanderen? Al geldt, ook na zijn dood, Toussaint van Boelaere nog altijd als ..een", voor velen als „de" meester van de Vlaamse vertelkunst, er zijn jongeren die, met minder gracieus gebaar weliswaar en met soberder middelen, de auteur van „Landelijk Minnespel" op z'n minst even aren. Piet van Aken onder anderen, die met een juweel van een strak-gecompo- neerd „kortverhaal" de bundel „Zes Vlaamse Novellen" opent: een fel-ge- kerfde houtsnede gelijk. Van Aken mag nu wel in de kring van „aan literair asthma lijdende schrijvers" één van zijn aphoris- tische voetzoekers hebben gegooid met de bewering, dat „het schrijven van een ro man niet meer talent vergt dan het schrij ven van een verhaal, maar ontzettend méér wilskracht", de zelftucht, die hem, vul kanisch auteur, in staat stelde een verhaal als dit, als „Zondaars en Sterren" te schrijven, is creatief van een niet geringer allooi. Vermomde wonderkinderen Aan wonderkinderen is deze bundel overigens niet rijk, of het moest zijn in vermomde gedaante. Pliet van Lishout al thans miste met zijn verhaal „De ijskast" de kans om te demonstreren, dat de reali teit gruwzamer en griezeliger waar kan zijn dan de fantasie aannemelijk kan ma ken en bracht het zodoende niet verder dan een te opzettelijk geconstrueerd „ge val". „More brains", riep Vermeylen. Maar men kan er ook te veel van hebben. Hugo Claus benadert de beslotenheid van het verhaal wel veel dichter, maar de span kracht kenmerk van zijn nog jeugdig werk blijft stukken beneden de be klemmende suggestie van zijn roman „De .Metsiers". En Johan Daisne? Had er uit het rijk gevarieerde novellistische werk van een zo virtuoos auteur niet een meer representatieve keuze gedaan kunnen wor den? Daisne heeft met zijn zeer persoonlijk „magisch realisme" nu wel niet zijn enige troef uitgespeeld, maar zijn ambitie om met de meest uiteenlopende stijl- en uit drukkingsmiddelen steeds nieuwe proeven van zijn onmiskenbaar kunnen af te leg gen, heeft hem nog al eens parten gespeeld. Het anecdotische van zijn bijdrage „Kat ten en honden sterven als kinderen" niet zonder bittere nasmaak ligt Daisne niet en is Daisne niet, niet de Daisne ten minste die ik in novellen als „De man die zijn haar kort liet knippen" ontmoette en in „Het eiland in de Stille Zuidzee" zo on miskenbaar weerzag niet de Daisne bij wie ik het houd en van wie ik houd. Lampo en Boon Lam po bleef zichzelf: de „ruiter op de wolken", met de nevel van zijn aardse passie opstijgend tot de klaarte van zijn verering. Waar zijn proza verijlt tot „at mosfeer", waar een gedroomde werkelijk heid en een verwerkelijkte droom in de onachterhaalbaarheid van één enkel ge luksmoment doorzichtig gaan vervloeien, daar raakt Lampo men leze zijn roman „Helene Defraye" er maar op na de fijnste snaren van zijn proza, klinkt zijn stem het zuiverst. De novelle „Cauda met Irene" is daar een treffend exempel van. En Louis-Paul Boon? Ik noem hem het laatst, niet omdat er over hem het minste te zeggen zou zijn, maar omdat ik binnen kort gelegenheid zal hebben zijn voor treffelijke kwaliteiten vol-uit in het licht te zetten bij de bespreking van zijn pas verschenen roman „De Kapellekensbaan". Boon, dat tot berstens toe volgepropte vat buskruit, heeft meer dan eens zijn proza laten ontploffen dat het donderde van ra zen en tieren tegen de duizend-en-één mombakkesen van onze cultuur, dat het weerlichtte van levenswil, zuiveringsdrift, waarheidsvuur. En als het dan stil was geworden, helemaal stil, klonk er ergens een versmoorde stem, warm nog van het hart. Wat hij hier verhaalt, is een ironisch kampeerverhaal, een schijnbaar luchtige improvisatie, geschreven onder de sugges tie van „een vacantie der complexen". Maar in dat verhaal heb ik een naam her kend, een naam die geschreven staat boven een kleine bijdrage tot het Nieuw Vlaams Tijdschrift van Juli 1949: „Mijn zuster Jeanneke" heet dat hartstochtelijk opge weld stuk proza over Jeanneke, die van jongsaf de broosheid was en de nutteloos heid en de teerheid die moest sterven, en ADVERTENTIE jgQSfe auto financiering FRANS VAN DAAIEN - ASSURANTIËN lODtwjjK VAM DtYSSEllAAN HAARLEM - lil 24414 De Nederlandse Kamer van Koophandel te Parijs heeft gisteren haar 50-jarig be staan gevierd met een concert door het Residentie-Orkest onder leiding van Wil lem van Otterloo in het Théatre des Champs Elysées, waar het publiek tot een mate van geestdrift werd gebracht, die men in Parijs maar zelden meemaakt. Van Otterloo' en zijn mensen hebben hun programma, dat met uitzondering van An- driessens knappe „Ricercare" geheel uit klassieke werken van Weber, Beethoven en Brahms bestond, dan ook uitgevoerd met een technisch meesterschap en meeslepende overtuigingskracht, die de goede reputatie, welke de Haagse musici in 1947 en 1948 met Schuurman in Parijs al hadden ge vestigd, nog hoger stijgen deed. Trouwens in Frankrijk worden veel gramofoonplaten van dit orkest verkocht. Cor de Groot, de solist in Beethovens Vijfde Pianoconcert, is voor Parijs geen onbekende meer. Met opvallende nadruk, zoals men die hier jegens buitenlandse sblisten zelden aan de dag pleegt te leggen, heeft het publiek in een indrukwekkende ovatie de hoop te kennen gegeven Neder lands grootste pianist in de toekomst veel vaker te horen. DRIE eeuwen lang hebben tienduizenden blijk gegeven van hun belangstelling voor het huwelijksleven van Molière: zijn al of niet vriendelijk gezinde tijdgenoten, zijn biografen, zijn verheerlijkers en zijn bestrijders in alle landen en in alle politieke of religieuze stromingen. En dan natuurlijk de millioenen lezers van zijn werken en van de werken zijner commentatoren. Onder de geschriften van zijn eigen tijd kent men vooral het pamflet „La Famcuse Comédienne" (De vermaarde comediante), een anonieme, romanvormige „chroyüqnc scandaleuse" van Molières huwelijksleven, benevens de desbetreffende passages uit Le Boulanger de Chalussay's parodistische blijspel in verzen: ,,Elomire Hypochondre". Wij hebben allen gehoord van Armandes lichtzinnigheid, haar meer of minder ver doorgevoerde verhoudingen met de knappe jonge acteur Baron of met Graaf de Lauzunwij kennen alle de sentimentele achtergrond van het tragische realiteitsspel dat zich tracht schuil te houden achter de komisch-overdreven kribbigheid van het zogenaamde blijspel „De Misanthroop". Maar waar over het algemeen weinig van bekend is, althans buiten de kringen der specialisten, is het leven van Mile de Molière na de dood van haar beroemde echtgenoot. fe" en „Don Juan": moest de „medeplich tige" nu niet zo loyaal zijn, zijn veto uit te spreken over het vonnis over een daad waarvoor Z.M. zelf verantwoordelijk was geweest? Doch niet alleen deze onweer legbare argumenten deden de vorst zijn ge duld verliezen, meer nog weincht een an dere toevallige en noodlottige bijkomstig heid: Armande had zich, om meer gewicht te verlenen aan haar verzoek, laten ver gezellen door de pastoor van Auteuil, die van deze gelegenheid tegenover de koning gebruik maakte om een eigen zaakje te bepleiten, aangaande een jegens hem in gebrachte beschuldiging van Jansenistische gezindheid. De geestelijke en de tactloze Armande werden de deur uit gezet, doch Lodewijk XIV liet niet na te bevelen het begrafenisverbod te niet te doen. Hetgeen slechts ten dele tot een bevredigende op lossing leidde. Op de avond van 21 Februari 1673 ver zamelde zich een joelende menigte voor de ramen van het huis in de rue Richelieu waar het stoffelijk overschot van de grote kunstenaar lag opgebaard. Het grauw, dat door Molières vijanden bijeen was gehaald om, zoals dat in de politiek heet, de ver ontwaardiging van het volk te vertolken, nam een dreigende houding aan, maar Armande wist hoe zij het plebs kon tem men: zij wierp een aanzienlijk bedrag (duizend Livres, naar verluidt) van het balcon op straat. De „verontwaardigden" grabbelden zich tevreden en vergezelden als een kudde lammetjes de trieste optocht naar de rue Montmartre, waar het Sint- Jozefskerkhof lag. Oehuwd in 1662 zou Armande-Gresinde -Claire-Elisabeth Béjart ongeveer twintig jaar zijn geweest, half zo oud als haar man. De juiste geboortedatum is on bekend, een feit dat in de zeventiende eeuw vaker voorkwam, uit hoofde van de verre van nauwkeurige administratie bij de kerkelijke instanties, die belast waren met wat in later eeuwen een Burgerlijke Stand zou worden. Zo is zelfs de geboor tedatum van Molière (15 Januari 1622) slechts bij benadering vastgesteld, maar een zo groot verschil als er bestaat tussen de meningen omtrent het jaar van Arman des geboorte is wel een zeldzaamheid. En "an deze omstandigheid hebben dan ook velen in de oude tijden gretig gebruik gemaakt om Armandes „afkomst" in een mysterieus waas te hullen, dat tegelijker tijd heel practisch was om de afschuwe lijke legende te handhaven van Molières incestueuze verbintenis. Frederic Hille- macher geeft voor Armandes geboorte datum op: „omstreeks 1642" en J. Tasche- reau vermeldt (in 1825) zonder voorbe houd: 1645. Indien Taschereau gelijk heeft, was Armande zeventien toen zij mét de veer tigjarige Molière trouwde. Deze stierf in 1673 en liet dus een 28-jarige weduwe na. Haar houding schrijft Taschereau in zijn „Histoire de Molière" gaf welis waar geen blijk van een oprechte en diepe smart, maar van haar trots zulk een naam te dragen. Zij begaf zich terstond naar de Koning om Z.M. te smeken het begra fenisverbod, door de aartsbisschop van Parijs uitgevaardigd, te doen opheffen. In haar onbeheerstheid van feitelijk onbe schaafde toneelspeelster, die van de in derdaad zeer verfijnde hof-étiquette niet veel verstand had, ging de ondiplomatische jonge vrouw zo ver in haar vrijmoedigheid, dat zij Lodewijk XIV verantwoordelijk stelde voor de wraak der kerkelijke auto riteiten jegens de schepper van „Tartuf- Als weduwe van Molière zou Armande nog achtentwintig jaar leven. Men beschikt over zoveel gegevens omtrent j die periode, dat wij om zo te zeggen al haar gangen kunnen nagaan. Eerst als actrice. Plankenland is Armande in den beginne trouw gebleven als opvolgster van de directeur van de „Troupe du Roy". Vast staat dat de leiding van Madame la Directrice heel wat wrevel en protest heeft gewekt bij de acteurs en de actrices die hun Molière hadden verafgood. Belang rijke spelers als La Thorillière, de fameuze Baron zelfs, Beauval en diens echtgenote (Jeanne-Olivier Bourguigon) liepen over naar du „concurrent": de troep van het Hotel de Bourgogne, wat hunnerzijds ook verre van loyaal mocht heten. Opnieuw moest Armande de koning komen smeken, thans om een behoorlijke huisvesting voor de troep. Zij kreeg toen de operazaal van Markies de Sourdéac toegewezen, in de rue Mazarine gelegen. Dit vrij schamel overblijfsel van Molières troep werd op koninklijk bevel met de acteurs van „le Marais" samengesmolten, totdat in 1680 de definitieve fusie werd bevolen en tot stand gebracht van de acteurs van Molière en van de Marais-Schouwburg met de belangrijke troep van het Hotel de Bourgogne. Zeven jaren waren verlopen sinds de dood van Molière: de concurren- tieconflicten waren uiteraard vergeten en de tijd had de wonden van afgunst en broodnijd wel geheeld. Men weet dat uit die „fusie" de „Comédie Frangaise" is ont staan, die Frankrijk nog in onze tijd, zij het ietwat onrechtmatig of althans onvol ledig het „Huis van Molière" noemt. Moet men het schandaal waarin Arman de verwikkeld werd, in 1675, toen een zekere heer Lescot, parlementsvoor zitter te Grenoble, haar weliswaar zijns ondanks op hardhandige wijze en pu bliekelijk zijn liefde, jaloezie en veront- woordiging deed blijken, vermelden in haar particuliere leven dan wel bij haar toneel lotgevallen? Vast staat dat deze Lescot, slachtoffer van een koppelaarster (een soort Frosine uit „De Vrek") die hem als minnares een zekere Marie Simonnet be zorgde, terwijl Lescot overtuigd was te doen te hebben met Armande, op wie hij (van de zaal uit) dol verliefd was ge worden, verplicht werd, na een korte ge vangenisstraf Mademoiselle Molière in het openbaar haar verontschuldigingen aan te bieden. Hiervan maakte de handige jonge vrouw gebruik. Openlijk gerehabiliteerd was het voor haar niet moeilijk door te gaan voor een eerzame vrouw, die alleen op de wereld stond, als weerloze weduwe ten prooi aan laster: had zij geen recht op een beschermende echtgenoot en een rus tig levensgeluk? In de troep was een knappe, nog jonge acteur, Guérin genoemd. Deze Isaac-Frangois Guérin, sieur d'Es triché, „officier du Roy"was sinds lang door een liefdesverhouding verbonden met een zekere Mademoiselle Guyot, doch Armande was zeker niet afkerig van een huwelijk met deze aantrekkelijke man, al was hij dan ook niet een van de snugger- sten. Bovendien zou haar ijdelheid daar door de zoetste voldoening kunnen sma ken. Haar opzet lukte. Guérin huwde de schone Armande, weduwe van le Sieur Pocquelin, op 31 Mei 1677. Maar helaas het lot wreekt zich als ineen blijspel: de wrede, coquette Armande wordti als Armande Béjart. de getemde feeks, de slavin van de geest loze, mooie echtgenoot, die zij voornemens was geweest al haar willetjes en grilletjes op te leggen. Als La Guérin zette Armande haar loop baan als actrice nog voort tot 14 October 1694. Ze was toen dus ongeveer vijftig jaar: een hoge leeftijd voor het toneel in die tijd en voor een vrouw buiten het to neel evenzeer. Zij nam afscheid van de planken met een jaargeld van duizend Livreshet bedrag dat zij ééns, meer dan twintig jaar terug, op een tragische avond in Februari, letterlijk „uit het raam had gesmeten. Officiële geschiedschrijvers van het Franse toneel bevestigen dat Mademoiselle Guérin zich in de afzondering van haar huisgezin terugtrok en een ingetogen en deugdzaam leven leidde een feit „waar aan haar 49-jarige ouderdom wel iets van de verdienste ontnam". Armande stierf op 30 November 1700 en werd op 2 December begraven. In de registers van de Saint-Sulpice-Parochie te Parijs vinden wij er de officiële vermel ding van: „Op deze dag heeft de dienst en de ter aardebestelling plaats gehad van Dmnoi- selle Armande-Grezinde-Claire-Elisabeth Béjart, echtgenote van M. Frangois-Isaac Guérinofficier du Roy, in de leeftijd van 55 jaren, gestorven op de laatste dag van November van dit jaar in haar woning, rue de Touraine". Zo kwam een einde aan de veelbewogen loopbaan van een merkwaardige vrouw, die, ondanks haar (door Molière in „Le Bourgois Gentilhomme" zelf erkende) ge ringe „academische" schoonheid, talrijke harten in gloed vermocht te zetten en tot wanhoop brengen inzonderheid het hart van de grootste blijspeldichter, waar Frankrijk zich ooit op heeft mogen be roemen. Dr. MARTIN J. PREMSELA „Meesters der Nederlandse verzetkunst" (J. M. Meulen'hof te Amsterdam). „Zes Vlaamse Novellen"-. „Nimmer Dra lend—Reeks", Nygh en van Ditmar N.V. te Rotterdam—'s-Gravenhage). Hubert Lampo: „Helene Defraye" (idem). ADVERTENTIE Is Flltra roken. Nicotine en pyridine worden door de filter-tip In belang rijke mate aan de rook onttrokken. Het aroma blijft behouden. Jagezond roken is Filtra FILTER-TIP Bertrand Russell: Satan in the suburbs The Bodley Head, London. Bertrand Russell, beroemd als wiskun dige en wijsgeer, is op zijn tachtigste jaar voor het eerst verhalen gaan schrijven. Hij is er zelf al in het voorwoord bij om op te merken dat hij met deze late beoefening van een nieuwe vorm niet uniek is: de 18de-eeuwse filosoof Hobbes was nog ouder toen hij zijn autobiografie ging schrijven in Latijnse hexameters. Niettemin komt deze verhalen enige aandacht toe. wat ook hun kwaliteit mag zijn. Over de kwaliteit kan men het best zeg gen niet dat zij goed of slecht is, maar dat zij in het geheel niet bestaat. Bertrand Russell's verhalen moeten evenmin op hun waarde als litteratuur geschat worden als die van een bereisd familielid aan de bor reltafel. Naar de vorm lijken zij ongeveer tachtig jaar oud, doordat nergens de weer gave van mensen, dingen en situaties ook maar de geringste verrassing wekt; alleen spelen zij in deze tijd en missen zij de soliditeit en de donkere kleuren, die men verwachten zou in verhalen die deze tach tig jaar overleefd hadden. De inhoud be staat voor een groot deel uit fantasieën die gevoeglijk onzin genoemd kunnen worden, omdat er geen aanwijzing is dat de ver beelding erachter ze kwijt wilde; overigens wordt ook daardoor verwezen naar tach tig jaar geleden, vooral met het optreden van geheimzinnige machten, diie in de Engelse litteratuur van destijds vaak de onaantastbare zekerheid van de sociale orde kwamen aanvullen. Daarmee is niet gezegd dat deze ver halen onleesbaar zijn; het is zelfs denk baar dat sommige lezers er bepaald van zullen genieten. Een charme ervan is in ieder geval de belangeloosheid van de auteur. Men krijgt de indruk dat hij ge heel oprecht is in wat hij vooraf zegt: Ik weet alleen dat ik plezier had in het schrij ven ervan en dat er daarom misschien mensen zullen zijn, die ze met plezier lezen." Er is niets te bespeuren van een bijzondere wijze van waarnemen of een fijne gevoeligheid of een onverzoenlijke intelligentie, noch van een verlangen om de critiek de verzekering te ontfutselen, dat een nieuw talent aan het wooi-d is. Het kan Russell wat schelen! Wij hebben hier inderdaad te maken met het zeldzame ge val van iemand die verhalen schrijft om eens wat anders te doen. Als voorbeeld van het merkwaardige materiaal, waarop Russell dit verlangen heeft uitgeleefd, kan de inhoud dienen van het eerste verhaal, „Satan in the suburbs" zelf, dat ook mag worden aangeduid als „Horrors, manufactured here". In Mortlake waar de verteller van het verhaal woont, heeft zich dr. Murdoch Mallako gevestigd; op het bordje aan zijn tuinhek staat dat hij gruwelen levert. Uit nieuwsgierigheid gaat een aantal van de buurtbewoners hem opzoeken. Ieder van hen ondervindt dat de dokter zijn geheimste gedachten kent, en vertelt alles van zijn moeilijkheden en mislukkingen. De behandeling die Mallako geeft is een gelijkenis, waarin hij de patiënt een misdadige oplossing van zijn probleem aan de hand doet. De bankdirecteur, wiens financiën in de war zijn, wordt verleid tot het plegen van verduistering en het af schuiven van de schuld op een onderge schikte; de verkoper van Bijbels, die ver liefd is op een mondaine vrouw, tot het maken van reclame voor een uitgever van pornografische lectuur; en de modefoto graaf tot chanteren met compromitterende foto's. Zij zwichten alle drie, en komen er slecht af. Het lot van de fotograaf zou kunnen doen vermoeden, dat het verhaal met „echte Engelse humor" besloten zal worden, maar no. 4,' een vrouw die haar echtgenoot tot zelfmoord brengt in samen werking met haar minnaar, komt in het krankzinnigengesticht terecht. De vertel ler van hel verhaal neemt dan het heft in handen. Hij vermoordt tenslotte dr. Mal lako. maar hij heeft tegen die tijd al zo'n afkeer van het menselijk geslacht opge- daam dat hij niet van de gedachte af komt dat de dekter toch de sterkste is gebleken. Mallako's boze invloed is nog van kracht: ook de verteller zelf wordt krankzinnig, en zijn enige troost is dat hij eenmaal per jaar op de „goed-bewaakte dansavond" in het gesticht de weduwe van de vliegtuig bouwer zal ontmoeten. Deze wending aan het slot is wel ge schikt om de lezer van de gedachte, dat het verhaal een bedoeling heeft, af te brengen. Het is zoals Russell zelf zegt: deze verhalen zijn om derwille van het verhaal geschreven, en als iemand ze be langwekkend of amusant vindt is dat al genoeg. Belangwekkend zijn zij in ieder geval in zoverre dat zij bepaalde merk waardigheden hebben; amüsant zijn zij hier en daar alle. Dat is in geconcentreerde vorm het laatste verhaal „Benefit of Cler gy", dat iets met het oeuvre van P. G. Wodehouse gemeen heeft. S. M. 9

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 5