Retourtje naar de Balkan Vijftig jaar geleden stierf Gauguin ellendig in gedroomd paradijs M' Litteratuur" en getui enis Reisindrukken in het land van Tito Afgevallen Het einde der illussies JEUGD Goede kansen voor eigen teelt Virginia 3 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN ZATERDAG 9 MEI 1953 Ik schrok die eerste uren wat van Belgrado. Als je 's ochtends om half acht in Jocgo- slavië's hoofdstad uit de Oriënt-exprcsse stapt en op het perron door een kudde slapende schapen met herder en honden moet waden om bij de uitgang te komen, als je ondergedompeld wordt in een walm van knoflook en uien en de donkere lieden om je heen steeds weer nadrukkelijk hun keel schrapen en rondborstig spuwen, dan is dat voor de mens, die nog met zich draagt de sfeer van West-Europees comfort, even een moeilijke overgang. Een paar uur na die aankomst was ik er zeker van, dat de „Balkan" nog voor een goed deel bestaat. Een Kroaat uit Zagreb had me 's nachts in de trein al gewaarschuwd: „Bij ons in het Noorden ziet het er Europees uit en leven de mensen er ook wel naar, maar in Beograd, de hoofdstad, zul je al genoeg merken van de erfenis, welke de Turken en hun oorlogen hier hebben nagelaten. Daar begint de Balkan". En daarbij had hij dan misschien wel het oog op de wrakkige fiakertjes en aftandse taxi's voor het station, op de stoffige, armzalig ingerichte étalages, de gescheurde bruinige gordijnen van het grote hotel „Moskou", de kwispeldoors in elk restaurant, het tekort aan efficiency, de vele armzalig geklede vrouwen en de don kere Serven, die achter hun, naar onze deugdzame opvattingen, vaak bandietachtig voorkomen heel dikwijls een hart van goud plegen te dragen. Men wees mij, omdat ik vreemdeling was de weg naar het hotel „Majestic", waar het personeel geen knoflook en uien mag eten, waar steeds Amerikanen toeven en waar het overnachten in een simpele ka mer reeds tien gulden vergde. Manmoedig heb ik me omgedraaid en de weg naar een B-hötel gevonden, waar de prijs 3.50 en de hygiëne matig was en vervolgens in een volkscafétje donker brood met salami (knoflookworst), paprika en vooral met schliwowitza. de onvolprezen pruimenjene- ver genuttigd. Nadien voelde ik me ver- balkaniseerd in eerste graad. Geen hartveroverend oord De meeste leden van de Amerikaanse ambassade, die tegenwoordig groot en be langrijk is, vinden Belgrado niet veel an ders dan een strafkolonie. Op zeer gere gelde tijden gaan ze met hun auto of als er haast is met hun speciale vliegtuig naar Triest, München of zelfs naar Parijs om inkopen te doen en wat Westers amuse ment te vinden. In Tito's hoofdstad blijft de buitenlandse vertierzoekers, afgezien van een enkele maal opera of ballet, niet veel anders over dan de bar van „Majes tic", drie uitgesproken „provincialse nacht lokalen" en de vrij netjes ingerichte pers club, waar meestentijds goede whiskey te verkrijgen is en waar de Amerikanen als „gast" verschijnen, omdat het „McCarthy- isme" het hun moeilijk maakt lid te zijn van een genationaliseerd en in dit geval dus communistisch établissement. Belgrado is inderdaad geen hartverove rend oord, omdat het karakter mist. Het waarom hiervan word je duidelijk in het park Kalemegdan, de beste plek in deze stad. Ik zou in dit verband zelfs willen spreken over een communistische romance. Op de rots hoog boven de plaats waar Do- nau en Sawa samenvloeien, bouwden Ro meinen, Turken en Oostenrijkers, om slechts enkele „bezetters" te noemen, hun vestingen, teneinde de strategisch zo be langrijke stad te beschermen. Van de bolwerken staan de restanten nog overeind en daar omheen is een be genadigd park ontstaan. Eenvoudig van aanleg, maar heerlijk van ligging met zijn uitzicht over de rivieren en de vlakten aan de overkant. Na twee uur 's middags wordt het bevolkt. Dan is de arbeid in de fabrie ken en kantoren ten einde (werktijd van zes' tot twee) en de middenstanders hou den hun middagrust. Er wordt in Kale megdan geflaneerd, geflirt, geredeneerd, gelezen en geluisterd naar de (serieuze) muziek, die de talrijke luidsprekers ver spreiden. Het is goed toeven in dit park hoog boven de rivieren en ge begrijpt te vens waarom er door de eeuwen heen tien tallen malen om Belgrado werd gestreden. Aan die strategische ligging was het te wijten, dat de stad steeds weer werd ver nield, dat er immer opnieuw andere heer sers kwamen en dat een harmonische groei een onmogelijkheid werd. Mislukt Novi Beogiad Het park Kalemegdan is ook interessant omdat het uitzicht biedt op een van de meest demonstratieve blunders van Tito's regiem. Aan de overkant van de Sawa zou op de vlakte het grandioze Novi Beograd, het nieuwe Belgrado, met zijn regeringsgebou wen ontstaan. Boordevol communistisch enthousiasme en met weinig vakmanschap toog men aan het werk en er ontstonden grootse betonskeletten. Vanuit Kalemegdan kon men de bouw van deze enorme wer ken met de maand zien vorderen, tot op een dag stilte in Novi Beograd heerste. Die stilte duurt nu al enige jaren en de reus achtige betonskeletten verzakken en scheu ren. Wat er precies aan de hand is weten slechts weinigen. Er werden fouten ge maakt bij de bouw, er kwam iemand in de gevangenis en het officiële commentaar is nu: woningbouw gaat voor. Maar de ge wone man haalt zijn schouders op en zegt schamper: „Dat hebben ze willen maken toen ze nog aan de Russische leiband lie pen. Toen ging alles verkeerd. Nu is het beter. Veel beter." Etalages in de Marsala Tit a Het is nu in het land van Tito oneindig veel beter dan vóór de breuk met de Ko- minform in '48. Daar is iedere Joegoslaaf het over eens, maar de étalages in de Mar sala Tita, de grootste winkelstraat, ver tellen de vreemdeling, dat er niettemin nog steeds armoe heerst. Voor 55 gulden heeft een arbeider, om het klassieke voorbeeld te noemen, slechts een paar heel gewone herenschoenen en wanneer ge dan weet, dat zo'n normale vakarbeider (met vrouw en één kind) toch niet meer per maand verdient dan om en bij 140, dan is het wel duidelijk hoe de zaken liggen. In die zelfde étalages zag ik nylons van 18, een schrijfmachine (portable) voor 1250, een allei-miserabelst confeetie-colbert voor 125, sinaasappelen voor 0.80 per stuk en appelen voor 0.17. Maar de wijn en de pruimenjenever zijn er aanzienlijk goed koper dan bij ons en dat is ook wat waard! Na één dag Belgrado weet ge van deze armoede, weet ge dat Kalemegdan en het grote moderne plein Tei-azije vooral tegen de avond gezellig zijn, dat de stad buiten de enkele vrij imposante centrumlanen uit een karakterloze opeenhoping van barok- kige bouwsels uit Oostenrijkse tijd en slor dige woonkazernes van later datum bestaat, dat de trottoirs opvallend vol zijn, maar dat op de rijbanen de trolleybussen het voornaamste verkeer vormen en dat de vele jonge agentjes er in hun blauwe uni formen en met hun kwartiermutsjes op niet dreigend uitzien. Deze en andere im pressies hebt ge na één dag, maar een po ging in Tito's land achter de schermen te zien, eist uiteraard meer tijd. En zo had wat hierboven werd vermeld nog niets met critiek uitstaande. Een maand lang heeft, onze reportage redacteur door het Joegoslavië van heden gereisd. Het werd geen georga niseerd bezoek, maar een route naar eigen keuze, welke hem bracht in de hoofdstad Belgrado, in primitieve ge bieden als het aan Griekenland gren zende Macedonië en het vroegere ko ninkrijkje Montenegro, maar ook in de vacantieoorden aan de Adriatische zee en in het gecultiveerde Kroatië. Een (vaak moeilijke) reis van duizen den kilometers door een wonderlijk land, dat door zijn positie tussen Oost en West en door zijn merkwaardige binnenlandse politiek de aandacht van de wereld op zich gevestigd ziet. ?POCX)OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCX Het centrum van Belgrado, de Terazye, maakt op het eerste gezicht een „Westerse'' indruk. De trolley-bussen vormen vrijwel het enige gemotoriseerde verkeer. Niettemin staat op elke hoek een verkeersagent. Het laatste gedeelte van de vorige eeuw was een periode van grote en heftige om wentelingen. Politieke, sociale en econo mische groeperingen baseerden zich op steeds bredere fundamenten. Nationale en internationale bewegingen geraakten steeds meer met elkaar in conflict. Nog hield men zich krampachtig vast aan het bestaande, het traditionele, waarvan men wist dat het op den duur ten ondergang gedoemd was. Door steeds diepere kloven werd de maat schappij verdeeld. Steeds meer explosieve stoffen werden opgehoopt, die het gevaar voor het ontbranden van nieuwe oorlogen vergrootten, met een ongekende vernieti gingskracht. Niemand dacht er nog aan, dat het verblindende speelgoed van de jonge techniek zou kunnen uitgroeien tot een demon, die de wereld kon tiranniseren. Ook de kunst was aan veranderingen on derhevig. Het getij keerde van indruk naar uitdrukking, van de analyse van het uiter lijke naar de synthese van het innerlijke, van de heerschappij van het getrouw ge reproduceerde object naar het souverein beschikkende subject. In tegenstelling tot de andere ontwikkelingen sloeg hier de golf terug naar het abstracte, naar het geestelijke. Men wantrouwde de tastbare realiteit. Maar wel begon men een inner lijke werkelijkheid in plaats daarvan te aanvaarden. Moe en decadent, genotziek en ontworteld beleefde men het fin de siècle met pervers raffinement en cynische dub belzinnigheid. En nergens manifesteerde deze ontbinding zich duidelijker dan in Parijs, dat een magische aantrekkings kracht uitoefende op de wanhopig afge- dwaalden uit alle delen van Europa. Vorm en kleur Hier leefde de in 1848 geboren Paul Gauguin, die zich door zijn betrekking in het bankiershuis Bertin de middelen had verworven, die hem in staat stelden een verzameling werken van Franse im pressionisten aan te leggen. De diepere kennismaking hiermede deed zijn genie als schilder ontluiken. Aanvankelijk was hij nog in de ban van Degas en Pissarro, doch na zijn vertrek naar Bretagne begon zijn aanleg voor het decoratieve door te bre ken. Zijn talent uitte zich in een construc tieve schilderwijze, die de uit elkaar vloeiende visuele impressies met contou ren bijeenhield, met verticale en horizon tale assen steunde. Deze gobelin-achtige stilering werd in de loop zijner coloristi- sche ontwikkeling getemperd door een pa let, waarvan de betovering het mogelijk cerebrale doet vergeten. Merkwaardige wisselwerking: de volle kleur doet bij Gau guin vaak versluierd aan. de samengestel de kleuren geven daarentegen een metaal achtige glans. Deze zachte glans, die exo tische indruk, kan misschien mede ver klaard worden als men rekening houdt met zijn afkomst van een Peruaanse moe der. In ieder geval verloochende deze invloed van het bloed zich niet. Op 39-jarige leef tijd trok de kunstenaar naar Martinique in West-Indië, het eiland van de Mont Pelé, vulkanisch geschokt, door orkanen geteis terd. Zijn leven werd voortaan heen en weer geslingerd tussen de beide uitersten, waaraan het was overgeleverd: de bedor- Ik weet niet of een andere wijsgeer vóór mij dit ook al eens neergeschreven heeft en als u mij verontwaardigd schrijft dat u hetzelfde al eens gelezen hebt bij Tsjoe Mi JL.ai (10851138) of hij Rheinhold von Telewitz (17931841), dan geef ik mij bij voorbaat gewonnen, al verklaar ik hierbij op erewoord met beider werken totaal on bekend te zijn ik herzeg: ik weet niet of een andere wijsgeer dit ook al eens gezegd heeft, maar ik ben van oordeel dat alleen de overbodigheden des levens het leven het leven waard maken. Deze mijn stellige overtuiging druist regelrecht in tegen het inzicht der Heilige Diëtisten, welker profeet de heer Hauser is, evenals tegen de Spartaanse opvattingen en die van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Maar na een Hauser-diëet van vier weken, gepaard met een verlies aan ge wicht van 8 pond en 3 ons en een verlies aan levensvreugde ad honderd procent, ben ik tot de overtuiging gekomen, dat de over bodigheid van in-veel-boter-gebakken- biefstuk en goed-knapperig gebakken aar- peltjes ten enenmale vaststaat, doch dat het juist deze overbodigheid is die een mens moet toevallen, wil hij nog enige vreugde in het leven scheppen. Hetzelfde geldt voor het bezoeken van café's, voetbalwedstrijden en bioscopen; voor slagroomwafels, melkchocolade, ge braden kip, tong a la meunière, liefde voor Miepie, een reisje naar de Rivièra en Toon Hermans. Al deze zaken zijn dat ziet ge reeds op het eerste gezicht overbodig en het kost weinig moeite nog 10.316 van zulke over bodigheden (met inbegrip van cigaretten, leverworst en haarwater) op te noemen. Niettemin zijn dit volgens mijn deca dente inzichten de dingen waar het nu juist op aankomt. Na vier weken Hauser ben ik tot de over tuiging gekomen dat de Leer der Over bodigheden te weinig rekening houdt met het menselijke innerlijke gestel en dat deze heer slechts één ding over het hoofd ziet waarom zou een man hard werken om te eten, wanneer hij toch niet te eten krijgt? Waarom zou een man trachten zijn in komen op te voeren tot het niveau van Russische eieren, kippensoep, gebraden ossenhaas, pommes fritis en een moorkopje toe, wanneer hem toch niet anders wacht clan een stukje gekookte vis met onaange- maakte sla en yoghurt? En waarom om Hauser even te ver wisselen met de heren Zandt en Van Dis moet hij na die yoghurt nog een tientje overhouden wanneer hij toch niet met Miepie naar de bioscoop mag? Als ik er goed over nadenk zijn de over bodigheden juist de ware drijfveren des levens. Als ik toch alleen maar gekookte vis mag eten en op een bed met spijkers mag sla pen. dan kan ik met 1 boezeroen, 1 baaien broek, 1 paar klompen en 1 rijksdaalder per dag ruim toe. Heeft Tsjoe Mi Lai (10851138) in zijn Tractatus de Homine Puro niet geschreven: „in de moorkop is de ware zin des levens"? En zeide Rheinhold von Telewitz (1793 1841) in zijn Oberempfindung des mensch- lichen Gestandserhaltnis gesehen vom Spurversenkens am Seelischen Erproben niet: „gekookte vis is de ondergang des avondlands"? Ik wil maar zeggen. ELIAS 99 ET EEN ENKEL woord gekarakteriseerd zou „Engelen van mensen" waarmee Jan Willem Hofstra zijn tot een reeks van vier uitgegroeide cyclus besluit, een boek van de ontgoocheling kunnen worden genoemd en als zodanig een min of meer existentialistische roman. Hofstra mag met zijn religieuze levensovertuiging dichter bij Gabriël Marcel dan bij Sartre staan, oneindig dichter bij het geloof dan bij het Niets, dichter bij de hoop dan bij de walging, in zijn nieuwe roman valt onmiskenbaar de nadruk meer op de onhoudbaarheid der illusies dan op de uiteindelijke „sprong in het Absolute", meer op de twijfel dan op het geloof, meer op de ontnuchtering dan op de bekering. Neemt men aan - en daartoe is alle reden - dat hij juist deze laatste geloofwaardig wilde maken, dan kan men deze strekkingsroman, ondanks zijn veel zijdige verdiensten, niet anders dan mislukt noemen. Omtrent de tweeledigheid van zijn „be doeling" een „neen" en een „ja", een ontmaskering van het behagelijke zelfbe drog en een onthulling van de Christelijke liefde-in-deemoed kan men moeilijk in twijfel verkeren: men kiest niet als motto, als „motief" dus, de uitspraak van George Sand, volgens welke „het geloof, evenals de liefde, juist dan komt als men het het minst verwacht", indien men niet van zins is er het slotaccoord van te maken. En wat het „neen", wat de tragiek van de huidige menselijke conditie aangaat, heeft Hofstra zich duidelijk uitgesprkoen, toen hij iets vertelde van de conceptie van zijn „Enge len van mensen", waaraan oorspronkelijk een andere, niet minder „sarcastische" titel was toebedacht: „Een gelukkige familie". Weerbarstig geluk Charley Toorop had juist de laatste hand gelegd aan een schilderij, dat als familie tafereel een groep van gelukkige mensen had moeten voorstellen, toen Hofstra haar bezocht. Het was goed geworden, dat schil derij. Het was goed omdat het wéar was. Het was waar èn goed, omdat het zo vol strekt mogelijk haar, Charley Toorop's, waarheid uitdrukte. Een gelukkige familie, dat had er niet van willen komen, dat had het niet mógen, niet kunnen worden, of het zou een leugen zijn geweest. Kan nu hetzelfde van Hofstra's „geluk kige familie", van zijn „Engelen van men sen" worden gezegd? Is hun tragiek, is de berooidheid van hun bestaan een onaf wendbare tragiek, een onvermijdelijke be rooidheid? Is de débacle van alle illusies, die de „ik"-figuur de vrijgezel Jonathan, deze zich voor zijn huisgenoten uitslovende „souffre-douleur" oom Jont vijftien trage jaren had gekoesterd, een inmerlijk- noodzakelijke, een waarachtig-wanhopende ontgoocheling? Dat is de vraag, waarmee ik mij onder het lezen en herlezen (en dagenlang nadien) onophoudelijk heb be ziggehouden, omdat de beantwoording daarvan beslissend is voor het geloof in deze roman, voor het geloof aan het ge lovend slot. De waarde van een roman, van een moderne ideeën-roman zéker wordt immers niet bepaald door zijn strek king, niet door wat de auteur zijn roman figuren laat denken, voelen, zeggen en doen. Ze wordt bepaald door de noodwen digheid, die hen doet zijn zóals ze zijn; door het waarheidsgehalte van hun per soonlijkheid. „Kunst is waarheid", schreef Thomas Mann „de waarheid omtrent de kunstenaar'.Kunst is het waar merk van de echtheid van maker en maak sel. En voor de volstrekte echtheid van deze roman zou ik mijn hand niet in het vuur willen houden. Hofstra schrijft een voorbeeldige dialoog, tekent opmerkelijk scherp de reacties van mens op mens. Hij schrijft boeiend, hij be heerst de bouw van het romanwerk beter dan bij voorbeeld een Dostojewski. Hij bespeelt de registers van het dramatisch verloop met een verrassende virtuositeit, hij ontroert herhaaldelijk. Dat is allemaal waar. Maar even waar is het, dat deze roman niet bij machte was de groeiende twijfel weg te nemen, of „Engelen van mensen" méér is geworden dan litteratuur, méér dan een met lofwaardige „spel"- routine geschreven „geval". Surrealisme is aan deze roman vreemd. „Engelen van mensen" houdt zich bezig met reële mensen, wier lotgevallen zich voltrekken in een reëel tijdsverloop, zodat men aan de zich ontknopende tragedie de eis mag stellen van een reële waarschijn lijkheid. Geforceerd conflict Maar is het dan aannemelijk, dat zich in enkele weken tijds een zo fatale toedracht voordoet als hier is ontsponnen? Het is waar dat in de familie-antecedenten de nodige conflictstof besloten ligt. Er is een vader (Frederik), die het verplicht verdriet om het verlies van zijn vrouw voldoende onderhoudt om zijn dagelijks leven niet onvoldaan te kunnen bestendigen, zijn geloofsplichten nakomt en zijn zaken doet. Er is een tweetal dochters uit het eerste huwelijk van de overleden („slechte")echt genote. De één werkt in Parijs als ballet danseres „zonder hart en moraal", gepous seerd door een minnaar, die de vader blijkt te zijn van haar jongste broer („Beau"). De ander is van een even normaal als on benullig soort. Verder zijn er twee (mo derne) jongens: de oudste uit dat eerste huwelijk van moeders zijde, de andere uit het tweede huwelijk, öok van moeders zijde, omdat zijn „vader" Frederik zijn vader niet is. Én dan, of eigenlijk aller eerst: Oom Jont, jeugdvx-iend van Frede rik, aller verzorger en weldoener men herkent in hem, de mismaakte, gemakke lijk Tjerre Weeruma uit „Een man alleen", Hofstra's vorige roman die, zodra de lawine door een zelfmoord-tragedie een maal in beweging komt, in zijn vermeende „offers" een laf zelfbedrog van zijn kant en een harteloze baatzucht van de zijde der anderen, al met al een beschamende farce, gaat ontdekken. Hij, deze „omge keerde" Mephisto, die steeds het goede wil en het „slechte" bewerkstelligt, ziet zijn J«iartenhuis van illusies reddeloos ineen- ven overbeschaving van de wereldstad Pa rijs en de primitieve, lichtende oerkracht van de tropische eilanden. In de jaren voor 1891 had Cézanne veel bijgedragen tot de ontwikkeling van het decoratieve element in Gauguin's kunst. We vinden hem vaak in Bretagne, echter ook in het Zuiden, in Arles, waar hij met Van Gogh werkte. Doch de tropen lokten onweerstaanbaar het verre gebied van de Stille Zuidzee, waar nog het aardse paradijs te vinden zou zijn. Wilde schoonheid Gauguin's leven met de inheemsen op Tahiti (1891-1893) deed schilderijen vol kleurige exotiek ontstaan. Hier ontstond zijn autobiografische boek „Noa Noa" het merkwaardige verhaal van een man, nu smachtend, ongelukkig in zijn ver scheurdheid, dan weer zalig in zijn vervul de droom. Aan het einde van dit geschrift maakt de kunstenaar de balans op van deze jaren: „Vaarwel gastvrij land, kostelijk land, vaderland van vrijheid en van schoonheid. Twee jaren ouder en twintig jaren ver jongd ga ik weg, meer verwilderd dan ik gekomen was en toch verstandiger. De wilden, deze onwetenden, hebben de oude cultuurmens veel geleerd, veel in de kunst te leven en gelukkig te zijn. Vooral hebben ze me geleerd mezelf beter te kennen. Ik heb van hen slechts de diepste waarheid gehoord. Was dat je mysterie, geheimzin nige wereld? Je hebt me licht gebracht en ik ben gegroeid in de bewondering van je antieke schoonheid, de onvergankelijke jeugd der natuur. Het verstaan van en de liefde tot de ziel van je mensen, tot deze bloem die ophoudt te bloeien en waarvan niemand de geur meer zal inademen, heeft mij beter gemaakt". Zoals Gauguin tussen de werelddelen stond, zo verkeerden zijn werken tussen de tijden: het impressionisme ontgroeid zon der het expressionisme te hebben bereikt. Parijs nam dat niet. Op de tentoonstelling van 1893 werden zijn doeken afgewezen. Teleurgesteld, verbitterd en benadeeld ging zijn verlangen opnieuw uit naar de .zijn Peruaanse moeder. antipoden en in 1895 voer hij weer naar Tahiti. Men moet eens bedenken hoeveel energie, moed en tijd er voor een dergelijke reis nodig was en wat men er voor ont beren moest. Binnen acht jaar maakte hij vijf van dergelijke reizen. De kracht en het verlangen worden weerspiegeld in de zelfportretten en in de schilderijen die er van hem gemaakt werden: de haviksneus, het lage voorhoofd, de zware stierennek, de grote afstaande oren, geheel in tegen stelling tot de beheerste mond, de klare of dromende blik, de in grote bogen getrok ken wenkbrauwen. In 1895 reisde Gauguin weer naar de Gezelschapseilanden, naar Tahiti, waar hem nog zes jaren waren toebedeeld. Toen trok hij zich nog- meer terug, naar San Dominica op de meer Noord-Oostelijk ge legen, eveneens Franse Marquesas, waar hij op 9 Mei 1903, vandaag precies vijftig jaar geleden, in ellende stierf. Ook daar was helaas „de cultuur" reeds doorgedron gen. Ginds in Papeete dronken de Franse ambtenaren en officieren hun absinth, men had dametjes uit Parijs meegebracht, in heemsen er bij genomen. En daarom is het even typisch als schokkend, dat Gauguin aan de moeder van zijn toekomstige der tienjarige Maorivrouw vraagt: „Is ze jong?" „Ja". „Is ze aardig?" „Ja." „Is ze gezond?" „Ja." En dat hij dan, voor de eerste keer al leen met Tehura, nog eens nadrukkelijk wil weten:. „Je bent nooit ziek geweest?" Nawerking Gauguin is de eerste moderne kunstenaar, die het exotische sterk decoratief vorm gaf en erin trachtte door te dringen. De bot sing in de natuur van deze gecompliceerde Parijzenaar, die zich zoals hij zelf schreef door deze ongerepte natuur van het vergif wilde zuiveren en uit haar steeds nieuwe kracht en stimulans putte, vernie tigde de mens Gauguin. Zijn instelling vindt weerklank in het sterker expressionistisch en psychisch be- wogener werk van de Noor Edvard Munch, vooral echter in de plastieken van de Zuid- Franse kunstenaar Aristide Maillol, wier gestalten in hun volhardende rust en hun streng gesloten concentratie blijk geven van de enge verwantschap der kunste naars. H. St. storten, zodra de twijfelachtige „Gijs" haar intrede doet, op wie vader plus zoons ver liefd worden. En dan laat ik nog veel naars ongenoemd, al is deze summiere opsom ming genoeg om enig beeld te geven van de tragedie, waarvan de ontknoping Oom Jont met „lege handen" doet staan en waarvan de katharsis hem de sprong in het absolute doet wagen. Deed hij die metaphysische sprong waar achtig, met de wanhoop om het Niets en de walging van deze zedelijk ontwrichte wereld in zijn hart? Dat dit een vraag blijft, houdt een oordeel in. Een afwijzend oordeel over deze ideeën-roman-als-geheel, ondanks alle waardering voor het frag- mentarisch-getuigende. Uit het oogpunt van „litteratuur" beschouwd schreef Hof stra een knappe, scherpzinnige, ernstig- boeiende roman. Uit het oogpunt van ge tuigenis echter een teleurstellende imitatie. C. J. E. DINAUX. In deze lentedagen vol bloesemende be loften en tederheden elk jaar opnieuw een betoverend wonder gaan mijn ge dachten naar zoveel jonge harten die in de prille lente van hun leven het geluk ken den van anderen te verrijken met de rijk dom van hun geest. Indien wij wonderkin deren als Mozart buiten beschouwing laten want die zijn op zich zelf staande uit zonderingsgevallen dan vinden wij niet temin in de muziekhistorie nog veel voor beelden van componisten die in hun jeugd een verrassend meesterschap in hun kunst toonden te bezitten. Schubert had zijn onderwijzersexamen gedaan en stond overdag voor de klas. Op een avond vonden zijn vrienden hem hard op Erlkönig van Goethe lezend. Hij liep met het boek in de hand door de kamer en ging daarna zitten schrijven. In de kortst denkbare tijd stond de Ballade, een mees terwerk, op het papier. Zijn vrienden na men het werk mee, want Schubert had geen piano.De componist was achttien jaar. Zijn „Gretchen am Spinnrade" had hij reeds enige maanden daarvoor gecom poneerd. Mendelssohn groeide op in een artistiek en intellectueel milieu. In zijn ouderlijk huis werden Shakespeare, Goethe en Jean Paul gelezen en besproken. Als rijpe vrucht van de geestelijke vorming van de jonge Felix ontstond de onovertroffen ouverture voor Shakespeare's Midzomernachtdroom. Zó raak, zó levend in het sprookje, zó eigen en nieuw, zó beheerstÊn de componist was zeventien jaar. Dezelfde begenadigde kunstenaar zette het voor die tijd stoutmoedige plan door, Bach's Mat- theus Passie, die vergeten in het stof der bibliotheken lag, uit te voeren. Nadat tal van moeilijkheden waren overwonnen, volgde de eerste uitvoering., de herleving van Bach's werk, op 11 Maart 1829 te Ber lijn onder leiding van Mendelssohn. De dirigent was twintig jaar! In het jaar 1831 schreef Robert Schu mann zijn beroemd geworden critiek op Chopin's opus 2, Variaties op een thema uit Mozart's Don Giovanni. Het was Schu mann's eerste kennismaking met een werk van zijn toen nog onbekende tijdgenoot en dit inspireerde hem tot een poëtisch en hoogst origineel stuk proza. Vier vrienden zijn bijeen: Eusebius, Florestan, Meester Raro en Julius. Zij bespreken tezamen Chopin's werk en Julius ondertekent het opstel. De vrienden zijn niemand anders dan Schumann zelf, die zijn karaktereigen schappen in deze figuren personifieert. Hoe Schumann Chopin beoordeelt komt ondubbelzinnig tot uitdrukking als hij Eusebius de woorden in de mond legt: „Hoeden af, heren, een genie!" Julius voegt dan hieraan toe, dat het was, alsof hem louter vreemde ogen bloemenogen, ba siliskenogen, pauwenogen, meisjesogen wonderlijk aanzagen en hij meende Mo zart's aria „La ci darem la mano" door honderd accoorden omspeeld te horen. Leporello scheen hem toe te lachen en hij geloofde Don Giovanni in zijn witte mantel gehuld te zien voorbijgaan. Het feit, dat Schumann het buitengemene talent van de jonge Pool zo onmiddellijk vaststelde, pleit des te meer voor zijn scherpe blik, als wij bedenken, dat Chopin's opus 2 ten slotte toch nog een jeugdwerk is, meer belofte dan vervulling. Beide kunstenaars, de componist en de criticus, waren toen 21 jaar oud. Eigenlijke wonderkinderen vindt men in de muziek het meest onder de reproduce rende kunstenaars (Liszt, Huberman, Me- nuhin en vele anderen). Men zou hieruit kunnen concluderen, dat creatieve gaven pas tot ontwikkeling komen na geruime tijd van lichamelijke en geestelijke ont wikkeling. Het spel-element, dat bij de vertolkers op sublimering van het kinder spel gelijkt, ontbreekt bij het creatieve pro ces. Mogelijk is dit een factor, die bij dit opvallende verschil meetelt. Liszt was in zoverre een uitzonderings figuur, dat ook hij reeds jong componeer de. Pas in latere jaren is hij echter tot be langrijke werken gekomen. In 1825 werd zijn éénacter „Don Sancho" in de Opera te Parijs opgevoerd. Hij was tien vijftien jaar. Na afloop nam de zanger Nourrit hem in zijn armen en droeg de hevig tegen stribbelende componist het podium op. Deze voelde zich reeds te veel man voor een dergelijke demonstratie. Een belang rijke artistieke daad moet deze jeugd- opera overigens niet zijn geweest. WILLEM ANDRIESSEN. J. W. Hofstra: .Engelen van mensen" fH. P. Leopolds Uitgeversmij. N.V. te Den Haag). De teelt van Virginiatabak in Nederland is thans het experimentele stadium voor bij. Er zijn door de „Stichting Proeftuin Tabak" te Wageningen twee hectaren grond uitgegeven aan tabakstelers. De stichting heeft sedert 1949 geëxperi menteerd met een nieuwe teeltmehode. Deze ombuiging van de bestaande tabaks teelt naar de teelt van Virginiatabak voor de sigarettenindustrie heeft ongeacht gun stige perspectieven geopend. Het zal in de toekomst mogelijk worden een vijfde deel van de twintig millioen kilogram tabak, welke jaarlijks overzee wordt aangekocht, te vervangen door tabak van eigen bodem en dus de import met vier millioen kilo te verminderen. De kwaliteitsbeoordeling door de handel viel zeer gunstig uit. Een standaardmelange met 20 percent vader landse tabak geeft een goede kwaliteit Vir giniatabak. Bovendien zal door deze ver menging onze deviezenpositie gunstig wor den beïnvloed. Uiteraard heeft behalve de overheid ook de industrie grote belangstel ling voor de nieuwe teelt en de behande ling van de Virginiatabak volgens de nieuwe methode. Er is een smaakverschuiving bij het pu bliek, waardoor dezelfde toestand is ont staan als destijds, toen het noodzakelijk werd om van de verbouw van pruimtabak over te gaan naar die van rooktabak. De smaakverschuiving van sigaar naar sigaret en van Oriënt- naar Virginiatabak is alge meen waarneembaar en roept ook in ande re landen problemen op. Zelfs in landen waar altijd Oriënttabak verbouwd is, wordt de mogelijkheid van verbouw van Virginia tabak onder ogen gezien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 5