Het Pakistaans dansdrama
van Bulbul Chowdhury
Agnes de Mille en Galina Ulanova
De Ballade van de Ruiter
Mok schreef een epische zang
van grootse allure
SCHOOLBOEKEN
Stem van Israël
ZATERDAG 25 JULI 1953
3
De overval op een
taxichauffeur
Nieuwe stijging van
paspoort - aanvragen
Kort nieuws
Heringa Wuthrich
H. DE VRIES
BOEK EN THEATER
t Jl
■PS
Want
in iedere RICHMOND
zijn verwerkt de edele
"SLOW-SMOKE'VIRGINIA
tabakken, afkomstig
van de beroemde
WINSTON-SALEM FIELDS USA
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Nu er deze zomer zo
veel uitheemse dans
groepen en balletten
naar Nederland komen,
doet men nogal wat te
leurstellende ervaringen
op. Wij hebben al eens
gesproken van markt -
bederf. Deze grote be
drijvigheid in een zo
korte periode, waarin
bovendien een belangrijk
deel van het publiek
met vacantie is, wordt
vei'oorzaakt doordat de
voornaamste theaters in
den lande gedurende
het eigenlijke seizoen zo
goed als nooit voor der
gelijke doeleinden be
schikbaar zijn. Maar
hoe dan ook, het is niet
te hopen dat het Pa
kistaans Dansdrama
van Bulbul Chowdhury,
dat Donderdag een reeks
voorstellingen in de
Amsterdamse Stads
schouwburg begon, hier
van de terugslag onder
vindt. Want dit pro
gramma biedt werkelijk
iets heel bijzonders.
Wat jammer, dat dit nu
juist niet naar Bloe-
mendaal komt.
Na de première in
Den Haag hoorden wij
een der hoogste func
tionarissen van het mi
nisterie van het Onder
wijs, Kunsten en Weten
schappen verklaren, dat
hij het „wel mooi, maar
zo Joossters" vond. En
inderdaad wordt men
bij het zien van deze
danstonelen, die overi
gens onmiskenbaar Oos
ters zijn, voortdurend
aan Kurt Jooss herin
nerd. Maar wat men bij deze Duitse
meester als een eigenlijk overwonnen
en. achterhaald standpunt moet be
schouwen, krijgt hier opeens een nieuwe
en zeer wezenlijke betekenis. Waarbij men
overigens geenszins aan nabootsing moet
denken, want Bulbul heeft ons verzekerd
en er is geen enkele reden om daaraan
te twijfelen dat hij voor zijn komst
naar Europa zelfs nog nooit van Jooss
had gehoord.
Pakistan is een jonge staat met een door
langdurige armoede en vreemde overheer
sing aan het uitsterven geraakte dans
kunst. Bij het streven naar renaissance
daaivan moest men uitgaan van geheel
andere beginselen dan het op een veelgo
dendom gebaseerde ritueel van de nabu
rige Hindoes, omdat deze zogenaamde
moedra's de Mohammedaanse bevolking
van de* nieuwe republiek uiteraard weinig
te zeggen hadden, al waren ze natuurlijk
wel bekend en vindt men er thans nog
allerlei resten van terug. Temeer moesten
wij dit, zo schrijft Bulbul in het pro
gramma, omdat de onderwerpen krachtens
het geloof niet uit hemelse maar uit aardse
zaken geput konden worden. En zo tracht
hij bij te dragen tot de eerste opbouw van
geestelijke zelfstandigheid door zijn ge
gevens op te diepen uit het proza van de
historie en van de actualiteit.
Dat men bij het zoeken naar een eigen
expressievorm terecht kwam bij ongeveer
dezelfde uitgangspunten als die van La-
ban en de zijnen, toen die kort voor de
eerste wereldoorlog verzet begonnen aan
te tekenen tegen de verstarring van de
klassieke techniek, is geen wonder. Voor
deze Pakistanen is de elementaire bewe
ging een noodzaak. Geen andere techniek
zou hen kunnen dienen om hun „bedoelin
gen" uit te dragen. De aanhalingstekens
zijn gebruikt, omdat men vooral niet de
indruk mag krijgen met een soort tendens-
dans te doen te hebben. Tevens maken zij
veelvuldig gebruik van de mime, hetgeen
tot de internationale verstaanbaarheid
niet weinig bijdraagt, al doet dit in onze
ogen vaak wat erg primitief (of liever
gezegd: naïef) aan.
Doch genoeg van deze algemene be
schouwingen. Het programma begint met
twee levendige Bengaalse volksdansen,
waarin het groteske en het schilderachtige
een grote rol spelen. Het rhythme is afwis
selend en wordt versterkt met behulp van
rinkelende enkelbellen. Daarna maakt men
kennis met het echtpaar Bulbul en Afroza,
achtereenvolgens in een aardige scène van
slangenbezwering en een poëtisch duet van
geliefden in het maanlicht. Hier vindt men
mooie voorbeelden van „vermenselijking"
van Hindoemotieven, zoals de lang door
getrokken golfbewegingen, die bij de
schouderbladen beginnen. Hoofdnummer
voor de pauze is het dramatische tafreel
over de niet door de natuur, maar door
mensen veroorzaakte hongersnood van 1943
onder de titel „Opdat wij niet vergeten.
Bulbul danst hierin zelf de rol van de cor
rupte Britse ambtenaar en men kan het
niet anders dan een daad van zedelijke
moed noemen, dat hij dit werk ook ver
toonde in Londen tijdens de kroningsfees
ten, waar hij met zijn gezelschap officieel
zijn land vertegenwoordigde. Het slot, met
de aangrijpende dood van de man, wiens
vrouw zich om hem te redden zojuist aan
De Pakistaanse danseres Afroza als Chandsultana, de Jeanne
d'Arc uit de Mohammedaanse geschiedenis.
een zwarte handelaar heeft geofferd, is
waarlijk verbijsterend. Bijzonder suggestief
is het geluidsdecor, voortgebracht door het
uitstekende orkest van exotische instru
menten. Overigens heeft men hier zeker
geen meesterwerk. Daarvoor is het teveel
in het zoeken naar mogelijkheden blijven
steken en vaak te kinderlijk, maar het
maakt toch indruk.
Doch onvoorwaardelijke bewondering past
voor Chandsultana, de strijd van de Jeanne
d'Arc uit de Mohammedaanse geschiede
nis, door Afroza in Engeland de Margot
Fonteyn van het Oosten genoemd met
een geweldige spanning ten tonele ge
voerd. Hier neemt een innerlijk brandende
persoonlijkheid bezit van het toneel om
met absolute gebaren de ruimte te schep
pen en te beheersen. Subliem is het spel
van armen en handen tijdens het schermen
met de onzichtbare tegenstanders. Fier en
vorstelijk, maar toch doorlopend echt vrou-
welijk, is deze rol.
Andere hoogtepunten van dit interessan
te programma zijn „De geest van de dans"
en vooi'al het slotnummer „Anai'kali"
de geschiedenis van een prins, die na zijn
terugkeer van het front zijn beminde sla
vin door de hofkliek vermoord vindt. Heel
mooi is de breed vloeiende lyriek van het
weerzien in gedachten tussen de drie
eeuwige liefdesparen. Het is te hopen dat
wij Bulbul Chowdhury en de zijnen hier
nog eens terug zullen zien, want zij zijn
bezig een kunstvorm van betekenis in het
leven te roepen. DAVID KONING
Amerikanen worden niet in
Nederland berecht
Naar wij van de officier van Justitie te
Haarlem vernemen zullen de drie Ameri
kaanse soldaten, die er van beschuldigd
worden op 3 Juli bij Schiphol de 64-jarige
Amsterdamse taxichauffeur Nico Olij te
hebben overvallen en beroofd, niet in Ne
derland berecht worden.
Zij zullen zich voor deze overval voor
een Amerikaanse krijgsraad in West-
Duitsland moeten verantwoorden.
De drie soldaten van het Amerikaanse
bezettingsleger in Duitsland vertoefden
clandestien in Nederland, toen zij de over
val pleegden. Twee hunner wei-den enkele
dagen later in de Haarlemmermeer gear
resteerd. De dei-de bleek naar Duitsland
te zijn teruggekeerd. Hij werd door de
Amerikaanse militaire autoriteiten aldaar
opgespoord.
Men acht het thans onjuist de eerste
twee in Nederland door een Nederlandse
rechtbank en de derde in Duitsland door
een Amerikaanse krijgsraad te laten be
rechten. Ter wille van eenheid in de be
rechting is thans besloten de twee solda
ten, die zich nog in de gevangenis te
Haarlem bevinden, ter berechting over te
geven aan de Amerikaanse autoriteiten.
Haarlemmers met vacantie
Het streven naar vacantie-spreiding ten
spijt valt óók het accent van het toeristen
verkeer uit Haarlem weer in een periode
van luttele weken in de maanden Juli en
AugiLStus en zowel de passen-afdeling en
de afdeling Bevolking (waar de bewijzen
van Nederlanderschap worden verstrekt)
als de reisbureaux en touringcarbedrijven
beleven thans hun topdrukte. Het aantal
aanvragen voor passen is, ruw geschat,
reeds boven de 4500 gestegen. In dezelfde
periode van het vorig jaar bedroeg het nog
niet meer dan 3800 en in September 1952
bereikte het de 4000.
Deze toeneming moet voor een zeer be
langrijk deel worden toegeschreven aan
de onmogelijkheid om de oude passen
(waarin men de gelaatsvorm van de „pas
sant" belangrijker achtte dan zijn afme
tingen) nog te verlengen, zodat houders
daai-van genoodzaakt zijn, een nieuwe pas
aan te vragen. Bij de afdeling Bevolking
worden in deze periode dagelijks gemid
deld zestig bewijzen van Nederlanderschap
afgegeven, daar verwacht men eveneens
een toeneming ten opzichte van het vorige
jaar toen de vraag ook al zeer groot was.
Duitsland en Oostenrijk blijken favorie
ten te zijn in het toeristenverkeer over de
grenzen, dat op zich zelf elk jaar weer be
langrijk in omvang toeneemt ten opzichte
van het toerisme in het binnenland. Zowel
voor individuele als collectieve reizen
domineert deze trek naar het Oosten. Het
toeristenverkeer naar Engeland is daaren
tegen sterk afgenomen en ook de belang-
Dinsdag is melding gemaakt van het
feit, dat prof. dr. F. C. Gerretson blijkens
zijn brief aan de Eerste Kamer ontslag heeft
genomen als lid van de vaste commissie voor
de biutenlandse politiek. Als reden werd
vermeld, dat hij zich niet kon verenigen
met de gang van zaken in die commissie.
Prof. Gerretson verzoekt thans mede te de
len, dat deze omsschrijving niet juist is en
hij ontslag heeft genomen „aangezien de
gang van zaken in deez commissie hem te
weinig bevrediging geeft".
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
ADVERTENTIE
stelling voor Frankrijk neemt merkbaar af,
vooral bij de collectieve reizen.
Bij een bekend touringcarbedrijf ver
namen wij, dat de enoi-me toeneming van
de gezelschapsreizen naar het buitenland,
die zich het vorig jaar manifesteerde, zich
ook dit jaar voortzet. Met het oog op de
nationale ramp en de geweldige offers die
overal voor de getroffenen werden gebracht
had men dit jaar voor min of meer luxe
doeleinden als deze op een grote matiging
gerekend, maar dit bleek een misrekening
te zijn. Wel merkt men bij de gezelschaps
reizen naar het buitenland duidelijk, dat
de beurs van het overgrote deel der tou-
risten maar heel weinig toelaat. Voor de
collectieve uitstapjes blijven de traditio
nele reisroutes en het „klassieke" natuur
schoon het meest in trek.
Daar reed een ruiter in de stad.
Hij hield de teugels aangevat
met moede handen; zijn gelaat
stond eenzaam in de schemer straat.
Schier dromend steeg hij van zijn paard.
„Verzorg het goed", zei hij de waard,
en trad de kamer in en zat
alsof hij nooit bewogen had.
„Hebt gij een lange reis gehad?"
„Vier maanden ben ik reeds op pad".
„Wat is uw doel?" „Ik weet het niet.
De verte zingt een wonder lied".
De maagd bracht drank en spijzen aan.
Hij scheen al uren hier vandaan.
Geen kon hem volgen op zijn reis
achter die wonderlijke wijs.
De duisternis omsloot het huis,
de bomen maakten stil geruis.
Hij sliep en heel de wereld sliep,
waardoor het vreemde zingen liep.
Alleen een schaduw kromp tezaam
tegen het vierkant van een raam
en stiet door nacht en stilte heen
een dolk tot op het harde been.
ADVERTENTIE
voor alle inrichtingen voor onderwijs
SCH OÖL BO EK HANDEL
Jacobijncslraat j GeJ. Oude Gracht 27 27J
De morgen opende haar poort,
toen werd een groot geklaag gehoord:
„De maagd is dood! Haar lijf en goed
zijn donker van vergoten bloed!"
Men riep de vreemde gast omlaag
en viel hem aan met klacht en vraag.
Hij zag hen stil en dromend aan:
Het is mijn tijd, nu moet ik gaan".
„Hebt gij uw euveldaad geboet?
Gerechtigheid eist bloed voor bloed!"
Toen heeft hij zwijgende gestaard.
Verlaten hinnikte zijn paard.
Hij werd het marktplein toegesleurd,
de hemel was met goud gekleurd,
de bomen zangen ijl en hoog,
daar hen de morgenwind bewoog.
De priester sprak: „Mijn zoon, nu bidt,
dat Jezus uwe ziel bezitt'!"
Maar hij bleef stil te kijken staan
en hoorde niet de priester aan.
Dan, eer hij opgetrokken werd,
zochten zijn ogen naar de vert'
en juichende bezong zijn stem
het hemelse Jeruzalem.
„Uw lied, Heer Jezus, riep mij aan.
Uw zingen zal ik binnengaan"
Zacht gleed het gouden morgenlicht
over zijn stervende gezicht.
M. MOK.
(naar een oud gegeven).
\vyie spreekt van typisch Amerikaanse
W balletten, denkt daarbij niet in de eer
ste plaats aan George Balanchine, hoe be
langrijk diens invloed en modei-n zijn op
vattingen ook mogen zijn, doch veeleer aan
het werk van Agnes de Mille, van wie wij
hier te la^de onder meer „Rodeo" en „Fall
River Legend" te zien hebben gekregen.
Deze begaafde choreografe, een kleindoch
ter van de econoom Henry George en een
nicht van de filmproducent Cecil B. de
Mille, heeft onder de titel „Dance to the
Piper" een boek over haar loopbaan ge
schreven, dat kort geleden bij Hamish Ha
milton in Londen verscheen en dat na het
onvolprezen „Theatre Street" van Tamara
Karsavina zonder veel aarzeling de beste
„inside story" van het ballet der laatste
tientallen jai-en genoemd mag worden.
Agnes de Mille heeft zeer bewust ge-
streefd naar het scheppen van een nieuwe
traditie op vaderlandse bodem. Zij koos
een ander uitgangspunt dan de uit Rusland
gekomen Balanchine, die in zijn „abstrac
te" stijl in feite de lijn der klassieke ont
wikkeling voortzette. Maar de van geboorte
Amerikaanse vernieuwers verruimden het
bewegingsspel met karakteristieke motie
ven uit hun eigen omgeving. Als de dans-
gebaren iets betekenen, aldus formuleert
Agnes de Mille haar bedoelingen, dan is
dat het leven daarachter. De hedendaagse
choreograaf, schrijft zij verder, maakt geen
arrangementen van oude passen in nieuwe
patronen, maar laat de beweging direct uit
dfe emotie opwellen. Daarom is de grenslijn
tussen dansen en acteren niet scherp meer
te trekken, al houdt men zich natuurlijk
verre van realistische imitatie. Voor haar
eigen composities putte zij uit het levende
museum der folklore, ook toen zij haar eer
ste uitnodiging kreeg om haar talent op
Agnes de Mille als de onhandige „cowgirl"
in haar eigen ballet Rodeo".
Broadway te bewijzen. Het jarenlang on-
verminderd voortdurend succes van de mu
zikale revue „Oklahoma!" is zeker niet in
de laatste plaats aan haar medewerking te
danken geweest.
Maar om de beginselverklaringen alleen
behoeft men dit boek niet te lezen. Die
nemen trouwens slechts een zeer beschei
den plaats in, bijna helemaal aan het slot,
als Agnes de Mille werkelijk op resultaten
kan wijzen. Alles wat daaraan vooraf gaat
beschrijft haar moeilijkheden om er te
komen, sedert de dag dat zij als meisje van
acht jaar Anna Pavlova zag dansen en zij
in de school van Theodore Kosloff te Holly
wood haar eerste lessen nam. Het is een
bijzonder levendig relaas van pijnlijke
teleurstellingen en moedig volhouden onder
vaak moeilijke omstandigheden, dat men
geboeid en met steeds intensere belangstel
ling volgt. Een rijk gevoel voor humor
spreekt uit deze autobiografische hoofd
stukken, waarin nooit het gevoel voor ge
zonde verhoudingen uit het oog wordt ver
loten. En zeer karakteristiek, getuigend van
sympathie en scherp waarnemingsvermo
gen, zijn de portretten van Martha Graham,
Marie Rambert, Antony Tudor en zovele
anderen, die deze roman van een gespan
nen levensloop tevens lot een authentieke
kroniek van de danskunst van onze dagen
maakt. Men voelt de gloed van de schijn
werpers bij haar verslagen van voorstel
lingen, men ruikt de schmink uit de kleed
kamers en men proeft het zout der transpi
ratie van de training.
Een afdeling apart vormen de jeugdher
inneringen, aan haar vader, die populaii'e
stukken voor David Belasco schreef en
haar oom, die in de dagen van de stomme
film een fanfarecorps op het terrein van de
opnamen liet spelen, om zodoende een
rhythmische basis te geven aan de uitingen
van emoties door de acteurs. Maar als wij
zo door gaan, wordt deze bespreking een
feuilleton. En daarom: over naar het vol
gende.
W'at weten wij eigenlijk over de dans
kunst in Sovjet-Rusland in de laatste
jaren? Bitter weinig. Over het toneel be
staan er tenminste de deskundige beschou
wingen van Joseph Macleod, bij het grote
publiek bekend als een der populairste
nieuwslezers van de Engelse radio tijdens
de oorlog. Over het ballet hebben wij wel
iswaar de boeken van Iris Morley, doch
haar meningen kan men niet voetstoots
aannemen. Vandaar dat alle balletomanen
van Europa zo verheugd waren bij het ver
nemen van het bericht, dat het Russische
Staatsballet deze zomer naar Parijs zou
komen, met alle grote sterren en hoogte
punten van het répertoire. Er werden zelfs
data en theaters bekend gemaakt, maar de
blijdschap was voorbarig. De tournée ging
niet door en het bleek, dat de Franse im-
presario wat al te voorbarig lichtvaardige
conclusies had getrokken uit een niet
direct afwijzend standpunt in Moskou
m
m
Galina Ulanova als Prinses Aurora in
„De schone slaapster".
Veel wordt echter goedgemaakt door de
werkelijk uitmuntende studie van V. Bog-
danov Beresovsky (bij Macgibbon Kee
te Londen in vertaling verschenen) over
de bekendste Russische ballerina: Ulanova,
die verleden jaar enkele recitals in Floren
ce heeft gegeven en waarvan iedere ballet
liefhebber wel eens heeft gehoord. De
schrijver is een vooraanstaand criticus, die
met grote kennis van zaken zijn meningen
formuleert, al is hij daarbij niet vrij te
pleiten van een wel eens tot wonderlijke
gevolgtrekkingen leidend chauvinisme, als
men de zucht om het vaderschap van be
paalde vernieuwingen voor Russen op te
eisen althans zo noemen mag.
1-Iet boek geeft een prima analyse van de
danskunst van Ulanova, zowel in het zuiver
klassieke als in caractère en als zodanig
staat het qua betekenis ver boven de per-
soonsverheerlijkingen die Engelse commen.
tatoi's aan de solisten van Sadler's Wells
wijden. Bovendien wekt de auteur onze
nieuwsgierigheid naar de werken, die uit
het Sovjet-Russische romantisch-realisme
geborfen zijn, zoals „De fontein van Bakchi-
saray" en de enigszins door de film „Het
grote concert" bekende nieuwe versie van
„Romeo en Julia" en van „Verloren
illusies".
Merkwaardig overigens, dat blijkt hier
wederom uit, hoe slecht de Russische foto
grafen hun werk hebben gedaan. Op
theatraal gebied schijnen er trouwens in
Moskou nog bijzonder ouderwetse gewoon
tes te heersen, gezien de dooi-gaans niet
zeer fraaie costuums en de aan prent
briefkaarten-voor-verloofden herinnerende
grime. DAVID KONING
MOET MEN ZEGGEN, dat acht jaar na de bevrijding de oorlog al voldoende ver
leden is geworden om niet meer te zijn dan een historische gebeurtenis? Blijk
baar vergeet men snel, wil men snel vergeten. Voor de oorlogslitteratuur, zelfs voor
het beste daarvan, bestaat althans nauwelijks nog belangstelling. De gedichtenbundel
„De Bevrijding" van Gerard Diels is vrijwel onopgemerkt gebleven. De uitgave van
Nes Tergasts „Deliria" kwam met de grootste moeite tot stand. En mag men ver
wachten, dat de onder de titel „Orpheus en Ahasverus" verzamelde verzen van een
man. die door het leed tot dichter werd geslagen van J. van Wageningen binnen
afzienbare tijd zullen worden herdrukt, al zijn er nog geen duizend Nederlanders,
die ze kennen? Zal de bundel verzen en rijmen „Drievoudig afscheid" van dezelfde
dichter die zich nu voorstelt als J. van Dam voldoende lezers trekken, nu deze
verschijnen moest bij een onbekende uitgeverij: de studentendrukkerij „Poortpers"?
Deze oorlogsdichtkunst mag tijdelijk „uit
de tijd" zijn, ze heeft de tijd, voor zover ze
waarachtige poëzie is. Blijvender dan het
feit is het woord, duurzamer dan de ge
beurtenis het getuigenis. Men kan de ogen
sluiten en de oren dichtstoppen, men kan
het leed negéren en de schande bedekken,
men kan zijn handen in onschuld wassen
en het geheugen om de tuin leiden, één
ding kan men, mag men, zal men niet: het
geweten het zwijgen opleggen.
Eéns, vroeg of laat, zal daar ben ik
zeker van een getuigenis als het lange,
epische gedicht, dat M. Mok heeft laten
verschijnen onder de titel „Storm uit het
Oosten" worden gelezen met neergesla
gen ogen. Eens zal dit dichtwerk als een
vlam in het menselijke bewustzijn slaan,
niet als vernietigende aanklacht tegen de
beulsknechten van 1940 alleen, maar tegen
de mens met zijn noodlottig tekort, dat al
len voor allen schuldig doet staan. Tegen
de mens die dit alles liet geschieden. Tegen
de mens die zijn verantwoordelijkheid ver
zaakt, alle technische perfectie, alle maat
schappelijke organisatie, alle kennis en
alle kunnen ten spijt. Tegen de mens ten
slotte, die zo lichtvaardig gemakkelijk tot
vergeten geneigd en bereid is.
Ziehier de mens
Ecce homo ziehier de mens: in „Euro
pa" (1944). in het zieltogende Europa, heeft
Mok hem door het puin van zijn mens-zijn
laten strompelen, in zijn „Kaas- en brood
spel" (1938) hem profetisch in horden doen
oprukken. En in „Storm uit het Oosten"
gaat zich dan de duivelse opzet voltrekken.
Zelden, op z'n hoogst in enkele van zijn
lyrische gedichten, in sommige fragmenten
van zijn „Kaas- en broodspel", in enkele
strofen van „Exodus", heeft de bezieling
Moks terughoudendheid zo warm, zo men
selij k-aangrijpend, zo doorhuiverd door
broken als in deze epische zang, deze treur
en klaagzang. Zelden heeft hij zich per
soonlijker, overtuigender, dichterlijk-in
dringender uitgesproken dan hier.Wat men
zijn rhetoriek heeft genoemd, zijn „per
soonlijke rhetoriek" die zijn eveneens
epische gedicht „De Spoorwegstaking"**)
te zeer in de ban hield van Tachtig, te dicht
deed naderen tot Gorter en Henriëtte Ro
land Holst om in deze voortreffelijke vers
techniek vrij spel te geven aan het eigen
rhythme is hier bloed van zijn bloed
geworden: taal van een zo diep bewogen,
diep geschonden, een zo gefolterd en ver
treden Jood-zijn, dat de stem van Israël uit
de duistere afgrond van zijn eeuwenlange
leed opklinkt als een smartelijke klaagzang,
als een aanklacht, waarbij Mirjam weer
de pauken slaat.
Israël heeft hij in het midden geplaatst
van het „groot tempeest". Terecht. Sinds
de diaspora heeft het slagen gebeukt op
de rug van het uitverkoren volk. Maar
nooit heeft een boze macht wreder, geraf
fineerder tegen hem samengespannen, heeft
de worgengel feller toegeslagen dan in de
jaren die men nu zo naarstiglijk vergeten
wil.
Eeuwenlang was Amsterdam de vlucht-
haven voor de vervolgden, die de gods
spraak van veertigduizend jaren her in het
bloed was geslagen en sindsdien de don
derstem van Jahwe, de Onzichtbare en
Alomtegenwoordige, de „harde", oud-lesta-
mentische God in vreze en beven in de
oren hadden. Wat Mozes op de Sinaï in de
tafelen beitelde, in het zweet zijns aan-
sehijns, en met zijn bloed bezegelde het
alpha en omega der menselijke waardig
heid stond hen voor eeuwig in het hart
gegrift. Hier, in Amsterdam, in vrijheid en
gerechtigheid, kon dat geroepen en gesla
gen volk herademen. Hier kon Israël, kon
„een hunkerend en peinzend deelgenoot
van deze God die vuur en steen en eeuwig
licht uitademt door zijn mond", mee hel
pen bouwen aan „het van leven blakend
Amsterdam". Deze stad geldt dan ook de
voor- en lofzang, gevolgd door drie zangen
die gewijd zijn aan Israël zangen, die zo
aangrijpend alleen gedicht konden worden
door één, in wie de stem des bloeds na-
stamelt van wat aan openbaring in de
diepte der eeuwen hoorbaar werd in de
Arke des Verbonds door één, die al
dichtend bekent:
..Te veel verdriet bezwaart de hand,
nu zij een vorm zoekt voor het lotgeval
der genen, die het merk is ingebrand
van deze Eenzame in het heelal....".
Teveel verdriet „en tegelijkertijd een
liefde", die de dichter „jubelend een pijn
te zeggen leert, die zich in klachten nim
mer kan bevrijden".
Fanaal van smart
Van die pijn is de prachtige vijfde zang
(„De storm") als een fanaal van smart
inzettende met de regels: „Leven is huive
ren van eenzaamheid of gillen in een ruim
te zonder grens" vol. Uit die pijn zijn
deze diep-kervende strofen gedicht.
Geen enkel geschrift, in proza of poëzie,
over de mens-onterende nazi-misdaad heeft
mij dieper geschokt, heviger bewogen, dan
deze vijfde zang en zijn epiloog. Ook Abel
Herzbergs „Amor fati" of „Tweestromen
land" niet. Smart dat is een groot woord,
dat men niet zonder schroom neerschrijft.
Maar hier is dóór en uit de smart gedicht.
Hier is de smart tot gedicht geworden en
het gedicht tot getuigenis. En de getuigenis
tot een appèl aan ons geweten, onze mede
schuld, ons menselijk tekort.
Bitter, fel en toch vol deernis, vol innig
heid, vroomheid, liefde, wordt de toon die
Moks vers draagt, wordt het rhythme dat
deze epische poëzie stuwt. Dit is, als nooit
te voren zó dringend in zijn werk, de stem
van het onherstelbaar gekwetste hart, dat
.jubelend een pijn te zeggen leert", nu
alle leed in de verdichting der herinnering
als hulpeloze, verwrongen handen omhoog
reikt naar een blinde, bloedrode hemel.
Davidster razzia's Amsterdams zwart
ste dag van het omsingeld en leeggeplun
derd ghetto „het huis een cel, de zomer
straat een exercitieveld" de Hollandse
Schouwburg transporten Auschwitz
„voor allen was het eindstation de dood"
de massamoord de sluipmoox'd.
Ach,- diep in ons hart weten we maar al
te goed, wat daar allemaal gebeurde. Maar
willen we het nog weten? Willen we nog
beseffen: „hier leed de schepping schade
aan haar ziel"? Is dit niet pas een dicht-
woord door zijn gruwelijk-doorstane waar
heid:
uit tweemaal honderdduizend ogen
viel het gedoofde licht op deze hand"?
C. J. E. DINAUX.
M. Mok: „Storm uit het Oosten" (Uitge
verij Contact Amsterdam/Antwerpen).
idem: „De Spoorwegstaking" (N.V Arbei
derspers. Amsterdam).