Het Pakistaans dansdrama van Bulbul Chowdhury Agnes de Mille en Galina Ulanova De Ballade van de Ruiter Mok schreef een epische zang van grootse allure SCHOOLBOEKEN Stem van Israël ZATERDAG 25 JULI 1953 3 De overval op een taxichauffeur Nieuwe stijging van paspoort - aanvragen Kort nieuws Heringa Wuthrich H. DE VRIES BOEK EN THEATER t Jl ■PS Want in iedere RICHMOND zijn verwerkt de edele "SLOW-SMOKE'VIRGINIA tabakken, afkomstig van de beroemde WINSTON-SALEM FIELDS USA LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Nu er deze zomer zo veel uitheemse dans groepen en balletten naar Nederland komen, doet men nogal wat te leurstellende ervaringen op. Wij hebben al eens gesproken van markt - bederf. Deze grote be drijvigheid in een zo korte periode, waarin bovendien een belangrijk deel van het publiek met vacantie is, wordt vei'oorzaakt doordat de voornaamste theaters in den lande gedurende het eigenlijke seizoen zo goed als nooit voor der gelijke doeleinden be schikbaar zijn. Maar hoe dan ook, het is niet te hopen dat het Pa kistaans Dansdrama van Bulbul Chowdhury, dat Donderdag een reeks voorstellingen in de Amsterdamse Stads schouwburg begon, hier van de terugslag onder vindt. Want dit pro gramma biedt werkelijk iets heel bijzonders. Wat jammer, dat dit nu juist niet naar Bloe- mendaal komt. Na de première in Den Haag hoorden wij een der hoogste func tionarissen van het mi nisterie van het Onder wijs, Kunsten en Weten schappen verklaren, dat hij het „wel mooi, maar zo Joossters" vond. En inderdaad wordt men bij het zien van deze danstonelen, die overi gens onmiskenbaar Oos ters zijn, voortdurend aan Kurt Jooss herin nerd. Maar wat men bij deze Duitse meester als een eigenlijk overwonnen en. achterhaald standpunt moet be schouwen, krijgt hier opeens een nieuwe en zeer wezenlijke betekenis. Waarbij men overigens geenszins aan nabootsing moet denken, want Bulbul heeft ons verzekerd en er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen dat hij voor zijn komst naar Europa zelfs nog nooit van Jooss had gehoord. Pakistan is een jonge staat met een door langdurige armoede en vreemde overheer sing aan het uitsterven geraakte dans kunst. Bij het streven naar renaissance daaivan moest men uitgaan van geheel andere beginselen dan het op een veelgo dendom gebaseerde ritueel van de nabu rige Hindoes, omdat deze zogenaamde moedra's de Mohammedaanse bevolking van de* nieuwe republiek uiteraard weinig te zeggen hadden, al waren ze natuurlijk wel bekend en vindt men er thans nog allerlei resten van terug. Temeer moesten wij dit, zo schrijft Bulbul in het pro gramma, omdat de onderwerpen krachtens het geloof niet uit hemelse maar uit aardse zaken geput konden worden. En zo tracht hij bij te dragen tot de eerste opbouw van geestelijke zelfstandigheid door zijn ge gevens op te diepen uit het proza van de historie en van de actualiteit. Dat men bij het zoeken naar een eigen expressievorm terecht kwam bij ongeveer dezelfde uitgangspunten als die van La- ban en de zijnen, toen die kort voor de eerste wereldoorlog verzet begonnen aan te tekenen tegen de verstarring van de klassieke techniek, is geen wonder. Voor deze Pakistanen is de elementaire bewe ging een noodzaak. Geen andere techniek zou hen kunnen dienen om hun „bedoelin gen" uit te dragen. De aanhalingstekens zijn gebruikt, omdat men vooral niet de indruk mag krijgen met een soort tendens- dans te doen te hebben. Tevens maken zij veelvuldig gebruik van de mime, hetgeen tot de internationale verstaanbaarheid niet weinig bijdraagt, al doet dit in onze ogen vaak wat erg primitief (of liever gezegd: naïef) aan. Doch genoeg van deze algemene be schouwingen. Het programma begint met twee levendige Bengaalse volksdansen, waarin het groteske en het schilderachtige een grote rol spelen. Het rhythme is afwis selend en wordt versterkt met behulp van rinkelende enkelbellen. Daarna maakt men kennis met het echtpaar Bulbul en Afroza, achtereenvolgens in een aardige scène van slangenbezwering en een poëtisch duet van geliefden in het maanlicht. Hier vindt men mooie voorbeelden van „vermenselijking" van Hindoemotieven, zoals de lang door getrokken golfbewegingen, die bij de schouderbladen beginnen. Hoofdnummer voor de pauze is het dramatische tafreel over de niet door de natuur, maar door mensen veroorzaakte hongersnood van 1943 onder de titel „Opdat wij niet vergeten. Bulbul danst hierin zelf de rol van de cor rupte Britse ambtenaar en men kan het niet anders dan een daad van zedelijke moed noemen, dat hij dit werk ook ver toonde in Londen tijdens de kroningsfees ten, waar hij met zijn gezelschap officieel zijn land vertegenwoordigde. Het slot, met de aangrijpende dood van de man, wiens vrouw zich om hem te redden zojuist aan De Pakistaanse danseres Afroza als Chandsultana, de Jeanne d'Arc uit de Mohammedaanse geschiedenis. een zwarte handelaar heeft geofferd, is waarlijk verbijsterend. Bijzonder suggestief is het geluidsdecor, voortgebracht door het uitstekende orkest van exotische instru menten. Overigens heeft men hier zeker geen meesterwerk. Daarvoor is het teveel in het zoeken naar mogelijkheden blijven steken en vaak te kinderlijk, maar het maakt toch indruk. Doch onvoorwaardelijke bewondering past voor Chandsultana, de strijd van de Jeanne d'Arc uit de Mohammedaanse geschiede nis, door Afroza in Engeland de Margot Fonteyn van het Oosten genoemd met een geweldige spanning ten tonele ge voerd. Hier neemt een innerlijk brandende persoonlijkheid bezit van het toneel om met absolute gebaren de ruimte te schep pen en te beheersen. Subliem is het spel van armen en handen tijdens het schermen met de onzichtbare tegenstanders. Fier en vorstelijk, maar toch doorlopend echt vrou- welijk, is deze rol. Andere hoogtepunten van dit interessan te programma zijn „De geest van de dans" en vooi'al het slotnummer „Anai'kali" de geschiedenis van een prins, die na zijn terugkeer van het front zijn beminde sla vin door de hofkliek vermoord vindt. Heel mooi is de breed vloeiende lyriek van het weerzien in gedachten tussen de drie eeuwige liefdesparen. Het is te hopen dat wij Bulbul Chowdhury en de zijnen hier nog eens terug zullen zien, want zij zijn bezig een kunstvorm van betekenis in het leven te roepen. DAVID KONING Amerikanen worden niet in Nederland berecht Naar wij van de officier van Justitie te Haarlem vernemen zullen de drie Ameri kaanse soldaten, die er van beschuldigd worden op 3 Juli bij Schiphol de 64-jarige Amsterdamse taxichauffeur Nico Olij te hebben overvallen en beroofd, niet in Ne derland berecht worden. Zij zullen zich voor deze overval voor een Amerikaanse krijgsraad in West- Duitsland moeten verantwoorden. De drie soldaten van het Amerikaanse bezettingsleger in Duitsland vertoefden clandestien in Nederland, toen zij de over val pleegden. Twee hunner wei-den enkele dagen later in de Haarlemmermeer gear resteerd. De dei-de bleek naar Duitsland te zijn teruggekeerd. Hij werd door de Amerikaanse militaire autoriteiten aldaar opgespoord. Men acht het thans onjuist de eerste twee in Nederland door een Nederlandse rechtbank en de derde in Duitsland door een Amerikaanse krijgsraad te laten be rechten. Ter wille van eenheid in de be rechting is thans besloten de twee solda ten, die zich nog in de gevangenis te Haarlem bevinden, ter berechting over te geven aan de Amerikaanse autoriteiten. Haarlemmers met vacantie Het streven naar vacantie-spreiding ten spijt valt óók het accent van het toeristen verkeer uit Haarlem weer in een periode van luttele weken in de maanden Juli en AugiLStus en zowel de passen-afdeling en de afdeling Bevolking (waar de bewijzen van Nederlanderschap worden verstrekt) als de reisbureaux en touringcarbedrijven beleven thans hun topdrukte. Het aantal aanvragen voor passen is, ruw geschat, reeds boven de 4500 gestegen. In dezelfde periode van het vorig jaar bedroeg het nog niet meer dan 3800 en in September 1952 bereikte het de 4000. Deze toeneming moet voor een zeer be langrijk deel worden toegeschreven aan de onmogelijkheid om de oude passen (waarin men de gelaatsvorm van de „pas sant" belangrijker achtte dan zijn afme tingen) nog te verlengen, zodat houders daai-van genoodzaakt zijn, een nieuwe pas aan te vragen. Bij de afdeling Bevolking worden in deze periode dagelijks gemid deld zestig bewijzen van Nederlanderschap afgegeven, daar verwacht men eveneens een toeneming ten opzichte van het vorige jaar toen de vraag ook al zeer groot was. Duitsland en Oostenrijk blijken favorie ten te zijn in het toeristenverkeer over de grenzen, dat op zich zelf elk jaar weer be langrijk in omvang toeneemt ten opzichte van het toerisme in het binnenland. Zowel voor individuele als collectieve reizen domineert deze trek naar het Oosten. Het toeristenverkeer naar Engeland is daaren tegen sterk afgenomen en ook de belang- Dinsdag is melding gemaakt van het feit, dat prof. dr. F. C. Gerretson blijkens zijn brief aan de Eerste Kamer ontslag heeft genomen als lid van de vaste commissie voor de biutenlandse politiek. Als reden werd vermeld, dat hij zich niet kon verenigen met de gang van zaken in die commissie. Prof. Gerretson verzoekt thans mede te de len, dat deze omsschrijving niet juist is en hij ontslag heeft genomen „aangezien de gang van zaken in deez commissie hem te weinig bevrediging geeft". ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS ADVERTENTIE stelling voor Frankrijk neemt merkbaar af, vooral bij de collectieve reizen. Bij een bekend touringcarbedrijf ver namen wij, dat de enoi-me toeneming van de gezelschapsreizen naar het buitenland, die zich het vorig jaar manifesteerde, zich ook dit jaar voortzet. Met het oog op de nationale ramp en de geweldige offers die overal voor de getroffenen werden gebracht had men dit jaar voor min of meer luxe doeleinden als deze op een grote matiging gerekend, maar dit bleek een misrekening te zijn. Wel merkt men bij de gezelschaps reizen naar het buitenland duidelijk, dat de beurs van het overgrote deel der tou- risten maar heel weinig toelaat. Voor de collectieve uitstapjes blijven de traditio nele reisroutes en het „klassieke" natuur schoon het meest in trek. Daar reed een ruiter in de stad. Hij hield de teugels aangevat met moede handen; zijn gelaat stond eenzaam in de schemer straat. Schier dromend steeg hij van zijn paard. „Verzorg het goed", zei hij de waard, en trad de kamer in en zat alsof hij nooit bewogen had. „Hebt gij een lange reis gehad?" „Vier maanden ben ik reeds op pad". „Wat is uw doel?" „Ik weet het niet. De verte zingt een wonder lied". De maagd bracht drank en spijzen aan. Hij scheen al uren hier vandaan. Geen kon hem volgen op zijn reis achter die wonderlijke wijs. De duisternis omsloot het huis, de bomen maakten stil geruis. Hij sliep en heel de wereld sliep, waardoor het vreemde zingen liep. Alleen een schaduw kromp tezaam tegen het vierkant van een raam en stiet door nacht en stilte heen een dolk tot op het harde been. ADVERTENTIE voor alle inrichtingen voor onderwijs SCH OÖL BO EK HANDEL Jacobijncslraat j GeJ. Oude Gracht 27 27J De morgen opende haar poort, toen werd een groot geklaag gehoord: „De maagd is dood! Haar lijf en goed zijn donker van vergoten bloed!" Men riep de vreemde gast omlaag en viel hem aan met klacht en vraag. Hij zag hen stil en dromend aan: Het is mijn tijd, nu moet ik gaan". „Hebt gij uw euveldaad geboet? Gerechtigheid eist bloed voor bloed!" Toen heeft hij zwijgende gestaard. Verlaten hinnikte zijn paard. Hij werd het marktplein toegesleurd, de hemel was met goud gekleurd, de bomen zangen ijl en hoog, daar hen de morgenwind bewoog. De priester sprak: „Mijn zoon, nu bidt, dat Jezus uwe ziel bezitt'!" Maar hij bleef stil te kijken staan en hoorde niet de priester aan. Dan, eer hij opgetrokken werd, zochten zijn ogen naar de vert' en juichende bezong zijn stem het hemelse Jeruzalem. „Uw lied, Heer Jezus, riep mij aan. Uw zingen zal ik binnengaan" Zacht gleed het gouden morgenlicht over zijn stervende gezicht. M. MOK. (naar een oud gegeven). \vyie spreekt van typisch Amerikaanse W balletten, denkt daarbij niet in de eer ste plaats aan George Balanchine, hoe be langrijk diens invloed en modei-n zijn op vattingen ook mogen zijn, doch veeleer aan het werk van Agnes de Mille, van wie wij hier te la^de onder meer „Rodeo" en „Fall River Legend" te zien hebben gekregen. Deze begaafde choreografe, een kleindoch ter van de econoom Henry George en een nicht van de filmproducent Cecil B. de Mille, heeft onder de titel „Dance to the Piper" een boek over haar loopbaan ge schreven, dat kort geleden bij Hamish Ha milton in Londen verscheen en dat na het onvolprezen „Theatre Street" van Tamara Karsavina zonder veel aarzeling de beste „inside story" van het ballet der laatste tientallen jai-en genoemd mag worden. Agnes de Mille heeft zeer bewust ge- streefd naar het scheppen van een nieuwe traditie op vaderlandse bodem. Zij koos een ander uitgangspunt dan de uit Rusland gekomen Balanchine, die in zijn „abstrac te" stijl in feite de lijn der klassieke ont wikkeling voortzette. Maar de van geboorte Amerikaanse vernieuwers verruimden het bewegingsspel met karakteristieke motie ven uit hun eigen omgeving. Als de dans- gebaren iets betekenen, aldus formuleert Agnes de Mille haar bedoelingen, dan is dat het leven daarachter. De hedendaagse choreograaf, schrijft zij verder, maakt geen arrangementen van oude passen in nieuwe patronen, maar laat de beweging direct uit dfe emotie opwellen. Daarom is de grenslijn tussen dansen en acteren niet scherp meer te trekken, al houdt men zich natuurlijk verre van realistische imitatie. Voor haar eigen composities putte zij uit het levende museum der folklore, ook toen zij haar eer ste uitnodiging kreeg om haar talent op Agnes de Mille als de onhandige „cowgirl" in haar eigen ballet Rodeo". Broadway te bewijzen. Het jarenlang on- verminderd voortdurend succes van de mu zikale revue „Oklahoma!" is zeker niet in de laatste plaats aan haar medewerking te danken geweest. Maar om de beginselverklaringen alleen behoeft men dit boek niet te lezen. Die nemen trouwens slechts een zeer beschei den plaats in, bijna helemaal aan het slot, als Agnes de Mille werkelijk op resultaten kan wijzen. Alles wat daaraan vooraf gaat beschrijft haar moeilijkheden om er te komen, sedert de dag dat zij als meisje van acht jaar Anna Pavlova zag dansen en zij in de school van Theodore Kosloff te Holly wood haar eerste lessen nam. Het is een bijzonder levendig relaas van pijnlijke teleurstellingen en moedig volhouden onder vaak moeilijke omstandigheden, dat men geboeid en met steeds intensere belangstel ling volgt. Een rijk gevoel voor humor spreekt uit deze autobiografische hoofd stukken, waarin nooit het gevoel voor ge zonde verhoudingen uit het oog wordt ver loten. En zeer karakteristiek, getuigend van sympathie en scherp waarnemingsvermo gen, zijn de portretten van Martha Graham, Marie Rambert, Antony Tudor en zovele anderen, die deze roman van een gespan nen levensloop tevens lot een authentieke kroniek van de danskunst van onze dagen maakt. Men voelt de gloed van de schijn werpers bij haar verslagen van voorstel lingen, men ruikt de schmink uit de kleed kamers en men proeft het zout der transpi ratie van de training. Een afdeling apart vormen de jeugdher inneringen, aan haar vader, die populaii'e stukken voor David Belasco schreef en haar oom, die in de dagen van de stomme film een fanfarecorps op het terrein van de opnamen liet spelen, om zodoende een rhythmische basis te geven aan de uitingen van emoties door de acteurs. Maar als wij zo door gaan, wordt deze bespreking een feuilleton. En daarom: over naar het vol gende. W'at weten wij eigenlijk over de dans kunst in Sovjet-Rusland in de laatste jaren? Bitter weinig. Over het toneel be staan er tenminste de deskundige beschou wingen van Joseph Macleod, bij het grote publiek bekend als een der populairste nieuwslezers van de Engelse radio tijdens de oorlog. Over het ballet hebben wij wel iswaar de boeken van Iris Morley, doch haar meningen kan men niet voetstoots aannemen. Vandaar dat alle balletomanen van Europa zo verheugd waren bij het ver nemen van het bericht, dat het Russische Staatsballet deze zomer naar Parijs zou komen, met alle grote sterren en hoogte punten van het répertoire. Er werden zelfs data en theaters bekend gemaakt, maar de blijdschap was voorbarig. De tournée ging niet door en het bleek, dat de Franse im- presario wat al te voorbarig lichtvaardige conclusies had getrokken uit een niet direct afwijzend standpunt in Moskou m m Galina Ulanova als Prinses Aurora in „De schone slaapster". Veel wordt echter goedgemaakt door de werkelijk uitmuntende studie van V. Bog- danov Beresovsky (bij Macgibbon Kee te Londen in vertaling verschenen) over de bekendste Russische ballerina: Ulanova, die verleden jaar enkele recitals in Floren ce heeft gegeven en waarvan iedere ballet liefhebber wel eens heeft gehoord. De schrijver is een vooraanstaand criticus, die met grote kennis van zaken zijn meningen formuleert, al is hij daarbij niet vrij te pleiten van een wel eens tot wonderlijke gevolgtrekkingen leidend chauvinisme, als men de zucht om het vaderschap van be paalde vernieuwingen voor Russen op te eisen althans zo noemen mag. 1-Iet boek geeft een prima analyse van de danskunst van Ulanova, zowel in het zuiver klassieke als in caractère en als zodanig staat het qua betekenis ver boven de per- soonsverheerlijkingen die Engelse commen. tatoi's aan de solisten van Sadler's Wells wijden. Bovendien wekt de auteur onze nieuwsgierigheid naar de werken, die uit het Sovjet-Russische romantisch-realisme geborfen zijn, zoals „De fontein van Bakchi- saray" en de enigszins door de film „Het grote concert" bekende nieuwe versie van „Romeo en Julia" en van „Verloren illusies". Merkwaardig overigens, dat blijkt hier wederom uit, hoe slecht de Russische foto grafen hun werk hebben gedaan. Op theatraal gebied schijnen er trouwens in Moskou nog bijzonder ouderwetse gewoon tes te heersen, gezien de dooi-gaans niet zeer fraaie costuums en de aan prent briefkaarten-voor-verloofden herinnerende grime. DAVID KONING MOET MEN ZEGGEN, dat acht jaar na de bevrijding de oorlog al voldoende ver leden is geworden om niet meer te zijn dan een historische gebeurtenis? Blijk baar vergeet men snel, wil men snel vergeten. Voor de oorlogslitteratuur, zelfs voor het beste daarvan, bestaat althans nauwelijks nog belangstelling. De gedichtenbundel „De Bevrijding" van Gerard Diels is vrijwel onopgemerkt gebleven. De uitgave van Nes Tergasts „Deliria" kwam met de grootste moeite tot stand. En mag men ver wachten, dat de onder de titel „Orpheus en Ahasverus" verzamelde verzen van een man. die door het leed tot dichter werd geslagen van J. van Wageningen binnen afzienbare tijd zullen worden herdrukt, al zijn er nog geen duizend Nederlanders, die ze kennen? Zal de bundel verzen en rijmen „Drievoudig afscheid" van dezelfde dichter die zich nu voorstelt als J. van Dam voldoende lezers trekken, nu deze verschijnen moest bij een onbekende uitgeverij: de studentendrukkerij „Poortpers"? Deze oorlogsdichtkunst mag tijdelijk „uit de tijd" zijn, ze heeft de tijd, voor zover ze waarachtige poëzie is. Blijvender dan het feit is het woord, duurzamer dan de ge beurtenis het getuigenis. Men kan de ogen sluiten en de oren dichtstoppen, men kan het leed negéren en de schande bedekken, men kan zijn handen in onschuld wassen en het geheugen om de tuin leiden, één ding kan men, mag men, zal men niet: het geweten het zwijgen opleggen. Eéns, vroeg of laat, zal daar ben ik zeker van een getuigenis als het lange, epische gedicht, dat M. Mok heeft laten verschijnen onder de titel „Storm uit het Oosten" worden gelezen met neergesla gen ogen. Eens zal dit dichtwerk als een vlam in het menselijke bewustzijn slaan, niet als vernietigende aanklacht tegen de beulsknechten van 1940 alleen, maar tegen de mens met zijn noodlottig tekort, dat al len voor allen schuldig doet staan. Tegen de mens die dit alles liet geschieden. Tegen de mens die zijn verantwoordelijkheid ver zaakt, alle technische perfectie, alle maat schappelijke organisatie, alle kennis en alle kunnen ten spijt. Tegen de mens ten slotte, die zo lichtvaardig gemakkelijk tot vergeten geneigd en bereid is. Ziehier de mens Ecce homo ziehier de mens: in „Euro pa" (1944). in het zieltogende Europa, heeft Mok hem door het puin van zijn mens-zijn laten strompelen, in zijn „Kaas- en brood spel" (1938) hem profetisch in horden doen oprukken. En in „Storm uit het Oosten" gaat zich dan de duivelse opzet voltrekken. Zelden, op z'n hoogst in enkele van zijn lyrische gedichten, in sommige fragmenten van zijn „Kaas- en broodspel", in enkele strofen van „Exodus", heeft de bezieling Moks terughoudendheid zo warm, zo men selij k-aangrijpend, zo doorhuiverd door broken als in deze epische zang, deze treur en klaagzang. Zelden heeft hij zich per soonlijker, overtuigender, dichterlijk-in dringender uitgesproken dan hier.Wat men zijn rhetoriek heeft genoemd, zijn „per soonlijke rhetoriek" die zijn eveneens epische gedicht „De Spoorwegstaking"**) te zeer in de ban hield van Tachtig, te dicht deed naderen tot Gorter en Henriëtte Ro land Holst om in deze voortreffelijke vers techniek vrij spel te geven aan het eigen rhythme is hier bloed van zijn bloed geworden: taal van een zo diep bewogen, diep geschonden, een zo gefolterd en ver treden Jood-zijn, dat de stem van Israël uit de duistere afgrond van zijn eeuwenlange leed opklinkt als een smartelijke klaagzang, als een aanklacht, waarbij Mirjam weer de pauken slaat. Israël heeft hij in het midden geplaatst van het „groot tempeest". Terecht. Sinds de diaspora heeft het slagen gebeukt op de rug van het uitverkoren volk. Maar nooit heeft een boze macht wreder, geraf fineerder tegen hem samengespannen, heeft de worgengel feller toegeslagen dan in de jaren die men nu zo naarstiglijk vergeten wil. Eeuwenlang was Amsterdam de vlucht- haven voor de vervolgden, die de gods spraak van veertigduizend jaren her in het bloed was geslagen en sindsdien de don derstem van Jahwe, de Onzichtbare en Alomtegenwoordige, de „harde", oud-lesta- mentische God in vreze en beven in de oren hadden. Wat Mozes op de Sinaï in de tafelen beitelde, in het zweet zijns aan- sehijns, en met zijn bloed bezegelde het alpha en omega der menselijke waardig heid stond hen voor eeuwig in het hart gegrift. Hier, in Amsterdam, in vrijheid en gerechtigheid, kon dat geroepen en gesla gen volk herademen. Hier kon Israël, kon „een hunkerend en peinzend deelgenoot van deze God die vuur en steen en eeuwig licht uitademt door zijn mond", mee hel pen bouwen aan „het van leven blakend Amsterdam". Deze stad geldt dan ook de voor- en lofzang, gevolgd door drie zangen die gewijd zijn aan Israël zangen, die zo aangrijpend alleen gedicht konden worden door één, in wie de stem des bloeds na- stamelt van wat aan openbaring in de diepte der eeuwen hoorbaar werd in de Arke des Verbonds door één, die al dichtend bekent: ..Te veel verdriet bezwaart de hand, nu zij een vorm zoekt voor het lotgeval der genen, die het merk is ingebrand van deze Eenzame in het heelal....". Teveel verdriet „en tegelijkertijd een liefde", die de dichter „jubelend een pijn te zeggen leert, die zich in klachten nim mer kan bevrijden". Fanaal van smart Van die pijn is de prachtige vijfde zang („De storm") als een fanaal van smart inzettende met de regels: „Leven is huive ren van eenzaamheid of gillen in een ruim te zonder grens" vol. Uit die pijn zijn deze diep-kervende strofen gedicht. Geen enkel geschrift, in proza of poëzie, over de mens-onterende nazi-misdaad heeft mij dieper geschokt, heviger bewogen, dan deze vijfde zang en zijn epiloog. Ook Abel Herzbergs „Amor fati" of „Tweestromen land" niet. Smart dat is een groot woord, dat men niet zonder schroom neerschrijft. Maar hier is dóór en uit de smart gedicht. Hier is de smart tot gedicht geworden en het gedicht tot getuigenis. En de getuigenis tot een appèl aan ons geweten, onze mede schuld, ons menselijk tekort. Bitter, fel en toch vol deernis, vol innig heid, vroomheid, liefde, wordt de toon die Moks vers draagt, wordt het rhythme dat deze epische poëzie stuwt. Dit is, als nooit te voren zó dringend in zijn werk, de stem van het onherstelbaar gekwetste hart, dat .jubelend een pijn te zeggen leert", nu alle leed in de verdichting der herinnering als hulpeloze, verwrongen handen omhoog reikt naar een blinde, bloedrode hemel. Davidster razzia's Amsterdams zwart ste dag van het omsingeld en leeggeplun derd ghetto „het huis een cel, de zomer straat een exercitieveld" de Hollandse Schouwburg transporten Auschwitz „voor allen was het eindstation de dood" de massamoord de sluipmoox'd. Ach,- diep in ons hart weten we maar al te goed, wat daar allemaal gebeurde. Maar willen we het nog weten? Willen we nog beseffen: „hier leed de schepping schade aan haar ziel"? Is dit niet pas een dicht- woord door zijn gruwelijk-doorstane waar heid: uit tweemaal honderdduizend ogen viel het gedoofde licht op deze hand"? C. J. E. DINAUX. M. Mok: „Storm uit het Oosten" (Uitge verij Contact Amsterdam/Antwerpen). idem: „De Spoorwegstaking" (N.V Arbei derspers. Amsterdam).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 5