Aan vergroting van Keukenhof wordt
met man en macht gewerkt
Thuiskomst
rieven aan de redactie
We maken een krokodil
Kleuren wedstrij d
Er komt een nieuwe rotstuin en een
vergrote ingang
SEadio Moors
Reünie en feestavond
B.O.I.W. Haarlem
HAARLEMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
FEUILLETON
door Mevr. Byleveld-Gelinck
Prins Bernhardschool
wordt fraai complex in
stadscentrum
ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1953
„Hé mannetje, waar moet dat naar
toe?" riep meneer Riket verbaasd, want
met een vaart stoof een jongetje langs
hem heen, net op de hoek van de straat.
Hij liep zo hard, dat hij meneer Riket
niet zag en tegen hem opbotste. Maar
voor meneer Riket hem te pakken had
was het jongetje al weer verder gerend.
„Daar moet ik het mijne van weten,"
dacht meneer Riket en hij sloeg de hoek
om en keek waar die jongen zo hard
op af liep. Maar hé, wat vreemd: het
jongetje was nergens meer te zien. Niet
op het trottoir, niet in de straat en ook
niet in één van de winkels, die daar
net om de hoek waren.
Mneer Riket begreep er niets van.
Hij schudde verbaasd met zijn deftige
hoofdje heen en weer en drukte zijn
gouden brilletje een beetje vaster tegen
zijn ogen. Maar hoe hij ook keek, hij
zag het hardlopende jongetje niet meer.
Hij trok aan zijn mooie grijze sikje en
zei tegen zichzelf: „Riket, je droomt. Er
was helemaal geen jongetje."
Maar nee, dat was toch ook niet zo.
Hij stond in zijn eigen straat, vlak bij
zijn eigen huis en hij had met zijn eigen
ogen dat jongetje gezien.
Toen zag hij dat mannetje. Een man
netje, even oud als hij zelf, alleen niet
even deftig. Hij zag er veel vrolijker
uit dan meneer Riket. Hij liep ook niet
zo deftig met een gouden brilletje en
een wandelstokje met een zilveren knop
over straat. Hij danste een beetje als hij
liep. Zijn vrolijke blauwe oogjes glin
sterden altijd van plezier. Nu ook, mis
schien nog wel meer dan anders. Vooral
toen hij meneer Riket zag. Meneer Riket
begreep eigenlijk niet, waar dat manne
tje opeens vandaan was gekomen. Hij
had eerst alleen maar oog gehad voor
dat verwenen jongetje en nu opeens
zag hij vlak naast zich dat mannetje
staan. Meneer Riket vond zichzelf
eigenlijk een beetje te deftig om zo
maar naar een mannetje toe te gaan met
een gek hoekje op en blauwe ogen, die
zo glinsterden, maar hij was zó nieuws
gierig, dat hij het toch maar deed. Met
zijn deftige kraakstem zei hij: „Heeft u
misschien een jongetje gezien? Het liep
hier heel hard voorbij, maar voor ik
wist waar hij bleef, was hij verdwenen."
De blauwe oogjes van het mannetje
gingen nog meer glinsteren. „Jazeker",
lachte hij, „die heb ik onder mijn hoedje
gevangen."
Meneer Riket keek het mannetje met
grote ogen aan. Hij begreep het niet.
„Hier, onder mijn hoedje", zei het man
netje weer en hij wees op het rare groe
ne jagershoedje, dat veel te vrolijk op
zijn grijze krullen stond.
„Pardon", zei meneer Riket en hij
bleef afwachtend staan kijken. Het
mannetje kwam een stapje dichterbij.
„Gelooft u mij niet?" vroeg hij.
Meneer Riket deed een stapje terug.
„Juist, juist," zei hij, „onder uw hoed
je, ik begrijp u."
„Aan je gezicht zie ik, dat je me niet
gelooft", riep het mannetje, „ik moet
jou eens goed bekijken, ik geloof dat
het tijd wordt, dat ik jou ook onder
mijn hoedje vang."
Hij legde zijn vinger tegen zijn neus
en nam meneer Riket aandachtig op.
„Ik zie het al", zei hij. ,.Je bent te def
tig, niet vrolijk genoeg, je durft niets te
zeggen als je iemand niet gelooft. Bo
vendien ben je nieuwsgierig. Daar moet
eens wat verandering in komen."
Meneer Riket deed nog een stapje
terug. Hij begon het griezelig te vinden.
Het mannetje lachte. „Je bent net als
dat jongetje van daarstraks", zei hij.
„Die moest boodschappen doen voor zijn
moeder. Maar dat jongetje dacht alleen
maar aan zichzelf en aan zijn vacantie.
Hij ging er vandoor, heel hard holde hij
van huis weg. Maar wat denk je? Hier
op de hoek stond ik. Ik beereep wat er
aan de hand was en.... ik ving hem
onder mijn hoedje!"
Meneer Riket zei niets meer, maar hij
kon nog altijd niet geloven dat het waar
was wat dat mannetje zei. Het leek wel
of die dat aan de ogen van meneer
Riket zag. En toen gebeurde er iets. De
hand van het mannetje ging langzaam
omhoog naar het groene iasershoedie.
Zijn hand lag al op de rand van zijn
hoedje, toen meneer Riket begreep wat
er ging gebeuren.
„Nee", riep hij, „nee". Het was al te
laat. Heel vlug opeens, nam het man
netje de hoed van zijn hoofd en gooide
hem over die van meneer Riket heen.
Als jij het gezien had, zou je er niets
Van begrepen hebben.
Het groene hoedje stond een seconde
lang onbeweeglijk op de zwarte bolhoed
van meneer Riket. Toen zakte het er
over heen, toen over het gezicht van
meneer Riket, dat steeds kleiner werd,
toen over zijn schouders, over zijn mooie
grijze das en zijn zwarte jas, toen over
de hand met het zilveren wandelstokje,
over de streepjespantalon en over de
glimmende zwarte puntschoenen van
meneer Riket, die helemaal in elkaar
geschrompeld waren onder het groene
hoedje. Het mannetje stond er bij te
grinniken. Toen meneer Riket verdwe
nen was, raapte hij zijn hoedje weer
van de straat op.
„Zo," zei hij, „die was toch ook te
vangen onder mijn hoedje." Hij zette
het op en liep weer door.
„Waar ben ik?" vroeg meneer Riket.
Hij liep opeens in een vreemde straat,
een stad die hij nog nooit gezien had.
Dat dacht hij tenminste. Hij zag er nog
net even deftig en statig uit als daarnet,
maar hij voelde zelf dat hij veranderd
was. „Heerlijk", zuchtte hij, „die zomer
zon".
Toen zag hij in een winkelruit hoe
mal zijn plechtige jas en zijn bolhoed
hem stonden met dat mooie weer. Hij
kreeg er een kleur van en trok de jas
uit. Hij hing haar zo maar over een
hekje en wandelde zonder jas verder.
Zijn mooi gepoetste bolhoed gooide hij
als een baldadige jongen ovèr een lan
taarnpaal. Wat moet ik eigenlijk met
een stok?, dacht hij even later en hij
smeet hem in de goot.
„Ha", zei hij, „heerlijk, die wind om
je kop". Hij schrok er zelf van want hij
had nog nooit ih zijn leven kop gezegd.
„Ik had nog nooit gezien dat de bomen
zó groen waren en de mussen in de
dakgoot zó grappig", dacht hij en even
later: „Ik wist niet dat een draaiorgel
zó mooi spelen kon."
„Nee maar, ik kan fluiten ook", ont
dekte hij, want hij liep het liedje van
de orgelman uit volle borst mee te
fluiten. Liep is eigenlijk niet goed ge
zegd, want hij huppelde meer dan hij
liep, net als het jongetje dat voor hem
uit ging. Dat jongetje droeg een grote
boodschappentas en hij danste winkel
in, winkel uit.
„Hé jongen", riep meneer Riket,
„kennen wij elkaar niet?"
„Jazeker", zei' het jongetje, „wij
waren samen onder één hoedje gevan
gen."
„Maar wiens hoedje?" riep meneer
Riket.
„Dat weet ik niet", zei de jongen met
de boodschappentas.
„Ik ook niet", zei meneer Riket,
„maar wat geeft het?"
Ze gaven elkaar een hand en dansten
verder door de straat, precies dezelfde
van altijd. De jongen met zijn volle tas
en meneer Riket met zijn blote hoofd.
Ze waren heel vrolijk.
1, tltrorsL
Ls Ku-cfc
3= XLojmH
H* yjJ.
s,
q AT VOOR.
SP'JKER
Kroko-Dil heeft zo'n trek in die lek
kere worst. Maar Nikkie houdt haar zó,
dat hij er net niet bij kan.
Trek alles met behulp van carbon
over op triplex en zaag het netjes uit.
Schilder het in de aangewezen kleuren
en ga dan de worst er aan binden.
Lijm de 2 voorpoten, ieder aan een
kant op hun plaats en bevestig het
voorwiel er met een spijker tussen. De
twee achterwielen komen elk aan een
kant van de achterpoot. Dit moet ook
met een spijker.
Ik ga naar school, mijn vriendje niet.
Als ik moet leren, speelt hij buiten.
Als 'k klaar ben, hoef ik maar te fluiten.
Hij hoort me al, voor Hij me ziet.
We spelen samen met mijn bal,
hij krijgt hem altijd weer te pakken,
in sloten zelfs, in dichte takken.
Als ik nog zoek, heeft hij hem al.
En 's zomers als ik zwemmen ga,
dan gaat hij mee. Ik duik in 't water.
Hij wacht nog wat, maar even later
komt hij me toch maar achterna.
Vanmorgen riep ik: kom je nou?
Maar 't regende en hij bleef binnen.
Ik zei: wat moet ik dan beginnen,
dan blijf ik ook maar thuis bij jou.
Mijn vriend heet Flip en ik heet Klaas.
Waarom ik leren moet en schrijven,
terwijl hij lekker dom mag blijven?
Hij is mijn hond, en ik ben zijn baas.
MIES BOUHUYS.
Heb je je kleurplaat al ingezonden?
Als je het nog niet gedaan hebt, doe het
dan vlug! Vóór Maandagmorgen a.s.
moeten ze in ons bezit zijn!
HET DOET ER EIGENLIJK WEINIG TOE in welk jaargetijde men op het terrein
van de tentoonstelling „Keukenhof" komt. Het is er altijd bijzonder mooi. Slechts
enkele mensen mogen er het gehele jaar door van genieten, de bestuursleden en
werklieden van de tentoonstelling en een paar bevoorrechte lieden. Wie men ook
spreekt, iedereen vindt het eigenlijk jammer, dat het publiek niet in het wonderlijk
schone park mag wandelen. Men is echter iedere zomer hard aan het werk op dit
terrein en kan geen bezoekers gebruiken. Precies hetzelfde geldt voor het gedeelte
aan de andere kant van de straatweg. Vroeger schijnbaar niet, want er werd veel
vernield. Zoals met bijna alles dat werkelijk prachtig is, is het moeilijk te achterhalen
waarom het nu zo mooi is. Men kan de machtige eiken, beuken en dennebomen
noemen, of de vijver, die zich 's zomers zo heerlijk kalm in de zon ligt te spiegelen
en slechts hier en daar een vlek waterlelies draagt. Of is het de combinatie van beide
en de stoere wolken, die iemand bijna op de tenen doen lopen onT' die schoonheid
niet te storen?
De ruwe schoonheid van het terrein van
voor de tentoonstellingstijd is vervangen
door een gecultiveerde charme, waarvan
men nauwelijks de oorsprong herkent. Be
halve aan de zijkant van het terrein. Daar
ligt nog een gedeelte dat nog niet doop de
tentoonstelling is beroerd. Manshoge va
rens beletten de doorgang en zo men deze
vertrapt dan zorgt het dikke eikenhak
hout er wel voor dat men niet verder
komt. Dit gedeelte is nog heuvelachtig en
ruw, maar toch heeft de architect er al
weer een rand van ongeveer twee hectare
oppervlakte moeten laten egaliseren. Nog
meer bollenzaken willen hun producten
tonen en daar moet ruimte voor worden
gemaakt. Zij hebben bij elkaar nu twintig
hectaren.
Nieuw gedeelte
We zijn een kijkje gaan nemen in dit
nieuwe gedeelte. Uit de contouren kan men
reeds zien wat het worden zal en vergissen
we ons niet, dan komt hier een gedeelte bij
dat een van de mooiste stukken wordt, be
halve dan de omgeving van die onverge
lijkelijk mooie vijver. Men gaat bij de
hoofdingang de heuvel op en wandelt over
deze vrije uitgestrekte hoogte naar het
nieuwe gedeelte. Van deze hoogte kijkt
men in een dal, waarvar. het voorste ge
deelte verleden jaar werd gevormd door
een waterbekken. Van deze hoogte heeft
men echter ook een prachtig vergezicht
over de bollenvelden, die slechts van de
tentoonstelling gescheiden zijn door een
sloot.
Verderop moet men de hoogte verlaten
en komt in een geëgaliseerd gedeelte dat
de slootkant volgt. Men loopt hier dan
als het ware lartgs een bosrand. De af
scheiding met het bos wordt gevormd door
een laag natuurstenen muurtje.
Er zal een nieuwe rotstuin komen en
een fabrikant van tuinmeubelen richt hier
een stand in van rustieke meubelen in een
tuinarrangement. De Keukenhof is er niet
alleen om te laten zien, hoeveel mooie tul
pen, hyacinten en narcissen er zijn, maar
ook om de mensen te laten zien wat er
zoal met een tuin kar worden gedaan.
Deze rotstuin en de tuin met een „zitje"
passen ook weer geheel in dit kader.
Geen beste grond
Dit nieuwe gedeelte is geen best stuk
grond. Het kalkrijke zand zit heel diep,
soms zelfs op anderhalf tot twee meter.
Het is bijna onmogelijk dit boven te halen
zonder een zeer kostbare bewerking. Het
is voordeliger de grond krachtiger te ma
ken door andere aan te voeren. Het ge
beurt hier ook en men heeft de keus laten
vallen op bagger uit de Amstel. Het
personeel vond hierin heel wat oude ste
nen pijpen, vele met een wapen er op.
Ook de brokken heeft het zorgvuldig be
waard en zo mogelijk aan elkaar gepast.
Een gedeelte is al bezig pijpenrekken te
maken om zodende een zeer ongebruike
lijk souvenir van de Keukenhof en de
Amstel te hebben.
Het werk op dit nieuwe gedeelte heeft
nog meer verrassingen opgeleverd. Men
vond er bij het omspitten ook een com
pleet paard. Moet er nog worden gezegd,
dat dit gedeelte in de mond van de werk
lieden „Paardenkerkhof" zal blijven he
ten?
Het is zeer jammer dat er hier maar
weinig" grote bomen staan. Ze zijn er wel
geweest, maar naar de noodkacheltjes van
de Lissers en Hillegommers verhuisd. De
stronken van de eiken vond men nog wel.
Het schijnt dat men voor de voet op aan
het bomen zagen is gaveest, want er heeft
een groot aantal gestaan. Sommige bomen
moeten ook meer dan honderd jaar zijn
geweest, gezien de omvang van de nollen.
Er is echter nog een aantal berken blijven
staan en hiervan heeft de architect een
dankbaar gebruik gemaakt.
Men zal dit op de Keukenhof het vol-
ADVERTENTIE
!>ooax>oaDoccoocC!Coc>ooo<xooocx*xxicoooooocooooocooooooooooooooci00oo
van ouds bekend. - Tel 14609
Officieel Philips-reparateur
KRUISSTRAAT 38 HAARLEM
7)
Een eigenaardig kriebelig gevoel, de
waarschuwing dat hij begon te „koken",
begon zich van de politieman meester te
maken. Verduiveld nog aan toe! Stond hij
hier voor gek of niet! Hij kon haar toch
waarachtig niet met zijn grote handen bij
haar schouders pakken en heen en weer
schudden; hij zou het anders graag genoeg
gedaan hebben! Maar hij zou haar vast en
zeker kraken voordat ze nog een woord
gezegd had!
„Sarinah, als je nu niet behoorlijk je
mond opendoet, zal ik ie vertellen wat er
gebeurt. Dan bel ik het politiebureau op
en komen er twee grote agenten om je te
halen. Die stoppen je in een donker hok.
En daar blijf je net zo lang totdat je aan
een heel strenge meneer, die ook Maleis
spreekt, alles verteld hebt wat we moeten
weten. Begrijp je goed. Sarinah? Ik heb
geen tijd meer om lang te wachten".
Hij voelde zich in alle opzichten versla
gen. Om zijn kinderachtige dreigementen
en om zijn vruchteloos aandringen en zijn
tartuigingen van haast. Een Oosterling was
boven iedere haast verheven. Zij was ook
ver boven hem verheven, dit armzalig fi
guurtje dat maar nauwelijks tot zijn
schouder reikte. Klein en sjofel onder haar
grauwe omslagdoek.
Maar hij was toch weer een stap verder
gekomen. „Ja", zei ze opeens duidelijk. Ze
h§d dus een stem! Het was tenminste iets.
En hij vervolgde haastig:
„Weet je wie de koffers heeft willen
leeghalen, Sarinah?"
„Nee, menirr".
Al twee woorden! dacht hij tevreden. Nu
gaan we vorder. „Ben je de hele avond
thuis geweest, Sarinah?"
„Nee menirr. Niet hele avond".
Vijf woorden: „Niet de hele avond dus.
Ben je dan uitgeweest?"
„Ja menirr. Ik heb hond uitgelaten".
Zes woorden. „Prachtig. Je hebt dus de
hond uitgelaten. En hoe laat was dat?"
„Om tien uur. De toren speelde".
„En hoe laat was je terug?"
„Niet laat. Het was donker en koud".
„En toen; heb je niemand gezien hier op
't portaal?"
„Hier op portaal. Nee niemand".
„En in dit kamertje?"
„Dat kamer dicht. Ik ben daar niet ge
weest".
„Zo. Dus je weet niets. En waar was je,
de hele avond?"
„In mijn kamer. Dat kleine achterkamer
daar".
I „En je hebt toch niets gehoord of ge-
1 zien?"
„Nee menirr".
De politieman dacht even na. Het vrouw
tje trok nu haar hand uit de warme wol
len omslagdoek en bracht haar arm om
hoog naar haar kapsel om een loszittende
kam te bevestigen. Het polsje, smal en
grauw als van een vreemdsoortig dier, viel
bloot. Maar aan dat polsje trok onmiddel
lijk zijn aandacht een glinsterend sieraad:
een brede armband van verguld zilver en
versierd met een dubbele rij gekleurde
stenen die schitterden en flitsten in het
licht. Een lelijk, opzichtig ding. een bazar-
prul dat waarschijnlijk toch duur geweest
was. In ieder geval zeker geen Oosterse
armband en evenmin een geschenk van
Sarinah's meesteres met haar fijne, sobere
smaak. De politieman trok zijn wenkbrau
wen cp.
„Wat heb je daar een mooie armband",
zei hij onverwacht. „Een prachtig sieraad,
Sarinah! Van wie heb je die wel gekre
gen?"
Het oude vrouwtje wendde zich naar
hem om. Ze richtte het schrale kopje hóóg
op en even was liet, of ze niet meer zo
klein en onaanzienlijk was als eerst. De
echte vrouwelijke trots om een bewonde
renswaardig sieraad, de Eva in dit ver
schrompelde stukje mens. En ze antwoord
de fier:
Van toewan Van Milsbeek gekregen.
Vanavond".
„Van toewan Van Milsbeek? Gééft hij je
dan wel eens wat?"
„Ja menirr. Toewan Van Milsbeek heel
goed en vriendelijk. Een groot heer. Hij
geeft geschenken aan Sarinah. Sarinah
verheugd met mooie armband".
„Dat kan ik me begrijpen. Hij is ook
prachtig! Maar waarom heeft hij je van
avond die armband gegeven?"
„In zijn goedheid".
„Natuurlijk. In zijn goedheid. Maar
waarvóór, Sarinah? Ik bedoel: heb je van
avond speciaal iets voor hem gedaan?"
„Hij is uit geweest met nonna Marianne.
Toawan Van Milsbeek was óók verheugd"
„Ja. Maar heb je ook iets voor hem ge
daan?"
„Hij liet Sarinah delen in zijn vreugde".
Ze had de handen met de flonkerende
armband weer onder de wollen doek ver
borgen en stond daar weer als eerst: on
peilbaar, ondoorgrondelijk, met ronde
kraalogen als van een pop. Wist ze wat
of wist ze niets? Had zij in de koffers ge
snuffeld terwijl Van Milsbeek het meisje
mee naar de schouwburg had getroond?
Had zij dóór haar flonkerend juweel mee
verdiend? Hij zou het van haar niet te we
ten komen. Op het tanige gezichtje en in
de bruine ogen was geen enkele emotie te
bespeuren, geen onrust, geen vrees of enige
onzekerheid. Ze stond daar, onaantastbaar
en onverstoorbaar en ze zou daar zo blij
ven staan tot morgen als dat moest, maar
niets loslaten. Ze was volkomen negatief
en in haar passiviteit de meest onhandel
bare getuige die hij zich kon voorstellen.
Hij zuchtte even, nauw merkbaar, en ging
dan tot een volgend onderwerp over.
gend jaar wel kunnen zien. Het ligt name
lijk in de bedoeling om de ingang die het
dichtst bij het dorp ligt te vergroten en,
door het fietspad ter plaatse te verbreden,
een halte te maken voor de bussen van de
pendeldienst.
Deze ingang dient om de opstoppingen,
die in de drukke tijd voor de hoofdingang
ontstonden, te voorkomen. Bovendien
hoopt men een. meer verspreide circulatie
van het publiek te verkrijgen.
Behalve op dit nieuwe gedeelte wordt
er ook hard gewerkt op het „oude" ter
rein. Zoals ieder jaar wordt hier ook weer
voortdurend veranderd. Gedeelten die wat
onvolkomenheden bleken te bezitten wor
den gecorrigeerd en weer ergens anders
worden nieuwe arrangementen gemaakt.
De architect vertelde ons verleden
jaar al over zijn plannen, die zo lang
zamerhand in de loop van de jaren wor
den uitgewerkt. De opzet hiervan is om
voortdurend vernieuwingen aan te bren
gen en de vele trouwen bezoekers toch
weer verrassingen te bieden. Tot nu toe is
men daar wel in geslaagd. Het oorspronke
lijke „tienjarenplan" moest men reeds het
tweede jaar laten varen door de grote
animo van de firma's die daar wensen te
exposeren.
De Bond van Oud-illegale werkers Haar.
lem houdt op Maandag 31 Augustus zijn
gebruikelijke jaarlijkse feestavond en
reünie onder het motto „Het is Oranje,
het blijft Oranje" in „Dreefzicht".
De medewerkers zijn Henk Beekman,
Jeanne van Raay, The Willanty's, The
Maryloes, Faro en Dies, Francis Burrex
en Henk Eshuis. De algehele leiding heeft
Henk van Hulst. Na afloop is er Oranje-
bal onder leiding van Roel van den Berg
met medewerking van het dansorkest Pal
lieter en De Witte Kraaien.
De voorzitter van de BOIW Haarlem, de
heer Han Cox, zal tijdens het programma
een toast op Prinses Wilhelmina uitbren
gen.
Het programmaboekje bevat inleidingen
van locoburgemeester A. J. M. Angenent,
H. Cox' en mr. B. W. Stomps, de voorzit
ter van de Nationale Federatieve Raad
van het Voormalig Verzet Nederland.
Dr. C. Spoel der schreef een artikel over
ons Koningshuis.
De verbouwing van de Prins Bernhard
school aan de Bakenessergracht te Haar
lem nadert thans met rasse schreden haar
einde. De zes leslokalen voor gewoon lager
onderwijs zijn reeds enige tijd geleden of
ficieus in gebruik genomen. De laatste
hand wordt nu geiegd aan de gymnastiek
zaal met kleedkamer en wasgelegenheid.
Na het gereedkomen daarvan zal de school
min of meer feestelijk worden heropend.
De ouders der leerlingen, autoriteiten en
colleges zullen daartoe worden uitgeno
digd, terwijl ook andere belangstellenden
en oud-leerlingen hartelijk welkom zullen
zijn. De school zal als gebouw een eerste
plaats innemen onder de Haarlemse scho
len, in het bijzonder door de fraaie gym
nastiekzaal met kleedkamer en wasgele
genheid. Zes lokalen zullen gebruikt wor
den voor gewoon lager onderwijs, twee
voor voortgezet lager onderwijs en in het
overige deel der school zal een kleuter
school worden begonnen. Het geheel zal
dan een mooi scholencomplex in het cen
trum der stad vormen.
(Verkort weergegeven)
Woningnood en huiseigenaren. Laat ik
vooropstellen, dat ik afwijzend sta ten op
zichte van de belemmering van een vrije
ontwikkeling van de prijzen. Zolang even
wel de overheid zegt de prijzen te willen
beheersen, behoort dit consequent te ge
schieden en moet vermeden worden, dat
langs omwegen de prijsbeheersingsvoor-
schriften toch ontdoken worden.
Op het ogenblik worden de huurprijzen
door de overheid beheerst; de huiseigena
ren mogen de huren niet verhogen. Het ge
volg hiervan in Haarlem en omgeving
is ten eerste, dat er geen huis te huur
is en dat bij het huisvestingsbureau in de
Zijlstraat ongeveer 1900 urgentie-gevallen
zijn ingeschreven. Het getal van de niet-
urgentiegevallen is mij niet bekend.
De huiseigenaren, die een hogere huur
wensen te ontvangen, stellen een huis, dat
volgens, hen te weinig huur oplevert, te
koop, in de hoop, het tegen een hoge prijs
te verkopen, wanneer het vrij wordt op
geleverd. Er zijn in Haarlem en omgeving
tal van huizen aan te wijzen, die vrij op
geleverd tegen zeer hoge prijzen te koop
zijn. Heeft een huiseigenaar zijn huis ech
ter verhuurd, dan is het volgens de voor
schriften niet mogelijk zulk een huis vrij
op te leveren. Doch huiseigenaars met
„fantasie" beginnen hun huurder allerlei
onaangenaamheden te berokkenen door b.v.
een kapotte centrale verwarming niet te
herstellen en geen acht te slaan op een
ondergelopen kelder.De huiseigenaar stuurt
het er dus op aan, dat de huurder tenslotte
het huis maar verlaat, zodat de eigenaar de
prijs kan vragen, die hij wenst, want er
zijn nog steeds mensen, die in hun ergste
nood desnoods een verwaarloosd huis
kopen, ver boven de werkelijke waarde.
Voor huizen, waarvan de waarde, gezien
de hypotheek die door de goede hypotheek
banken wordt gegeven, niet meer dan
20.900 waard zijn, worden voor 30.000
verkocht. Er zijn in Haarlem en omgeving
ook vele gevallen, dat huizen door sterf
geval of vertrek vrijkomen. De huiseige
naars verhuren het betreffende huis niet
opnieuw, want zij kunnen het nu vrij van
huur verkopen. Op deze wijze verkopen zij
hun huis 50 of meer boven de werke
lijke prijs. Dit laten de verschillende ge
meenten toe, hetgeen niet in overeenstem
ming is met de bedoeling van de huurstop.
Huizen, die vrijkomen, moeten ter beschik
king komen van d.e bureaux voor huisves?
ting, anders wordt de huurbeheersing een
wassen neus. Ik zou u als woningzoekende
tal van adressen kunnen noemen van hui
zen, die vrij zijn, maar alleen te koop. Niet
iedereen, zelfs niet wanneer hij een be
hoorlijk inkomen heeft, is in staat, een huis
te kopen.
Tenslotte nog een waarschuwing voor
hen, die zich dank zij een nieuwe hypo
theekverlening een duur huis aanschaffen.
Wanneer zij thans b.v. een huis kopen, dat
vrij is te aanvaarden voor 30.000 en
slechts 6000 eigen geld moeten meebren
gen, dan kopen zij zich een grote strop, die
zich over enige jaren zal openbaren. De
hypotheek van 24.000 wordt verleend
door de verkoper. Na vijf jaar loopt de
hypotheek af en dan moet de koper maar
zien, hoe hij weer ƒ24.000 hypotheek krijgt.
Geen hypotheekbank zal hem dit bedrag
geven. Hij krijgt dan misschien slechts
16.000. Het verschil van 8090 moet hij
dan bijpassen. Kan hij dit niet, dan moet
hij zijn huis verkopen, doch hij maakt dan
geen 30.000, maar misschien slechts
20.000. Hij verliest dus 10.000 in vijf
jaar. Daar komt bij elk jaar een rentever
lies van 1500, berekend op een rentebasis
van slechts 5 Het resultaat is, dat hij
bijna 309 per maand verwoond heeft.
Over enige jaren zitten er dus heel wat
mensen in grote moeilijkheden.
T. H. S. Jr.
(Het belang van de door de briefschrij
ver aangeroerde zaak heeft ons enigszins
mild doen zijn bij de beoordeling van de
lengte van zijn brief.
Over enkele punten hebben wij het oor
deel van een deskundige ingewonnen. Zijn
commentaar laten wij hier kort volgen:
1. Het is juist, dat leegstaande huizen
bij verkoop ongeveer 50 meer opbren
gen dan bewoonde. Maar in de meest ge
vraagde prijsklasse de middengroep
van ongeveer 10 tot 15 duizend gulden
komt het zelden voor, dat er iets wordt
aangeboden. Er worden in Haarlem en
omgeving thans gemiddeld slechts dertig
huizen per maand te koop aangeboden,
maar dan betreft het vrijwel altijd de
uitersten er van: óf zeer kleine óf zeer dure
panden. Verder zijn er zeer zeker eigena
ren die wel verhuren, beleggingsinstituten
bijvoorbeeld.
Dat huiseigenaren door opzettelijke ver
waarlozing hun huurders tot de aftocht
dwingen, vond onze zegsman schromelijk
overdreven. Waar zouden ze trouwens naar
toe moeten?
Evenzeer achtte hij het uitgesloten, dat
er op een eigen bezit van zes mille 24.000
gulden hypotheek te krijgen zou zijn.
Tenslotte werd ons meegedeeld, dat óók
de kopers en aanstaande bewoners van
(voor-oorlogse) vrijgekomen huizen in het
algemeen moeten voldoen aan de eis van
economische gebondenheid aan Haarlem en
dat er ook sprake moet zijn van „passende"
woonruimte, zodat een gezin van twee per
sonen in een huis van acht kamers op in
woning zal dienen te rekenen. Red.)
„Sarinah. nu moet je me vertellen van
nonna Marianne en toewan Jean".
„Opnieuw een stilte. De bruine ogen wa
ren onbehaaglijk, dacht hü. Het was toch
jammer dat hij geen Maleis verstond. De
stilte hing weer in het trappenhuis.
„Nu Sarinah?"
„Ik weet niet wat vertellen".
„Alles. Maar dat is misschien niet dui
delijk. Ik zal je vragen stellen.
„Ben je de baboe van nonna Marianne?"
„Ja menirr".
„En ook van toewan Jean?"
„Ja menirr. Ik droeg hem op arm".
„Mooi. Je was dus lang bij de familie.
De Vere. Waren ze goed voor je?"
„Ja menirr".
„En toen ging toewan Jean naar Europa.
Hoe oud was hij toen?"
„Veertien jaar".
„En toen ging nonna Marianne ook naar
Europa en jij ging met haar mee. Heb je
toewan Jean toen weer gezien?"
„Ja menirr".
„Waar was dat?"
„In grote stad. Aan een station".
„En heeft hij toen nog met je gepraat?"
„Ja. Maar met haast".
„Haast? Ging hij dan weer weg?"
„Ja. Met de trein. Hij ging naar Indië
terug".
„En nonna Marianne?"
„Ze was samen met hem. Maar met
haast".
„Was ze bedroefd dat hij zo gauw weer
wegging?"
„Ze schreide".
„En toen reisden jullie door naar Am
sterdam. Naar de tante van nonna Marian
ne. Is die tante ook gestorven?"
„Ja menirr".
„En nu woon je hier samen in dit huis.
Hoe lang is dat?"
„Twee jaar, menirr".
„Zo. En hoe vind je het dat toewan Jean
is tèruggekomen?"
„Nonna Marianne is gelukkig".
„En jijzelf?"
„Sarinah ook gelukkig".
„Heb je wel eens in zijn koffers geke
ken?"
„Nee, menirr".
„Vind je ook iets bijzonders aan hem?"
Op dat ogenblik ging de deur open en
kwam Jean de Vere naar buiten. Hij zag
de twee mensen aan de trapleuning in ge
sprek. Het vrouwtje, totnogtoe zo onemo
tioneel en automatisch als eeri sprekende
pop, maakte een duidelijke beweging van
schrik. De politieman trok zijn wenkbrau
wen op. En dan slifferde 't kleine figuurtje
onhoorbaar schuifelend over de planken
vloer, naar een deur waarachter zij
meteen verdwenen was. Er klikte een scha
kelaar van het electrisch licht.
„Goedenavond inspecteur", zei Jean de
Vere. „Ik hoorde van mijn zuster dat u
hier was. Een rare geschiedenis! Ik vrees,
dat u een zonderlinge indruk hebt gekre
gen. Een storm in een glas water!"
„Toch niet helemaal, meneer De Vere.
(Wordt vervolgd).