In moderne architectuur zijn boeiende wijken mogelijk Architect moet zich geheel inleven in onderwijsgemeenschap J. P. Kloos over scholenbouw: Belangrijke resultaten bij systeembouw Bij de foto's W. Hoosemans over woningbouw: Tegen verstarring dient gewaakt Toch variatie Dienende taak Grotere openheid Starre indruk Nederland ten achter geraakt Belangrijke resultaten bij systeembouw ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953 Gelijk alle nivelleringsverschijnselen kan men ook dit betreuren en als een culturele achteruitgang zien. Maar men dient zich te realiseren, dat de verschillen in de bevol king van genoemde delen des lands steeds geringer worden. Een afspiegeling hiervan in de woningbouw kan dan niet uitblijven. Daarnaast zijn er tal van materiële oor zaken aan te wijzen, die tot grotere gelijk vormigheid van de woningbouw leiden. Ik denk daarbij aan de hoge bouwkosten, die van overheidswege binnen streng gehand haafde grenzen worden gehouden en veelal noodzaken tot een sobere vormgeving, ont daan van veel dat tot verscheidenheid aan leiding kan geven. Verder is er het alge meen verbreide streven om de slaapver trekken der ééngezinswoningen in een vol ledige verdieping onder te brengen in plaats van op een zolderverdieping met dakkapellen, het geven van richtlijnen door de overheid, het bepalen van de Rijkssubsidie naar het aantal bedden dat in een woning geplaatst kan worden, enz. Het voldoen aan al deze voorwaarden kost wel eens zoveel inspanning, dat som mige ontwerpen niet boven deze materiële eisen uit weten te komen. Bedenkt men bovendien dat het bij vrijwel alle wonin gen erom gaat vorm te geven aan een ge lijkluidend simpel bouwprogramma, be staande uit: een woonkamer, een keuken, twee of drie slaapkamers en de daarbij behorende noodzakelijke ruimten, dan dient men toch met enige verwondering de aanwezige variatie vast te stellen. Deze ligt thans echter meer binnen de stadsuit breidingen zelf dan verspreid over het land. In de jaren tussen de beide wereldoor logen zien we aanvankelijk een periode waarin de architecten zich hoofdzakelijk met het uiterlijk van de woningbouw bezig hielden en dit op zeer levendige wijze wis ten te doen. Daarop volgen de jaren, dat de woningbouw grotendeels in handen komt van de bouwondernemers, die in een on derlinge concurrentiestrijd in de eerste plaats zorg hadden, dat zij hun producten met de minste risico verkochten. Hierin hadden de architecten maar zelden een taak. Thans zijn het de woningbouwverenigin gen en gemeentebesturen die meestal als opdrachtgever optreden en de architecten bij de woningbouw inschakelen. Hiermede is nog niet bereikt, dat alles wat tegen woordig gebouwd wordt als een toonbeeld van gave architectuur geldt, doch het ge wijzigde karakter komt wel daaruit voort, dat de architect die zijn vak serieus beoe fent, nu anders tegenover zijn opdracht staat. Hij is zich bewust van zijn dienende taak om practische ruimten en indelingen te scheppen en hij zal trachten dit met fan tasie en op een zodanige wijze te doen, dat de bewoners met vreugde in deze wonin gen kunnen leven. Hiertoe zal hij de ver trekken een zodanige plaats geven, dat de bewoners zoveel mogelijk profiteren van de zon. Voorts zal hij zijn technische des kundigheid ten dienste stellen om een goede verlichting, ventilatie, isolatie tegen warmte en koude en tegen geluidshinder van de buren te bereiken. Hij zal dit alles moeten doen binnen de beperkte mogelijk heden, die de financiële grenzen, waaraan de woningbouw nu eenmaal gebonden is, toelaten. In het interieur zal hij trachten iedere ruimte zijn karakteristieke vorm te geven, zodanig dat bewoners van uiteen lopende opvattingen zich daarin thuis kun nen voelen. Ook in de uitwendige vormgeving zal hij van zijn dienende taak getuigen, wetende, dat hij een onderdeel bouwt van een groter geheel, namelijk de straat of de wijk in zijn geheel, waarvan de stedebouwkundige ont werper van het uitbreidingsplan een be paalde opvatting in zijn plan heeft vastge legd. Meestal zal de plaats van de woning bouw ondergeschikt blijven aan die van kerken, raadhuizen, verenigingsgebouwen en dergelijke. Nu leven wij in een tijdperk waarin een zeer groot aantal woningen in korte tijd gebouwd moeten worden. Een tijdperk, waarin op allerlei gebied zeer uiteenlopen de opvattingen naast en tegenover elkaar bestaan. Ook in de bouwkunst heerst geen De wederopbouw in Velsen schenkt de hedendaagse bouwmeester grote kansen. W. H. J. Hoosemans uit Santpoort benutte er vele, zoals deze kloeke winkelstraat in IJmuiden-Oost bewijst. eenheid van opvatting. Velen achten dit een bezwaar in een tijd, waarin zoveel ge bouwd moet worden. Niettemin geloof ik, dat indien op een bewuste wijze de uiteen lopende architèctuurvormen in een nieuw te bouwen stadsdeel hun kans krijgen, dit tot een boeiend geheel kan leiden. Kenmerkend voor de nieuwe wijken is de grotere openheid vergeleken bij vroeger. De uit een oogpunt van econo misch grondgebruik noodzakelijk ge worden hoogbouw, afgewisseld met de gebruikelijke laagbouw, verlevendigt het stadsbeeld in niet geringe mate en geeft bovendien aanleiding tot het aanleggen van gemeenschappelijke tuinen. In de nieuwe wijken zien wij dan ook een rui mere toepassing van gemeenschappelijke beplantingen. Werd voor de oorlog vrijwel uitslui tend in ons bij uitstek Nederlandse bouwmateriaal, de baksteen, gebouwd, na de oorlog is ook de bouw van mon tagewoningen ontstaan, waarvan de ge vels veelal van in fabrieken vervaardig de stenen platen zijn gemaakt, waardoor een variatie in kleur en materiaal moge lijk wordt. Bovendien bestaat er een prijzenswaardig streven om de stede- bouwkundige plannen en bebouwings voorschriften zo te maken, dat aan de irchitecten meer vrijheid wordt gelaten ten aanzien van de vormgeving van de woningblokken. Ondanks de genoemde mogelijkheden valt het op, dat sommige nieuwe wijken een starre indruk maken. Zijn de ontwér- EMERSON: Een gebouw, dat volmaakt aan zijn be stemming beantwoordt, is van zelf schoon, al was dit geen vooropgesteld doel. OTTO WEISS De kunstwaarde van zekere bouwwerken bestaat daarin, dat zij veel geld gekost hebben. RUSKIN Liever het grofste werk, dat een geschie denis vertelt of aan een gebeurtenis her innert, dan het rijkste zonder betekenis. Op grote openbare gebouwen mag geen enkel ornament voorkomen, dat niet tot het verstand spreekt. Een maquette van de Wokinghamschool, een voorbeeld van m.oderne scholenbouw Een project van het ontwerpteam van het Engelse Ministerie van Onderwijs TTET ONDERWERP „SCHOLENBOUW" bestrijkt een uitgebreid gebied omdat de verschillende soorten scholen sterk uiteenlopende programma's van eisen hebben. Ik behoef slechts te herinneren aan kleuterscholen, verschil lende soorten lagere scholen, aan scholen voor huishoudelijk, technisch- en nijverheidsonderwijs, voor verschillende kunstvakken, voor middelbaar en voor bereidend hoger onderwijs en tenslotte aan de gebouwen van de verschillende hogescholen en universiteiten. Bij vele dezer scholen onderscheiden wij dan nog openbare of bijzondere scholen op confessionele en/of didactische grondslag als klassikaal-, Dalton-, Montessori-ondërwijs. Numeriek nemen het kleuter onderwijs en de verschillende vormen van lager onderwijs de grootste plaats in. Volgens de publicatie „De Nederlandse jeugd en haar onderwijs" van het Cen traal Bureau voor de Statistiek omvatte het kleuteronderwijs in 1947 14,5 en de verschillende vormen van lager onderwijs 72,6 van de totale school bevolking. hun eigen geconcentreerd karakter moe ten hebben en in welke mate een bepaal de openheid en onderling contact tot stand moeten komen, ter bevordering van het ge meenschapsgevoel. Bij de Openluchtschool komt dit het duidelijkst naar voren, want de medisch-hygiënische argumenten vra gen een grote mate van openheid. Geluk kig ligt de tijd ver achter ons, waarin men meende, dat het kind afgeleid zou worden, wanneer het niet door matglas in de ra men van de buitenwereld was afgeschermd. Uit de achter ons liggende snelle ont wikkeling van inzichten volgt, dat deze ontwikkeling niet op dit ogenblik stilstaat. Stringente voorschriften leveren dus ge varen op, tenzij tijdige herziening ge waarborgd is en hieraan schijnt in ver scheidene landen nogal wat te ontbreken. Dit bleek uit een enquête die de Union Internationale des Architectes. (U.I.A.) in opdracht van de UNESCO verleden jaar instelde. Het is, voor zover het ons land betreft, dan ook verheugend, dat het Con gres voor openbare gezondheidsregeling enige jaren geleden een studiecommissie instelde inzake de „scholenbouw", waarvan het rapport over lagere scholen zeer bin nenkort zal verschijnen. Voortgaande met dit werk zal dit zelfde congres eerstdaags een studiecommissie voor het vastellen van richtlijnen voor de kleuterscholen instal leren. In het „normale" schooltype lagen de nodige lokalen langs een gang, waardoor mede de verdere bijruimten werden be reikt. In tal van variaties wordt dit type nog steeds ontworpen, maar vooral in Am sterdam en de Noordelijke provincies is een interessant z.g. gangloos type ont staan en voorts in diverse plaatsen het z.g. haltype. Behalve economische voor- en na delen, waarover het laatste woord -nog niet geproken is, ontstaan functioneel duide lijke verschillen. Bij het haltype is van groot belang, dat de hal als centrale ver keersruimte veel bewegingsvrijheid geeft. Vermeden moet echter worden, dat de hal uitgroeit tot een ongezellige, holle ruimte, waaraan de schaal van het kind ontbreekt. Ik breng de veelsoortigheid van gebou wen overigens niet in herinnering om in détails te treden, maar juist om te wijzen op het onderling overeenkomstige in al deze opgaven: geen der opgaven zal de architect tot een goed einde kunnen bren gen, wanneer hij alleen uitgaat van een bouwprogramma, bestaande uit aantallen vertrekken en maten daarvan. Een ontwerp is méér dan een optelsom. Het is dan ook telkens weer verheu gend, wanneer geconstateerd kan wor den, dat overheidsinstanties, die belast zijn met het toezicht op het naleven van dwingende normen, deze normen met soepelheid toepassen voor zover nieuwe inzichten dit nodig maken en hun be voegdheid dit toelaat. Immers de op gave om een schoolgebouw tot stand te brengen betekent, dat de architect zich geheel moet inleven in de onderwijsge meenschap, die hij voor zich heeft en dat hij een bepaalde vrijheid houdt hieruit in creatieve zin conclusies te trekken. Hij zal een teamgenoot moeten zijn van al diegenen, die aan het ontwerp kunnen meewerken, hetzij na voltooiing het ge bouw moeten gebruiken of beheren en hij zal zich zodoende intuïtief vertrouwd moeten maken met datgene, waardoor een gebouw waarlijk leeft; dat wil hier zeggen met de vreugdevolle werkplaats waar jong en oud(er) een belangrijk deel van hun leven bijeen zijn en waar het pas goed is, wanneer het individu tot veelzijdige groei en dieper bewustzijn wordt gestimuleerd door het besef van de gemeenschap waaraan het deel heeft. Men komt dan direct tot de vraag hoe groot dient deze gemeenschap te zijn, concreet uitgedrukt in aantallen leerlingen per groep. Er bestaan uiteraard wettelijke bepalingen voor de maximum grootte van gen klas. De vraag of in de toekomst der gelijke normen zullen worden gewijzigd moet vooralsnog in het midden worden ge laten. Voorts is een moderne school geen serie cellen, welke noodgedwongen aaneen is geregen door gangen. De voelbare samenhang van het grote geheel van de school is een positief archi tectonisch element. Zorgvuldig moet wor den afgewogen in welke mate de groepen Een dergelijke gemeenschappelijke ar beid van allen, die een bepaalde deskundig heid op dit gebied bezitten, is van het grootste belang wil Nederland niet achter komen of blijven. Dat wij in enkele op zichten reeds achter zijn blijkt uit een vergelijking met Engeland. De bouwpro gramma's en de gebouwen, die na de oorlog zijn verrezen, getuigen daarvan. Het spreekt van zelf, dat bij een dergelijke vergelijking de gehele achtergrond van de Engelse opvoeding betrokken moet wor den, maar dat onze scholen over het alge meen op een te smalle basis zijn geraakt is, naar ik meen, wel duidelijk. Dat ook in ons land niet stil gezeten is, blijkt uit de na-oorlogse ontwikkeling van de eisen, die gesteld worden aan de ruimten voor lichamelijke opvoeding. Door studie en voorlichting van overheidswege zijn maten en inrichtingen toegepast, die een belangrijke verbetering teweegbrengen met voorheen en veel overeenstemming ver tonen met de laatste Engelse voorbeelden. Zo heeft de nieuwe gymnastiekzaal van het Rijnlands Lyceum te Wassenaar, die volgens deze nieuwe inzichten na de oor log is gebouwd en ingericht, vrijwel de zelfde maten als de overeenkomstige zaal van de hierbij afgebeelde Wokingham school. Opmerkelijk is, dat bij de Engelse voor beelden van systeembouw ook architecto nisch belangrijke resultaten zijn bereikt- een architectuur van een algemeen mense lijk karakter, dat wil dus zeggen, dat er een accentverschuiving is van de expressie van de individuele vormwil van de archi tect naar de expressie van gemeenschap pelijke, in deze tijd levende, denkbeelden over vorm en constructie. Deze architec tuur schijnt ons te vertellen, dat hetgeen ons van elkander onderscheidt minder be langrijk is, dan datgene, waarin wij over eenkomen. Als dat eens een algemeen ken merk van onze hedendaagse architectuur werd! Maar het zal dan eerst het algemene kenmerk van de samenleving moeten zijn; van een samenleving, die dan waarlijk een gemeenschap is geworden en waarvan de architectonische uiting dan „stijl" genoemd kan worden. Ik weet, dat wij nog zover niet zijn, maar ik kan niet nalaten in zuivere architectuur uitingen aanwijzingen te zien voor een gavere toekomst en laat ons hopen, dat die aanwijzingen in de scholenbouw, de bouw voor de komende generaties, veelvuldig zullen voorkomen. B. J. J. M. STEVENS: GASTHUISHOFJE, ZANDVOORT H. W. VAN KEMPEN: HAL, BLOEMENDAAL Ir. G. A. M. LOOGMAN: ZEEHELDENKWARTIER, HAARLEM De hiernaast gepubliceerde foto's geven een beeld van de veelzijdige talenten waar over de hedendaagse architect dient te be schikken. Dikwijls moet hij zijn ontwerpen aan passen aan een reeds bestaande, soms his torische omgeving. En toch moeten ook die panden geschikt zijn voor het wonen en werken van mensen van nu. Voor het Gast huishofje in Zandvoorts oude dorpskern vond B. J. J. M. Stevens een algemeen ge waardeerde oplossing. Zowel in ex- als in intérieur moet de bouwkunstenaar streven naar harmonie met de levensstijl dergenen die zijn werk zullen bewonen. Van die zorg getuigt de hal in een door H. W. van Kempen ontworpen villa in Bloemendaal. Weer geheel andere problemen - van zeer wijde strekking - roept de constructie op der gebouwen welke dienstbaar aan de ge meenschap moeten zijn. J. P. Kloos wees nieuwe wegen met zijn Rijnlands Lyceum te Wassenaar. Tenslotte nog een foto van een geslaagde hoekoplossing, welke ir. G. A. M. Loogman toepaste in het (vooroorlogse) Zeehelden kwartier in Haarlem. Hoewel men tegen woordig andere inzichten huldigt omtrent de structuur van woonwijken, kan deze buurt toch een voorbeeld worden genoemd van verdienstelijke particuliere volkswo ningbouw. J. P. KLOOS: RIJNLANDS LYCEUM, WASSENAAR ■yAAK HOREN WE DE KLACHT dat het uiterlijk aanzien van de na-oorlogse V woningbouw zo weinig verscheidenheid vertoont in vergelijking met het geen vóór de oorlog gebouwd werd. Nu vormt het generaliserend karakter van zo'n vergelijking altijd een gevaar voor een redelijke beoordeling van de stand van zaken. Het valt echter niet te ontkennen, dat er verschillen zijn aan te wijzen. We dienen voorop te stellen, dat de Nederlandse woningbouwarchitec- tuur in de periode van 1920—1935 een bijzondere plaats heeft ingenomen ten opzichte van het buitenland, wat betreft de verscheidenheid in het uiterlijk. Maar behalve dat nationale verschil was er ook het regionale verschil. Aan de woningbouw was vrij duidelijk te zien of men in een plattelandsgemeente, een provincieplaats of in Amsterdam, Rotterdam of in Den Haag was. Nü is alleen te zien dat men „ergens in Nederland" is. pers hiervan voldoende doordrongen ge weest van de gedachte dat zij bouwen voor medemensen, die zich in deze wijken thuis moeten kunnen voelen? Nog moeilijker wordt het hieraan te voldoen bij de in serie in fabrieken vervaardigde woningen. Is de woning te beschouwen als een massa product? Er is onmiskenbaar een streven in ons productieproces om alles in massa te maken, dus ook woningen. In architec tenkringen zijn de meningen over de wen selijkheid hiervan sterk verdeeld. Een der gelijke tendenz is echter moeilijk tegen te houden en dan gaat het er om deze zodanig te leiden, dat een product van een zo hoog mogelijk gehalte wordt verkregen. Dit vereist nog zeer veel studie, waarbij vooral aan het gevaar van de verstarring grote aandacht geschonken moet worden. Het is duidelijk, dat dit niet meer een vraagstuk alleen voor de architecten is, doch dat een ieder, die belang stelt in het toekomstige wonen hierbij betrokken is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 11