Thuiskomst Haarlems „gemeentegroen" is in veilige handen We maken een wandschildje Molenraadsel HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT Weer een Pinkeltje ^rxi uv(Ö Directeur J. A. Dorresteijn een kwarteeuw bij Hout en Plantsoenen T"\onderdag gaat de Haarlemse dienst van Hout en Plantsoenen de bloemetjes buiten zetten ter ere van zijn directeur, de heer J. A. Dorresteijn, die dan precies een kwarteeuw van toegewijde zorgen voor ons stedelijke natuurschoon achter de rug heeft. En dat dit niet zomaar een jubileum-zonder-meer is, zal ieder een beseffen die wel eens door onze onvolprezen parken pleegt te dwalen; onze parken, die onder zijn regiem tot oasen van rust en tot een lust voor het oog werden en die menige welvarender gemeente ons benijden kan. En misschien is er nauwelijks een ander te noemen die in deze 25 jaar zoveel tot de verfraaiing van ons stadsbeeld heeft bijgedragen als deze sympathieke behoeder van Haar lems gemeentegroen. Moderner parken Verfraaiing oude wijken Oorlogsschade en herstel Vrome wens Biljarten Biljartkampioenschappen van de vijfde klasse Om de wereldtitel driebanden FEUILLETON door Mevr. Byleveld-Gelinck ZATERDAG 3 OCTOBER 19 53 Een heel legertje kaboutervolk was in het bos aan het werk. Als je er door heen liep, hoorde je overal tussen de bomen gekraak en geritsel. Dat waren die' kabouters, die zich natuurlijk ver stopten, zo gauw ze een mens hoorden aankomen. Maar als je voorbij was, kwamen ze weer voor de dag en gingen ze haastig verder met hun werk. En wat dat werk dan wel was, vraag je? Net als ieder jaar hadden ze opdracht van vader tijd gekregen om alles in het bos nog een keertje goed in de verf te zetten, voor de donkere dagen zouden beginnen. Je begrijpt wat een karwei dat was, iedere boom, elk blaadje moest geschilderd, in rood, in bruin of in geel. Sommige zelfs in goud. De kabouters werkten dag en nacht door, maar ze hadden er plezier in, vooral als ze de mensen, die door het bos wandelden, hoorden zeggen hoe mooi al die kleu ren stonden. Maar de kabouters von den toch dat nog lang niet genoeg mensen het bos hadden gezien in zijn nieuwe kleuren. Toen ze bijna klaar waren met schilderen, besloten ze op een nacht om naar de stad te gaan en de mensen, terwijl die sliepen, in te fluisteren dat ze toch vooral eens moes ten komen kijken. Dat deden ze en toen op een Zondagmorgen de mensen in de stad opstonden, zeiden ze: „We moes ten eens gaan kijken, hoe het bos er in de helfst uitziet." Ze wisten niet, dat de kabouters dat 'snachts in hun oor hadden gefluisterd, maar wat geeft dat, ze gingen toch kijken. De hele dag door zag je groepjes mensen en kinderen door het bos wan- A. Trek met behulp van carbon het jon getje, de sterren en de maan over op triplex en zaag ze netjes uit. Schilder ze in de aangegeven kleuren en ver nis ze. Vervolgens breng je het schildje (het grijs) over op triplex en zaagt dit uit. Schilder dit licht blauw en vernis het ook. Lijm het jongetje, de sterren en de maan op hun plaats en het wandschildje is klaar. Denk je om het gaatje in het schildje? Gebruik, als het enigszins kan, plak kaatverf voor het schilderen: 1 rood, 2 wit, 3 groen en 4 geel. delen. Telkens hielden ze stil en riepen en aaaaaa als ze al die prachtige kleuren van de blaadjes zagen. Achter die blaadjes zaten de kabouters te glim men van trots en het liefst zouden ze voor de dag zijn gesprongen en geroe pen hebben: „Dat is ons werk!" Maar dat zou de kabouterkoning zeker niet goedgevonden hebben en daarom ble ven ze waar ze waren. De zon had er ook plezier in. Ze scheen alsof het nog zomer was en maakte al dat rood en geel en bruin nog eens zo mooi. Maar in de middag, toen een heleboel mensen al weer op huis aan gingen, viel er opeens een donke re schaduw over het bos, een héle don kere. De kabouters tussen de takken en blaadjes keken verbaasd omhoog, net als de mensen in het bos. „Wat is dat nu," zeiden ze, „laat de zon ons nou in de steek?" Maar wat de mensen niet zagen, za gen de kabouters wel: die twee wolken, die daar zo vlak naast elkaar door de lucht zeilden, waren geen echte wol ken. Het waren Wind en zijn vriendje Regen, die als twee kwade rakkers over het bos vlogen. Aan hun gezichten kon je wel zien dat ze niet veel goeds van plan waren. Ze fluisterden en lachten tegen elkaar en wezen naar de bomen met hun mooie blaadjes. De kabouters begrepen wel wat ze zeggen wilden. Eén van hen klom in de top van een beukeboom en riep naar die twee dolle mannen boven zijn hoofd: „Ach heren, alsjeblieft, laat de mensen nog even genieten van de zon en de bomen. Blijf nog wat weg!" De Wind en de Regen keken vei-baasd naar dat kleine mannetje in de boomtop en lachten hem uit. Daar werd die ka bouter zo kwaad om, dat hij met zijn twee vuistjes begon te dreigen. Ze lach ten nog veel harder en zeiden: „Al zou je nou met z'n allen proberen om ons tegen te houden, het lukt je toch niet. Maar wees gerust, we komen pas van nacht, we moeten eerst onze voorraad nog ophalen." Lachend zeilden ze ver der. De kabouter klom treurig naar be neden en vertelde aan zijn vriendjes wat de Wind en de Regen hadden ge zegd. „Er is niets aan te doen", zuchtten ze, „alles heeft zijn tijd, de blaadjes, de wind en de regen." „Dat weet ik ook wel," zei de kabou ter, die met Regen en Wind had ge praat, „maar als we nu eens probeer den ze een paar weekjes tegen te hou den? De mensen zouden ons geweldig dankbaar zijn." „Ja, dat is waar", knikten alle kabou ters. „Laten we de ingang tot het bos versperren", zei er één. „Laten we ze met z'n allen proberen tegen te houden, als ze niet weg willen blijven." „Ja, ja, we moeten de bomen en ons zelf verdedigen", riepen ze opgewon den. Ze gingen weer aan het werk, maar een heel ander werk was het nu. Van twijgen vlochten ze lange slingers om de ingang te versperren en van takken sneden ze zich stokken met punten om de vijand tegen te houden. Het werd avond. De zon was al onder en alle mensen waren uit het bos ver dwenen. Het leek wel of de kabouters ook verdwenen waren, maar dat was niet zo. Als je goed keek zag je bij de ingang van het bos hele drommen, ge wapend met stokken en slingers. Het was al helemaal donker en heel stil in het bos. De kabouters begonnen al on geduldig te worden. „Zouden ze niet meer komen?" vroegen ze zich af. „Mis schien heb je ze wel niet goed ver staan", zeiden ze tegen de kabouter die met Regen en Wind had gepraat. Op hetzelfde ogenblik, dat die kabouter antwoord wou geven, draaiden opeens alle hoofden zich naar de ingang van het bos. Op het pad, dat er heen leidde, hoorden ze het getik van regendruppels en door de bomen, die er langs stonden, streek opeens een grote ritselarm. Dat waren Regen en Wind, die het bos kwa men nemen. De kabouters kwamen allemaal tege lijk in beweging. Ze zwaaiden met hun slingers en sloegen met hun stokken naar die twee onzichtbare vijanden. Die zouden er misschien niet eens wat van gemerkt hebben als de kabouters er niet zo vreselijk bij geschreeuwd hadden. Toen ze die hele bende op gewonden mannetjes zagen, die zonder iets te raken heen en weer sprongen, moesten Regen en Wind zó lachen dat alles wat ze aan regen- en stormbuien bij zich hadden tegelijk de lucht in vloog. Het gierde door de takken, waar van de blaadjes loslieten, het kletterde op de daken van de huizen in de stad, het rinkelde aan alle ramen en het loei de om de kerktoren, want zelfs tot daar was het lachen te horen. Alsof ze zelf kleine gekleurde blaad jes waren vlogen de kabouters door de lucht, opgetild door de storm. Hun slingers en hun stokken braken en woeien weg. Gelukkig kwamen de mees te kabouters op hoopjes kletsnatte bla deren terecht, zodat ze zich niet bezeer den, maar anderen werden over de bomen heen geblazen, tot ver buiten het bos. Diezelfde kabouter van 's middags kwam terecht voor een groot kasteel, waar een reus naar de storm en regen stond te kijken. Toen hij het kabouter tje zag komen aanwaaien, lachte hij hard. „Zoiets zou mij nou nooit gebeu ren", zei hij. „Wegwaaien, stel je voor." „Denkt u dat u de storm en de regen zal kunnen tegenhouden?" vroeg het kaboutertje vol bewondering. „Let maar eens op", zei de reus. Hij deed het kaboutertje in zijn vestzakje en ging met grote stappen op het bos af. Toen de Regen en de Wind hem zagen komen, zetten ze zich schrap, ze klet terden en loeiden zo hard, dat zelfs de dikste bomen er van kreunden en kraakten. De reus kwam haast niet meer vooruit. Helemaal gebogen vocht hij tegen Regen en Wind. Maar toen hij het bos inliep, kon cok hij het niet meer houden en boem daar lag hij, om- vergewaaid als een dikke boom. Toen de kaboutertjes dat zagen, be grepen ze dat ze het wel op konden geven. Als Regen en Wind zelfs reuzen de baas zijn, dan kun je wel ophouden met blaadjes schilderen en in de zon wandelen. Dan kun je je beter een warm holletje zoeken en wachten tot de winter voorbij is en er volop werk zal zijn in het bos. Dat deden de kabou ters dan ook maar en nog dromend van het groen, het geel en het goud en bruin van de blaadjes en de bomen, sliepen ze in, in een bos vol regen. MIES BOUHUYS Jullie kennen Pinkeltje toch wel, dat hele kleine mannetje, dat zelf niet meer weet hoé oud hij wel is? Er is al een hele serie boeken over hem geschreven door Dick Laan, die zojuist weer 'een nieuw vervolg heeft bedacht, dat door Van Holkema en Warendorf werd uit gegeven. Het heet „Pinkeltje en het grote huis". Vergeet niet het op je ver langlijstje voor de verjaardag of voor Sinterklaas te zetten. Want je zult er echt veel plezier aan beleven. Om deze molen staat een versje geschreven. Alleen de zinnen staan door elkaar. Probeer het versje goed op te schrijven. Let goed op, of de zinnen wel rijmen. (Van een verslaggever) Wij zijn hem dezer dagen eens gaan op zoeken in zijn heiligdom aan de Klever laan: de stadskweektuin. Ge kent die lust hof met zijn orgie van bloemenweelde, ge kent waarschijnlijk niet het bescheiden kantoortje dat er het centrum van vormt: drie vertrekjes rond een smal portaaltje, dat best een kwastje verf gebruiken kon. In twee van die kamertjes hokt de tech nische staf samen, in het derde zetelt, tus sen wat oudmodische kantoormeubelen, de heer Dorresteijn zelf. Een prachtige bos vuurrode dahlia's doet manmoedige pogin gen nog wat fleur aan het kantoortje te geven, maar een weidse huisvesting is het bepaaldelijk niet dat moet de jubilaris zelf ook toegeven. „Maar binnenkort komt er gelukkig uitbreiding broodnodig om dat wij hier na de oorlog wel danig uit ons jasje gegroeid zijn en dan kunnen wij weer volle kracht vooruit met ons werk. Met onze reorganisatieplannen voor de oude plantsoenen vooral, want in dat op zicht valt er nog heel wat te doen. Vroeger en eigenlijk nog kort voor de tweede wereldoorlog moest de beplan ting van parken en plantsoenen vooral de coratief werken en wilde men er een zo rijk mogelijke variatie van bloemen, hees ters en bomen bijeengebracht zien; tegen woordig gelden geheel andere aesthetische (en verkeerstechnische!) normen en streeft men naar een lage beplanting, die meer licht en lucht geeft, zich beter aanpast aan de bebouwing en door meer eenheid van kleuren en soorten rustiger werkt dan de vaak wat rommelige overladenheid der parken van weleer. Met die modernisering der parken zijn wij nu druk bezig, maar natuurlijk kan dat allemaal slechts gelei delijk verwezenlijkt worden en bovendien zijn er nog tal van andere objecten die onze zorg eisen, ons werk bij de stadsuitbrei ding bijvoorbeeld. Rond vrijwel ieder hui zenblok dat tegenwoordig gebouwd wordt, is namelijk een groenstrook of een beplan ting geprojecteerd en de uitvoering daar van eist, bij 't tegenwoordige tempo van de huizenbouw, heel wat van onze dienst. Daar komt dan nog bij het onderhoud van parken en begraafplaatsen tezamen ruim 110 hectaren de kweektuin en de supervisie op de school- en werktuinen, zodat de bijna 200 mensen van ..Hout en -Plantsoenen"-heus wel-weteh, hoe ze hun werkdag zoek me eten brengén;" Het schooltuin-areaal behoeft eigenlijk dringend uitbreiding vooral in Haar lem-Zuid-West en dat doet de heer Dorresteijn veel genoegen, omdat een toe name van het legioen der „schooltuinier- tjes" altijd resulteert in een afname van het aantal vernielingen in parken en plant soenen. Over de laatste heeft hij trouwens toch niet te klagen, want vergeleken bij de eerste naoorlogse jaren toen niets voor de vernielzucht veilig was wordt er nu nog maar heel weinig moedwillige schade aan het groen toegebracht: wel een bewijs dus, dat de Haarlemmer zijn openbare parken is gaan waarderen. Bij wijze van proef op de som is de heer Dorresteijn er dit jaar dan ook toe overgegaan, enkele der minst-„kwetsbare" gazons voor het publiek open te stellen. Hij wil dat expe riment volgend jaar voortzetten en dan, als de reactie meevalt, ook eens wat teer dere en zeldzamer heesters en planten laten uitzetten om onze parken nog fraaier te maken. En dan zijn er ook nog plannen om de stiefmoederlijk-bedeelde oudere stads wijken zoals het Slachthuiskwartier, Oud- Schoten en de Leidsebuurt hier en daar met een plekje groen te bedenken, waar voor in het bijzonder de pleinen in deze wijken op de nominatie staan, maar ook dat is natuurlijk nog ten dele (financiële) toekomstmuziek. Is er nu één wapenfeit in die kwart eeuw geweest waarop de heer Dorresteijn bijzonder trots is? Dat is er: de krachttoer, die zijn dienst na de Bevrijding geleverd heeft. De oorlog vernielde ook in Haarlem vrijwel het gehele parkenbezit, mangaten en tankgrachten doorploegden de Hout en de plantsoenen, de gazons werden tot vuil nisstortplaatsen gedegradeerd en meer dan Directeur J. A. Dorresteijn in de kweek tuin, die de trots van zijn dienst is. Dit botanisch arsenaal levert niet slechts alle bloemen, heesters en bomen, die voor de instandhouding van 110 hectaren open baar groen" nodig zijn, men kweekt er ook rijst, bananen en andere exotische gewas sen - en met succes, want nog op de jong ste Flora werd de collectie tropische plan ten uit de stadskweektuin gehonoreerd met de médaille van Prins Bernhard - de op één na hoogste bekroning der gehele ten toonstelling - en met een extra ereprijs van de Kamer van Koophandel: een prach tige zilveren beker. Geen wonder dan ook, dat de tuinen aan de Kleverlaan duizenden bezoekers van heinde en ver trekken. tienduizend bomen vielen tpn offer aan de noodkaqKeltjes der burgerij. „Je kon het de mensen niet kwalijk nemen", zegt hij nu nog, „maar tenslotte zaten wij met de brokken. In het plantsoen rond het Huis te Zanen en in het Noordersportpark stond werkelijk geen struik meer en waar zwaar dere beplanting geweest was, had men al leen de'allerdikste bomen ongemoeid ge laten. Maar bij al die ontreddering hadden wij gelukkig onze kweektuin vrijwel in tact kunnen houden en daardoor was het mogelijk, nog tijdens de oorlog maatrege len te treffen om ogenblikkelijk met het herstel te beginnen als het getij zou' keren. En dat is gelukt, want het gejuich op de Bevrijdingsdag was nog niet verklonken, of iedereen liep als om strijd met bomen en planten uit de kassen te zeulen om de gehavende parken weer in hun oude luis ter te herstellen. Natuurlijk hebben wij niet alles uit de eigen kweektuin kunnen vervangen en natuurlijk kregen wij ook hulp van buiten onder andere van DUW-arbeiders voor het dichten der tank grachten maar wat onze mensen toen ge presteerd hebben, daar ben ik inderdaad trots op. Weinig andere gemeenten hadden weer zo snel orde op hun zaken als wij en het deed goed om te merken dat de Haar lemmers dat waardeerden. Kweektuin, parken en plantsoenen verheugden zich in een'veel grotere publieke belangstelling dan voor 1940 en moedwillige vernielingen die in de eerste naoorlogse jaren vrij veelvuldig voorkwamen werden veelal direct aan de politie of aan ons gemeld. Het leek wel alsof de massa nu pas recht besefte van hoeveel belang heel dit koste lijke bezit voor een stadsgemeenschap is en dat is eigenlijk de grootste voldoening die ik uit mijn werk bij Hout en Plantsoe nen geput heb. Of ik nog wensen heb? Natuurlijk, maar de voornaamste daarvan: de uitbreiding van onze werkruimte van onze gehele „scope" eigenlijk is al bezig in vervul ling te gaan, want zoals u weet, wordt zowel onze behuizing als het kweektuin areaal thans vergroot. En dan verder maar dat zal wel een vrome wens blijven zou ik er eigenlijk ook nog een kas bij willen hebben, waarin we een Victoria Regia kunnen kweken. Maar dat is eigen lijk alleen maar een soort jalousie de mé tier jegens de horti-directeuren die zich ADVERTENTIE MOTECHTHEID blijft, óók na herhaald wassen en chemisch reinigen Vrijdagavond werd in café ,,'t Centrum" aan de Raadhuistraat in Heemstede het biljart-tournooi voortgezet van de finales om het persoonlijk kampioenschap der vijfde klasse van het district Haarlem van de Kon. Ned. Biljart Bond. Ditmaal werden er viet partijen gespeeld met de volgende uitslagen: Koopmans 50 43 4 1.16 2 Schouten 38 43 9 0.88 0 Schouten 39 40 4 0.98 0 Wiegering 50 40 6 1.25 Goedemans 50 24 6 2.08 2 Griekspoor 27 24 7 1.13 0 Griekspoor 50 34 5 1.47 2 Van Dijke 26 34 4 0.76 0 De avondprijs werd behaald door D. Goe demans van B.V. ,,'t Centrum Heemstede" met 6 caramboles in de 17de beurt. Dezelfde speler leverde Vrijdagavond tevens de beste prestatie van dit tournooi door zijn partij tegen Griekspoor in 24 beurten uit te spelen, met een moyenne van 2.08. Met nog drie wedstrijden te spelen nemen de biljarters op de ranglijst thans de vol gende posties in: 1. Koopmans 9 pnt. uit 6 wedstrijden; 2. Wiegering 8 pnt uit 6 wed strijden; 3. Griekspoor 8 pnt. uit 7 wedstrij den; 4. Goedemans 7 pnt. uit 6 wedstrijden; 5. Van Dam 6 pnt. uit 6 wedstrijden; 6. Van Dijke, 6 pnt. uit 7 wedstrijden; 7. Van Halem, 4 pnt. uit 6 wedstrijden; 8. Schouten 2 pnt uit 6 wedstrijden. Hieruit blijkt, dat uit het tournooi nog drie candidaten voor de kampioenstitel zijn over- gebleven, namelijk Koopmans, Wiegering en Goedemans. De spanning blijft dus tot het laatst bewaard met de drie partijen, die' Zondagavond vanaf 7 uur worden verspeeld. Achtereenvolgens zijn dit Van DamSchou ten, Wiegering—Goedemans en Van Halera Koopmans. Daarna volgt onmiddellijk de prijsuitreiking en de huldiging van de nieu we kampioen. De uitslagen van de biljartpartijen, ge speeld op de eerste dag van het tournooi om het wereldkampioenschap driebanden luiden: Berti (Brazilië) 50 6 4 5 0.781 Ventura (Spanje) 45 64 7 0.703 Faugonnier (België) 50 6 2 6 0.806 Rombouts (België) 44 6 2 3 0.709 Vingerhoedt (België) 50 48 5 1.041 Peirera (Portugal) 21 48 3 0.481 Siguret (Frankrijk) 50 68 5 0.735 Lagache (Frankrijk) 43 68 3 0.632 ADVERTENTIE Over heel de wereld is CAMELIA het symbool van vrouwelijke hygiëne! Donzig zachte CAMELlA-celstof.die sterk absorbeert. Afgeronde hoeken, dus goede pasvorm. Made in tifqlaiid. zulke dingen wel kunnen permitteren.. Be- langrijker is dat de capaciteit van onze kweektuin en van onze mensen gelijke tred kan houden met de snelle uitbreiding van Haarlem en dat zal dank zij het beleid van ons gemeentebestuur wel lukken." En als wij dan -tenslotte de heer Dorre- steijn-als-jubilaris enkele persoonlijke ge gevens proberen te ontlokken, dan geeft hij, bescheiden als hij is, niet thuis. Alles wat hij over zichzelf te zeggen heeft is dat hij 53 jaar is, in Bloemendaal geboren werd en zijn jeugd doorbracht in Diepen veen bij Deventer, vervolgens in verschil lende functies in het particuliere bedrijf werkzaam was en daarbij „nogal wat" in het buitenland heeft rondgeneusd totdat hij tenslotte in 1928 als inspecteur bij Hout en Plantsoenen belandde, waar hij in 1941 de heer J. L. Bouwer als directeur op volgde. En daar moeten wij het dan maar mee doen, want voor de rest is de heer Dorresteijn niet zo erg belangrijk, vindt directeur Dorresteijn. Zo'n opmerking tekent hem: een sympa thiek, bescheiden mens, die zichzelf weg cijfert en die er eigenlijk zelfs een beetje mee inzit, dat hij Donderdagmiddag om halfdrie in zijn eigen Oranjerie die hij zo vaak_ liet versieren voor anderer jubilea nu zélf het middelpunt van een formele huldiging annex receptie zal zijn. 43) „Laat u die boel liggen", zei inspecteur Renkevoort, „voordat u zich nog verder bezeert. Ik zal juffrouw Jager vragen het voor ons op te vegen. Zoudt u niet liever dadelijk naar Marianne gaan? Dan kan zij u behoorlijk verbinden. Ik geloof dat het een lelijke snee is". „Als u mij tenminste laat gaan, inspec teur". „Ja, ik laat u gaan. Ik wil u de tijd la tenom met Marianne te spreken. Be grijpt u mij? Ik wil u helpen voorzover ik daartoe in staat ben. Begrijpt u mij goed? Ik verwacht u straks bij mij terug". „Ik beloof u, inspecteur, dat ik er zijn zal". De geoloog knikte de Engelse inspecteur even toe, als ten afscheid, en verliet het vertrek, zijn duim met de bebloede zak doek zo goed mogelijk verbergend in zijn hand. Hij droeg zijn hoofd hóóg, zoals hij het steeds gedragen had. Op de schrijf tafel lagen, ongetekend, de verklaringen ran inspecteur Renkevoort HOOFDSTUK 9 De actrice Vera Dana had nu afscheid genomen. Ze had de laatste uren van de nacht doorgebracht op de „mooie" divan in juffrouw Jagers huiskamer en ze had daar, ondanks de atmosfeer van petro leum, natte luiers en lauwe melk een re delijke rust genoten. Aan het ontbijt van koffie-met-koek had zij de toestemming verkregen het huis te verlaten en zo had Kootje Jager om half acht een taxi voor haar gecharterd op de Westermarkt. Ze had, vóór haar vertrek, nog even met in specteur Renkevoort gesproken over haar echtgenoot en haar kansen op echtschei ding en zijn oordeel was zeer bemoedigend geweest. „Ik geloof, mevrouw, dat uw man het land zal verlaten en het niet meer zal wagen om hier terug te komen. In dat ge val kunt u met een oproep in de dagbla den volstaan. Als hij hier wél terug komt en het u lastig maakt, kunnen wij hem meteen arresteren wegens chantage en kunt u eveneens echtscheiding verkrijgen. Maar ik vermoed dat u wel nooit meer iets van hem zult horen en dat is wel het allerbeste, dat ik u kan toewensen. Dan hoop ik, dat het u verder goed mag gaan". Ze had hem de hand gedrukt en hem nog eens heel hartelijk bedankt voor alle hulp en steun en daarna had ze teder afscheid genomen van juffrouw Jager en haar kroost. Ze had de kleine Jagertjes, ondanks groezelige gezichtjes en vuile neusjes, aan haar hart gedrukt. Ze was de trap afge daald en ia de taxi gestapt als een won dere verschijning van pelswerk en goud en ze had evenals een echte goede fee vele rijke gaven achtergelaten in de schamele woning: een flinke financiële bijdrage voor de genoten gastvrijheid, de belofte voor verdere materiële steun en, last not least, de blijde zekerheid dat de toverfeeën en weldoeners der mensheid niet alleen in sprookjes rondlopen, maar ook in de wer kelijkheid houten bovenwoning trappen beklimmen en de bewoners op hun stralen de aanwezigheid vergasten. De familie Ja ger bleef, nog lang na haar vertrek, be duusd. De kinderen spraken fluisterend eerbiedig over de wondere hoedanigheden van de vertrokken gast, en hun moeder, juffrouw Jager, was nog het meest be duusd van allen. Het gonsde in haar- hoofd van alle ondergane emoties en haar han den verrichtten automatisch het vele werk, dat ook op deze Zondagmorgen weer ver zet moest worden. Het ontbijt voor meneer Delmonte, dat nou gelukkig niet meer be hoefde, en het ontbijt voor meneer Van Milsbeek die een ei van vier minuten moest hebben. Een pakje boter voor de De Vere's. Een speciaal ontbijt voor die aar dige inspecteur, die haar die vijfhonderd gulden gebracht had of het een peuleschil letje was, en een ontbijt voor de andere klabakken die ook wel een happie zou den lusten na zo'n nacht. Een papje voor het kleintje en een stapel boterhammen voor de andere Jagertjes en voor haar zelf maar koffiekoffiehet enige dat haar nog op de been hield. Het gonsde in haar hoofd. Daar was de actrice die met haar gouwe jurk op haar divan geslapen had en blijvend financiële hulp had beloofd. Daar waren de vijfhon derd gulden en de gulden van de politie man in haar geldkistje. Straks zou Wou ters zijn oren niet geloven. Straks kwam Wouters en dan gingen ze samen naar de kerk, dat was altijd iedere Zondag en dat was een vast punt in haar leven dat ze zich onder geen enkel voorwendsel liet ontnemen. Op Zondagmorgen kleedde ze zich netjes aan, met hoed en handschoe nen, en dan ging ze naar de kerk. Eerst met Dorus, nu met Wouters. En daar in de kerk vielen alle beslommeringen en huise lijke zorgen van haar af en was ze werke lijk in de hemel ai was ze dikwijls te moe om naar de preek te luisteren. Ze hield er van om naar de gekleurde kerkramen te kijken en naar het orgelspel te horen en dan tuurde ze naar haar eigen handen in de garen handschoenen die zo werkeloos in haar schoot lagen. Die kerkgang gaf haar kracht voor de hele week die daarop volgde: het sloven en slaven in het hoge, onpractisehe huis met haar zes kinderen en haar veeleisende pensiongasten. Die kerkgang tilde haar boven haar bekom mernissen uit. Die kerkgang zou ze voor niets ter wereld overgeslagen hebben, zelfs niet om een slapeloze nacht of een tover fee in haai- woning. En dus toog ze, na haar duizend-en-éen bezigheden verricht te hebben, ook op deze Zondagmorgen naar haar zolder-kamertje om zich te kleden. Ze bleef langer boven dan ze gewoon was. Er was zelfs al gebeld en Wouters met-een-beetje-een-hoge-rug was in zijn Zondagse pak en met zijn paraplu boven gekomen. Het regende. En Kootje werd door zijn aanstaande stiefvader naar boven gestuurd om te vragen waar Moe bleef: ze moesten nu zo zachtjes aan vertrekken. Op de zolderverdieping trof de jongen inspecteur Renkevoort, die zojuist een nieuw-aangekomen rechercheur naar de kamer van Holstein had gedirigeerd om daar de boel op te nemen. En moeder Ja ger kwam juist haar deur uit. „Nou moet u me toch rog es eve helpe" kwam ze ze nuwachtig tegen de politieman, „nou kan ik toch me Zondagse handschoene nergens vinde! Ik wil er od zwere dat ze in me la tafel lage, daar legge ze altijd. En nou zijn ze weg. Ik wil erop zwere dat de dief ze meegenome heb". „Och Moe, je heb niet goed gekeke Haar oudste zoon, met een plotselinge kleur op zijn vaal gezichtje, schoot haastig langs haar heen. Hij rukte de deur van het slaapkamertje open, liet die achter zich openstaan en viel met een plof neer voor de bewuste latafel, die vlak naast de open deur stond. Hij grabbelde tussen de poten op de vloer. Hij bewoog zich zo vlug en zo rap als een goochelaar, wanneer hij een kenijntje tovert uit een hoge hoed. Moeder Jager zag werkelijk niet wat er precies ge beurde, maar inspecteur Renkevoort zag duidelijk hoe hij iets uit zijn broekzak griste, wéér grabbelde tussen de poten op de vloer en met een triomfantelijke kreet de vermiste handschoenen te voorschijn toverde. „Zi, je wel, Moe. Daar hei je ze! Je heb niet goed gekeke „As je me nouzei moeder Jager, „nou had ik toch wille zwere dat ik ook op de grond gekeke had „Ze lage achter de potega nou maar gauw Moe. Ze waehte op je". „Kootje. Wacht eens even!" Juffrouw Jager, verheugd met haar ge vonden handschoenen, snelde de trap ai. Maar toen haar zoon haar wilde volger, was er ineens een hand, een zware hand op zijn schouder die hem tegenhield. En toen hij opkeek zag hij een paar ver schrikkelijke strenge ogen. Ja, Kootje Jager had gelijk gehad toen hij zei dat alle smerissen tuig waren: ze hadden je, vóór je het wist bij je klad den. Zo was er deze „hoge"; reuze tof was hij geweest en aardig en hij had Moe zo maar de vijfhonderd gulden bezorgd die meneer Delmonte niet had willen betalen. Een toffe smeris. En nounou had hij hém bij de kladden, Kootje Jager, en het kippevel liep hem over zijn rug van die zware hand op zijn schouder en zoals de smeris nou kéék en nou moest hij met hem mee naar "de droogzolder. „Kunnen we praten" zei de smeris. O gruttegrutte- grutjes nog aan toe! (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 6