„Maranatha" bedreigd door verkoop gebouw ,Mijn vriend de schurk Ritje naar Zandvoort eindigde met brokken Gemeente Velsen wellicht nieuwe „huisbaas" Historisch concert op oude instrumenten ZATERDAG .31 OCTOBER 1953 HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT 4 Vacatures bij het onderwijs Oecumenische Hervor mingsdag in Santpoort FEUILLETON Zuid-Molukse president naar Indonesië terug Ex-koning Zog onder politietoezicht in Egypte Internationaal Hof voor Restitutiezaken in Berlijn Muzikale terugblik door David Bolderdijk Arendientje was helmaal alleen in de kamer. Ze zat op de grond en maakte een mooie lange kralenketting. Ze hield telkens op en keek hoe ver ze al was. Ze zuchtte ervan, zo mooi werd die ketting. En het werd niet zó maar een ketting, hoor. Het moest een echt cadeau wor den, voor haar moeder, die over twee dagen jarig was. Arendientje keek eens even in het doosje, dat naast haar op de grond stond. Want, daar zat iets in! Jul lie en ik hebt vast nog nooit zoiets moois gezien! Op een bedje met rose watten lag een prachtige zilveren kraal, wel zo groot als een stuiter. Die kraal zou pre cies in het midden van de ketting ko men te zitten. Arendientje had haar na heel lang zoeken zelf gekocht en nog niemand laten zien. Het moest een ge heim blijven, vond ze. Nu was ze dan zo ver. Ze was op de helft van de ketting. Ze legde haar even neer en pakte het doosje. Ooo, zei zei, net of ze de kraal weer voor de eerste keer zag. Maar het was ook iedere keer een wonder om te zien. Heel voorzichtig nam ze haar op het puntje van haar naald uit haar rose bedje. Voor ze haar langs de draad naar beneden liet glij den, hield ze haar nog één keertje om hoog vlak bij haar gezicht, zodat ze er alle spiegeltjes in kon zien, die schitter den in de zon. Had ze dat maar niet gedaan! Hoe het precies gebeurde wist ze zelf niet, maar net toen ze haar aan wou rijgen, gleed de kraal van de naald af en rolde hij weg over de vloer. Arendientje gaf een schreeuw van schrik. Op haar knieën vloog ze zo hard ze kon achter de kraal aan, ze stootte haar hoofd tegen de tafel, ze gooide een stoel om, maar dat merkte ze niet eens. De kraal, waar was de kraal? Zij was er niet meer. Hoe ze ook zocht en met haar handen voelde onder het kleed, tussen de stoel poten en onder de kast, zij was niet te vinden. Na wel een uur zoeken gaf ze het op en bleef ze met haar rug tegen de kast zitten huilen. Toen haar moeder en haar zusjes haar zo vonden, begrepen ze er niets van, want Arendientje wou niet zeggen wat er was gebeurd. Dan was haar hele geheim verraden. Met een treurig ge zicht zat ze aan tafel en ging ze even later naar bed. Maar denk je dat ze sla pen kon? Ze had geen rust. Toen het al heel laat was, al nacht, en haar vader en moeder sliepen, lag ze nog wakker. „Ik moet nog één keer goed gaan zoeken", zei ze hardop en meteen gleed ze zachtjes uit bed en liep ze heel stil letjes de trap af naar beneden. Ze maakte licht in de kamer en weer be gon ze de hele vloer af te zoeken. Maar nee hoor, hoe ze ook zocht, ze vond de kraal niet. Toen ze alle hoekjes en kier tjes weer had nagekeken, bleef ze, net als 's middags met haar rug tegen de kast en haar ogen vol tranen zitten den ken, waar ze nu nog kon gaan kijken. „Zoek je iets?" vroeg een klein stem metje, vlak bij haar op de grond. Aren dientje schrok op. Bij haar voetje stond een grappig mannetje dat haar nieuws gierig aankeek. „Wie ben je" vroeg ze. „Ik ben het huiskaboutertje", zei het mannetje beleefd. „Des nachts, als jullie slapen, lopen mijn vriendjes en ik hier altijd rond. Dan is dit ons huis, begrijp je. We kijken of we iets voor de men sen kunnen doen. Kan ik iets voor je doen?" „O ja, jazeker", riep Arendientje vlug, „ik ben een kraal verloren, een hele mooie kraal voor mijn moeders verjaardagsketting." „Zo", zei de kabouter en hij dacht een hele poos na. „Weet je waar hij is?" vroeg Aren dientje nieuwsgierig. „Ik geloof het wel", zei de kabouter, „maar ik weet niet of je haar terug kan krijgen." „Maar dat moet", riep ze, „Als je weet waar hij is, moet je haar terug geven. Zij hoort van mij en het zou stelen zijn als je haar hield." „Kom maar eens mee", zei de kabou ter. Hij pakte Arendientje's hand en ze voelde hoe ze op dat zelfde ogenblik heel klein werd, net zo klein als het huiskaboutertje. Hij trok haar mee on der de kast en wees haar een gaatje onder de plint, dat Arendientje straks alleen maar had kunnen voelen met één vingertje, maar waarin ze nu zo maar binnen kon lopen, als ze diep bukte. Ze liepen door een lange stoffige gang. Aan het eind daarvan zagen ze een licht je. „Daar is het", zei de huiskabouter. Ze stonden opeens midden in een zaal. Recht voor hen op een troon met een kussentje van fluweel zat een hele le lijke prinses. „Wie is dat?" vroeg Arendientje fluisterend. „Ssst", zei de kabouter zachtjes, „dat is onze prinses. Buigen moet je." Arendientje maakte een buiging en keek nog eens goed naar die prinses met haar haren van spinrag en haar groene ogen en lange grijpvingers. „O", zei ze ineens hardop, „ze heeft een jurk aan van mijn moeders lapjes. O, ik zie het. Daar, die mouw is van mijn blauw fluwelen blousje. Die rok is van mijn moeders japon en dat kantje langs haar hals is van mijn zusjes Zondagse jurk." „Stil toch", zei de kabouter. Maar de prinses had alles gehoord en kreeg een kleur van boosheid. „Wat komt dat kind hier eigenlijk doen?" riep ze tegen de huiskabouter. „Ze was iets aan het zoeken en toen vond ik haar", zei die verlegen. „Wat zocht ze dan?", vroeg de prin ses streng. „Een kraal, Hoogheid, die ze in de kamer is kwijtgeraakt. Een hele mooie kraal voor haar moeders verjaardags ketting." „En....", zei de prinses dreigend, „heb je haar dan niet verteld waar die kraal nu is?" „Nee Hoogheid", fluisterde de kabou ter en hij boog zijn hoofd. „Ze was zo verdrietig, weet u, en ik dacht dat u die kraal misschien...." De prinses kwam woedend overeind op haar troon. „Je dacht zeker dat ik die kraai zou teruggeven, hè. Niets daarvan. Ik zal haar wel vertellen, waar die kraal is. Ze mag best weten dat alles, wat de mensen laten slinge ren, voor ons is. Vooruit, laat haar de schatkamer zien." Schoorvoetend nam de kabouter Aren- dientjes hand, die met bange ogen naar de prinses stond te kijken. Hij trok haar mee naar de deur, die hij met een grote sleutel openmaakte. Ze stonden op de drempel van een grote kamer. „Dit is de schatkamer", fluisterde de kabouter. Arendientje gaf een schreeuw, want alle dingen die daar lagen uitgestald, herkende ze. De bro che van haar moeder, de manchetknoop van haar vader, het ringetje van haar zusje, een lepeltje van de theetafel en van haar zelf het zilveren poesje uit haar bedelarmband, een hele stapel gro te en kleine sleuteltjes en wel duizend naalden en spelden. En wat lag er hele maal achteraan op een kussentje, dat gemaakt was van pluisjes uit haar eigen wollen jasje? De kraal, de glinsterende kraal uit de verjaardagsketting. Ze wou er recht op af lopen, maar de huiskabouter en de prinses, die achter haar stonden, hielden haar tegen. „Niets daarvan", zei de prinses, „wat jullie laten slingeren is voor ons". Meteen smeet ze de deur van de schatkamer dicht. Arendientje barstte in snikken uit. „O, alstublieft", zei ze. „U mag alle andere dingen houden als u mij die kraal maar teruggeeft." „Nee, nee en nog eens nee", riep de prinses, „ik wil die kraal in mijn kroon laten zetten. Het is het mooiste ding, dat de huiskabouter mij ooit gebracht heeft. We hoeven er niet meer over te praten." „Dan vraag ik of mijn vader morgen uw hele paleis kapot maakt", schreeuw de Arendientje, „en dan pak ik alles terug wat er in die schatkamer ligt." „Pas toch op", fluisterde de huiska bouter. Maar de prinses was zó kwaad, dat ze met grote stappen op Arendientje af kwam. „Wat zeg je daar?" riep ze. „Zeg dat nog eens." De huiskabouter ging voor haar staan, want hij had eigenlijk vreselijk mede lijden met Arendientje, maar de prinses duwde hem opzij en pakte haar beet. „En nu er uit", zei ze en met haar lange grijpvingers trok ze haar mee en gooide haar aan het eind van de gang uit het gat onder de kast in de kamer. Arendientje huilde, toen ze weer, net als daarstraks, voor de kast lag en voelde hoe ze weer groot werd. Nu zou ze de kraal nooit meer terug krijgen. Nooit meer. Helemaal alleen met haar verdriet bleef ze op de vloer liggen. „Hé wat is dat?" zei haar moeder, toen ze de volgende dag de huiskamer binnenkwam. „Hoe kom jij hier? Waar om lig je op de grond te slapen en niet in je bed?" Arendientje was meteen klaar wak ker en opeens wist ze alles weer. „En wat ligt daar naast je, vlak bij je hand?", vroeg haar moeder. Arendien tje keek en klemde meteen haar vingers er om heen. Het was de kraal. Hoe die daar kwam wist ze niet. Of zij misschien uit zichzelf uit het gaatje onder de kast was gerold, of de prinses misschien toch nog medelijden had gekregen? Ze wist het niet en ze zal het ook nooit weten. Maar ik voor mij denk, dat het die huis kabouter was, die haar de kraal heeft teruggegeven. Er sluipt een man door 't stille bos, Hij draagt een jas met wijde zakken, Zijn handen glijden door de takken, Zijn sloffen kraken op het mos. En als hij stistaat wordt het koud. Zijn armen gaan als molens maaien, Dan zie je overal blaadjes waaien in geel, in rood, in bruin en goud. Soms is hij er opeens niet meer, De zon schijnt en hij is verdwenen. Hij loopt alleen maar op z'n tenen en wilder nog komt hij straks weer. Met wind zijn zakken opgebold komt hij de takken doorgesprongen, zoals een vrolijke kwajongen om vier uur uit de schooldeur holt. Waar hij zijn voeten heeft gezet slaar wordt het stille bos nog stiller. En op de bladergrond, steeds killer, slaapt hij 's nachts in een nevelbed. Kom mee, ik wil naar huis terug, 't Wordt hier steeds treuriger en kaler, en hij wordt altijd maar brutaler. Nu lacht hij achter onze rug. Je weet, als ik me niet vergis, je zult hem zeker tegenkomen en ziet het wel aan alle bomen Wie of die wildeman daar is. MIES BOUHUYS XXXXXXJCCODCOO xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx* Haarlemse politierechter Het was maar een rare geschiedenis, die uit het proces-verbaal en andere verkla ringen voor de politie-rechter kon worden gedistilleerd. Een minderjarige jongedame uit Haarlem stond op straat te praten met een ander meisje. Op een gegeven ogenblik stopte er een auto, waarin twee vriende lijke jongemannen gezeten waren, die be leefd informeerden, wat de meisjes dach ten van een gratis ritje naar Zandvoort. Dat was een aanbod, dat je moeilijk kon afslaan, vonden de meisjes en even later was het viertal op weg naar deze bad plaats, waar enkele drinkgelegenheden werden bezocht. Het ene meisje nam in enkele uren tijds vier a vijf citroenjene vertjes tot zich, hetgeen niet wegnam, dat zij toch nog kon herinneren, dat ze om half twaalf thuis moest zijn. De stem ming was toen juist zo gezellig en niemand had zin om al weg te gaan. „Je mag m'n wagen wel hebben", zei de eigenaar tenslotte en hij gaf haar het contactsleuteltje. Zonder blikken of blozen schreed zij met de sleutel naar het voer tuig. Nu ja, zo'n sleutelgat vind je altijd nog wel, maar als je nog nooit achter het stuur hebt gezeten, hoe krijg je dan zo'n auto op gang? Dat vroeg de politierechter zich vanmorgen terecht af, toen zij ver antwoording voor haar gedrag tijdens die avond moest afleggen Zij begreep het zelf ook niet helemaal: „Ik trapte maar eens ex-gens op en toen schoot ik ineens naar voren!" Gelukkig reed zij al gauw tegen een gepai-keerde auto op. Niet dat dat voor beide auto's zo bevorderlijk was, maar deze botsing maakte tenminste veidere ongelukken op de weg onmogelijk. Dat zij niet op tijd thuis kwam, ligt voor de hand. De Zandvoortse politie hield haar gedurende de nacht vast en vader en moe der werden om twee uur uit bed gebeld om het nieuws te vernemen. De officier eiste, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van verdachte, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van drie jaar. Maar hij eiste, dat het Consultatiebureau toezicht zou uitoefenen om erger te voor komen. De politierechter veroordeelde conform, zij het dat hij toezicht van het Leger des Heils nuttiger achtte. Uit onderwijskringen in Haarlem be reikten ons vragen omtrent de voorziening in twee vacatures, namelijk die van een nieuwe directeur van H.B.S. A en de ge meentelijk inspecteur voor het lager onder wijs. De benoeming van de nieuwe directeur voor H.B.S. A heeft vooral vertraging ondervonden door de omstandigheid dat de vacature ontstond op het ogenblik dat degenen die in het opmaken van de voor dracht gekend moeten worden de examen tijd ingingen. Vooral de inspecteur voor het middelbaar onderwijs, wiens advies dient te worden ingewonnen is gedurende een half jaar vrijwel geheel door het examen werk in beslag genomen. Bovendien is het opmaken van een voor dracht, gezien het grote belang van een juiste benoeming, niet eenvoudig omdat niet alleen aandacht moet worden geschon ken aan de kwaliteiten van de eerste ge plaatste, maar ook aan die van de daarop volgende candidaten. Het komt immers wel voor, dat de raad van de aanbeveling van B. en W. afwijkt en niet de hoogstgeplaatste kiest, zoals enkele jaren ook is gebeurd bij de benoe ming van de directeur van H.B.S. B. Daarbij komt dan nog, dat het aantal sollicitanten van voldoende kwaliteit be- ti-ekkelijk gering is, al zou men daartegen kunnen opmerken dat voor het vinden van beste krachten men niet altijd ver van huis behoeft te gaan. De benoeming van een gemeentelijk in specteur voor het lager onderwijs is in de Commissie voor Ondex-wijs vastgelopen. B en W. hebben indertijd een voortreffe lijke sollicitant voor die post op het oog gehad, maar hun voorstel kon in de onder wijscommissie niet voldoende steun vinden. Het is de bedoeling van het College om de gemeentelijk inspecteur een uitgebrei dere taak te geven dan alleen maar een inspecteurschap. Gedacht wordt aan de creatie van een „paedagogisch centrum", waaraan deze functionaris leiding zou moeten geven. De onderwijscommissie heeft echter een taakomschrijving gewenst, welke B. en W. niet vooraf meenden te kunnen geven, omdat zij van oordeel zijn dat pas na een jaar praktijk een goed in zicht vei-kregen kan worden over de taak omschrijving voor een dergelijke functie. Intussen is deze zaak niet van de baan, want het College laat nogmaals zijn ge dachten over deze kwestie gaan. De eigenaren van het herstellingsoord annex kraaminrichting „Maranatha" te Santpoort, de erven Wijnberg, zijn beslo ten het gebouw te verkopen. Daardoor zou voor de kraaminrichting, die zich in Velsen en omgeving een bizonder goede naam heeft weten te verwerven, de dreiging kunnen ontstaan zich na de omzwervingen in en na de bezetting opnieuw een ander onderkomen te zoeken. Inmiddels is even wel de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de gemeente Velsen het gebouw koopt en „Maranatha", met behoud van haar volle zelfstandigheid, als huurster optreedt. De inrichting „Marantha" werd enige tientallen jaren geleden gesticht door de zusters Dolleman en Groeneveld; in de oorlog is het oorspronkelijke gebouw ver nield, maar na ettelijke moeilijkheden kon het herstellingsoord in 1948 heropend wor den in de villa van de erven Wijnberg „Na jade" aan de Duinweg in Santpoort Station. Jeugddienst op Zondagochtend Zaterdagavond zullen vele Protestanten in de Nederlands Hei-vormde kerk aan de Burg. Enschedélaan te Santpoort samen komen om de Kerkhervorming te her denken. Teneinde deze Hervoi-mingsdag meer in het middelpunt van de belangstelling van alle Px-otestanten te plaatsen, zal deze her denkingsdienst in Oecumenisch verband worden gehouden. Sprekers voor deze avond zijn dr. J. W. Herfst, Remonstrants predikant, ds. W. Veen, Doopsgezind predikant en liturg ds. D. ter Steege, Ned. Hervormd predikant. Het kapelkoor zal medewerking verlenen. ADVERTENTIE De naam CAMELIA is een begrip voor reform-verband. Een garantie voor pasvorm, zuiver CAMELIA-celstof, groot absorbatievermogen. De wereld weet het al 30 jaar. Madc. in England. ADVERTENTIE Brei niet langer voor de vraat zuchtige motten, nu U volop geMITINiseerde motvrije wol kunt kopen De vertegenwoordiging van de „Repu bliek Zuid-Molukken" deelt het volgende mede: „De regering van de Republiek der Zuid- Molukken maakt bekend, dat de heer A. Wairisal, minister-president, laatstelijk in dienst bij het gouvernement Nieuw Guinea, op 28 October met medewerking van het gouvernement van Nieuw Guinea, waar hij verbleef, per vliegtuig via Singapore naar Indonesië is vertrokken. Geestelijk ge knakt door het uitblijven van enig berichi van zijn in gevangenschap verkerend gezin heeft de heer Wairisal gemeend deze stap te moeten nemen". Uit Alexandrië meldt A.F.P.: Ex-koning Zog van Albanië, zijn echtgenote en tien leden van zijn gevolg zijn onder toezicht van de Egyptische politie geplaatst, om te verhinderen, dat zij het land zullen ver laten. De verdere leden van het gevolg van de ex-koning en verscheidene Albaniërs die in contact met de koninklijke familie ston den, hebben van de Egyptische minister van Binnenlandse Zaken toestemming ge kregen, Egypte te verlaten. Zoals gemeld, moet ex-koning Zog bin nenkort voor een gerechtshof in Caïro ver schijnen, op beschuldiging van het ontdui ken van belastingen. In Berlijn is het „hooggerechtshof voor restitutiezaken", het eerste internationale x-echtsorgaan in Duitsland, met zijn werk zaamheden begonnen. Het hof, waarin ju risten uit Engeland, Fx-ankrijk, Duitsland, Zweden en de V. S. zitting hebben, moet hangende vorderingen behandelen van Duitse Joden en anderen, die door het op treden van de nazi's hun bezit in Berlijn hebben verloren. Er staan meer dan 500 van dergelijke gevallen op de rol. In West-Duitsland zullen soortgelijke hoven worden ingesteld. Donderdagmiddag werd de aula van het Christelijk Lyceum aan de Emmakade her schapen in een concex'tzaal. Het zal wel eens meer voorgekomen zijn dat er in deze zo geschikte ruimte muziek gemaakt werd, maar vrij zeker was het de eerste keer dat er zoveel zeldzame instrumenten klonken als nu. Een ensemble uit Oldenburg, dat zich onder leiding van professor Ex-nst Duis toelegt op het vertolken van oude muziek, was op tournée door Nedeiiand hier aan de Leidsevaart te gast en gaf voor leerlingen en leerkrachten van het lyceum een historisch concert met toelichting, dat de aanwezigen anderhalf uur tot aandach tig luisteren dwong. In ijltempo werd een zestal eeuwen mu ziek doorgenomen. Dat wil zeggen: er werd zo hier en daar een belangx-ijk keerpunt in de muziekgeschiedenis hoorbaar voox-ge- steld en wel in de instrumentale kleur die er bij past. Prof. Duis begon trouwens al direct zijn inzicht in deze te bepalen: oude muziek moet men horen klinken in het timbre waarvoor zij gedacht is. En alvorens te gaan musiceren liet hij stuk voor stuk de speeltuigen zien, die op deze auditie ge hoord zouden worden: vedel, discant-viola, pochette (dansmeesterviooltje), viola d'amore, viola da gamba, viool, luit, tenor blokfluit en cembalo. Het kostelijkste in strument, één dat van alle tijden is: de menselijke stem, was bovendien vertegen woordigd 'door de sopraan Elisabeth Schlemilch en tevens door prof. Duis, die zijn instrumentaal spel met zang afwisselde. Hubertus Distier, die verschillende strijk instrumenten meesterlijk bespeelde, liet ons eerst kennis maken met het geheim zinnige fluistergeluid van de vedel, waarop op hij een vroeg-middeleeuwse klaagzang liet horen. Hoe de zang van de Franse troubadours omstreeks 1200 geklonken moet hebben, leerden we uit een lied met luit en spinetbegeleiding. Elisabeth Schle milch wist ons -te boeien met het mooie oud-Nederlandse lied „Jerusalem, ghy schone stadt", dat van hieruit ook in Duitsland verbreiding vond. In een zetting voor sopraan, tenor plus discantviola, hoorden wij een der Soutex-- liedekens van Clemens non Papa, met de oorspronkelijke profane tekst „Van minnen ben ic dus gewont" en dit was een ware verrassing van klankschoonheid en sfeer. En dan te weten dat die componist er zo meer dan honderdvijftig componeerde! Van Hendrik Isaac, die eigenlijk Huygens heette, de Vlaamse kapelmeester van Keizer Maximiliaan, vertolkte men het beroemde lied „Inspruch ich muss dich lassen" door twee zangstemmen, discantviola, gamba en blokfluit: vijf partijen door vier executan ten, maar onder deze een zingende gam- bist. Hoe prachtig versmelten toch al die geluiden en wat een'innige sfè:éï góat er uit van die muziek! Met een reuzensprong van ongeveer een eeuw kwamen wij bij Byrd in Engeland terecht, omstreeks 1580 en hoorden wij- de toen gloednieuwe kunst van het virginaal- spel, het primitieve klavierspel, waaruit de litteratuur voor clavecymbel en later voor piano geegroeid is. De cembaliste .Tine Krakamp gaf hierbij een prachtig strak ge- rhythmeerd staaltje van haar kunnen. We kregen trouwens nog meer gelegenheid om haar spel te bewonderen, onder meer in werk van Frangois Couperin (Franse barok) en in lustige rococo-muziek van Willem Lustig, de bekende achttiende- eeuwse organist uit Groningen. Ondertussen kregen we nog voorbeelden te horen van Engelse liedkunst uit Shake speare's tijd en vergastte Elisabeth Schle milch ons op barok-aria's van Erlebach en Handel, met begeleiding van obligaatviool en continuo. De veelsnarige viola d'amore werd ons gedemonstreerd.'met een Aria en Menuet van Milandre uit Brussel, die voor dit instrument een methode schreef. En de gewone viool kreeg haar beurt in een sonate met clavecymbel van Dittersdorf, waarin dit laatste instrument klaarblijke lijk al vraagt om vervangen te worden door de sterker klinkende piano. Tenslotte kwam de „pochette" voor de dag, als obligaat in een komisch liedje van Bach's leerling Kirnberger, waarin het werk van de dans meesters aardig geparodiëerd wordt. Het Oldenburger viertal heeft met dit keurig uitgevoerde programma een kunst zinnige en zeer leerzame manifestatie van oude kunst gegeven. Misschien zal men opgemerkt hebben hoe de muziek zich uit de stilte geleidelijk tot groter geluid ont wikkeld heeft. Van de vedel tot de piano is al een be'duidende afstand. Maar wat dan te zeggen van het onderscheid tussen de fluisterende vedel en de speeltuigen die in de negentiende eeuw het instrumentarium zijn komen vergeroten en in menig opzicht vergroven! Een terugblik als deze kan ons bescheidenheid leren. JOS. DE KLERK 15) We keken elkaar geschrokken aan. Stel je voor dat die man zijn nek gebroken had bij zijn val! Vroegindeweij scheen dit denk beeld ook verontrustend te vinden, want hij sjouwde een ladder aan en beklom die, om over de schutting te kunnen kijken. „Als je het nog eens waagt, je slechte hoofd boven deze schutting te doen uit steken," zei hij tot een onzichtbare toe hoorder, „zal ik je met de sterke arm laten verwijderen. Je hebt nu een les gehad die je heugen zal, maar de volgende keer kom je er niet zo af. Wil je daaraan denken?" De onzichtbare Tellige scheen hierop be vestigend te hebben geantwoord, want Vroegindeweij knikte tevreden en daalde naar de begane grond. „Hij heeft een bloedneus en hier en daar wat builen," zei hij tegen ons, toen hij onze vragende blikken zag. „Maar het belang rijkste is, dat zijn ladder doormidden is jntarjDken." En daarop begon de schatgraverij. We werkten als paarden volgens het plan, dat Vroegindeweij had uitgestippeld. Aller eerst moesten we het niveau van de ganse tuin met een halve meter verlagen en het zand langs de wanden van de schutting opspitten tot een wal. Daarna zou de be rekening van de juiste plaats, waar de schat zich moest bevinden, in werking tre den en moest op de aangewezen plek een put worden gegraven van twee bij twee meter. Uit deze put moesten dus, als het goed was, de gouden guldens te voorschijn komen. Het afgraven van de halve meter grónd door vijf mensen was eerder jeiegd dan ge daan. Toen moeder Vroegindeweij riep voor het middageten, hadden we nauwelijks een vijfde deel van de afgraving voltooid. We waren alle vijf doodmoe en onze ruggen kraakten van het ongewone werk. We aten zwijgend de middagpot en zaten als gebro ken mannen aan tafel, terwijl ieder voor zich moeite deed om flinker te schijnen dap hij was. Onze aftocht naar de tuin was minder indrukwekkend dan die ochtend. Ik voelde me geradbraakt en duizelig, al trachtte ik dapper te glimlachen toen ik Elsjes blik ontmoette. Het werk vlotte belangrijk slechter dan voor het eten en Vroeginde weij keek bezorgd naar de langzaam groeiende zandhoop langs de schutting. „We moeten de moed erin houden," zei hij enkele malen dringend, toen zijn zoons tekenen van uitputting begonnen te geven door langdurig sigaretten te draaien, leu nend op hun schop. Oom Ben was blijkbaar de stevigste van het hele stel. Hij werkte als een muilezel en keek nu en dan min achtend naar de anderen, die verstolen rustpauzes begonnen in te lassen en uitvoe rig met hun zakdoeken over hun verhitte voorhoofden wreven. Toen de zon ter kimme neigde, waren we ongeveer op de helft. Vroegindeweij gaf het sein tot ophouden, door zijn schop terzijde te gooien en met een kermende zucht op de zandhoop neer te zinken. Wij volgden zijn voorbeeld met grote snelheid, doch oom Ben liet een verachtelijk gesnuif horen en zei: „Belachelijk. Zijn jullie ouwe wijven?" „Nee," antwoordde Vroegindeweij waar heidsgetrouw, „dat zijn wij niet. Maar mor gen komt er nog een dag en we hoeven ons niet te overwerken. We gaan eten en vroeg onder de wol. Morgen beginnen we bij het ochtendkrieken." Hoe ik me bij dat ochtendkrieken voelde, is niet te beschrijven. Al mijn spieren leken gescheurd en in de knoop geraakt. Ik kon nauwelijks lopen, laat staan spitten. En aangezien de anderen behalve oom Ben gelijke gewaarwordingen hadden, sloe gen we een dag over. Ik zat als een invalide in de enige ge makkelijke stoel die mijn kamer rijk was, toen Suzanne opbelde. Het kostte mij enorme moeite, bij de telefoon te komen, doch tenslotte gelukte het. „Hoe staat het, lieve?" vroeg ze belang stellend. „Ellendig," gromde ik. „Ik ben kapot. Geradbraakt. Ziek. Bijna dood." „Heb je gevochten?" „Suzanne, ik ben een idioot. Ik heb mijn geld gekregen en ik zou me kunnen laten bedienen door een huisknecht en alles kun nen kopen wat ik zou willen, en ik zou kun nen leven als een maharadja. En weet je wat ik doe? Een tuin afgraven. Me dood werken. Snap jij dat?" „Nee," zei ze langzaam. „Maar ik snap iets anders. Ik kom onmiddellijk haar je toe. Ik geloof namelijk, dat je een goede raad nodig hebt." Ik vroeg me af, welke goede raad mij zou kunnen verlossen van mijn pijnen, maar ik voelde me niet in staat te protes teren tegen haar voornemen. Om juist te zijn, ik voelde me nergens toe in staat. „Kom maar," zei ik zwak. En ze kwam. Binnen een kwartier was ze er. Ze was mooier en charmanter dan ooit. Maar ik miste de kracht om haar in mijn armen te nemen. En, lafaard dat ik was, ik maakte mezelf wijs dat ik het niet wilde. „Een spannend verhaal," zei Suzanne toen ik alles verteld had. „Je zou zeggen dat we nog in de Middeleeuwen leven. Schatgraverij! Alleen vrees ik dat die Vroegindeweij een dwaas is. Die man heeft een idee-fixe, als je het mij vraagt. Maar dat terugvinden van het loterijbriefje was een knappe prestatie." „Juist," zei ik. „Dat is ook de enige reden waarom ik met hem mee doe. Of, de enigeNou ja" Ik dacht aan Elsje en sloeg de ogen neer. Maar Suzanne had het al door. „Wat is de andere reden?" vroeg zij dringend. „O, niets. Ik zeg zo maar „Een vrouw dus," stelde zij vast. „Is zij knap?" „Nou en of. Wie? Wat bedoel je? Er is geen vrouw." „Zit niet te liegen. Hoe heet ze?" „Wie? Elsje? O, die heet...." „Elsje heet ze dus. Jong? Aardig om te zien?" „Ze is jong en aardig om te zien. Wou je nog meer weten?" „O,nee. Ik weet al meer dan genoeg. Idioot. Je laat je lijmen door een knap ge zichtje. Jullie mannen zijn toch ook ezels in het kwadraat. Werk je je daarom het apezuur? Je gelooft niet in gouden guldens, wel?" „Nee.... Niet zo erg. Maar.... och, ik wil hem niet in de steek laten. En wat zou het eigenlijk, als ik Elsje aardig vindt? Jij hebt me immers „Zeur daar nu niet over. Ga gerust je gang. Ik heb geen recht op je. Maar kijk uit je doppen en bedenk dat een man met geld een begerenswaardige prooi is." „Dat bedenk ik," zei ik boos. „En daar om wil ik je even herinneren aan een zekere meneer Freddy, die op een bepaald moment in het verleden meer geld had dan ik." Het was grof om dat te zeggen, maar ik kon het niet laten. De opgekropte woede over de behandeling, die zij mij eens had aangedaan, bi-ak op dat moment los. Suzanne keek me met haar mooie ogen treurig aan. Ik zag dat ze zich langzaam met tranen vulden, die traag over haar wangen op haar blouse drupten. „Je hebt gelijk," zei ze zacht. „Ik had alleen gehoopt dat je me zou kunnen ver geven." Ze sloeg haar wimpers neer en zocht naar een zakdoek in haar tas. Die tas was van wit kalfsleer en had een gouden slot. Het was een geschenk van mij geweest, een dure herinnering aan de dagen van weleer. Ik zag die tas nu pas, ofschoon zij al die tijd. op tafel had gelegen. In mijn gedachten doken de beelden op uit de tijd, toen ik die tas voor Suzanne had gekocht. Het waren prettige, boeiende dagen ge weest, boordevol van romantiek en span ning. Suzanne had de kunst verstaan om mijn aandacht voortdurend te activeren en was steeds weer met nieuwe plannetjes gekomen, die weliswaar veel geld kostten, maar de eentonige kantoordagen een gou den glans van verwachting gaven. Ik had oprecht van haar gehouden. Dit werd me nu plotseling duidelijk. Des te zwaarder was haar ontrouw mij gevallen daarom was ik zo-even grof en onhebbelijk tegen haar geweest. Maar kon dat allemaal worden hersteld? Zou ik alles kunnen ver geten en opnieuw van haar kunnen gaan houden? Zou het geld niet voor altijd tus sen ons staan als een bron van wantrou wen? (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 8