Het versierde bos
Vrede op Aarde
Het Kersteegeltje
Ol ie verf schetsen van Petrus Paelus Rubens
Expositie in Boy mans
„En zij gingen en
volgden de ster....
8
G. A. Bredero
KERKELIJK LEVEN
i»
„Ha", zei de mijnheer van de winkel
op de hoek en hij schoof het gordijn op
zij om beter naar buiten te kunnen zien.
Ja hoor, voor de deur stond de grote
vrachtauto waar hij al dagen op
wachtte. „Ha", ze hij nog eens, „daar
komt onze Kerstversiering".
Twee mannen sprongen uit de cabine
van de auto en begonnen meteen met
afladen. De winkelmijnheer en zijn
knecht hielpen mee en met hele stapels
tegelijk droegen ze de dozen Kerstver
sieringen de winkel in. „Wat is dat
spul toch licht", zei de winkelmeneer.
„Het weegt niets", zei zijn knechtje en
hij zette de laatste dozen op de toon
bank neer. De auto was leeg, de twee
mannen zaten alweer in de cabine, de
motor sloeg al aan.
„Ziezo", zei de winkelmeneer tegen
zijn knecht, „en nu maar eens gauw
uitpakken, dan kunnen we beginnen
met verkopen".
Hij pakte de bovenste doos en trok
het witte vloeipapier weg, dat bovenop
lag. „Hè", riep hij, „wat is dat?" Met
open mond bleef hij naar die doos staan
kijken En zijn knechtje Jan, die tegelijk
met zijn baas ook een doos had open
gemaakt, stond net zo raar te kijken.
„Leeg", riep de baas, „de doos is leeg".
„Leeg", riep zijn knechtje. Ze grepen
allebei naar een volgende doos. Ook
leeg. De volgendeleeg, nog een
ook leeg. Er was niet één doos,
waar iets in zat. Geen piek, geen slinger,
geen zilveren bal, geen klokje, niets van
al het moois dat de winkelmijnheer had
besteld. Hij zag er wit van. „Straks ko
men de klanten om Kerstboomspullen
te kopen", zuchtte hij, „en dan heb ik
niets. Wat moet ik beginnen?"
„Gauw, gauw", riep zijn knechtje, „de
auto van de fabriek staat nog buiten.
Vraagt u vlug, wat dat betekent, al die
lege dozen".
De baas en z'n knechtje holden naar
buiten en net toen de auto weg zou
rijden, sprong het knechtje op de tree
plank. „Ho", riep hij, „de dozen zijn
allemaal leeg. Wat móét dat?"
„Léég?" zei de chauffeur, „dat kan
niet; ik heb ze zelf opgeladen bij de
fabriek e'n toen waren alle dozen vol".
Ze begrepen er niets van. „Weet je
wat?" zei de baas tegen zijn knecht, „ga
jij maar mee naar de fabriek en vraag
wat er aan de hand is". Jan, het
knechtje, sprong achterop de lege
vrachtwagen en daar gingen ze. Jan
vond het eigenlijk wel een leuk tochtje
zo. Hij keek om zich heen en zwaaide
naar de mensen die hij zag. In een paar
minuten waren ze buiten de stad en
reden ze op de grote weg, die door het
bos liep.
Jan keek zijn ogen uit. Wat was het
mooi daarbuiten! De zon scheen door de
takken en de dennebomen roken heer
lijk. Hoe verder ze reden, hoe dichter
het bos werd. Het dak van de auto
schuurde langs de takken die zo maar
over de weg hingen. Jan genoot. Maar
opeens ging hij nog meer overeind zit
ten, daar achter op die vrachtauto. Was
dat alleen maar de zon die daar op de
takken glinsterde? Dan kon toch niet?
Jan keek nog eens en toen gaf hij opeens
een schreeuw van verbazing. Zonder dat
de mensen in de cabine iets merkten,
liet Jan zich van de rijdende auto af
vallen. Hij viel gelukkig niet hard,
want hij kwam op de dennenaalden te
recht. die overal onder de bomen lagen.
Precies als hij viel bleef hij zitten.
Met open mond tuurde hij naar de tak
ken boven zijn hoofd. Waar hij maar
keek, overal zag hij klokjes, slingers,
prachtige zilveren ballen en pieken tus
sen het groen. Al het moois dat zijn
baas had besteld, hing daar. Jan krab
belde overeind en liep van de ene boom
naar de andere.
Hij kon maar niet begrijpen hoe dat
moois daar gekomen was. Terwijl hij zo
liep te kijken zag hij opeens een ladder
tje tegen een boom staan. Bovenop dat
laddertje stond een oud mannetje met
een zilveren Kerstklok in zijn hand.
„Hé", riep Jan, het knechtje, „Wat doet
u daar?"
Het mannetje draaide zich om. Hij
lachte vriendelijk en zei: „dat is een
verrassing".
„Ja maar", zei Jan, „hoe komt u aan
die versiersels?"
„Ook een verrassing", lachte het man
netje; „maar jou wil ik het wel ver
tellen. Een uur of twee geleden liep ik
hier op de weg. Bij een bocht zag ik
opeens een vrachtauto staan. Er was
niemand in, hij was volgeladen met dit",
het mannetje wees omhoog naar de
bomen, „en toen begreep ik dat het
een verrassing voor mij en mijn oude
Grietje was. „Weet je, we hadden geen
geld om zelf iets voor een boompje te
kopen en iemand, misschien wel een ka
bouter of zo, heeft ons dit toen gestuurd.
Wat zal mijn oude Grietje straks kij
ken!"
„Ja maar", zei Jan verlegen, „die
dozen waren helemaal niet voor u. Ze
waren voor mijn baas".
Het gezicht van het mannetje betrok.
„Weet je dat zeker?", vroeg hij treurig.
„Ja" zei Jan en hij begon maar vast
de slingers en ballen uit de takken te
halen. Net op dat ogenblik kwam de
auto teruggereden, want de mannen
hadden Jan gemist. „Hola", riep Jan,
„hebben jullie hier straks niet stil
gestaan met je auto?"
„Jazeker", zeiden ze, „we zijn hier
even uitgestapt en hebben verderop on
der de bomen een boterhammetje ge
geten".
Het oude mannetje begreep nu dat
het waar was en met tranen in z'n ogen
hielp hij mee om alle bomen die hij
zelf versierd had, weer leeg te maken.
Toen ze ermee klaar waren en alles
weer in de dozen was gepakt, keek het
mannetje ze bedroefd na toen ze terug
reden naar de winkel.
Maar wat zag hij toen hij zich om
draaide. Eén van de mooiste denne-
boompjes van het bos stond prachtig
versierd tussen de andere kale bo
men in.
Dat was de verrassing van Jan, het
knechtje uit de winkel. Hij vond dat
met Kerstfeest iedereen tevreden moest
zijn. En dat gebeurde nu. De winkel
meneer en z'n klanten waren tevreden
met al het mooie KerstboomspuJ, Jan
was tevreden, maar het meest tevreden
waren het oude mannetje en zijn Grietje
die Kerstfeest gingen vieren bij het
mooist versierde boompje van de wereld.
MIES BOUHUYS
Als je alle vakjes, waar een stip in staat, netjes zwart kleurt,
dan heb je een leuke tekening gemaakt.
Tussen de kaarsjes en zilveren klokjes
wiegelt het engeltje zacht heen en weer.
Of ze van sneeuw is, een handjevol vlokjes,
een handjevol sneeuw maar, niet meer.
Is ze van sneeuw? Nee, nog wiiter, nog fijner,
zachter nog is ze dan dons of satijn.
Breekbaar ais bloemen of vlinders, doorschijnend.
Soms kunnen 's avonds de wolken zo zijn.
Zonder dat mensen of kindren haar horen
hangt ze te zingen, te zingen om iets.
Ze zingt als een schelp zingt, maar menst ïren
zijn veel te groot, daarom horen ze niets.
Straks brengt een kind met voorzichtige vingers
boven elk kaarsje de vlam bij de pit.
Wat blinken de klokjes, de bellen, de slingers!
't Engeltje is niets dan een klein vlekje wit.
De kindren gaan slapen, stil nu, ze dromen.
Later de mensen net zo; het is nacht.
Nu gaat het uur van het engeltje komen,
't Engeltje slaapt niet, het is of het wacht.
Dan knikt ze van ja. 't Is haast met ie merken,
maar buiten slaan vleugels, ruisend als wind.
Klokken gaan luiden in torens en kerken,
't Engeltje glimlacht, het Kerstfeest begint.
MIES BOUHUYS.
OOOOOOOry V fv
r x x y XXXXJOOOOOOOOrXXKXOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOl/
Bijna iedereen, die volgens het bijbelse
Kerstverhaal met de geboorte van Christus
in aanraking kwam, heeft een reis moeten
maken.
Het begint direct al met Maria. Als ze
na de aankondiging van de geboorte door
de engel merkt, dat ze werkelijk Jezus
onder haar hart draagt, dan wil ze op reis
om het aan iemand te vertellen. Ze weet,
dat ze daarvoor nergens beter terecht kan
dan bij haar nicht Elisabeth, die ergens in
de bergen in een dorpspastorie woont.
En straks moeten Jozef en Maria samen
op reis voor die lange tocht van Noord
naar Zuid, van Nazareth naar Bethlehem,
omdat de overheid dat zo wilde of beter
gezegd, omdat God dat zo beslist had.
Ook de herders moeten op pad. Zij wor
den opgeschrikt uit de dagelijkse dingen
van hun leven en ze moeten doen wat ze
nooit in hun leven meer zouden uitgehaald
hebben: ze moeten hun kudden verlaten.
Ze moesten op weg, want Jezus Christus
was geboren.
Zelfs de engelen werden vanuit de he
mel uitgezonden om de tijding van het
licht en het leven aan de mensen over te
brengen. Dus komen ook zij in beweging.
Dan niet te vergeten de wijzen uit het
Oosten. Dezen hebben weken en nog eens
weken gereisd. De geboorte van het kind
in de stal heeft hen als het ware voortge
dreven van stad tot stad en van dorp tot
dorp om Hem te vinden wiens komst hun
was aangezegd door de ster.
Tenslotte moet Jezus zelf ook nog op
reis, vluchtende door de woestijn, ge-
evacueerd uit het moederland naar het
vreemde Egypte om aan de moordende
hand van koning Herodes te ontkomen.
Ieder die e*r mee te maken heeft gehad
is midden in zijn gev/one leven op gaan
staan en heeft zich reisvaardig gemaakt.
Maria was midden in de voorbereidingen
voor haar trouwdag. Zij laat alles liggen.
Wellicht is Jozef bezig met de inrichting
en de betimmering van de woning. Hij
staakt dat voorlopig.
De herders waren bezig de schapen te
weiden. Ze laten de beesten lopen.
De wijzen hadden zich verdiept in hun
wetenschappelijke onderzoekingen. Ze ber
gen hun boeken en instrumenten op en
bepakken de kamelen.
Bijna iedereen komt in actie.
De bijbel vertelt van één man en van
één groep mensen, die kennelijk thuis ge
bleven zijn. Die ene man was koning He
rodes. Hij wist van Jezus en van Bethle
hem, maar hij gaat niet op stap. Hij laat
het aan anderen over. Hij is in zijn pa'eis
gcb'even. Hij heeft zich op geen andere
wijze met het Kind willen bemoeien dan
met een poging om het zo spoedig moge
lijk uit de wereld te ruimen.
Voorts blijft ook thuis de Jcruzalemse
Joodse kerkeraad. Zij waren helemaal
precies op de hoogte. Tegenover de wijzen
uit het Oosten citeren zij met een stalen
gezicht de teksten, die het geboorte-oord
van de Messias aanduiden. Maar niemand
van de Schriftgeleerden haalt het in zijn
hoofd om die wijzen ook maar één meter
te vergezellen.
Zij, die niet gegaan zijn, hebben ook niet
het heil in ontvangst kunnen nemen, dat
de Heiland voor hen had meegenomen.
Laten wij in deze meditatie een ogenblik
onze aandacht richten op ons zelf. Wij vie
ren ook dit jaar weer het Kerstfeest. Ieder
doet dat zo op zijn eigen manier, met eigen
gewoonten en tradities. Maar hoe het ook
zij, we komen allemaal min of meer in
beweging, en zo wordt de dagelijkse gang
een ogenblik onderbroken. Wij moeten
misschien ook in letterlijke zin op reis, of
ontvangen gasten. We doen mee aan de
kerstboom en het kerstmaal. We zingen
met de kinderen en luisteren naar de
Kerstliederen. We zitten misschien in de
kerk, 's nachts of 's morgens. Iedereen gaat
in een bepaald opzicht „op reis".
Laten wij ondertussen niet vergeten, dat
onze kerstreis een hopeloze mislukking
wordt, waarmee wij ook niet, in geeste
lijke zin, de stal van Bethlehem aandoen.
Daar ligt het Kind op ons te wachten om
ons aan te kijken en toe te knikken alsof
het zeggen wil: Fijn, dat je er bent. Ik ben
ook voor jou gekomen, het was ook om
jouw begonnen, om jouw geluk voor nu
en later.
Laten wij daarom in de Kerstnacht of
op de Kerstmorgen hier of daar maar eens
aanschikken in de een of andere kerk.
Ook wanneer u het anders niet gewend
bent, En laten wij hel Kerstevangelie maar
eens woord voor woord naar ons toehalen.
En laten wij maar weer eens opnieuw
met ons hart zingen en proberen om tot
de aanbidding te komen samen met her
ders en wijzen, met arbeiders en intellec
tuelen. kor'om met méde-mensen.
Terwijl wij daar dan mee bezig zijn. zijn
wij op de Kerstreis, zijn wij de stal bin
nengegaan en zijn wij samen met Christus.
Dan is het goed.
24 DECEMBER 1953
Het jaar werd nuw, de tijd is oud,
't Gemeene volk vermenigvoud:
De wereld was beschreven,
Dat ieder in zijn eigen stad
Zou van zijn hoofd en van zijn schat
Den Keizer schatting geven.
Joseph trekt op na Bethlehem,
De zwang're maged neffens hem,
Maar als z'er zijn gekomen,
De huizen waren zoo bezet.
Men vand er buister nochte bed,
Het was al ingenomen
Vair weidsch en van vermogen lien,
Die overal zijn zeer ontzien
En willig ingelaten:
Maar Godes vriend en trouwe knecht
Om zijn aanzien van buiten slecht,
Die sluit men optcr straten.
In 't hardste van de winter koud,
Terwijl de grooten boud en stout
Verdolen in haar lusten,
Den Heer des hemels werd gebaard
En vindt hier, leider! op der aard'
Geen plaats daar hij mag rusten,
Als in een oud verlaten schuur.
Helaas! zijn menschheid viel hem zuur,
Dies hem de Eng'len loven:
Maar ziet eens wat een goedigheid,
De Heer komt in ootmoedigheid
Zelfs uit zijn troon van boven.
Dees boodschap was nauwlijks verteld
De zwerte -herders op het veld,
Of zij beten haar haven
En togen daar met ijver heen,
Gelijk als ook de Wijze deen,
Die God haar gaven gaven.
Het jaar vemuwt wel alle jaar,
Al zingen wij 't nu met malkaar,
Wat legt daar om bedreven,
Als wij niet in ons zeiven treen
En God de Heer met dankbaarheen
Het zijne niet en geven?
De vrome volgen zijn gebod.
En gaan uit haar zelf in tot God,
Om wie zij 't al verliezen.
Maar 't wereldsch volk is zoo verkeerd,
Dat het de rijkdom meer logeert
En laten God vervriezen.
O zotte menschen als wij zijn,
Iloe oordeelen wij naar den schijn
Van uiterlijke zaken:
Kwam Christus zichtbaar, bar en bloot
En bad om huisvest of om brood,
Hij zouw niet in geraken.
Elk sluit de poort van zijn^emoed
Voor God, het alderhoogste goed,
Die dat gedoogt met smarten.
Hij werd ter wereld niet geteeld
In overvloed van lust en weeld',
Maar in gebroken harten.
In stallen daar de beestigneia
Der zonden zijn gansch uitgeleid,
Daar 't alles is doorluchtig.
Dezulke beft hij aldermeest
En maakt ze door zijn goede Geest
In waarheid recht Godvruchtig.
Wie God uit liefd' en ijver mint,
Die ga tot God, daar hij hem vindt:
Dat 's in zijn eigen leden.
Neemt als een bijtjen uw genot.
En wilt uw grooten overschot
Aan Gods armen besteden.
DIT „JAARLIED" VAN GERBRAND ADRIAENSZOON BREDERO IS MET TEKENINGEN
„DE AANKONDIGING" EN „DE AANBIDDING DER HERDERS" VAN REMBRANDT OVER
GENOMEN UIT DE ONLANGS BIJ DE UITGEVERSMAATSCHAPPIJ W. DE HAAN N.V. TE
UTRECHT VERSCHENEN, DOOR CHR. LEEFLANG EN JAAP ROMEIN SAMENGESTELDE
BUNDEL „NAAR BETHLEHEM WILT ALLEN GAAN".
Sinds enkele dagen wordt
in Museum Boymans te
Rotterdam een tentoonstel
ling gehouden, geheel aan
de geschilderde schetsen
van Petrus Paules Rubens
gewijd.
Deze tentoonstelling, die
tot 14 Februari duurt, is
de belangrijkste Rubens-
expositie na de laatste oor
log. Sinds die van 1937 te
Brussel zijn niet meer zo
veel olieverfschetsen van
Rubens bijeengebracht. Tn
ruim honderd werken is de
gehele ontwikkeling van
Rubens van 1606 tot 1638
te volgen. De tentoonstel-
ling wordt gehouden als
onderdeel van het Cultu
reel Accoord met officiële
steun van de Belgische re
gering. Van vrijwel alle
musea en particuliere ver
zamelingen in het buiten
land, die werken van Ru
bens bezitten, werd grote
medewerking verkregen.
Ook de musea en particu
lieren in Nederland lever
den een belangrijke bij
drage.
Behalve de snel neerge
worpen compositiestudies
en „eerste ideeën" zijn ook
uitgewerkte, veel gedétai!-
leerder geschilderde wer
ken aanwezig. Deze wer
ken dienden niet alleen als
uitgangspunt voor grote
schilderijen en altaarstuk
ken, in het atelier uitge
voerd, maar ook als ont
werpen voor tapijten of als
voorbeelden voor prenten,
titelpagina's en illustraties.
De tentoonstelling om
vat niet alleen een reeks
C00000xx*>30000000000000000(**>x)000000000000000txx>
van de bekendste en mooi
ste schetsen uit de musea
in vele landen van Europa
en de Verenigde Staten,
maar ook vele zeer weinig
in het openbaar getoonde
werken uit particulier be
zit. Een aantal is hier zelfs
voor het eerst tentoonge
steld, waaronder enkele die
pas kort geleden zijn ont
dekt. Ook door de verschei
denheid van onderwerpen:
portretstudies, religieuze
en mythologische voorstel
lingen, allegorieën en land
schappen, biedt de tentoon
stelling een zeer geva
rieerd beeld.
MORGEN IS HET KERSTFEEST, het
feest van het Grote Wonder van Christus'
geboorte, dat gevierd zal worden in een
wereld die zich meer dan ooit door Onvrede
op Aarde kenmerkt. Het is waar dat het
meermalen gevierd is temidden van we
reldoorlogen, waarin tientallen millioenen
mensen omkwamen, sommigen plotseling,
anderen onder de afschuwelijkste folte
ringen. Dat is nu niet zo. Maar opnieuw
woedt de wedstrijd in bewapening eti
wordt de oude drogreden geproclameerd,
dat men door bewapening de vrede kan
redden. En het is zover gekomen, dat
men wapens uitgevonden heeft waarmee,
als men ze tenvolle in „het spel" brengt,
alle leven op aarde vernietigd kan worden.
Van weerszijden wordt daarmee gedreigd.
Er was eens een man die schreef dat hij
niet begreep, dat alleen het woord Oorlog
niet een kreet van afkeer en verzet in de
wereld deed opgaan. Ik begrijp dat ook
niet. Ik heb het nooit kunnen begrijpen.
Een groot man, wiens nagedachtenis en
wiens werken immer geëerd worden, be
greep het evenmin. Hij was Erasmus van
Rotterdam: Desiderius Erasmus, die leefde
van 14661536. Zijn klacht van de Vrede
met de ondertitel „die overal door alle
volken verstoten en versmaad wordt", ver
scheen bijna zeven jaar geleden in een
nieuwe Nederlandse vertaling uit het
Latijn. Erasmus schreef: „De oorzaken van
de oorlog moeten terstond weggenomen
worden. Sommige dingen moeten door de
vingers gezien worden: welwillendheid zal
welwillendheid uitlokken. Soms moet de
vrede gekocht worden. Wanneer gij name
lijk uitrekent wat een oorlog verslindt en
hoeveel burgers gij van de ondergang
kunt redden, zal hij toch goedkoop gekocht
schijnen, ook al moet gij veel betalen,
daar gij afgezien van het bloed van uw
medeburgers voor een oorlog veel meer
had moeten besteden. Bereken eens hoe
veel onheil gij afgewend, hoeveel goeds
gij beschermd hebt en gij zult geen spijt
hebben van de onkosten. Tenslotte bestaat
een groot deel van de vrede hierin, dat
men werkelijk de vrede wil. Want wie de
vrede werkelijk wil, die grijpt alle gele
genheden om de vrede te bewaren aan; die
negeert en ruimt uit de weg alle moeilijk
heden en doet alle moeite om een zo groot
goed ongeschonden te bewaren."
Gij kunt zeggen dat dit een naïeve be
schouwing is. Ik zou daar op willen ant
woorden, gelijk ik het al eens eerder ge
daan heb: het merkwaardige is evenwel,
dat na vier eeuwen de gehele wereld nog
met diepe eerbied de naam Erasmus noemt,
dat zijn naïeve betogen nog steeds in
nieuwe uitgaven verschijnen en gelezen
worden en dat iedereen de handige man
nen van zijn tijd vergeten is. Dat verdient
toch wel enige aandacht. Ik zou eraan
willen toevoegen: Als de wereld ondanks
het beleid van deze tijd over honderd jaar
nog bestaat zal zij Erasmus' werken nog
lezen en bewonderen en al de geenszins-
naïeve redeneerders en propaganda-fabri-
kanten van deze tijd vergeten zijn.
De Nederlandse uitgave-1947 van De
Klacht van de Vrede (die overal door alle
volken verstoten en versmaad wordt)
werd ingeleid door dr. O. Noordenbos. Hij
zei dat Erasmus geen politiek denker
was en „reële" politieke strevingen niet
erkende. Wat hij in de eerste plaats deed
was de misdadigheid, de absurditeit, de on
christelijkheid, ja onmenselijkheid van het
oorlogsbedrijf aan de kaak te stellen. En
worden in laatste instantie niet al onza
politieke oordelen gesteund door zekere
abstracte begrippen omtrent zede, recht
en rede? Is het niet alleen onvermijdelijk,
maar zelfs noodzakelijk, dat politiek leven
en beleid voortdurend geconfronteerd wor
den met deze begrippen, die een eisend,
een dwingend karakter hebben? De beziel
de redelijkheid is het kompas, waarop wij
dagelijks moeten varen. Zij doet ons tel
kens met verbazing inzien, dat ingewik
kelde dingen ook onder het gezichtspunt
van een hoge, redelijke eenvoud kunnen
beschouwd worden. Als ons deze simpele
verwondering, die Erasmus dreef, vreemd
is geworden, dan is het ver met ons heen.
Het is niet nodig meer te citeren. De mis
dadigheid, de absurditeit, de onchristelijk
heid let wel! ja onmenselijkheid van
het oorlogsbedrijf. De hoge, redelijke een
voud, de simpele verwondering die Eras
mus dreefDit draag ik u op, lezer, met
de vraag het te willen overdenken.
Aan de vooravond van Kerstmis. R P.