Betere talenkennis, óók
voor diplomaten
Freddie
en het Sneeuwmeisje
Lessen
Rika Hopper neemt afscheid
Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van
Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant
mM
Frans-Britse vereniging wenst
KERKELIJK LEVEN
Een geschiedkundig werk
over theater-décors
OOOO^rXOOOOOOOOOOOOOaDOOOOOOOOOOOOCOOOOaXIOCKXXXXJOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCKIOOOOOOC
JOOOOOOOXKJOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOC
„Hè, hè", zei Freddie en hij liep een
paar passen achteruit om zijn werk eens
goed te bekijken. Het was werkelijk
prachtig. Weet je wat hij gemaakt had?
Een hut van sneeuw, midden in het bos.
op het stilste plekje. Helemaal alleen
was hij op stap gegaan, omdat hij ge
noeg had van al het sleetje rijden en
sneeuwballen gooien in de straat, waai
de sneeuw al modderig was. En toen
hij in het bos kwam, had hij opeens dit
plan gekregen: hij zou een hut maken!
Ht was een heel werk geweest: eerst
de vier muren,daar takken op en toen
nog meer sneeuw op die takken, zodat
ook het dak helemaal wit was.
„Als het nou maar niet zo gauw
dooit", dacht hij, „dan kan' ik hier elke
dag komen spelen.En als de andere
jongens mijn hut maar niet vinden,
want nu is het een geheim, dat alleen
het bos en ik weten".
Gelukkig had het de volgende dag
nog niet gedooid. Freddie ging meteen
na schooltijd weer op w->g naar het bos.
Een hele vrije middag had hij om in
zijn hut te spelen. Hoe dichter hij bij
de open plek in het bos kwam, hoe har
der hij ging lopen. Zou hij er nog staan?
Hij moest er bijna zijn en ja hoor, op
eens zag hij de hut voor zich, nog maar
OOOOOOOOCXXXXXX>-XX)GC>OC<X>,
ze. Freddie knikte. „Hij is'mooi", zei ze,
„hij lijkt op een echt Sneeuwhuis,
waarin wij ih ons land wonen".
Freddie kreeg een kleur van plezier,
zo blij was hij, dat het Sneeuwmeisje
zijn hut mooi vond. Hij was helemaal
niet boos meer. „Je mag er best in
hoor", zei hij.
„O, fijn", riep ze. „Kom jij dan ook?
Ik wil liever niet buiten blijven, want
de lucht is zo blauw en er komen een
paar zonnestraaltjes door de takken
heen. Daar kan ik niet tegen, weet je".
Toen Freddie in zijn hut kwam, zag
hij dat het Sneeuwmeisje er een bedje
had gemaakt van een grote klomp
sneeuw, waarover ze zachte vlokjes had
heengestrooid.
Ze gingen er samen op zitten en het
Sneeuwmeisje zei: „Vertel eens, waar
om heb je die hut gemaakt en waarom
speel je zo helemaal alleen in het bos en
waarom draag je een das en een muts
en waarom zijn je wangen en je neus
zo rood en waarom was je boos dat ik
in je hut zat?"
Op zoveel vragen tegelijk kon Freddie
geen antwoord geven, maar hij was zelf
ook nieuwsgierig en hij vertelde haar
dus eerst alles over de moddersneeuw
in de stad, over het werk aan de hut en
een meter of tien lopen. Freddie wou
er hard op afhollen, maar vlak bij de
hut stond hij opeens stil. Hij hoorde
iemand heel zachtjes zingen en Freddie
wist zeker dat dat geluid uit zijn hut
kwam. Wie was er in de hut?
Hij bukte zich en probeerde door het
gat te kijken, waardoor je naar binnen
moest kruipen. Hij zag niets. „Zeker
één van die vervelende grote jongens",
dacht hij. „Maar wacht, ik zal hem wel
krijgen". Hij maakte een flinke grote
sneeuwbal en gooide die door het gat
naar binnen. Maar inplaats dat iemand
van schrik schreeuwde of „Au" riep,
hoorde hij heel hard lachen.
Dat lachen leek niet veel op het
lachen van een grote jongen, je zou eer
der zeggen van een klein meisje. „Kom
eruit", riep Freddie boos. „Het is mijn
hut". Freddie hoorde weer lachen en
een meisiesstemmetje zei: „Haha, jouw
hut. hoe kom je dan aan de sneeuw?"
Dat vond Freddie zo'n gekke vraag
dat hij nu ook bijna lachen moest. „Van
de grond natuurlijk", zei hij.
„En wie heeft het daar op die grond
gegooid?" vroeg het stemmetje. Daar
wist Freddie geen antwoord op. „Ik",
zei ze toen en meteen stak ze haar
hoofd uit de opening van de hut. Met
open mond stond Freddie haar aan te
kijken, want zo'n meisje had hij nog
nooit gezien. Van onder lot boven was
ze in het wit. Ook haar wangen en haar
handen, zelfs haar haren waren net zo
wit als sneeuw.
„Wie ben je?" vroeg ze.
„Freddie", zei Freddie. „En wie ben
jij?"
„Een Sneeuwmeisje", zei ze. „Ik heet
Flocon".
Een poosje zeiden ze allebei niets.
Flocon was naar buiten gekropen en
stond naast Freddie naar de hut te kij
ken. „Heb jij die echt gemaakt?", vroeg
dat het een geheim was van het bos en
hem. Toen hij uitverteld was, durfde
hij óók te gaan vragen. „Vertel eens
over die Sneeuwhuizen en over het
land waar je vandaan komt. Waarom
ben je zo wit en waarom zei je dat jij
die sneeuw in het bos had gegooid?
Waarom heet je Flocon, bij ons heet
niemand zo".
„Ik heet Flocon, omdat dat sneeuw
vlok betekent, alle Sneeuwmeisjes heten
zo en onze koningin ook. Als we nog
klein zijn, blijven we in onze sneeuw
huizen. Onze moeders en zusjes reizen
met de koningin door de wereld. Als
wij groter zijn, mogen we ook mee. Dit
is mijn eerste reis naar jullie land."
„Gaan jullie met de trein?", vroeg
Freddie.
Flocon lachte. „Welnee domoor", zei
ze „Als we met de trein gingen, zouden
we nooit aankomen. Treinen zijn te
warm voor ons. We reizen op de wolken
vol sneeuw en hagel. De Oostenwind
blaast ons altijd wel ergens naar toe.
En als de koningin een teken geeft, dan
strooien wij sneeuw of hagel uit onze
wolk naar beneden. Dat is ons werk,
begrijp je."
Freddie had met open mond geluis
terd. „Maar waar is je wolk dan nu?"
vroeg hij. Flocon lachte hardop. „Ik ben
er afgesprongen", zei ze, „want toen ik
zag dat in jullie land ook sneeuwhuizen
staan, wilde ik liever maar hier blijven
en daarom sprong ik vlak boven jouw
hut naar beneden. En hier blijf ik nu.
Ik vind het hier fijn."
„Ja maar", zei Freddie, „als het gaat
dooien, smelt mijn hut ook."
„Weet je het zeker?,, vroeg Flocon.
„Daar had ik nog helemaal niet aan
gedacht. De sneeuwhuizen bij ons smel
ten niet." Aan haar stem hoorde je dat
ze bang werd.
„Natuurlijk smelt mijn hut", zei
Freddie, „net als alle andere sneeuw."
Flocon begon te huilen. „Hoe kom ik
ooit weer thuis?" riep ze „Hoe kom ik
ooit weer op mijn wolk Als de hut smelt,
zal ik ook smelten. Ik ben toch ook maar
een sneeuwvlok.."
„Kun je je wolk niet terugvinden?"
„Hij is veel te hoog en ver weg." Het
arme sneeuwmeisje huilde aan één stuk
door: Haar gezicht was nat van tranen,
die dadelijk weer bevroren, als ze op de
gond vielen.
„Tja", zei Fedddie, „ik weet het ook
niet, maar misschien kom ik wel op een
idee. Ga eerst nog maar wat slapen. Nu
dooit het nog niet. Morgen, zo gauw ik
kan, kom ik bij je terug. Het is bijna
donker, ik moet nu naar huis."
Toen hij terugliep door het bos en
aldoor maar aan het bedroefde sneeuw
meisje dacht, schrok hij opeens ver
schrikkelijk. Tik, tik, tik hoorde hij on
der de bomen en Fx-eddie begreep wat
dat was. Het dooide. Niet hard nog, maar
toch zo, dat de sneeuw uit de takken
drupte.
Toen hij dichter bij de stad kam,
merkte hij dat het mistte. „Mist, vorst
in de kist", zei zijn vader altijd. Het
dooide dus echt. „Arme Flocon", zei
Freddie hardop. Toen moest hij opeens
denken aan wat zijn vader nog meer
had gezegd over de mist: wolken, die
laag boven de grond hangen.„Maar dan
kon die wolk Flocon toch meenemen?
Wat zou je tegen een wolk moeten
zeggen? Meneer Wolk, mevrouw Wolk
of alleen maar Wolk? Hij wist het niet
en daarom riep hij: „Lieve wolk, neem
Flocon het sneeuwmeisje mee, dat in
een hut in het bos zit te wachten. Ze
huilt, want ze kan niet terug en moet
misschien wel smelten."
Of de wolk het hoorde? Freddie wist
het niet, maar het leek net of de mist
uit de stad wegtrok de kant van het bos
op. Wie weet? 's Avonds regende het en
Freddie moest aldoor denken aan de
kleine Flocon in de hut, waar de regen
op tikte. Hij kon er haast niet van slapen.
De volgende morgen was in de stad al
niets meer van de sneeuw te zien, alles
was nat. Freddie kon haast niet wachten
tot de school uit was. Hij rende als eer
ste de deur. uit, op weg naar het bos.
Hier en daar lag nog wat sneeuw, maar
in beekjes stroomde het dooiwater langs
de paden. Buiten adem kwam Freddie
op de open plek.
Er was niemand te zien. Van de hut
was haast niets meer over. Eén grote
klomp sneeuw was blijven liggen Toen
Freddie nog dichter bij kwam zag hij
dat het het bed van Flocon was. Je kon
nog duidelijk zien waar haar hoofd had
gelegen. Freddie bukte zich. De takken
die op het dak van de hut hadden ge
legen, waren in kleine stukjes gebro
ken en iemand, vast en zeker Flocon,
had daar letters van gelegd. Al die
stokjes vormden woorden aan het
hoofdeind van het bed. „De wolk is
gekomen. Welbedankt hoor! Tot ziens,
Flocon", stond er.
„Gelukkig maar", zuchtte Freddie
en toen hij terugliep door het natte
bos, dacht hij: „Als het weer sneeuwt,
maak ik weer een hut".
MIES BOUHUYS
,lk bekeur u ivegens landloperij. Hoe is
uw naam?"
XXXJOOOOf - **jrxjoCCOOXXXXX>OOCOOOOOOCJOOOOOaOOOOC>OOOOOf*X)OOOOOOOOOOOOOOOOCXXXXXXX- OOCXXXXXX>DOOOOOOOO<XX*XXXX*XXXX)OOOOOOOOOOOOOOOOOOCXX*XX*XXXXXXXXX)OOOOOOOOCXXXXXXXXXX
Zeven lessen zijn het, waarvan de Kerk
zegt, dat ze te leren zijn uit de troebelen
in Kenya. Lessen, die overigens niet uit
sluitend van nut zijn voor de bewoners
van dit deel van Centraal Afrika, maar
waaruit „zelfs" het Westen nog wel een
en ander kan leren.
Dit alles is onlangs naar voren gebracht
door de Anglicaanse bisschop van Centraal
Tanganyika, die tijdens de gehouden syno
de aandacht besteedde aan de zusterkerk
in Kenya, die zoals hij opmerkte, een tijd
van ernstige beproeving doormaakt.
De eerste les, die naar de mening van de
bisschop uit de moeilijkheden in dit deel
van Afrika geleerd kan worden is, dat
grieven, die niet tijdig worden opgeheven,
nieuwe grieven doen ontstaan. Of deze nu
werkelijke of denkbeeldige zijn maakt niet
zoveel uit. Een feit is, dat ze het vinden
van een oplossing steeds moeilijker maken
en, indien ze lang genegeerd worden, aan
gewetenloze leiders het materiaal verschaf
fen voor opstand en bloedvergieten.
De bisschop trekt dan als volgende con
clusie, dat in een samenleving van ver
schillende rassen zoals men die in Oost-
Afrika vindt, die blanken en gekleurden,
die een diep rassenvooroordeel bezitten,
de vijanden van de samenleving en een
ontbindende factor in het land zijn.
Verder kan men uit de troebelen leren,
dat opvoeding zonder werkelijke geeste
lijke inhoud geen kracht is die verrijkt en
spoedig een vernietigende kracht wordt.
De vierde les luidt: het Christendom geeft
een besliste correctie voor alle inzichten
die gegrond zijn op vooroordeel en trots en
wij zijn blij, dat de Kerk in dit land geen
rassenscheiding erkent, dat er „noch Jood
noch Griek is, dat er noch slaaf nog vrije
is, dat er noch man noch vrouw is" maar
dat wij allen één in Jezus Christus zijn.
De overige drie lessen zijn:
Op het gebied van de opvoeding is het
vooral wat de financiën betreft, nodig, dat
verbeteringen worden aangebracht. De
ijver van de zendelingen kan gemakkelijk
hun wijsheid te boven gaan en zij zijn dan
geneigd meer te ondernemen dan zij in
werkelijkheid aankunnen hetgeen kan lei
den tot een verspilling van krachten.
Als wij niet blind zijn voor wat de ge
schiedenis leren kan, moet worden erkend,
dat Oost-Afrika op een tweesprong staat en
dat, als de politiek van de regering wat
het onderwijs betreft faalt, er geen hoop is
voor de toekomst.
Engelse problemen
Kunnen wij in het Westen uit het boven
staande ongetwijfeld ook wel enkele les
sen leren, dit kunnen onze kerken mis
schien ook wel doen uit de situatie, waar
voor de Engelse Presbyterianen zich zien
geplaatst en de wijze, waarop zij in samen
werking met anderen, naar oplossingen
zoeken.
Het zijn vooral twee problemen, waar
mee men te maken heeft. Het eerste is een
gevolg van de bevolkingsbeweging, die er
namelijk oorzaak van is dat er nieuwe pre
dikantsplaatsen dienen te worden gesticht
in die plattelandsgemeenten, die als cen
trum voor de nieuwe bevolkingen daar
kunnen dienen.
Het tweede probleem betreft de nieuwe
wijken der grote steden. Velen breken zich
er het hoofd over hoe hier de Kerk haar
plaats zal kunnen vinden. Wie in ons land
de uitbreidingen ziet in steden als Amster
dam, Haarlem, Rotterdam en Den Haag
kan dit ten volle begrijpen.
In Engeland vinden de Presbyterianen,
dat men in de belangrijke stadsuitbreidin
gen, eventueel in samenwerking: met an
dere protestantse kerken van niet-angli-
caanse structuur, moet zoeken naar nieuwe
middelpunten voor het kerkelijk leven. De
ervaring in Engeland heeft geleerd, dat het
werk zich er betrekkelijk spoedig bedruipt,
ondanks de offers die nodig zijn. Men
schrijft dit toe aan de levendige gemeen
schapsgeest, die men gewoonlijk in zulke
nieuwe gemeenten aantreft.
Om een weinig inzicht te geven van wat
er nodig is: in deze maand zal de Presby
teriaanse Kerk een oproep doen uitgaan
tot het bijeenbrengen van een millioen gul
den voor het stichten van nieuwe gemeen
ten en kerken.
Ook in ons land zijn er enkele plaatsen
waar verschillende kerken samenwerken
bij het .beramen van plannen voor kerk
bouw. Mogelijk zal dit in de toekomst
meer voorkomen, opdat de Kerk bij stads
uitbreidingen niet achteraan komt.
De Franse vereniging voor grafische
kunst heeft een werk uitgegeven, dat een
zeer bijzonder kaj-akter draagt. Het bestaat
uit driehonderdvijftig documenten, die de
gehele geschiedenis weergeven van het
theater-décor in Frankrijk van de mid- Q
deleeuwen tot 1925. o
16 JANUARI 19 5 4
(Van onze correspondent in Parijs)
Men hoeft soms nog niet eens zo erg
diep te graven om op problemen te stoten,
die een wat vlottere gang van zaken bij de
internationale samenwerking, zo niet on
mogelijk maken, dan toch sterk belemme
ren.
Een van die moeilijkheden, die voor de
hand liggen en welke, vooral in Nederland,
toch vaak over het hoofd worden gezien,
heet: taai-verschil. Een der naaste Ameri
kaanse medewerkers van generaal Gruen-
ther. die zich zelf overigens even vlot en
goed in het Frans, Duits als in het Engels
bleek te kunnen uitdrukken, heeft ons pas
nog verzekerd dat de grondoorzaak van het
feit, waarom het Europese leger niet zo
„geïntegreerd" kon worden gerealiseerd als
oorspronkelijk was voorzien, gezocht moest
worden in de omstandigheid dat de zes
volkeren van de defensie-gemeenschap
vier verschillende talen Frans, Neder
lands, Italiaans en Duits spraken.
En men behoeft maar ééns een interna
tionale conferentie te hebben bijgewoond,
vooral van een kleiner gezelschap dat niet
over een moderne vertaalapparatuur be
schikt, om te weten hoeveel tijd en moeite
het de deelnemers kost elkaar alleen nog
maar „woordelijk" te verstaan. Om van
het goede begrip dan nog maar niet eens
te spreken. En het zou evenmin heel moei
lijk zijn verschillende voorbeelden te noe
men van diplomatieke incidenten die en
kel tot een verkeerde uitleg van een be
paald woord waren te herleiden.
Wij Nederlanders zijn gewoon aan dit
soort problemen weinig aandacht te beste
den, omdat hij ons iedereen wel een
„mondje buitenlands" spreekt en in zijn
bescheidenheid geneigd is te menen, dat de
„hoge heren" op dat punt dus wel hele
maal geen moeilijkheden zullen kennen.
Met onze eigen nationale hoge heren is dat
dan meestal ook wel zo, al kennen we dan
ook enkele Nederlandse ministers we
zullen geen namen noemen die we wel
eens hakkelend hebben horen stumperen,
toen ze zich plotseling even in het Frans
of zelfs in het Engels moesten uitdrukken.
Maar in de grote landen, Amerika, Enge
land en Frankrijk, is het bijna een uitzon
dering, wanneer een minister buiten zijn
moedertaal ook nog iets van een andere
taal af weet. We herinneren ons heel goed
dat bij een Franse crisis, nog niet zo lang
geleden, minister Pléven een ruime kans
-werd toegekend als formateur te worden
aangewezen, omdat hij de enige man was,
die nog al goed met het Engels uit de voe
ten kwam en er juist weer een paar confe
renties met Amerika op de agenda ston
den.
Bidault spreekt niet één woord buiten het
Frans en met Laniel is het al niets beter
gesteld. Churchill moet erg trots zijn op de
paar woorden Frans, die hij eens geleerd
heeft maar, die in zijn mond. geen
Fransman volgen kan en Eisenhower
heeft hem beslist niets te verwijten.
Van dit soort ervaringen uitgaande, is
er in Frankrijk en Engeland sedert een
paar jaar nu een actie op touw gezet, die
tot doel heeft die taalverschillen zo veel
mogelijk te overbruggen. Een natuurlijker
oplossing is het daarom zonder twijfel het
onderwijs in bestaande levende talen te
stimuleren en daarop is die actie dan ook
gericht. Een vereniging „Le monde bilin-
gue" (de tweetalige wereld) heeft het
initiatief genomen het Frans en het Engels
tot de twee officiële Westelijke wereldtalen
te doen uitroepen. Men vraagt misschien:
is één taal dan niet voldoende en ligt de
keuze van het Engels dan niet het dichtst
voor de hand?
Inderdaad heeft het Engels het Frans in
de wereld de laatste decennia gedurig ster
ker overvleugeld. Niettemin kan aan het
Frans, vooral voor het diplomatieke ver
keer, nog altijd de voorkeur worden toe
gekend omdat die Latijnse taal nu eenmaal
Rika Hopper in haar vorige jubileumrol:
mevrouw Phelps in door Jeanne van
Schaik-Willing vervaardigde bewerking
van ..Hei glazen paleisvan Sidney Howard
tot de nauwkeurigste formuleringen in
staat stelt. Bovendien zou het wel heel goed
zijn, indien ook de Engelsen, om van de
Amerikanen nog maar te zwijgen, zich eens
wat meer moeite gingen geven een tweede
taal te leren, omdat die kennis ongetwijfeld
zou bijdragen tot een beter begrip van
andere volken.
Experimenten
De „tweetalige wereld" heeft op betrek
kelijk kleine schaal al een paar interessante
experimenten ondernomen, die zeker ook
al wel enige vruchten hebben afgeworpen.
Elk jaar worden er in Harrogate, een stad
van 500.000 inwoners in de buurt van
Yorkshire, en in het Franse Bagnères-en-
Luchon, dat in de Haute Garonne ligt en
waarvan de oud-minister Alfred Coste
Floret de burgemeester is, Frans-Engelse
weken georganiseerd, die dan in het teken
staan van de wederzijdse toenadering. In
die Franse plaats spreekt men dan zoveel
mogelijk Engels en in Harrogate Frans en
er komen dan ministers en andere autori
teiten uit beide landen op bezoek oir. de
folkloristische feesten bij te wonen, waar
voor groepen medewerkers uit de weder
zijdse landen worden uitgenodigd. Op de
scholen in die beide „piloot-steden" werd
het onderwijs van een tweede taal al ver
plicht gesteld en de Franse minister van
Onderwijs, André Marie, die ere-president
is van de vereniging, heeft zojuist, unicum
in de annalen, een Engelsman als hulp
onderwijzer in Bagnères-en-Luchon aan-
gseteld.
De Franse staatssecretaris voor de Kunst,
André Cornu, heeft onlangs in een kabi
netszitting uitvoerige aandacht van zijn
collega's voor deze actie gevraagd en voor
gesteld een ministerieel comité op te rich
ten dat deze initiatieven verder zou moeten
uitbouwen. Hij heeft er daarbij terecht ook Volgende week Vrijdag begint in de Am-
cp gewezen dat het bi-linguisme als voor- sterdamse Stadsschouwburg de afscheids-
beeldig trait d'union zal kunnen fungeren tournée van Nederlands oudste nog actieve
tussen Klein- en Groot-Europa. In Klein- actrice: Rika Hopper, die als gast van
Jonge zigeunertypen in Amsterdam
Europa spreekt men immers officieel geen
Engels, terwijl Groot-Brittannië wel deel
uitmaakt van de vijftien landen, die samen
Groot-Europa vormen. Natuurlijk zal
Cornu deze idee tegenover zijn collega's
ook wel hebben aangeprezen met het argu
ment dat hier een mogelijkheid voor het
Frans was gelegen om een verloren invloed
in de wereld te heroveren. Maar wie zal
tegen dit redelijk Franse verlangen tot cul
tuur-expansie een bezwaar willen maken?
En tenslotte moet teken des tijds
Cornu eveneens militaire overwegingen in
zi.in argumentatie betrokken hebben door
op te merken dat ook op dit punt het Wes
ten bij het Sovjet-blok nog een grote ach
terstand heeft in te halen. Het Russisch is
niet alleen als tweede taal voorgeschreven
op alle scholen van de satelliet-landen
achter het IJzeren Gordijn, maar ook ver
plicht gesteld in heel China en zelfs in
Noord-Korea. Alle soldaten in de Sovjet-
groep kunnen zo direct zonder de hulp van
een tolk gehoorzamen aan de Russische be
velen
Nederlands jongste beroepsgezelschap: de
toneeelgroep Theater, meewerkt aan de
voorstellingen van „Anastasia".
Moeten wij op deze plaats eigenlijk nog
iets ondernemen om de aandacht van de
schouwburgbezoekers op deze gebeurtenis
te vestigen? Niemand immers, die ooit van
•haar spel heeft genoten, zal dit afscheid
willen missen de laatste gelegenheid
om haar groot talent te bewonderen, er
van onder de indruk te komen, er door
ontroerd te worden. Hoe groot? Talent is
niet uit te meten. Maar het heeft soms iets
unieks, het kan onvervangbaar zijn. En
Rika Hopper is vooral de laatste tijd een
begrip gaan belichamen, dat men eigenlijk
niet goed kan wegdenken, omdat het niet
gemakkelijk valt iemand te noemen, die in
haar plaats zou kunnen treden.
Natuurlijk wil hiermede niets ten nadele
gezegd zijn van een voor haar wel
licht glorieuzere tijd, toen zij als Katuscha
Maslowa in „Opstanding" van Tolstoi of in
„Vriendinnetje" van Brieux haar eerste
triomfen behaalde.
Het geheim van mevrouw Hoppers uit
zonderlijke toneelverschijning is, dat zij de
sterke en breede speeltrant uit die nog
overwegend romantische periode heeft we
ten aan te passen bij de eisen van het mo
derne répertoire. Een kwestie van jong
blijven en met je tijd meegaan noemt zij
dat. Van veerkracht ook. Toen zij in Octo
ber 1952 haar 75ste verjaardag vierde, heb
ik in mijn gelukwens daar nog eens op ge
wezen. Niemand zal ooit reden tot klagen
hebben gehad, omdat hij iets van haar
tekst niet kon verstaan. Dat komt omdat
bij haar dictie en articulatie zo harmonisch
samengaan helaas een zeldzaamheid.
Dezer dagen sprak ik tijdens een receptie
toevallig met een jonge actrice, die maar
een heel kleine rol in dit afseheidsstuk
vervult. Zij vertelde vol enthousiasme hoe
heerlijk en tegelijk leerzaam de repetities
zijn.. In twee opzichten is Rika Hopper een
voorbeeldige vrouw: als behulpzame en in
spirerende medewerkster, maar ook als
kunstzuster, als collega. Want niemand
heeft haar, geloof ik, ooit van iemand
kwaad horen spreken integendeel.
In een circulaire van het gezelschap
Theater wordt een uitspraak van haar
aangehaald: „Het toneel is een roeping.
Een toneelloopbaan kiezen betekent een
grote verplichting op zich te nemen jegens
het publiek". En daaraan is toegevoegd:
„Gedurende haar lange carrière heeft zij
steeds consciëntieus en zonder zichzelf te
sparen gewerkt om haar publiek datgene
te geven, waarop het volgens haar recht
had een geestelijk geschenk".
Tijdens de' komende huldigingen - het
zullen er zovéél worden, wegens de aller-
wege getoonde belangstelling, dat de
directie van „Theater" verwacht dat de
voorstellingen van „Anastasia" tot in bet
volgende seizoen zullen voortduren - zal er
nog gelegenheid genoeg zijn om de hoog
tepunten te releveren uit haar loopbaan.
Deze begon eigenlijk al in 1889, toen zij
als elfjarig meisje in een matrozenpakje
een liedje zong over een kip voor een
wethouder en op diens aanraden zich aan
meldde voor het conservatorium, waar
voor zij echter te jong werd bevonden,
zodat zij zich liet inschrijven bij de Toneel
school, die toen onder directie van Bou-
berg Wilson stondDAVID KONING.