DE KLEPEL VAN DE Franse paragraaf Een rare bal Ministerie van Financiën in Frankrijk versus de erven André Gide De Boerderij Buiten Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant Anny Delorie zingt Zondag in Keulen Onrechtvaardigheid Gedeelde spanning „De Onverzoenlijken" rood tongetje de melk van het schoteltje likt, is Ellie helemaal niet bang meer. „Kijk eens", zegt haar vader, „het lijkt wel of hij de jas van zijn grote broer aanheeft, zo ruim is zijn velletje hem geworden. Hij eet de hele winter niet, weet je, maar hij had zeker honger en omdat de zon zo lekker scheen is hij maar eens komen kijken". Het egeltje voelt zich al helemaal op zijn gemak. Hij loopt in de keuken rond en duikt alleen nog maar even in elkaar als hij Beertje hoort blaffen. Maar Ellie mag hem gerust even over zijn snuitje aaien, dat vindt hij niet erg. Hij eet nog eens wat, likt nog eens aan zijn schotel tje en dan gaat hij in het warmste hoekje van de keuken als een rare bal liggen slapen. „Tja", zegt vader, „wat moeten we nou met hem?" „Houden", zegt Ellie, „alsjeblieft hou den". Omdat het egeltje de weg naar zijn huis misschien niet zo makkelijk zal kunnen vinden en omdat nergens nog eten voor egeltjes is te vinden, heb ben ze dat maar gedaan. Hij woont in een fijn huis in de schuur. Hij heeft takjes en stro om in weg te kruipen en brood en melk ge noeg om van te leven. Straks, als het echt voorjaar is, mag hij weer op pad. Misschien vindt hij dan zijn eigen huis weer terug en anders maakt hij wel een nieuw. MIES BOUHU *TS „Vangen Beertje, vangen". Wie of dat roept? Dat is natuurlijk Ellie, die met haar hond in de tuin speelt. Als het maar even een beetje mooi weer is, zie je die twee daar samen. Kijk, nu zijn ze met een bal aan 't spelen. Ellie gooit hem op en Beertje moet hem zoeken. Vandaag is het dan ook wel erg mooi weer, het lijkt wel voorjaar. Echt weer om er eens uit te gaan en lekker rond te scharrelen in de tuin. Ze hebben groot gelijk, die twee. Twee? Er is nog iemand in de tuin, maar de andere twee zien hem niet. Hij is zo juist voor de dag gekomen onder een heleboel bladeren vandaan. Als die twee niet zo'n lawaai maakten, zou je die blaadjes horen ritselen. Maar ze zul len hem toch wel zien, denk ik. Beertje ziet hem het eerst. Ellie heeft de rode bal net weer weggegooid en die is nu precies op die hoop dorre bladeren terecht gekomen. Beertje er achteraan. Maar wat is dat? Hij pakt de bal niet. Hij staat op eens stokstijf stil, met zijn vier poten wijduit en hij gromt naar iets op de grond. „Beertje", roept Ellie, „pak dan toch!" Maar Beertje hoort haar niet meer. Hij heeft een veel mooiere bal ontdekt, één die vanzelf bewegen kan. Die bal rolt langzaam door de bladeren. Als hij opeens een beetje harder rolt vliegt Beertje er met een sprong op af. Eerst tikt hij er tegen met zijn poot, hij gromt nog harder en doet het nog eens. En dan opeens blaft hij, zoals hij alleen maar doet als hij boos is of pijn heeft. Daar komt Ellie. Ze begrijpt niets meer van die malle Beertje en ze moet toch eens zien wat er aan de hand is. Beertje springt als een dolle om die nieuwe bal heen, die zomaar opeens de tuin is ingerold, maar hij durft er niet aan te komen meer. Ellie kijkt met grote ogen. Zoiets heeft ze nog nooit ge zien. En opeens doet ze heel klein. Ze wordt bang en rent hard weg naar huis. In de gang botst ze tegen vader op. „Hoho", zegt die en houdt haar tegen. „Er is een rare bal in de tuin", zegt ze en je kunt horen, dat ze bijna huilt. „En Beertje is óók zo boos.zegt ze er nog achter. „Ben jij nou groot", zegt haar vader en hij lacht haar gewoon uit. „Vooruit, kom mee". Samen gaan ze terug naar de tuin. Beertje is nog net zo boos en dol als daarstraks en hij luistert zelfs niet naar zijn baas. Die loopt naar de hoop dorre bladeren. Ellie een beetje bang, achter hem aan. „Daar is het", fluistert ze. Haar vader heeft het al gezien. „Een egeltje", zegt hij, „een lief klein egeltje, dat dacht dat het al voorjaar was en uit zijn holletje in de grond is gekropen". „Mijn vader durft alles", denkt Ellie als hij zo maar het egeltje van de grond oppakt en het in een kistje naar binnen draagt. In de keuken zoeken ze een schoteltje. Beertje is zolang opge sloten in de gang. En als uit die rare stekelige bal opeens een klein spits snuitje tevoorschijn komt dat met een „Wel heb je me nou", zei de koster, ,,de torenklok doet het niet meer, al zwaai ik nog harder dan anders aan 't touw van de klok heen en weer". Hij bleef het een uur lang proberen, maar eindelijk gaf hij het op en holde, zo hard hij kon hollen de kerk uit, hals over kop. Naar het huis van de burgemeester, die toevallig op z'n balcon van de morgen stond te genieten in z'n rode kamerjapon. „Hé", riep hij, „is dat niet de koster?" De koster riep: „Ja dat ben ik. Burgemeester, de klok is betoverd, al trek ik, de klok geeft geen kik". 't Was maar goed dat die burgemeester op alles altijd iets wist, hij zocht dadelijk zijn verrekijker die op zolder lag in een kist. Hij tuurde omhoog naar de toren, hij tuurde nog eens en hij schrok: de klok was er wel, maar de klepel. de klepel was weg uit de klok. „De klepel, de klepel, de klepel! Heeft iemand de klepel gezien? Zo'n ding kan toch zomaar niet weg zijn of is hij gestolen misschien?" Ze zochten, ze zochten, ze zochten - er ging geen mens aan het werk - op straat, in tuinen, in grachten en zelfs op het dak van de kerk. Zo kwamen ze tegen de avond bij 't huisje van oude Marie. „Wat zoek je toch?" zei ze verwonderd, „Zoek je de klepel? O, die. Die ligt bij mij thuis onder 't kussen, dat ding maakte zoveel geluid, hij maakte me altijd maar wakker en daarom nam ik hem er uit. U bent toch niet boos. burgemeester Ik kon nu vanmorgen één keer zolang ik maar wou blijven slapen. Nou mag u de klepel wel weer". Wat moesten ze allemaal lachen en niemand waseigenlijk kwaad. Ze droegen Marie met de klepel in optocht rond door de straat. „Wel heb je me nou", riep de koster toen Marie de toren inklom en de klepel riep even later: Daar ben ik weer, bimmerdebom. We gaan samen een boerderij maken, met alles wat er bij hoort. We beginnen met de haan. De haan is 's morgens het vroegste wakker en roept dan met luid gekraai zijn kippen. Zaag hem maar netjes uit en schuur de kanten met schuurpapier. Kleur hem met plakkaatverf in de aangegeven kleuren en lak hem met blanke lak of vernis. Maak er een standaardje bij van drie stukjes triplex op elkaar, zoals op het voorbeeld. 1 rood, 2 geel, 3 blauw, 4 bruin, 5 groen. PARIJS, Januari, - - Dat is nu een de licaat genoegen: op Zondagmorgen de trein nemen voor een nieuw bezoek ergens buiten de stad. In een hoek van de stations hal staat een familiegroep van echte rei zigers, met koffertjes en leren tassen. Zij zien er uit alsof zij nog iemand van het gezelschap verwachten, maar dan komen zij ineens, zonder dat er iets veranderd is, in beweging en verlaten vrolijk het station. Een vrouw op de grens van haar jeugd, in het geel en zwart zonder kreukels, tript midden over de uitgestrekte vloer, met de kin omhoog gestoken naar de loketten, die om het andere gesloten zijn. In de trein zijn geen plaatsen meer vrij, maar het is er toch rustig: men leest Zon dagsbladen, er krult wat tabaksrook in het weifelende zonlicht. Vlak buiten het sta tion staan de locomotieven zonder stoom op het rangeerterrein; verderop stoppen wij aan lege stations met dubbele namen als er niemand is uitgestapt, komt de stem van de conducteur, die ze afroept, gedempt door de gesloten deuren. Een half uur bui ten de stad is een viaduct waar de trein ver boven de huizen rijdt; in de Marne schommelen jongens in roeibootjes ('t weer is heel zacht) en er komt een echte roeier aan in een skiff die van deze hoogte gezien in het geheel geen breedte heeft. Aan het eindstation moeten wij over de sporen heen wandelen om buiten te komen; de chef houdt ons met gespreide armen tegen, op de manier van iemand die zich persoon lijke zorgen maakt Als even later de ex pres naar Straatsburg hoog en zwaar langs de neuzen geraasd is, kan men zich voor stellen dat hem soms op een bedaarde avondwandeling een schrikbeeld compleet voor ogen staat: het bloedbad op spoor 1. De boerderij ligt aan de andere kant van het dorp. Van de asfaltweg zwenkt er een verhard pad naar toe, dat uitloopt in een moddervlakte naast de poel waar de koeien uit drinken. Aan de achterkant van de ge bouwen is het woongedeelte, vanwaar men over het effen land uitziet op andere boer derijen en op groepjes bomen hier en daar. Naast de woonkamers is een poort die naar de binnenhof leidt. Als wij daar gaan kijken, is het intussen gaan regenen, en het is er grauw en alleen vlak langs de muren niet modderig met plassen. De muren zijn oud, en de eigenaar noch de vorige bewoner hebben er ooit iets aan gedaan: op sommige punten kun je er zonder moeite een brok natuursteen uittrekken, de kruimelige specie valt er al bij een lichte aanraking af. In een hok achter een planken schot zijn de jonge varkens opgeborgen. Zij zijn vaalrose op het lijf en spekrose op het cirkeltje van voren waarin hun neusgaten zijn aangebracht. Als men ze aankijkt, kij ken zij onafgebroken maar neutraal te rug; als men zuig- en smakgeluiden tegen ze maakt, komen zij in een drom tegen het schot dringen, en als men vervolgens „Boe" zegt wijken zij knorrend en ontstemd ach teruit. Het is moeilijk om nog meer te be denken dat afwisseling zou kunnen bren gen in het bestaan van een groep varkens, maar het zijn toch grappige beesten: als men ze een tijd niet tegengekomen is, komt het altijd als een verrassing, dat ze werkelijk in deze gedaante bestaan. Koeien daarentegen zijn vervelend. De enige koe op deze boerderij die zich on derscheidde was een stervende. Zij had een paar dagen te voren gekalfd, en er was iets mis gegaan: sindsdien had zij niet ge geten, en nu stond zij als vel over been in een hok terzijde met de geit en het paard. Van achteren gezien wekte zij met haar scharminkelig lijf wel medeleven op, maar .toen zij haar kop omdraaide was het dadelijk over dat wil zeggen: het enige ware medeleven was het overnemen van de onverschilligheid, die haar eigen ex pressie verried. Zij keek even sloom uit de ogen als een koe in de kracht van haar leven. Daarna bezichtigden wij het land in het gezelschap van een jonge boxer, van het soort dat telkens overvallen wordt door zijn eigen energie. Even staat hij stil, dan wordt hij erdoor gestoken: hij maakt een paar sprongetjes op de plaats en gaat vervolgens in cirkels hollen, steeds sneller en steeds schuiner in zijn voortdurende bocht. Maar het begon opnieuw te regenen, en wij gingen met de uitgeputte boxer bij de kachel zitten, tot 's avonds, toen het dood stil was en er zilveren wolken langs de maan gleden. En vandaar terug naar het station. De a it Anny Delorie van de Nederlandse Opera zal Zondagavond 24 Januari optre den in het Sta'itthe3ter te Keulen. Zij zingt de rol van Amneris Ln „Aïda" van Verdi. Zij-is uitgenodigd door de generaal- intendant Herbert Maisch, die haar in Oc tober 1953 in Amsterdam heeft horen zin- gen. 23 JANUARI 1954 (Van onze correspondent in Parijs) De Franse letterkunde, nauwelijks bekomen van de jaarlijkse emoties van Prix Goncourt, Femina, Theophraste Renaudot en andere litteraire competities, staat nu al weer te schokken op haar grondvesten. Maar dikwijls is de reden niet gelegen in een letterkundige openbaring of wat nog meer voorkomt in de verwaar lozing van een figuur, die velen graag een onderscheiding hadden toegedacht. De oorzaak van deze nieuwe aardbeving schuilt in niets meer of minder dan een ambtelijke brief, die het ministerie van Financiën gericht heeft tot de enige doch ter en erfgename van wijlen de schrijver en Nobelprijswinnaar André Gide, ten einde haar om betaling van een bedrag van twintig millioen francs (220.000 gul den) te verzoeken. Ter voldoening van achterstallige belastingen. Nu vinót natuurlijk niemand het erg leuk een aanmaning te ontvangen, zeker niet ten bedrage van een som die in de tonnen loopt. Maar in d't geval werd door die e:s een punt geraakt, dat niet enkel de persoon van die particuliere mevrouw Catherine Lambert, geboren Gide, inte resseerde. De gec'iachtengang van het ministerie van Financiën was cieze: Gedurende c'rie jaren heeft het lilte-oira oeuvre van An dré Gide, zco'.s uit c'e bcsken van zijn uit gever Gallimard gabteken is, aan auteurs rechten een bedrag opgeleverd., dat gelijk staat met een redelijke rente van een ka pitaal, dat op 650 mJJjjoen francs (ruim zevon millioen gulden) geschat kan wor den. Ergo heeft «te dochter van Gide, op wie zijn rechten zijn overgegaan, een be zit geërfd, waarvan de waarde met dat genoemd fortuin overeenkomt, zodat ze d'an ook maar als groot-kapiibaliste over de brug meet komen. En zied'aar een red'e- nering die, in haar ogenschijnlijke ijzeren logica, nu wel weer echt alleen uit een ad ministratief brein ontspruiten kon en waartegen met madame Lambert alle Franse litteraire kringen dan ook in heilig verzet zijn ontstoken. Terecht. Wanneer men, zoals ook het Nederlandse ministerie van Financiën on langs met betrekking tot de Nobelprijs van professor Zern.ike aanvankelijk wilde doen, c'e materiële baten van geestelijke inspanningen over eenzelfde kam wil scheren met de winsten, die een indu strieel, een groothandelaar of een andere magnaat verwerft, dan begaat men cfrect al een schromelijke onrechtvaardigheid. Omdat die geestelijke inspanningen nu ii a r iaatste ,otos van Gide eenmaal niet in klinkende munt zijn uit te drukken en daarenboven altijd te laag worden beloond. Een uitzonderlijk groot geleerde of kunstenaar zou, menen wij, materieel nimmer in het krij't bij de ge meenschap moeten kunnen staan en bij voorbaat van alle financiële verplich tingen worden vrijgesteld, zoals dat in de Renaissance dan ook gebeurde. Een geest van hun formaat zou nooit als schatplich tig mogen worden aangemerkt, omdat hij altijd de crediteur blijft van de gemeen schap. die hij meer geschonken heeft dan een minister of burger van hem kan ver langen. Maar goeed, breng dat maar eens een ambtenaar van de belastingen aan het verstand. In dit speciale geval werd er aan die principiële onrechtvaardigheid aan de basis echter neg een, al of niet be wuste, denkfout toegevoegd. Het ministe rie ging er namelijk van uit, dat een litte rair oeuvre als een constante grootheid kon worden beschouwd, die in valuta's is uit te drukken. Niettemin weet iedereen -. of zou ieder dat kunnen weten - diait ook of juist de kunst voor modeverschijnselen zeer ontvankelijk is. Van Gogih heeft tij dens zijn leven zo goed als geen werk ver kocht en nu wordt de waarde van zijn doe ken in tonnen becijferd. Met een Breitner heeft die gang van zaken zich veeleer in tegenovergestelde richting voltrokken. In de litteratuur zijn nog veel meer van dergelijke voorbeelden te noemen en ge ven de factoren van vraag en aanbod die ook hier de prijs bepalen, een nog aan zienlijk wisselvalliger beeld. Er is een tijd geweest, cm nu maar weer op Gide terug te komen, dat oplagen van nog geen dui zend exemplaren j3ren op de zolder vaa zijn uitgever bleven opgetast. Daarna brak er een periode van hoogconjunctuur aan en d'aarop heeft de minister van Financiën natuurlijk juist zijn oog gevestigd om zijn millioenenmota te kunnen opstellen. Zeer juist heeft het Genootschap van Franse Letterkundigen daarom al tegengeworpen, dat het helaas best mogelijk is, «te't er bin nenkort opeens weinig of geen vraag meer naar Gide's boeken zal bestaan. Dat zou voor zijn dochter betekenen, dtat zij dan zai blijken te zijn aangeslagen voor een „interest" die in geen enkele redelijke verhouding meer staat tot dé „waarde" van haar „bezit" - te weten: de litteraire erfenis van haar vader. De onrechtvaardigheid schuilt, anders gezegd, daarin dat men een kapitaal in geld meer of minder juist beheren kaïn, zodat men dus velf verantwoordelijk is voor de baten die het oobrengt. Met een litteraire nalatenschap is dat natuurlijk principieel heel anders. Bovendien kan en mag men zo'n .bezit" niet verhandelen, omdat het bij laatste wilsbeschikking aan een bepaalde persoon werd gelegateerd. Met dat al wacht men nu maar in span ning af waarop dit belangengesc'vil Lussen het ministerie en de Franse litteratoren zal uitlopen. Een spanning die in het bijzonder wordt gedeeld door de nagelaten betrek kingen van andere grote schrijvers, als Valéry en Saént-Exupéry, d;e tot dusver door de fiscus met rust werden gelaten. Men weet het: wanneer de kat in het nauw zit, dan kan h:j rare sprongen ma ken. En een Franse minister van Finan ciën zit, om zo te zeggen, uit hoofde van zijn functie constant in het nauw. Maar dat ontslaat hem, lijkt ons, tcoh nog niet van de zedelijke plicht zijn slachtoffers met enige redelijke omzichtigheid uit te kiezen. De geruchtmakende offensieven van de minister van Financiën in d'e afgelopen zomer hebben aan het lirht gebracht dat er in het goede Frankrijk neg heel wat belastmgzondiaars rondwande'en, in het 'genot van hun volle vrijheid. Boosdoeners, die nog steeds mooi weer spelen met dui ten, die ze zeker op heel wat minder air- bare wijze hebben vergaard' dan André Gide zijn auteursrechten, diie per slot de opbrengst vormen van een oeuvre, waar voor Frankrijk in zijn naam de Nobelprijs verworven heeft. Op deze foto ziet men de beeldhouwer H. M. Wezelaar tijdens het modelleren van een der ontwerpen, die hij maakte ter uitvoering vaii de opdracht, die hij van het comité tot oprichting vs ter herdenking van d rampen, in het hijzonder hij maar". Op pagina 5 vindt men een foto van het definitieve ontwerp, henevens een beschouwing over Wezelaar en diens werk door de Haarlemse beeldhouwer Mari Andriessen. Men hoopt het monument nog dit jaar te kunnen onthullen. Het wordt geplaatst op een strekdam op de kop van de haven. Na een intermezzo van vier jaar in welke tijd de publicatie werd verzorgd dooi de N.V. W. de Haan te Utrecht is het algemeen cultureel maandblad „De Gids teruggekeerd onder de hoede van de vroe gere uitgever, P. N. van Kampen en Zoon te Amsterdam, waar het al eerder, meer dan een eeuw lang, gastvrijheid heeft ge noten. In een voorbericht deelt de thans met de dichter Ed. Hoornik uitgebreide redactie mede te zullen volharden in het streven het oude tijdschrift steeds beter dienstbaar te maken aan het Nederlandse culturele leven. In de nieuwe jaargang de 117de zal onder meer het dagboek van Jan Slauer- hoff worden gepubliceerd. Het zojuist verschenen Januarinummer bevat een inleiding door Lierman van den Bergh tot zijn verzameld werk, dat in het voorjaar van 1954 bij A. A. M. Stols ver schijnt. benevens nieuwe poëzie van Gerrit Achterberg, Ad den Besten en Guillaume van der Graft. Harry Mulisch stond een nieuw verhaal over de heer Tiennoppen af. Anton van Duinkerken schrijft over „J<> van AmmersKüller zuivert" en David Koning over „De dood van O'Neill." Bij zonder interessant zijn de herinneringen van H. P. L. Wiessing (gewezen hoofd redacteur van De Groene Amsterdammer) aan „Een koffiemaaltijd bij Frans Coenen" in het museum Willet-Holthuysen. Als vaste chroniqueurs van De Gids *XOCO»50C>DOOOOOOOOOCOOOOOOOOOC>DOCKXJOOOOOOOOC)OI>»OOC)OCX>C De door Victor E. van Vriesland uit gesproken rede ter gelegenheid van de uitreiking van twee jaarlijkse prijzen (aan de graficus Ap Sok en de novellist Rein Blijstra) van de stichting Kunste naarsverzet 1942-1345 in het Stedelijk Museum te Amsterdam op Zaterdag 16 Januari 1954, tuaaruit wij de daarop volgende Maandag reeds in extenso enige van de belangrijkste passages publiceerden, is thans onder de titel ..De Onverzoenlijkenbij het uitgevers bedrijf De Spieghel en C. P. J. van der Speet te Amsterdam in brochurevorm verschenen. Het typografisch keurig verzorgde boekje telt veertig pagina's. Enkele weken geleden ontvingen wij ook de door J. M. Meulenhoff ie Am sterdam op soortgelijke wijze uitgege ven tekst van de verleden jaar bij de prijsuitreiking door prof. dr. H. J. Pos geiioitden rede over „Het goede, het schone en het verzet". ly^.^v^r^yyVYTvyyreooOOriOOOOOOOOOOOOOOOOOO'XXl'XOOOOpaoè zullen optreden: Hendrik de Vries en Al fred Kossmann (van respectievelijk poezia en pi-oza in Nederland) en Pierre H. Dubois,, G. Sötemann, Adriaan van der Veen en Ch. Wentinck van Franse, Engelse, Amerikaanse en Duitse litteratuur. In dit nummer bespreekt Hendrik de Vries onder het motto „Magie en analyse" de nieuwe bundels van Achterberg en wijdt Emmy van Lokhorst een beschouwing aan „De Vuurproef" van Arthur Miller.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13