Koentje Haas op het ijs Aft daar is het koud 1+1=2. Onze boerderij Wereldraad van kerken 1954 Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Arctische hysterie Vondels „Lucifer" V, EEN FRANSE SCHILDER SCHRIJFT OVER NEDERLAND KERKELIJK LEVEN T e gen stellingen „Daar is vader", zei moeder Haas en ze richtte zich op van haar warme le ger. Alle kleine hazekinderen spitsten hun oren. Ja hoor, daar was vader! Maar wat liep hij langzaam. Ze tuur den nieuwsgierig de donkere gang in, waar ze vader' hoorden. Toen hij al die nieuwsgierige ogen zag, schudde hij met zijn kop en liet zijn lege pootjes zien. „Niets te vinden", bromde hij, „hele maal niets, alles is hard en stijf, de grond, het gras, het mos. En koud". Hij bibberde er nóg van. „Schuif maar gauw tussen ons in", zei moeder Haas en ze streek hem over zijn kop. „Jij kunt het toch ook niet helpen, dat er niets eetbaars te vinden is. Laten we maar blij zijn dat we nog zo'n mooi warm hol hebben". De hele hazenfamilie sliep weer in. Daardoor vergaten ze hun lege magen èn de kou, maar telkens werd er één wakker en dan hoorde je hem zuchten van honger. „Vader, kijk toch eens", zei een van de kleinere hazen en hij trok zijn vader aan een oor, „mijn vel letje is me veel te groot geworden, het lijkt net of ik de jas van'iemand an ders aan heb". Vader Haas kwam treurig overeind. „We moeten er op uit", zei hij, „zo gaat het niet langer. Kom mee allemaal. Mis schien is er langs de beek nog wat groen te vinden." Achter elkaar huppelden ze het hol uit, maar lang niet zo vlug als anders, wanneer ze goed gegeten hadden. Het was verschrikkelijk buiten. De koude grond prikte aan hun pootjes en de Oostenwind blies de haren van hun vacht overeind. De grond leek wel van steen; het gras en het mos waren stijf- bevroren en te eten was er niets. Een eindje van elkaar af - dat was voor het gevaar - liepen ze naar de beek. de kleine haas met zijn te wijde velletje helemaal achteraan. Hij kon zijn ogen bijna niet geloven. Was dat nou die mooie wereld vol eten, waarin hij in het najaar had rondgehuppeld? Niets, niets, niets was er meer te vinden. Hij keek naar de grond, hij keek naar de bomen en schudde treurig met zijn kop, net als zijn vader had gedaan. De anderen waren intussen al bij de beek gekomen. Wat een verrassing! De beek waar anders hun tochten eindig den was verdwenen. Daarvoor in de plaats was nu een glimmend zwart pad gekomen, dat nog kouder was dan de bosgrond. „Er over!" riep vader Haas vrolijk, want hij herinnerde zich dat hij dat een vorige winter ook gedaan had en toen aan de overkant van de beek een veld vol boerenkool had ge vonden. Ze werden er allemaal vrolijk van en gleden over het zwarte ijs. Toen Koentje, het kleine haasje, bij de beek kwam waren de anderen al aan de overkant. Hij zag nog net de puntjes van hun staart verdwijnen in het riet, want ze hadden hem in hun opwinding niet eens gemist. Koentje keek met grote ogen naar die glimmende zwarte weg. Voorzichtig zette hij er een pootje oo en gichelde toen het zo maar onder hem weggleed en hij opeens op zijn staartje op die koude vloer zat. „Wat leuk", zei hij. „gelukkig dat er toch nog iets aar digs is in de wereld". Hij vergat hele maal om zijn familie achter na te gaan en bleef maar glijden en dansen op het ijs. Opeens zag hij een groot zwart gat in de weg, waarop hij liep. Hij stak er een pootje in, maah meteen trok hij het terug. „Brr", riep hij, „water onder de weg, hoe kan dat nou?" Omdat hij het bijna nie geloven kon, probeerde hij het ook nog eens met een ander pootje. Maar ja hoor, het was echt water, nat en ijzig koud. Met grote verwonderde ogen bleef hij ernaar zitten kijken. „Dat moet ik eens aan vader vragen", riep hij en toen hij dat zei, dacht hij opeens aan zijn familie die was weggehuppeld, wie weet waarheen. Hij voelde ook de honger weer en de kou die hij door het glijden even was vergeten. Hij rilde en trok zijn na'te pootjes op. „Ik zal hier maar op ze wachlen", dacht hij, „als ik ook naar de overkant ga, vind ik ze misschien nooit terug". Een hele poos zat hij zo om zich heen te kijken. Steeds verdrietiger werd hij. Hij vergat helemaal hoe leuk hij daar even gegleden had. Maar zijn verdriet zou nog veel erger worden. Toen hi» na een poosje zijn fa milie over het ijs zag wippen, een eind bij hem vnadaan en heel vrolijk, want ze hadden hun buik vol boerenkool en toen Koentje ze achterna wilde rennen, kon hij niet wegkomen. Wat was er gebeurd? Hij zat met zijn natte pootjes aan het ijs vastgevroren. Zijn familie leden maakten zo'n kabaal, dat ze zijn roepen niet hoorden; ze verdwenen tus sen de struiken. Wat nu? Koentje rukte en trok en hij zette zich met zijn achter poten af, maar wat hij ook deed, hij kreeg zijn pootjes niet los. Doodmoe en piepend van pijn en kou bleef hij daar zitten, ten einde raad. Hij dacht niet dat hij de familie Haas en zijn warme hol ooit nog terug zou zien. Tegen de avond hoorde hij voetstap pen. Hij dook nog meer in elkaar, want hij zag de boer met zijn geweer komen, op jacht naar hazen. Toen de boer dat kleine haasje zag, dat probeerde weg te komen, stapte hij het ijs op.,,Zo", zei hij, „daar hebben we dus één van de boerenkooldieven". Met zijn mes hakte hij het ijs om de poten van het haasje weg en stopte hem levend en wél in een zak. Toen hij thuiskwam zette hij hem zomaar op de keukentafel. In het licht van de lamp kon je goed zien hoe mager Koentje was. De boer zag dat ook en zei: „Nou dat is niet de moeite waard om in de pot te doen. Laat hem maar weer lopen". Maar zijn kinderen die met hun neus je tegen de tafelrand stonden te kijken, kregen medelijden. Ze zetten Koentje in een kist achter de kachel, waar zijn pootjes al gauw ontdooiden. Ze gaven hem heerlijke sappige winterworte's te knabbelen en je kon meteen zien, hoe goed dat het verkleumde haasje deed. Hij zit er nog, op die boerderij, want de kinderen laten hem pas weer los als het wat zachter wordt. Tot zolang droomt Koentje in zijn kist achter de kachel van zijn warme hol thuis, waar ze vast allemaal op hem wachten en blij zullen zijn als ze hem weer zien. Wat zal hij veel te vertellen hebben! Bim, bam, bom, dat zegt de klok en net zo lang tot ik mijn bed uitkom. Hap, hap, hap, dat zegt de lepel aan mijn mond, hier is je griesmeelpap. Vlug, vlug, vlug, want anders is de schooldeur dicht en sturen ze je terug. Ab, c, dat zegt de meester voor de klas en: één en één is twee. Goal, goal, goal, dat roep ik op het voetbalveld, daar spelen we va school. O, o, o, zeg ik als vader me vertelt van zeerovers en zo. Gaap, gaap, gaap, 't verhaal is uit, het eten op, ik val haast om van slaap. -ntc Rik, tik, tik, dat is de wekker naast mijn bed. Welterusten hoor, zeg ik. MIES BOUHUYS. Het varken woont ook op de boerde rij. Zaag hem maar weer mooi uit en schilder hem met plakkaatverf in de aangegeven kleuren. 1 rose, 2 bruin, 3 groen. Zoals aan velen bekend zal zijn, is te Amsterdam in 1948 de eerste grote verga dering gehouden van de Wereldraad der Kerken. Wij hebben er in deze rubriek reeds melding van gemaakt, dat de tweede vergadering dit jaar zal plaats vinden en wel in Evanston. De voorbereidingen hier voor zijn in volle gang en steeds meer be richten bereiken ons, waaruit blijkt hoe de kerken uit alle werelddelen hun belang stelling op deze bijeenkomst richten. Zo kwamen wij een lijst tegen waarop gepubliceerd is de verdeling der afgevaar digden, naar kerk en land, die te Evanston aanwezig zullen zijn. Deze lijst vermeldt: 74 Anglicanen, 36 Baptisten, 31 congrega- tionalisten, 16 Dicipels van Christus, 98 Lutheranen, 75 Methodisten, 7 Oud-Katho lieken, 55 Orthodoxen, 25 andere Oosterse kerken, 99 Presbyterianen (Hervormden), 51 Unitariërs en 25 van kleinere kerken. In totaal 592 vertegenwoordigers waarvan er 174 uit de Verenigde Staten komen, 15 uit Canada, 161 uit Europa, 61 uit Enge land en 177 uit andere landen. Er is een gebed door het centraal comité van de Wereldraad opgedragen aan de ker ken met het verzoek aan alle christenen over de gehele wereld om zich in het ge bruik van dit gebed te verenigen. De in houd hiervan luidt aldus: „Almachtige God, Vader van onze Heer Jezus Christus, van Wie iedere goede en volmaakte gave komt, wij bidden voor het welzijn en de kracht van Uw kerk op aarde. Wij belijden, dat wij haar onwaardig* ge maakt hebben door onze eigen onwaardig heid. Wij hebben voortdurend wegen be wandeld, die zuiver onze eigen wegen wa ren en wij hebben het veroorzaakt, dat de kerk volhardt in haar verdeeldheid. V/ij hebben verzuimd onszelf alleen aan U toe te vertrouwen en hebben zwakheid over de kerk gebracht. Vernieuw in ons een vaste geest, o Vader, dat. er nieuw leven en kracht in Uw kerk moge komen tot Uw eer. Wij bidden voor hen, die de komende Assembly van de Wereldraad van Kerken voorbereiden, dat alles, wat zij doen, door Uw geest bezield moge worden. Moge; hun denken moedig en waar zijn; mogen hun plannen geheel en al tot welzijn van Uw kerk leiden; mogen zij dienen met de vroomheid van een eenvoudige geest, die tot U alleen gericht is. Wij bidden voor hen, die de vergadering zullen bijwonen, dat zij in hun voorberei dingen voor hun werk daa-- Uw doeleinden mogen najagen; dat zij bij hun onderlinge besprekingen mogen trachten alleen Uw waarheid te verdedigen; jat zij bij hun be slissingen de leiding van Uw geest mogen volgen in dienst van de mensheid. Wij smeken Uw zegen af over dit onder nemen en vragen U, dat Gij wilt oordelen en verbeteren al wat wij doen en ons van elke zonde verlossen; dat het geheel een groot teken aan de mensen mogen zijn van de tegenwoordigheid en de wederkomst van onte Heer Jezus Christus". Hoop der wereld Ten aanzien van de komende vergadering in Evanston is ook van grootbelang het overzicht, dat de bekende prof. Karl Barth gegeven heeft van de arbeid der grote oecumenische commissie, waarin hij samen werkte met drie Engelsen, een Schot, drie Indiërs, een Fransman, twee Duitsers, een Rus, een Zweed, een Nederlander en een professor in de theologie uit Afrika. In deze commissie is langdurig gesproken over het thema van de Asscniblée: „Chris tus, de hoop der tVereld," waarbij vooral de spanning duidelijk werd tussen deze hoop en de hoop van de mensen. Tenslotte werd, aldus prof. Barth, een rapport samengesteld, waarvan de voor naamste punten de drie volgende zijn: 1. Als Christelijke kerk hebben wij naast de menselijke hoop een andere: Je zus Christus, het begin van alle schepping en de grens van alle menselijk bestaan. 2. Als gemeenschap van deze levende hoop is de kerk temidden van de wereld, het teken van Hem. die gekomen is en die komen zal, het instrument van het werk Gods en. ondanks haar ontrouw en gebre ken. een weerspiegeling van de heerlijkheid Gods. 3. Tegenover de bedriegelijke hoop van deze wereld, zoals de democratie, de weten schap, humanisme, marxisme, nationalisme, rassenwaan; tegenover het ontbreken van enige hoop bij duizenden mensen of tegen over het atheïstisch existentialisme getuigt de kerk van de hoop, die rust in Jezus Christus, die neergedaald is in de dienste vertwijfeling van de mens en daar als Red der is gekomen. De zes inleidingen, die ter voorbereiding op de samenkomst in Evanston werden ge schreven, zijn in het Nederlands vertaald. Het boek (verschenen bij Ten Have, Am sterdam) is onder de titel „Het Program van de Wereldraad van Kerken 1954" in de boekhandel verkrijbaar. Het verdient door velen aangeschaft, gelezen en bestu- Q deerd te worden. o 6 FEBRUARI 1954 ■- V'::: ALS DE MILLIOENEN BEWONERS van het enorm uitgestrekte Siberië zouden horen dat er in het Westen van Europa bij de Noordzee een klein land ligt, waar mensen wonen die bij vijftien graden vorst al vinden dat het bar koud is en dat het onder die omstandigheden de gehele dag buiten vertoeven in dat land als een ernstige beproeving geldt, dan zouden ze de tengere schou ders ophalen onder hun dikke pelsen en iets mompelen, waarvan de Neder landse vertaling ongetwijfeld „onzin" of „aanstellerij" zou luiden, of sceptische opmerkingen van gelijke strekking. Want de Ostjaken, Toengezen, Korjaken, Kamtsjadalen, Tsjoektsjen, Jakoerieren, Samojeden, Lamoeten en hoe al die andere volken uit het 12.657.900 vierkante kilometer bestrijkende gebied in het Noorden van Europees-Rusland en Azië ook mogen heten zijn wel wat anders gewend. Die beleven op de toendra's en tagja's een temperatuur, die soms achtenzestig graden onder het nulpunt is. En dat veelal meer dan hon- derdyijftig dagen per jaar in een winter, die geen zonlicht kent. In die streken kent men geen woorden boeken, waarin vermeldt staat dat het iemand Siberisch kan laten. Vooral niet daar waar men een verschijnsel kent, dat de bewoners met afkeer in hun stemmen met „naljód" betitelen. Het beduidt dat het ijs door de hevige koude weer tot water wordt. Iets dat mogelijk is, als de tem peratuur zo ver onder het nulpunt komt, dat het ijs gaat uitzetten en wrijving doet ontstaan. Door de grote druk wordt het water onder het ijs dan naar boven ge drukt. waardoor het lijkt alsof het ijs transpireert. Onnodig te zeggen, dat deze vochtlaag weer snel in een nieuw ijslaagje verandert. Men zou zeggen, dat de bewoners van de Siberische vlakten zo langzamerhand wel vertrouwd zijn geworden met vorst en ijs. Misschien wel naar onze begrippen, maar zeker niet naar die van de millioenen man nen, vrouwen en kinderen, die 's winters leven op ijsvlakten, waar het ijs en de grond zo hard zijn, dat zij alleen met dy namiet opengebroken kunnen worden. Met angst en vreze wachten die mensen op het moment, dat haast zeker komen moet. Het moment waarop de arctische hysterie ontstaan door de lievige koude in hun omgeving tot uiting komt. De slachtoffers van deze vreselijke ziekte be ginnen dan plotseling allerlei dierengelui den na te bootsen of alles wat zij horen tot in het oneindige te herhalen. Vooral het horen van muziek kan voor deze mensen grote gevaren opleveren. Zij dansen dan als wilden in het rond en houden niet eer der op dan bij het moment, waarop hun krachten zijn verbruikt en zij geheel uit geput neervallen en veelal spoedig sterven. Doch was dit nog maar het enige gevaar, dat in de nagenoeg van alle verstrooiing verstoken dorpen levens eiste. Bestond er van aardedonkere wolkenmassa's. Even is het dan stil. Niets beweegt. Alleen de mens, die zich met inspanning van alle krachten in veiligheid probeert te stellen. Maar o wee degene, die deze waarschu wing niet heeft begrepen. Want korte tijd na de waarschuwing en de immense stilte is het een hel op aarde. De wind, zo sterk en vinnig koud als alleen de volken van Siberië hem kennen, raast met ongekende hevigheid en sleurt alles wat leeft met zich mede. De mens is machteloos. Zij. die dooi de poérga worden overvallen buiten hun woonplaats, zijn een dankbare prooi in deze onmenselijke storm met zijn striemende sneeuwslagen. Alleen als de poérga binnen een dag verdwijnt, heeft de mens, die zich aan zijn sleden heeft vastgeklemd, een kans het leven te behouden. Maar dat gebeurt meestal niet. Want de poérga is door een duivelse macht uitge stuurd om te vernietigen en doet dat gron dig en zonder iemand over het hoofd te zien. Niet zelden slaat de poérga haar gesel een week lang over alles waar zij het leven uit kan halen. Siberië, het land van uitersten. Want nauwelijks is de barre koude verdwenen of in de toendra, tagja en steppen ontluiken de bloemen in vele kleuren. Maar dat be tekent, dat de bewoners opnieuw aan be proevingen worden bloot gesteld. De be proevingen van de hitte. De ondraaglijke hitte, die bij Werchojansk in de tagja-zöne (1400 kilometer ten Zuiden van de Noord pool) tot bij de negentig graden Fahrenheit stijgt. En dan te bedenken, dat even buiten deze Oost-Siberische stad ook de laagste temperatuur ter aarde werd genoteerd: Ter 'gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereniging de Amsterdamse Graanbeurs werd door leden en belangstellenden een bedrag bijeengebracht teneinde het bestuur een blijvend aandenken aan te bieclen. De keuze voor dit jubileumgeschenk is toen gevallen op een schilderij van het intérieur van de Graanbeurs, door Otto B. de Kat te vervaardigen. Deze is kort geleden met het uitvoeren van cle opdracht gereed gekomen en het resultaat daarvan ziet men hierboven uiteraard zonder de belangrijke kleurwerking gereprodu ceerd. Het doek wordt Maandagmiddag 8 Februari aan het V.A.G.-bestuut overhandigd. Ter gelegenheid van deze aanbieding is heden een kleine O O c* expositie van de gemaakte voorstudies ingericht vijfennegentig graden Fahrenheit onder nul En terwijl de Edelweiss de bewoners 's zomers een gevoel geeft van behaaglijk heid, moet men in de hoogste temperatuur hard werken om op tijd klaar te zijn voor de winter, die weer zijn beproevingen wil opleggen aan de mensen, die het ongeluk hadden om te worden geboren in (of te worden verbannen) naar een streek, die wij, mensen met een zeeklimaat, kennen als Siberië. En zult u nu, bewoner van een milder land, nooit meer zeggen dat het u Siberisch laat? Want dat kunt u niet eerlijk menen! E. K. jaycTsb'okhul de S b risen lu.yu maar geen „poérga" een sneeuwstorm, die, stellig nog veel meer slachtoffers maakt in de trieste winter zonder licht. De arctisch-hyste.rischen kunnen misschien nog wel bedwongen worden en tijdig onder- behandeling gesteld, de valse gril van de natuur die „poérga" heet. is niet te over meesteren. Zij kent maar één concessie aan de mensen op wie zij het gemunt heeft: een waarschuwing, die bestaat uit een vlak De arts Nagelhout uit Holten was de vader van het plan, dat menig Nederlands schilder in Frankrijk en enige Franse schilders in Nederland bracht. Hoteleige naars verschaffen hierbij een maand volledig pension aan een kunstenaar in ruil voor een ter plaatse te vervaardigen schilderij. De eerste Franse schilder, die zich geestdriftig voor deze gelegenheid meldde, was Jack Chambrin, uit Melun (nabij Parijs). Hij koos een hotel te 's-Graveland om zo dicht mogelijk bij Amsterdam te zitten. Want om deze stad ging het hem. In eigen land werkte hij vooral aan de monding van de Maine in de Seine en aan het Bassin de la Vilette. de binnenhaven in het Noord-Oosten van de Franse hoofdstad. Wat onder werp aangaat beantwoordden Amsterdam en de kleinere plaatsen daar om heen wel zeer aan zijn idealen. De resultaten van zijn eerste verblijf werden bij Santée Landweer tentoongesteld. De Franse staat kocht een groot schilderij Het IJ voor het Museum van moderne kunst in Parijs. Vervolgens kreeg Chambrin een beurs van het Maison Descartes de eerste, die ooit voor een verblijf van tien maanden in Nederland gegeven werd. De picturale vruchten hiervan werden op een expositie „Holland en Amsterdam in Parijs getoond. De Nederlandse ambassadeur was bij de opening daarvan aanwezig. Chambrin, die nu ongeveer 35 jaar is, vindt dat hij iets te danken heeft aan Villon en Gromaire, zijn oude tijdgenoten. Hier werd hij vooral getroffen door het werk van Vermeer, in mindere mate ook door dat van de andere oude meesters. Thans exposeert hij te Göteborg in Zweden, waar hij vooral schilderijen van Nederlandse steden en havens laat zien. On pagina 3 vindt men een bijzonder interessant artikel van zijn hand. waarin liij vertelt wat hem vooral in het Hollandse landschap getroffen heeft een voor velen waarschijnlijk verrassende visie, gewend als wij nu eenmaal zijn met De Genestets befaamde boutade in te stemmen. Verrassend vooral voor de Nederlandse schilders, die zo gaarne hun toevlucht en hun inspiratie in frank rijk zoeken en thans kunnen vernemen dat en waarom een Franse kunstbroeder het omgekeerde doet. iw>»ocicoocoooooaooooooooooooooooocoooooooooooooooooooooo<*x»»t>x>x)00oooocxx>x)oooooooooooooooooooooooooooooc)0occo<. 99" ONDEL, zo kan men in ieder letter kundig handboek lezen, heeft toneel stukken geschreven, die tot de onverganke lijke meesterwerken van onze litteratuur behoren. Weinigen zullen de neiging ge voelen deze bewering in twijfel te trekken, hoe moeilijk het mag zijn de omstreden speelbaarheid te bewijzen. Maar kan men nu ook zeggen zoals ten aanzien van Shakespeare of Molière dat zijn werk leeft in het hart van ons volk? Nu ja, wij hebben de jaarlijkse Gysbreght-ver- toningen in Amsterdam, maar dat is toch in hoofdzaak een kwestie van traditie, één der weinige overigens die wij op theater- gebied kennen. De reden tot het stellen van deze vraag ligt in het feit, dat het op 2 Februari drie honderd jaar geleden was, dat zijn mach tige schepping „Lucifer" voor het eerst werd vertoond en dat geen van onze (ge subsidieerde) beroepsgezelschappen hierin aanleiding tot een reprise heeft gevonden. Het is toch wel merkwaardig dat bij voor beeld het Rotterdams Toneel, verplicht om ieder jaar ten minste één klassiek gewor den Nederlands werk op te voeren, daar voor ditkeer „Mariken van Nieumeghen" koos. De laatste voorstelling van „Lucifer" tevens in die tijd de laatste vaderlandse cultuurdaad was die door het toen malige Residentie Toneel in het begin van de bezetting. Doet men er onjuist aan dit treurspel over de opstand der afvallige engelen als een politieke allegorie (waar bij men aan de tachtigjarige oorlog zou kunnen denken) te beschouwen, het had onder die omstandigheden een bijzondere uitwerking, die het echter ook nu niet zou hebben gemist. „Lucifer" is een monument van schil derend taalvermogen nie* alleen, maar ook van een barokke verbeeldingskracht, die haar weerga niet heeft. En wie zou nu nog als eerste aanwijzing „Het tooneel is in den hemel" kunnen schrijven? Enfin, wij wachten maar af. In 1659 werd de première van „Jephta" gegeven het spel, dat Cor Hermus zo graag wilde laten herleven. Misschien is er een erfgenaam van zijn goede bedoelingen, die deze wil in een daad kan omzetten. D. K.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 11