YïliifyiJlcaat caïnau~a& VREEMDE HISTORIE Het spookgrafvan Barbados Weerklank uit dierlijke hel Sombere omgang mot doden De controverse Grieg-Debussy door het proces-Dreyfus Merkwaardige beschouwingen van Conan Doyle AZIATISCHE GRAFFIGUREN IN KUNSTHANDEL BIER Onze Puzzle EEN ONZICHTBARE REUZENHAND Aan dichting der dijken gewijde kalender Over Franse Litteratuur TWEE BOEKEN VAN PIERRE GASCAR OP HET KERKHOF van Christ Church op Barbados een Brits eiland in de Kleine Antillen ligt een grafkelder van koraalsteen, die al meer dan honderd jaar geen dienst meer doet, omdat zij geen veilige rustplaats voor de doden is. Volgens de inscriptie op de sinds lang verdwenen sluitsteen werd hij gebouwd in opdracht van de weduwe van een zekere „James Elliot, die van ons weg gerukt werd op 14 Mei van het jaar onzes Heren 1724, tot grote droefenis van allen die hem kenden". Wonderlijk genoeg is Elliott waarschijnlijk nooit in die tombe begraven, of anders is zijn doodkist later naar elders overgebracht. De eerste geregistreerde bijzetting was die van mevrouw Thomasina Goddard op 31 Juli 1807. Toen men haar houten doodkist in het graf droeg, bleek dit vol komen ledig te zijn. Ongeveer een jaar later werd de grafkelder verkocht aan een der notabelen van Christ Church, genaamd Thomas Chase, die er tussen 1808 en 1812 twee dochters, de twaalfjarige Mary-Ann Chase en de twintigjarige Dorcas Chase moest begraven. Zij werden, zoals bij de beter-gesitueerden op het eiland gebruikelijk was, ter aarde besteld in een houten doodkist met een zware loden buitenmantel en beide keren werd alles in de tombe in orde bevonden. Toen men echter in Augustus 1812 Thomas Chase die zelfmoord gepleegd had zou bijzetten, bleek de doodkist van Dorcas Chase dwars over de vloer van het gewelf te liggen, terwijl die van Mary-Ann rechtop met het hoofd einde naar beneden tegen een der wanden geleund stond. De houten kist van mevrouw Goddard echter stond onaangeroerd op haar oude plaats. welke effluvia zich later gematerialiseerd zouden hebben als ..gerichte energie". c. ONVERBRUIKTE LEVENSKRACHT van de zelf-moordenaars in de oude graf kelder. Zowel Dorcas Chase als haar vader Thomas hadden namelijk de hand aan zichzelf geslagen en Conan Doyle ge loofde nu (of gaf althans voor te geloven) dat er „bij het beëindigen van een leven voor de daartoe door God gestelde termijn een voorraad niet-gebruikte vitaliteit over blijft, die zich op de grilligste wijze in daden kan omzetten". HOE BELANGWEKKEND die laatste theo rie ook was (men kon er immers zelfs hel „spookmonopolie" der zelfmoordenaars mee verklaren!) tot de oplossing van het raadsel van Christ Church heeft zij even weinig bijgedragen als alle andere hypothe sen „occulte" zowel als streng weten schappelijke over de oorzaak van die vreemde gebeurtenissen. De grafkelder van Chase heeft 't geheim niet prijgegeven en de negers op Barbados lopen er ook nu na honderddertig jaar nog altijd met een wijde boog omheen. H. C. IN SEPTEMBER 1816 werd het graf her opend voor de bijzetting van het stoffelijk overschot van een ander jeugdig familie lid der Chases, Samuel Ames geheten en opnieuw vond men alle kisten, behalve die van mevrouw Goddard, in de grootste wanorde door elkaar liggen. Nu besloten de ontstelde verwanten tot rigoureuze voorzorgen. Toen de kisten weer op hun plaats gezet waren en men muren, vloer en plafond op mogelijke verborgen ingan gen onderzocht had, werd de bodem met zand en hou tas bestrooid zodat men latei- direct zou kunnen zien of iemand het graf betreden had. De ingang werd daarna af gesloten met een steenblok, dat vier man nauwelijks van zijn plaats konden krijgen en dat bovendien solide vastgemetseld werd. Nauwelijks een maand later was er op nieuw een dode in de familie, namelijk een neef van de Chases, Sam Brewster, die bij een vechtpartij met negers vermoord was. Het sluitblok werd losgebikt en weggewen- teld. de zandlaag in het graf bleek onbe roerd, maar desondanks stonden en lagen alle loden doodkisten weer in de zonder lingste posities in het rond. alsof een reu- zenhand hen door elkaar gesmakt had. Ditmaal slaagden de verwanten er niet meer in. de zaak onder de roos te houden. De negers, die als doodgravers fungeerden, bazuinden de zonderlinge vondst overal rond en maandenlang sorak Barbados over niets anders dan over het spookgraf van de Chases. Geen wonder dan ook. dat er een geweldige menigte op het kerkhof samengestroomd was, toen in Juli 1819 de tombe opnieuw geopend werd voor de be grafenis van Thomazine Clarke. Onder de persoonlijke leiding van Lord Combermere. de gouverneur van het eiland, betrad men het graf. dat precies dezelfde chaotische aanblik bood als de vorige keren. Alleen de nu vrijviel vergane houten kist van mevrouw Goddard bleek nog steeds op haar plaats te staan. MEN STAPELDE NU DE KISTEN twee aan twee op elkaar, bond de resten van mevrouw Goddards doodkist in een bundel bijeen en stelde daarna een zeer grondig onderzoek innaar de mogelijke oor zaak van de stoornis, zonder echter de geringste aanwijzing te vinden. Tenslotte werd de vloer van het gewelf oonieuw met een dunne laag zand bestrooid en de in gang dichtgemetseld, waarna de gouverneur het graf met ziin zegel verzekerde. In April 1820 liet Lord Combermere. od inspectietocht in Christ Church, het graf opnieuw openen nu waarschijnlijk uit louter nieuwsgierigheid. Weer was alles daarbinnen één chaos, weer vond men reen enkel spoor van menselijke of „natuurliike" interventie en weer bleek slechts de bun del met mevrouw Goddards resten onaange tast. Wel deed de gouverneur ten tweede male een uitvoerig onderzoek instellen, waarbij ook de mogeliikheid. dat grond water de veroorzaker der grafschennis zou kunnen zijn, onder ogen gezien werd. Maar toen ook dit soeuren geen enkel resultaat opleverde, besloot Combermere het graf te laten ontruimen en de doden naar een waardiger rustplaats over te brengen. „IK MOET BEKENNEN", zo schreef hij naar Londen, „dat deze zonderlinge zaak., waarvoor wij geen enkele plausibele ver klaring kunnen vinden, mijn begrip te bo ven gaat En dat was geen geringe beken tenis voor een man die als „de terrier" be- S§£ a» C-v jA' Horizontaal: 1. iedere keer, 8. grote ha ren zeef, 10. in het jaar der wereld (afk. Lat.), 12. gewicht, 13. voornaamwoord, 14. voorzetsel, 16 bar, 17 aanmatiging, 18 kip penloop, 19. Japanse munt, 20. lengtemaat, 21. deel van het gelaat, 23. tot de (afk.), 24. lange nekharen van dieren, 26. op geen plaats. Verticaal: 2. ex tempore (afk.), 3. jon gensnaam, 4. ommekeer, 5. badplaats in Duitsland, 6. staatsbedrijf (afk.), 7. soort prik (vis), 9. op volksoverlevering berus tend verhaal, 11. vogel, 13 platvis, 15. voor zetsel, 16. gravure, 21. voertuig, 22. ont kenning, 24. voornaamwoord, 25. onbe kende (afk.). Om mee te dingen naar de drie geldprij zen ad 7.50, 5.en 2.50 moeten op lossingen onder de aanduiding „Oplossing Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ontvangen zijn aan een van onze kantoren in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein 37, of IJmuiden: Kennemerlaan 186. Men sluite geen mededelingen bij. De oplossing van de vorige puzzle is: Horizontaal: 1. porfier, 6. vos, 7. gom, 9. es, 10. gek, 12. sa, 13. kanon, 15. tram, 16. port, 17. smaak, 19. el, 21. aal, 22. de, 23. Let, 25. rok, 26. verdrag. Verticaal: 1. pos, 2. os, 3. Fien, 4. eg, 5. ros, 6. ventiel, 8. mastiek, 10 gamma, 11. kopal, 13. kas, 14. nok, 18. aard, 20. lev, 22. dog, 24. te, 25. ra. De prijswinnaars waren: 1. C. J. van Teylingen, Jelgersmastraat 39, Haarlem 7.50. 2. A. Looijen, Bornstraat 41, Velsen-Nrd 5.— 3. Mevrouw Groenendijk, Mauricialaan 8, Overveen, 2.50. De grafkelder van de familie Chase op het eiland Barbados, zoals deze er thans uitziet: de zware sluitsteen is verwijderd en de crypte is leeg reeds meer dan een eeuw. Het koor van de Sixtijnse Kapel te Rome zal tijdens het wereldmuziekconcours, dat van 6 Augustus tot 1 September te Kerk- rade wordt gehouden, een pontificale hoog mis opluisteren, die op 26 Augustus in de grote muziekhal wordt opgedragen door dte bisschop van Roermond. kend stond en die een der geduchtste vech tersbazen geweest was in Wellingtons roemruchte Spanje-expeditie tegen de Fransen! MAAR HIJ BEHOEFDE zich niets te ver wijten, want het geheim van het graf is nooit opgehelderd, hoewel tallozen er in de loop der jaren hun krachten op gepro beerd hebben. Een van dezen was niemand minder dan Sir Arthur Conan Doyle, de schepper van Sherlock Holmes en daarmee van de detectiveroman. Hij heeft over het Barbados-mysterie drie theorieën opgesteld, waarin hij in volle ernst beweerde dat de verplaatsing der doodkisten het werk kon zijn van: a. „GEESTELIJKE KRACHTEN, die cm de een of andere reden een snellere ontbinding der lijken wensten", hetgeen tevens zou verklarenwaarom hun „actie" vooral gericht was tegen de solide loden doodkisten. b. DE ..EFFLUVIA", uitgestraald door de lichamen der oververhitte negers toen zij de zware kisten naar het graf droegen, De Handelmaatschappij De Zeeuw uit Heemstede heeft ter gelegenheid van de herdenking van de watersnood een kalen der getiteld „Springvloed over Holland" uitgegeven, die geheel gewijd is aan de dichting van door de storm verwoeste dijken. Vijfentwintig luchtfoto's van de K.L.M. geven tezamen met de sobere onderschrif ten (voornamelijk berustend op door het ministerie van Verkeer en Waterstaat ver strekte gegevens) een vrij volledig beeld van de herstelwerkzaamheden, waarbij vooral de opnamen van de sluiting van de diikgaten bij Schelphoek en Ouwerkerk een belangrijke plaats innemen. Ongetwijfeld zulen degenen, die deze in het Engels en Nederlands gestelde kalender ontvangen, er alsnog een plaatsje aan de muur voor inruimen. Terecht. - Een van de treffendste eigenschappen van de Oost- Aziatische cultuur is de ouderverering. De voor- vader-dienst en de doden cultus staan hiermee in rechtstreeks verband. De afgestorvene wordt, of schoon onzichtbaar, geacht zijn schimmenbestaan in de zelfde wereld en in vrijwel dezelfde staat voort te zet ten, als hij dat op aarde placht te doen. De doden verering beperkt zich in China niet tot het brengen van bloemen aan de graven: op het familie-altaar in huis wordt de tablet geplaatst, waarin de ziel van de over ledene verondersteld wordt te zetelen. Men moet bij het zien van de oude graffiguren, die men in China onder meer bij de aanleg der grote spoorwegen in de bodem heeft gevonden en nu als de waardevolste kunstvoor werpen in de vitrines der Europese musea staan op gesteld, trachten zich in de Aziatische gesteldheid in te leven en deze te begrijpen. Het verklaart het wonder lijke realisme van deze fi guurtjes, die immers de band tussen de levenden en de doden vertegenwoordi gen. De hierbij gereproduceer de „wachter" uit de „Tang"- periode, een prachtig voor beeld van deze Chinese graffiguren, kan men mo menteel zien in Kunsthan del Bier aan het Groot Hei ligland te Haarlem, waar thans de derde expositie van Aziatische plastieken en voorwerpen van brons en jade wordt gehouden. Het moet gezegd worden, dat de verscheidenheid, die de eerste expositie tot een gebeurtenis maakte, niet geëvenaard wordt. Maar ook ditmaal wordt men ge troffen door de uitzonder lijke kwaliteit der tentoon gestelde voorwerpen. Er is een zekere intuïtie voor nodig om de waarde volle exemplaren te herken nen. Ik weet niet in hoe verre mijn persoonlijke voorkeur, met name voor een kleine schaal van porse leinachtig aardewerk uit de „Sung"-dynastie, overeen zal stemmen met het oor deel van de „kenner". Maar de verstilde geel-grijze kleur, onderbroken door een blauwe vlam, misschien ontstaan door oververhit ting bij het glazuren, trof fen mij sterk, evenals de krachtige vorm. Het is moeilijk te zeggen waarom het ene voorwerp iets doet en het andere niet. Het ge wicht, de glazuur, het lig gen in de hand, de klank bij de aanraking, alles speelt mee. Het is niet mogelijk de vele tentoongestelde wer ken hier op te noemen. We vermelden echter nog een ijzeren Bodhisattva-kop, prachtig van patina, een of- fervat uit de „Chou"-dy- nastie, zeer fraai voorbeeld van Chinees brons. Dit laat ste werd in 1930 opgegra ven te Honan en is afkom stig van de vermaarde Deense verzamelaar Olsen te Kopenhagen. OTTO B. DE KAT In deze rubriek worden dit keer twee met de Prix Goncourt bekroonde boe ken besproken: „Les Bêtes" en „Le Temps des Morts" van Pierre Gascar, die bij Gallimard te Parijs verschenen. TAE in 1916 geboren Pierre Gascar (pseudoniem voor Pierre Fournier, litterair criticus van France-Soir) heeft voor zijn bundel novellen „Les Bêtesen zijn korte roman „Le Temps des Morts" de Prix Goncourt gekregen. Een bekro ning, waarmee men van harte kan instemmen. De volgorde, waarin beide wer ken thans samen in één deel verschijnen is niet alleen chronologisch juist („Les Bêtes" dateert van April 1953 en was reeds bekroond met de Prix des Critiques), zij is tevens symbolisch. Want het lijkt ons, dat vooral de zes verhalen, die „Les Bêtes" vormen, de stemmen van de jury op zich verenigd hebben. Hoewel „Le Temps des Morts" een pregnante dramatiek bezit die gelijkwaardig is aan die van „Les Bêtes" mist het de krachtige soberheid der taal en de treffende beelden van de verhalen. Vooral het begin heeft een storend teveel aan precieuse lyriek en gemaniereerde beelden. NIET alleen de fabeldichter La Fontaine, maar ook vele andere schijvers over dieren hebben ons doen geloven, dat deze gevoelens en reacties hebben, die overeen stemmen met die van de mens. Gascar toont ons echter, dat zij tot een geheel andere wereld behoren, die uit ons onbekende elementen bestaat en hij plaatst ons tegenover dat mysterie. De dieren gelijken slechts in zoverre op de mens, dat zij onderworpen zijn aan een onbegrijpelijk lot en veroordeeld tot eenzaamheid in een wrede wereld van gevaar en vijandschap. De schrijver wil echter geen bijdrage leveren tot de kennis van onze „viervoetige vrienden". Hij laat ons zien, dat de dierlijke hel, waarin, zoals hij zegt, de beesten voorwerp zijn van een verdoeming, waaraan gen einde schijnt te zullen komen, doordringt in onze men selijke orde, dat haar wreedheid er weer klank vindt en dat zij onze morele nor men aan het wankelen brengt. De invloed van deze geheimzinnige dierenwereld met zijn primitieve barbaarsheid op de mens en diens houding daar tegenover vormen het thema der zes verhalen. Zij zouden wel een heel somber beeld geven, indien tenslotte de mens niet in verzet kwam tegen de langzaam voortschrijdende be smetting met deze angstaanjagende barbaarsheid, indien hij tenslotte niet trachtte te ontkomen aan deze aanslag op zijn moraliteit. In het eerste verhaal, dat in het begin van de oorlog speelt, is een stalknecht belast met de verzorging van een troep paarden, die door honger steeds wilder worden. De in wezen zachtmoedige soldaat behandelt hen met een wreedheid, die hem en anderen verbaast. Aangetrokken door hun ogen, spiegel van haatgevoel en liefde, wordt hij zich tenslotte ervan bewust, dat elk van zijn slagen hem „zijn eigen kwade geesten" doet scheppen en hem doet wegzinken in een grimmig heelal, waarin de paarden slechts woestheid, de mensen slechts haat zijn. Dan laat hij, begunstigd door een bom bardement, de paarden vrij en deserteert. Zo ontvlucht ook in het benauwende en prachtig beschreven „La vie écarlate" een slagersleerling het gruwelijk bedrijf van een clandestiene slager, die met steeds toenemende wreedheid schapen en lam meren afslacht. In het verhaal, dat de titel aan de bundel geeft, behoedt juist op tijd de doorbraak van het Duitse front uitgehongerde Russische krijgsgevangenen ervoor hun Duitse bewakers voor te stellen de lijken van hun twee gefusilleerde kameraden te ruilen tegen het vlees, dat elke dag vlak buiten hun prikkeldraad aan de wilde dieren van een menagerie toegeworpen wordt. Dat deze ruil in het verhaal niet plaats vindt getuigt voor het kunstenaarsschap van de auteur: het door hem beleefde feit zou aan waarachtigheid cn overtuigingskracht inboeten, indien het tot het eind van zijn gruwelijke ontwikkeling uitgesponnen was. Tenslotte bevrijdt ook in het laatste verhaal Entre Chiens et Loups de soldaat mannequin in een militair kamp voor hondendressuur zich van de vernederende „toestand van vijand", waarin hij zich ten opzichte van de honden bevindt. Deze toe stand acht hij symbolisch voor het anonieme lijden in de wereld van mens en dier. Slechts twee verhalen „Gaston" en „Le Chat" zijn vrij van morele bedoelingen. Daar is geen beschrijving van een „geklauwde" hel, waarvoor de mens verantwoor delijk is, daar trekt de auteur geen algemene conclusies uit zijn waarnemingen. Het zijn oasen vol weldadige humor. kE tragische dierenwereld is, volgens de schrijver, een afspiegeling van de onze. Want, zo eindigt hij zijn laatste verhaal, in deze dierenhel zien wij, als in een spiegel vol klauwen, ons eigen verwrongen gezicht. Men vraagt zich af of de schrijver niet tot deze sombere opvatting is gekomen door zijn persoonlijke ervaringen tijdens de oorlog. Pierre Gascar heeft als krijgsgevangene vijf jaar doorgebracht in Duitse kampen, waarvan, wegens ontvluchtingspogingen, enige jaren in het strafkamp te Rawa-Ruska (in zijn boek Brodno genoemd) in Wolhynië, in de buurt van Lwow ge legen. Zijn ervaringen in dat beruchte kamp liggen ten grondslag aan „Le Temps des Morts". Men had kunnen menen, dat na „L'Univers Concentrationnaire" van David Rousset (in dit blad in 1946 besproken) elk ander werk over de onmenselijke kampen overbodig zou zijn. Gascar voegt er echter een geheel oorspronkelijke, aangrijpende getuigenis aan toe, die in zijn soberheid (behoudens de hierboven genoemde ontspo ringen) ons doet afdalen tot in het somberste, dat de mens heeft kunnen meemaken en dat het dagelijkse leven bezig is ons te doen vergeten. De schrijver behoorde tot de enkele bevoorrechten, die belast waren met de ver zorging van het kerkhof even buiten het kamp. Dat gaf hem een betrekkelijke vrij heid, waardoor hij kon waarnemen, wat in het dorp gebeurde: het fusilleren der partisanen, het eerste samendrijven van de slachtoffers, die in groepen naar het station geslagen werden om in beestenwagens naar de gaskamers gevoerd te worden, ver volgens, in steeds sneller tempo, de uitroeiing van hen, die de Davidsster droegen. In een onmenselijke sfeer verzorgen zij hun kerkhof, waar steeds een graf vers gedolven moet zijn. Zij planten er bloemen en wieden er onkruid: in deze verdrukking is de omgang met de doden de enige levende menselijkheid. Het kerkhof wordt tot plaats van onschuld, waar zij hun bestaan kunnen verdragen. Gen dode wordt met name genoemd, de schrijver geeft geen dramatische beschrij vingen van doodsstrijd of martelingen. Daardoor krijgt deze doorleefde ervaring haast de waarde van een symbool. Zoals ook symbool is van de onontkoom baarheid aan het lot dat steeds open graf, oase van broederlijkheid in het ongeluk, waar 's nachts de opgejaagde Isaac Lebovitch komt schuilen en verzorgd wordt, tot ook hij wordt weggevoerd. „Er is geen werkelijk leven mogelijk voor ons, die deze beelden gezien heb ben", zegt de schrijver. Toch schijnt ook hij tenslotte bevrijding te vinden uit de spanning van zijn leven in de vluchtige ontmoeting met een Pools meisje, Maria, van welke ontmoeting de auteur in een korte, aangrijpende scène, de gehele geladen betekenis doet voelen. „Les Bêtes" en „Le Temps des Morts" berusten op dezelfde opvatting. Een sombere, doch niet een ontmoedigende opvatting. Zij lijkt ons deze te zijn: zo aan de mens niets onmenselijks vreemd is, in hem zijn tevens de mogelijkheid en de kracht tot verzet aanwezig. S. ELTE HAD het beruchte proces tegen Alfred Dreyfus, dat aan het einde van de vorige eeuw meer dan Frankrijk-alleen in beroering bracht, iets van doen met mu ziek? Het proces op zichzelf natuurlijk niet daar zouden valse geluiden uit opklin ken, een troebele muziek, waar Emile Zola ir. zijn „J'accuse" een contrapunt tegen schreef, dat tot de weinige verheugenissen behoort, aan de „Affaire" verbonden. In tussen heeft het proces indertijd zoveel op schudding verwekt, dat ook het muziek leven daardoor niet onberoerd bleef.De controverse Grieg-Debussy is daar een be wijs van. Tijdens de procedure ontving de Noorse componist een ver zoek vain die dirigent Edöuard Colonne om naar Parijs te komen en een concert van eigen wenken te di rigeren. Grieg, een vrijheidslievend en emoationeel kunste naar, antwoordde, dat hij Colonne voor zijn vriendelijke uit nodiging hartelijk dankte, maar we gens het proces-Dreyfus niet besluiten kon naar Frankrijk te komen. Hij voegde daaraan toe: „Zoals alle niet-Fransen ben ik verontwaardigd over de onrechtvaar digheid in uw land en daarom niet in staat in welk contact dain ook met het Franse publiek te treden". De inhoud van Griegs brief werd in de grote Europese pers gepubliceerd en een storm van bijval enerzijds en van veront- waardering van Franse zijde anderzijds was het te voorziene gevolg. In 1903, toen Colonne meende dat de tijd de wonden wel geheeld zou hebben, herhaalde hij zijn uitnodiging, Grieg aan vaardde die en ging in April van dat jaar naar Parijs. Zonder slag of stoot zou het echter niet gaan in de concertzaal en daar buiten. Hoe het toeging leest met het best in een brief, die Gricg uit Parijs aan zijn vriend Julius Röntgen in Amsterdam schreef, en waaraan ik enkele passages ontleen. „Ik heb veel beleefdmaar zoiets nog niet. Nooit zou ik Colonnes uitnodiging heb ben aangenomen, als ik had kunnen ver moeden, dat Jaurès de Affaire Dreyfus weer zou oprakelen. De kranten hadden tot demonstraties aangespoord en de politie was drievoudig versterkt in de zaal van het Thédire du ChdteletIk kwam binnen en werd met een storm van bijval, gefluit en geschreeuw ontvangen. Ik boog naar links en naar rechts, en ging aan de direc tie-lessenaar staan. Het werd echter steeds erger, zodat ik de dirigeerstok neerlegde, de lessenaar verliet en rustig het verdere verloop afwachtte. Intussen werden de ergste fluiters er uit gegooid. Ik ging weer terug naar de lessenaar en het gejoel bc- gon opnieuw. Toen had ik er echter genoeg van en gaf op forse wijze het sein om te beginnen. Daar de ouverture „lm Herbst" tot mijn geluk met een fortissimo begint, was ik gered. Alles zweeg plotseling. Tus sen de muziekstukken in probeerde men weer te schreeuwenmaar het ging niet door, want het enthousiasme in de zaal ging steeds crescendoTenslotte brak een orkaan van bijval los. Het mooiste ogenblik was. toen Nina (mevrouw Grieg eu ik in het rijtuig stapten. Dit werd door een drievoudig politie-cordon omgeven Maar je had de kranten moeten lezen. Die woede over het succes. Mef uitzondering van Gabriël Fauré in de Figaro, geloof ik, is alles gemeen. DE componist schrijft verder nog, dat hij alle reden heeft, dankbaar te zijn, er zo goed te zijn afgekomen. Men kan zich van de rustige, bezadigde Fauré voorstel len, dat hij zich ob jectief van zijn taak als oritdcus heeft ge kweten. De anderen hadden dat volgens Grieg niet gedaan. De enige critiek die ik over het concert bezit is uit Gil Bias, beschreven door Claude Debussy. Het artikel is zonder eni ge twijfel rancuneus. Het begint al onmid dellijk met opmerkingen over Griegs hou ding in het proces-Dreyfus. Monsieur E. Grieg is die Scandinavische componist, die zo weinig vriendelijk tegen over Frankrijk was ten tijde van de „Af faire...." In een antwoordbrief op een uitnodiging van Colonne om zijn orkest te komen dirigeren verklaarde Grieg opge wonden, dat hij geen voet meer wilde zet ten in een land, dat zo slecht begreep wat vrijheid wasFrankrijk moesthet dus maar zonder de heer Grieg doen, maar het scheen, dat de heer Grieg Frankrijk niet goed kon missen, want nu wil hij dan wèl over zijn gevoelens en over de grenzen heenstappen om dit Franse orkest te lei den, eertijds voorwerp van zijn Noorse minachting De volgende opmerking is onnodig hate lijk en weinig elegant: Het aantal Noren, dat trouw de Co lonneconcerten bezoekt, was tot het drie voudige gestegen: nooit ivas het ons nog gegeven, zoveel rode haren en extravagante hoeden te mogen aanschouwen, de mode in Christiania schijnt mij enigszins aan de achterlijke kant". Debussy ontwerpt dan het volgende, on getwijfeld originele portret van de compo nist: „Van opzij gezien doet hij denken aan een geniale fotograaf, van achteren Rikt hij wegens ziin haardos op die planten, die men zonnebloemen noemt, die gewaardeerd worden door papegaaien en die men kan aantreffen in de tuintjes van provinciale stationnetjes". Debussy prijst Griegs kunst maar matig, doch dat is hier bijzaak. Ik wilde alleen maar aantonen, dat de „Affaire" voor een paar behnng'rijke musici aanleiding was tot meningsverschillen, die zii zeer waarschijn lijk beter aan „Lyrische Stücke" of aan „Images" hadden kunnen toevertrouwen. WILLEM ANDRIESSEN Het Maastrichts Stedelijk Orkest zal - Le carnaval de Londres van Darius Mil- in samenwerking met de carnavalsvereni- haud, Carnaval des Animaux van Camille ging „De Tempeleers" - op Woensdag 24 Saimt-Saëns en Lè Carnaval Romaim van Februari een wel zeer toepasselijk concert Hector Berlioz. geven. Drie componisten hebben op uitnodiging Het grootste deel van het programma van het Maastrichts Stedelijk Orkest voor omvat voorbeelden van romantische en deze bijzondere gelegenheid ieder een deel moderne muziek, welke geïnspireerd is op geschreven van een orkestsuite, die de titel het carnaval. Zo zullen worden uitgevoerd draagt „Carnaval Maastricht" - te weten Matti Niel uit Maastricht, Jan Mul uit Haarlem en Victor Legley uit Brussel, die ieder een deel van de compositie voor hun rekening na men. Het concert wordt met een ouverture van Offenbach in geleid. Het Maas trichtse kunste naarspaar Madelei ne Franss an-Higny en Jean Franssen zal een in de sifeer van de avond pas send werk voor twee piano's voor dragen. De binnenkort te kiezen Prin6 Car naval 1954 zal met zijn voltallige raad van elf de avond (Uit: Paris Match) bijwonen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14