YïliifyiJlcaat caïnau~a&
VREEMDE HISTORIE
Het spookgrafvan Barbados
Weerklank uit dierlijke hel
Sombere omgang mot doden
De controverse Grieg-Debussy
door het proces-Dreyfus
Merkwaardige beschouwingen van Conan Doyle
AZIATISCHE GRAFFIGUREN
IN KUNSTHANDEL BIER
Onze Puzzle
EEN ONZICHTBARE
REUZENHAND
Aan dichting der dijken
gewijde kalender
Over Franse Litteratuur
TWEE BOEKEN VAN PIERRE GASCAR
OP HET KERKHOF van Christ Church op Barbados een Brits eiland in de
Kleine Antillen ligt een grafkelder van koraalsteen, die al meer dan honderd
jaar geen dienst meer doet, omdat zij geen veilige rustplaats voor de doden is.
Volgens de inscriptie op de sinds lang verdwenen sluitsteen werd hij gebouwd
in opdracht van de weduwe van een zekere „James Elliot, die van ons weg
gerukt werd op 14 Mei van het jaar onzes Heren 1724, tot grote droefenis van
allen die hem kenden". Wonderlijk genoeg is Elliott waarschijnlijk nooit in die
tombe begraven, of anders is zijn doodkist later naar elders overgebracht. De
eerste geregistreerde bijzetting was die van mevrouw Thomasina Goddard op
31 Juli 1807. Toen men haar houten doodkist in het graf droeg, bleek dit vol
komen ledig te zijn. Ongeveer een jaar later werd de grafkelder verkocht aan
een der notabelen van Christ Church, genaamd Thomas Chase, die er tussen
1808 en 1812 twee dochters, de twaalfjarige Mary-Ann Chase en de twintigjarige
Dorcas Chase moest begraven. Zij werden, zoals bij de beter-gesitueerden op
het eiland gebruikelijk was, ter aarde besteld in een houten doodkist met een
zware loden buitenmantel en beide keren werd alles in de tombe in orde
bevonden. Toen men echter in Augustus 1812 Thomas Chase die zelfmoord
gepleegd had zou bijzetten, bleek de doodkist van Dorcas Chase dwars over de
vloer van het gewelf te liggen, terwijl die van Mary-Ann rechtop met het hoofd
einde naar beneden tegen een der wanden geleund stond. De houten kist van
mevrouw Goddard echter stond onaangeroerd op haar oude plaats.
welke effluvia zich later gematerialiseerd
zouden hebben als ..gerichte energie".
c. ONVERBRUIKTE LEVENSKRACHT
van de zelf-moordenaars in de oude graf
kelder. Zowel Dorcas Chase als haar vader
Thomas hadden namelijk de hand aan
zichzelf geslagen en Conan Doyle ge
loofde nu (of gaf althans voor te geloven)
dat er „bij het beëindigen van een leven
voor de daartoe door God gestelde termijn
een voorraad niet-gebruikte vitaliteit over
blijft, die zich op de grilligste wijze in
daden kan omzetten".
HOE BELANGWEKKEND die laatste theo
rie ook was (men kon er immers zelfs hel
„spookmonopolie" der zelfmoordenaars mee
verklaren!) tot de oplossing van het
raadsel van Christ Church heeft zij even
weinig bijgedragen als alle andere hypothe
sen „occulte" zowel als streng weten
schappelijke over de oorzaak van die
vreemde gebeurtenissen. De grafkelder van
Chase heeft 't geheim niet prijgegeven en de
negers op Barbados lopen er ook nu na
honderddertig jaar nog altijd met een
wijde boog omheen. H. C.
IN SEPTEMBER 1816 werd het graf her
opend voor de bijzetting van het stoffelijk
overschot van een ander jeugdig familie
lid der Chases, Samuel Ames geheten
en opnieuw vond men alle kisten, behalve
die van mevrouw Goddard, in de grootste
wanorde door elkaar liggen. Nu besloten
de ontstelde verwanten tot rigoureuze
voorzorgen. Toen de kisten weer op hun
plaats gezet waren en men muren, vloer
en plafond op mogelijke verborgen ingan
gen onderzocht had, werd de bodem met
zand en hou tas bestrooid zodat men latei-
direct zou kunnen zien of iemand het graf
betreden had. De ingang werd daarna af
gesloten met een steenblok, dat vier man
nauwelijks van zijn plaats konden krijgen
en dat bovendien solide vastgemetseld
werd.
Nauwelijks een maand later was er op
nieuw een dode in de familie, namelijk een
neef van de Chases, Sam Brewster, die bij
een vechtpartij met negers vermoord was.
Het sluitblok werd losgebikt en weggewen-
teld. de zandlaag in het graf bleek onbe
roerd, maar desondanks stonden en lagen
alle loden doodkisten weer in de zonder
lingste posities in het rond. alsof een reu-
zenhand hen door elkaar gesmakt had.
Ditmaal slaagden de verwanten er niet
meer in. de zaak onder de roos te houden.
De negers, die als doodgravers fungeerden,
bazuinden de zonderlinge vondst overal
rond en maandenlang sorak Barbados over
niets anders dan over het spookgraf
van de Chases. Geen wonder dan ook. dat
er een geweldige menigte op het kerkhof
samengestroomd was, toen in Juli 1819 de
tombe opnieuw geopend werd voor de be
grafenis van Thomazine Clarke.
Onder de persoonlijke leiding van Lord
Combermere. de gouverneur van het eiland,
betrad men het graf. dat precies dezelfde
chaotische aanblik bood als de vorige
keren. Alleen de nu vrijviel vergane houten
kist van mevrouw Goddard bleek nog
steeds op haar plaats te staan.
MEN STAPELDE NU DE KISTEN twee
aan twee op elkaar, bond de resten van
mevrouw Goddards doodkist in een bundel
bijeen en stelde daarna een zeer grondig
onderzoek innaar de mogelijke oor
zaak van de stoornis, zonder echter de
geringste aanwijzing te vinden. Tenslotte
werd de vloer van het gewelf oonieuw met
een dunne laag zand bestrooid en de in
gang dichtgemetseld, waarna de gouverneur
het graf met ziin zegel verzekerde.
In April 1820 liet Lord Combermere. od
inspectietocht in Christ Church, het graf
opnieuw openen nu waarschijnlijk uit
louter nieuwsgierigheid. Weer was alles
daarbinnen één chaos, weer vond men reen
enkel spoor van menselijke of „natuurliike"
interventie en weer bleek slechts de bun
del met mevrouw Goddards resten onaange
tast. Wel deed de gouverneur ten tweede
male een uitvoerig onderzoek instellen,
waarbij ook de mogeliikheid. dat grond
water de veroorzaker der grafschennis zou
kunnen zijn, onder ogen gezien werd. Maar
toen ook dit soeuren geen enkel resultaat
opleverde, besloot Combermere het graf te
laten ontruimen en de doden naar een
waardiger rustplaats over te brengen.
„IK MOET BEKENNEN", zo schreef hij
naar Londen, „dat deze zonderlinge zaak.,
waarvoor wij geen enkele plausibele ver
klaring kunnen vinden, mijn begrip te bo
ven gaat En dat was geen geringe beken
tenis voor een man die als „de terrier" be-
S§£ a» C-v jA'
Horizontaal: 1. iedere keer, 8. grote ha
ren zeef, 10. in het jaar der wereld (afk.
Lat.), 12. gewicht, 13. voornaamwoord, 14.
voorzetsel, 16 bar, 17 aanmatiging, 18 kip
penloop, 19. Japanse munt, 20. lengtemaat,
21. deel van het gelaat, 23. tot de (afk.),
24. lange nekharen van dieren, 26. op geen
plaats.
Verticaal: 2. ex tempore (afk.), 3. jon
gensnaam, 4. ommekeer, 5. badplaats in
Duitsland, 6. staatsbedrijf (afk.), 7. soort
prik (vis), 9. op volksoverlevering berus
tend verhaal, 11. vogel, 13 platvis, 15. voor
zetsel, 16. gravure, 21. voertuig, 22. ont
kenning, 24. voornaamwoord, 25. onbe
kende (afk.).
Om mee te dingen naar de drie geldprij
zen ad 7.50, 5.en 2.50 moeten op
lossingen onder de aanduiding „Oplossing
Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ontvangen
zijn aan een van onze kantoren in Haarlem:
Grote Houtstraat 93 en Soendaplein 37, of
IJmuiden: Kennemerlaan 186. Men sluite
geen mededelingen bij.
De oplossing van de vorige puzzle is:
Horizontaal: 1. porfier, 6. vos, 7. gom, 9.
es, 10. gek, 12. sa, 13. kanon, 15. tram, 16.
port, 17. smaak, 19. el, 21. aal, 22. de, 23.
Let, 25. rok, 26. verdrag.
Verticaal: 1. pos, 2. os, 3. Fien, 4. eg, 5.
ros, 6. ventiel, 8. mastiek, 10 gamma, 11.
kopal, 13. kas, 14. nok, 18. aard, 20. lev, 22.
dog, 24. te, 25. ra.
De prijswinnaars waren:
1. C. J. van Teylingen, Jelgersmastraat
39, Haarlem 7.50.
2. A. Looijen, Bornstraat 41, Velsen-Nrd
5.—
3. Mevrouw Groenendijk, Mauricialaan
8, Overveen, 2.50.
De grafkelder van de familie Chase op het eiland Barbados, zoals deze
er thans uitziet: de zware sluitsteen is verwijderd en de crypte is leeg
reeds meer dan een eeuw.
Het koor van de Sixtijnse Kapel te Rome
zal tijdens het wereldmuziekconcours, dat
van 6 Augustus tot 1 September te Kerk-
rade wordt gehouden, een pontificale hoog
mis opluisteren, die op 26 Augustus in de
grote muziekhal wordt opgedragen door
dte bisschop van Roermond.
kend stond en die een der geduchtste vech
tersbazen geweest was in Wellingtons
roemruchte Spanje-expeditie tegen de
Fransen!
MAAR HIJ BEHOEFDE zich niets te ver
wijten, want het geheim van het graf is
nooit opgehelderd, hoewel tallozen er in
de loop der jaren hun krachten op gepro
beerd hebben. Een van dezen was niemand
minder dan Sir Arthur Conan Doyle, de
schepper van Sherlock Holmes en daarmee
van de detectiveroman. Hij heeft over het
Barbados-mysterie drie theorieën opgesteld,
waarin hij in volle ernst beweerde dat de
verplaatsing der doodkisten het werk kon
zijn van:
a. „GEESTELIJKE KRACHTEN, die
cm de een of andere reden een snellere
ontbinding der lijken wensten", hetgeen
tevens zou verklarenwaarom hun „actie"
vooral gericht was tegen de solide loden
doodkisten.
b. DE ..EFFLUVIA", uitgestraald door
de lichamen der oververhitte negers toen zij
de zware kisten naar het graf droegen,
De Handelmaatschappij De Zeeuw uit
Heemstede heeft ter gelegenheid van de
herdenking van de watersnood een kalen
der getiteld „Springvloed over Holland"
uitgegeven, die geheel gewijd is aan de
dichting van door de storm verwoeste
dijken.
Vijfentwintig luchtfoto's van de K.L.M.
geven tezamen met de sobere onderschrif
ten (voornamelijk berustend op door het
ministerie van Verkeer en Waterstaat ver
strekte gegevens) een vrij volledig beeld
van de herstelwerkzaamheden, waarbij
vooral de opnamen van de sluiting van de
diikgaten bij Schelphoek en Ouwerkerk
een belangrijke plaats innemen.
Ongetwijfeld zulen degenen, die deze in
het Engels en Nederlands gestelde kalender
ontvangen, er alsnog een plaatsje aan de
muur voor inruimen. Terecht.
- Een van de treffendste
eigenschappen van de Oost-
Aziatische cultuur is de
ouderverering. De voor-
vader-dienst en de doden
cultus staan hiermee in
rechtstreeks verband. De
afgestorvene wordt, of
schoon onzichtbaar, geacht
zijn schimmenbestaan in de
zelfde wereld en in vrijwel
dezelfde staat voort te zet
ten, als hij dat op aarde
placht te doen. De doden
verering beperkt zich in
China niet tot het brengen
van bloemen aan de graven:
op het familie-altaar in huis
wordt de tablet geplaatst,
waarin de ziel van de over
ledene verondersteld wordt
te zetelen.
Men moet bij het zien
van de oude graffiguren, die
men in China onder meer
bij de aanleg der grote
spoorwegen in de bodem
heeft gevonden en nu als de
waardevolste kunstvoor
werpen in de vitrines der
Europese musea staan op
gesteld, trachten zich in de
Aziatische gesteldheid in te
leven en deze te begrijpen.
Het verklaart het wonder
lijke realisme van deze fi
guurtjes, die immers de
band tussen de levenden en
de doden vertegenwoordi
gen.
De hierbij gereproduceer
de „wachter" uit de „Tang"-
periode, een prachtig voor
beeld van deze Chinese
graffiguren, kan men mo
menteel zien in Kunsthan
del Bier aan het Groot Hei
ligland te Haarlem, waar
thans de derde expositie
van Aziatische plastieken
en voorwerpen van brons
en jade wordt gehouden.
Het moet gezegd worden,
dat de verscheidenheid, die
de eerste expositie tot een
gebeurtenis maakte, niet
geëvenaard wordt. Maar
ook ditmaal wordt men ge
troffen door de uitzonder
lijke kwaliteit der tentoon
gestelde voorwerpen.
Er is een zekere intuïtie
voor nodig om de waarde
volle exemplaren te herken
nen. Ik weet niet in hoe
verre mijn persoonlijke
voorkeur, met name voor
een kleine schaal van porse
leinachtig aardewerk uit de
„Sung"-dynastie, overeen
zal stemmen met het oor
deel van de „kenner". Maar
de verstilde geel-grijze
kleur, onderbroken door
een blauwe vlam, misschien
ontstaan door oververhit
ting bij het glazuren, trof
fen mij sterk, evenals de
krachtige vorm. Het is
moeilijk te zeggen waarom
het ene voorwerp iets doet
en het andere niet. Het ge
wicht, de glazuur, het lig
gen in de hand, de klank bij
de aanraking, alles speelt
mee.
Het is niet mogelijk de
vele tentoongestelde wer
ken hier op te noemen. We
vermelden echter nog een
ijzeren Bodhisattva-kop,
prachtig van patina, een of-
fervat uit de „Chou"-dy-
nastie, zeer fraai voorbeeld
van Chinees brons. Dit laat
ste werd in 1930 opgegra
ven te Honan en is afkom
stig van de vermaarde
Deense verzamelaar Olsen
te Kopenhagen.
OTTO B. DE KAT
In deze rubriek worden dit keer twee
met de Prix Goncourt bekroonde boe
ken besproken: „Les Bêtes" en „Le
Temps des Morts" van Pierre Gascar,
die bij Gallimard te Parijs verschenen.
TAE in 1916 geboren Pierre Gascar (pseudoniem voor Pierre Fournier, litterair
criticus van France-Soir) heeft voor zijn bundel novellen „Les Bêtesen
zijn korte roman „Le Temps des Morts" de Prix Goncourt gekregen. Een bekro
ning, waarmee men van harte kan instemmen. De volgorde, waarin beide wer
ken thans samen in één deel verschijnen is niet alleen chronologisch juist („Les
Bêtes" dateert van April 1953 en was reeds bekroond met de Prix des Critiques),
zij is tevens symbolisch. Want het lijkt ons, dat vooral de zes verhalen, die „Les
Bêtes" vormen, de stemmen van de jury op zich verenigd hebben. Hoewel „Le
Temps des Morts" een pregnante dramatiek bezit die gelijkwaardig is aan die
van „Les Bêtes" mist het de krachtige soberheid der taal en de treffende
beelden van de verhalen. Vooral het begin heeft een storend teveel aan precieuse
lyriek en gemaniereerde beelden.
NIET alleen de fabeldichter La Fontaine, maar ook vele andere schijvers over dieren
hebben ons doen geloven, dat deze gevoelens en reacties hebben, die overeen
stemmen met die van de mens. Gascar toont ons echter, dat zij tot een geheel andere
wereld behoren, die uit ons onbekende elementen bestaat en hij plaatst ons tegenover
dat mysterie. De dieren gelijken slechts in zoverre op de mens, dat zij onderworpen
zijn aan een onbegrijpelijk lot en veroordeeld tot eenzaamheid in een wrede wereld
van gevaar en vijandschap. De schrijver wil echter geen bijdrage leveren tot de kennis
van onze „viervoetige vrienden". Hij laat ons zien, dat de dierlijke hel, waarin, zoals
hij zegt, de beesten voorwerp zijn van een verdoeming, waaraan gen einde schijnt te
zullen komen, doordringt in onze men
selijke orde, dat haar wreedheid er weer
klank vindt en dat zij onze morele nor
men aan het wankelen brengt. De invloed
van deze geheimzinnige dierenwereld met
zijn primitieve barbaarsheid op de mens
en diens houding daar tegenover vormen
het thema der zes verhalen. Zij zouden
wel een heel somber beeld geven, indien
tenslotte de mens niet in verzet kwam
tegen de langzaam voortschrijdende be
smetting met deze angstaanjagende barbaarsheid, indien hij tenslotte niet trachtte
te ontkomen aan deze aanslag op zijn moraliteit.
In het eerste verhaal, dat in het begin van de oorlog speelt, is een stalknecht belast
met de verzorging van een troep paarden, die door honger steeds wilder worden. De
in wezen zachtmoedige soldaat behandelt hen met een wreedheid, die hem en anderen
verbaast. Aangetrokken door hun ogen, spiegel van haatgevoel en liefde, wordt hij
zich tenslotte ervan bewust, dat elk van zijn slagen hem „zijn eigen kwade geesten"
doet scheppen en hem doet wegzinken in een grimmig heelal, waarin de paarden
slechts woestheid, de mensen slechts haat zijn. Dan laat hij, begunstigd door een bom
bardement, de paarden vrij en deserteert. Zo ontvlucht ook in het benauwende
en prachtig beschreven „La vie écarlate" een slagersleerling het gruwelijk bedrijf
van een clandestiene slager, die met steeds toenemende wreedheid schapen en lam
meren afslacht.
In het verhaal, dat de titel aan de bundel geeft, behoedt juist op tijd de doorbraak
van het Duitse front uitgehongerde Russische krijgsgevangenen ervoor hun Duitse
bewakers voor te stellen de lijken van hun twee gefusilleerde kameraden te ruilen
tegen het vlees, dat elke dag vlak buiten hun prikkeldraad aan de wilde dieren van
een menagerie toegeworpen wordt. Dat deze ruil in het verhaal niet plaats vindt
getuigt voor het kunstenaarsschap van de auteur: het door hem beleefde feit zou
aan waarachtigheid cn overtuigingskracht inboeten, indien het tot het eind van zijn
gruwelijke ontwikkeling uitgesponnen was.
Tenslotte bevrijdt ook in het laatste verhaal Entre Chiens et Loups de soldaat
mannequin in een militair kamp voor hondendressuur zich van de vernederende
„toestand van vijand", waarin hij zich ten opzichte van de honden bevindt. Deze toe
stand acht hij symbolisch voor het anonieme lijden in de wereld van mens en dier.
Slechts twee verhalen „Gaston" en „Le Chat" zijn vrij van morele bedoelingen.
Daar is geen beschrijving van een „geklauwde" hel, waarvoor de mens verantwoor
delijk is, daar trekt de auteur geen algemene conclusies uit zijn waarnemingen. Het
zijn oasen vol weldadige humor.
kE tragische dierenwereld is, volgens de schrijver, een afspiegeling van de onze.
Want, zo eindigt hij zijn laatste verhaal, in deze dierenhel zien wij, als in een
spiegel vol klauwen, ons eigen verwrongen gezicht. Men vraagt zich af of de schrijver
niet tot deze sombere opvatting is gekomen door zijn persoonlijke ervaringen tijdens
de oorlog. Pierre Gascar heeft als krijgsgevangene vijf jaar doorgebracht in Duitse
kampen, waarvan, wegens ontvluchtingspogingen, enige jaren in het strafkamp te
Rawa-Ruska (in zijn boek Brodno genoemd) in Wolhynië, in de buurt van Lwow ge
legen. Zijn ervaringen in dat beruchte kamp liggen ten grondslag aan „Le Temps
des Morts".
Men had kunnen menen, dat na „L'Univers Concentrationnaire" van David
Rousset (in dit blad in 1946 besproken) elk ander werk over de onmenselijke kampen
overbodig zou zijn. Gascar voegt er echter een geheel oorspronkelijke, aangrijpende
getuigenis aan toe, die in zijn soberheid (behoudens de hierboven genoemde ontspo
ringen) ons doet afdalen tot in het somberste, dat de mens heeft kunnen meemaken
en dat het dagelijkse leven bezig is ons te doen vergeten.
De schrijver behoorde tot de enkele bevoorrechten, die belast waren met de ver
zorging van het kerkhof even buiten het kamp. Dat gaf hem een betrekkelijke vrij
heid, waardoor hij kon waarnemen, wat in het dorp gebeurde: het fusilleren der
partisanen, het eerste samendrijven van de slachtoffers, die in groepen naar het station
geslagen werden om in beestenwagens naar de gaskamers gevoerd te worden, ver
volgens, in steeds sneller tempo, de uitroeiing van hen, die de Davidsster droegen.
In een onmenselijke sfeer verzorgen zij hun kerkhof, waar steeds een graf vers
gedolven moet zijn. Zij planten er bloemen en wieden er onkruid: in deze verdrukking
is de omgang met de doden de enige levende menselijkheid. Het kerkhof wordt tot
plaats van onschuld, waar zij hun bestaan kunnen verdragen.
Gen dode wordt met name genoemd, de schrijver geeft geen dramatische beschrij
vingen van doodsstrijd of martelingen. Daardoor krijgt deze doorleefde ervaring
haast de waarde van een symbool. Zoals ook symbool is van de onontkoom
baarheid aan het lot dat steeds open graf, oase van broederlijkheid in het
ongeluk, waar 's nachts de opgejaagde Isaac Lebovitch komt schuilen en verzorgd
wordt, tot ook hij wordt weggevoerd.
„Er is geen werkelijk leven mogelijk voor ons, die deze beelden gezien heb
ben", zegt de schrijver. Toch schijnt ook hij tenslotte bevrijding te vinden uit
de spanning van zijn leven in de vluchtige ontmoeting met een Pools meisje,
Maria, van welke ontmoeting de auteur in een korte, aangrijpende scène, de
gehele geladen betekenis doet voelen. „Les Bêtes" en „Le Temps des Morts"
berusten op dezelfde opvatting. Een sombere, doch niet een ontmoedigende
opvatting. Zij lijkt ons deze te zijn: zo aan de mens niets onmenselijks vreemd
is, in hem zijn tevens de mogelijkheid en de kracht tot verzet aanwezig.
S. ELTE
HAD het beruchte proces tegen Alfred
Dreyfus, dat aan het einde van de
vorige eeuw meer dan Frankrijk-alleen
in beroering bracht, iets van doen met mu
ziek? Het proces op zichzelf natuurlijk niet
daar zouden valse geluiden uit opklin
ken, een troebele muziek, waar Emile Zola
ir. zijn „J'accuse" een contrapunt tegen
schreef, dat tot de weinige verheugenissen
behoort, aan de „Affaire" verbonden. In
tussen heeft het proces indertijd zoveel op
schudding verwekt, dat ook het muziek
leven daardoor niet onberoerd bleef.De
controverse Grieg-Debussy is daar een be
wijs van.
Tijdens de procedure ontving de Noorse
componist een ver
zoek vain die dirigent
Edöuard Colonne om
naar Parijs te komen
en een concert van
eigen wenken te di
rigeren. Grieg, een
vrijheidslievend en
emoationeel kunste
naar, antwoordde,
dat hij Colonne voor
zijn vriendelijke uit
nodiging hartelijk
dankte, maar we
gens het proces-Dreyfus niet besluiten kon
naar Frankrijk te komen. Hij voegde
daaraan toe: „Zoals alle niet-Fransen ben
ik verontwaardigd over de onrechtvaar
digheid in uw land en daarom niet in staat
in welk contact dain ook met het Franse
publiek te treden".
De inhoud van Griegs brief werd in de
grote Europese pers gepubliceerd en een
storm van bijval enerzijds en van veront-
waardering van Franse zijde anderzijds
was het te voorziene gevolg.
In 1903, toen Colonne meende dat de
tijd de wonden wel geheeld zou hebben,
herhaalde hij zijn uitnodiging, Grieg aan
vaardde die en ging in April van dat jaar
naar Parijs. Zonder slag of stoot zou het
echter niet gaan in de concertzaal en daar
buiten. Hoe het toeging leest met het best
in een brief, die Gricg uit Parijs aan zijn
vriend Julius Röntgen in Amsterdam
schreef, en waaraan ik enkele passages
ontleen.
„Ik heb veel beleefdmaar zoiets nog
niet. Nooit zou ik Colonnes uitnodiging heb
ben aangenomen, als ik had kunnen ver
moeden, dat Jaurès de Affaire Dreyfus
weer zou oprakelen. De kranten hadden tot
demonstraties aangespoord en de politie
was drievoudig versterkt in de zaal van het
Thédire du ChdteletIk kwam binnen
en werd met een storm van bijval, gefluit
en geschreeuw ontvangen. Ik boog naar
links en naar rechts, en ging aan de direc
tie-lessenaar staan. Het werd echter steeds
erger, zodat ik de dirigeerstok neerlegde,
de lessenaar verliet en rustig het verdere
verloop afwachtte. Intussen werden de
ergste fluiters er uit gegooid. Ik ging weer
terug naar de lessenaar en het gejoel bc-
gon opnieuw. Toen had ik er echter genoeg
van en gaf op forse wijze het sein om te
beginnen. Daar de ouverture „lm Herbst"
tot mijn geluk met een fortissimo begint,
was ik gered. Alles zweeg plotseling. Tus
sen de muziekstukken in probeerde men
weer te schreeuwenmaar het ging niet
door, want het enthousiasme in de zaal
ging steeds crescendoTenslotte brak
een orkaan van bijval los. Het mooiste
ogenblik was. toen Nina (mevrouw Grieg
eu ik in het rijtuig stapten. Dit werd door
een drievoudig politie-cordon omgeven
Maar je had de kranten moeten lezen. Die
woede over het succes. Mef uitzondering
van Gabriël Fauré in de Figaro, geloof ik,
is alles gemeen.
DE componist schrijft verder nog, dat hij
alle reden heeft, dankbaar te zijn, er
zo goed te zijn afgekomen. Men kan zich
van de rustige, bezadigde Fauré voorstel
len, dat hij zich ob
jectief van zijn taak
als oritdcus heeft ge
kweten. De anderen
hadden dat volgens
Grieg niet gedaan.
De enige critiek die
ik over het concert
bezit is uit Gil Bias,
beschreven door
Claude Debussy. Het
artikel is zonder eni
ge twijfel rancuneus.
Het begint al onmid
dellijk met opmerkingen over Griegs hou
ding in het proces-Dreyfus.
Monsieur E. Grieg is die Scandinavische
componist, die zo weinig vriendelijk tegen
over Frankrijk was ten tijde van de „Af
faire...." In een antwoordbrief op een
uitnodiging van Colonne om zijn orkest te
komen dirigeren verklaarde Grieg opge
wonden, dat hij geen voet meer wilde zet
ten in een land, dat zo slecht begreep wat
vrijheid wasFrankrijk moesthet dus
maar zonder de heer Grieg doen, maar het
scheen, dat de heer Grieg Frankrijk niet
goed kon missen, want nu wil hij dan wèl
over zijn gevoelens en over de grenzen
heenstappen om dit Franse orkest te lei
den, eertijds voorwerp van zijn Noorse
minachting
De volgende opmerking is onnodig hate
lijk en weinig elegant:
Het aantal Noren, dat trouw de Co
lonneconcerten bezoekt, was tot het drie
voudige gestegen: nooit ivas het ons nog
gegeven, zoveel rode haren en extravagante
hoeden te mogen aanschouwen, de mode
in Christiania schijnt mij enigszins aan de
achterlijke kant".
Debussy ontwerpt dan het volgende, on
getwijfeld originele portret van de compo
nist:
„Van opzij gezien doet hij denken aan
een geniale fotograaf, van achteren Rikt hij
wegens ziin haardos op die planten, die
men zonnebloemen noemt, die gewaardeerd
worden door papegaaien en die men kan
aantreffen in de tuintjes van provinciale
stationnetjes".
Debussy prijst Griegs kunst maar matig,
doch dat is hier bijzaak. Ik wilde alleen
maar aantonen, dat de „Affaire" voor een
paar behnng'rijke musici aanleiding was tot
meningsverschillen, die zii zeer waarschijn
lijk beter aan „Lyrische Stücke" of aan
„Images" hadden kunnen toevertrouwen.
WILLEM ANDRIESSEN
Het Maastrichts Stedelijk Orkest zal - Le carnaval de Londres van Darius Mil-
in samenwerking met de carnavalsvereni- haud, Carnaval des Animaux van Camille
ging „De Tempeleers" - op Woensdag 24 Saimt-Saëns en Lè Carnaval Romaim van
Februari een wel zeer toepasselijk concert Hector Berlioz.
geven. Drie componisten hebben op uitnodiging
Het grootste deel van het programma van het Maastrichts Stedelijk Orkest voor
omvat voorbeelden van romantische en deze bijzondere gelegenheid ieder een deel
moderne muziek, welke geïnspireerd is op geschreven van een orkestsuite, die de titel
het carnaval. Zo zullen worden uitgevoerd draagt „Carnaval Maastricht" - te weten
Matti Niel uit
Maastricht, Jan
Mul uit Haarlem
en Victor Legley
uit Brussel, die
ieder een deel van
de compositie voor
hun rekening na
men.
Het concert wordt
met een ouverture
van Offenbach in
geleid. Het Maas
trichtse kunste
naarspaar Madelei
ne Franss an-Higny
en Jean Franssen
zal een in de sifeer
van de avond pas
send werk voor
twee piano's voor
dragen.
De binnenkort te
kiezen Prin6 Car
naval 1954 zal met
zijn voltallige raad
van elf de avond
(Uit: Paris Match) bijwonen.