De vergeten brief
VREEMDE DAME US DE BIJT
Hoe heerlijk het was en hoe enerverend
het Interscholaire Jeugdtournooi
Modem Vemetiaaes glaswerk
KORT VERHAAL
Getuigenis voor de vrijheid
Litteraire kanttekeningen
Bevrijdlngsspel
Vriendelijk boekje
over Brazilië
door
GERTH VAN ZANTEN
Dierbare vrienden
voor volle zalen op te treden in
-mijn - -
Weerbaar humanisme
van Ernst Jünger
Het ging meesterlijk
Een, TWEE, DRIE, VIER ja! Hie..rr is cabaret De Kern
weer! Deze beginregel van ons herkenningslied was het
einde van een wekenlange spanning en het begin van ons eerste
optreden in de schouwburg.
Behulpzame lianden
SOEWEL de dooi is ingetreden (maar
die kan plotseling, bijvoorbeeld bij
ter perse gaan van dit nummer, weer
uittreden) durven wij de aandacht nog wel
te vragen voor onze huiveringwekkend in
teressante belevenissen in Zaandam. Ook
deze fiere stad van pellers, zagers en
kaakjesbakkers heeft zijn problemen. En
het kan de argeloze bezoeker overkomen,
dat hij even de adem inhoudt van de pro
blematiek, die een Zaandammer hem toe
werpt met de eenvoudige woorden: „Ik
ben met een ijsbeer getrouwd". Wij geven
toe dat dit zeer ongebruikelijk is, maar aan
de waarheid valt niet te tornen. (Dat moet
men in Zaandam nooit doen, want dan
krijgt men ruzie met de bezorgers).
Dat de ambtenaar
van de Burgerlijke
Stand er destijds geen
bezwaar tegen heeft
gemaakt, was dan ook
alleen te danken aan
het feit dat de ijsbeer
in vrouwengedaante
Voor hem verscheen.
De echt werd verder
ook gewoon met rin
gen en niet met een
■ketting gesymboli
seerd. Maar zoals de
Ware aard van deel
nemers aan een hu
welijk veelal pas later
aan het licht komt,
bleek deze echtgenote
ook pas veel later een
ijsbeer te zijn. Zij
loopt iedere dag in
een onverbrekelijke
sleur door het huis
heen en weer, maar
dat is op zichzelf nog
geen bewijs, want zij
stuwt er een stofzui
ger bij voort.
Maar wanneer ijs-
brekers de Zaanse wateren vloeibaar
trachten te houden en de Zaanlanders zich
van alles om het hoofd binden om de oor
schelpen niet te doen verdorren in de
snijdende kou, dan blijkt het merkwaar
dige instinct van deze dame en van elf
andere dames, want zij staat in dit opzicht
niet alleen. Zij vormen het gezelschap „De
Ijsberen" en stappen iedere morgen tegen
half tien op de fiets voor een circusbe
zoeker een vertrouwd beeld om zich
naar het nimmer overdekte zwembad aan
de Prins Hendrikkade te begeven. De veer
man die haar dagelijks over de Noord-
Zaan zet merkt voorzichtig op dat het fris
jes is, terwijl hij behendig tussen de schot
sen door stuurt. En de dames stellen daar
tegenover, dat het zonnetje toch maar
lekker schijnt.
Schoorvoetend zijn wij op een morgen
het jolige troepje gevolgd naar het zwem
bad. Het geluid van bijlslagen op ijs drong
reeds tot ons door, onderbroken door het
krachtig hijgen van de man, die ze teweeg
bracht. Het was de badmeester, die bij
ons binnentreden zijn ogen over de hoge
omheining van zijn jopperkraag langzaam
naar ons toedraaide en bromde „Ik kan de
boel niet verder openhouwen. Het wordt
alsmaar dikker".
Terwijl wij met gemengde gevoelens in
de bijt staarden, waarin alweer glinsterend
jong ijs priegelde, maakten de Ijsberen
zich binnen ge*reed voor het bad. Weldra
trad de eerste harer naar buiten. Wij
schrokken. Wanneer men nu tenminste nog
behoorlijk tegen de kou gekleed te water
ging! Maar niets daarvan. Het dunne weef
sel van badpakken was de dames vol
doende. En dan nog niet eens de conven
tionele badkleding zoals Fiep Westen
dorp hier tekent om iets van de schrilheid
van het beeld weg te nemen maar de
Jtuinige moderne pakjes, waaronder twee-
deligen, die zo uitermate kil aandoen.
De eerste beroerde meteen het water met
haar tenen en keek daarbij treiterend naar
ons op. Van dat ogenblik af hielden wij de
gehele dag koude tenen. Vervolgens liet zij
zichzelf met een flink gangetje te water en
toen wij de ogen openden, was zij alweer
opgedoken. Nu hield zij zich met de han
den aan de ijsrand vast en maakte wiel
rijdersbewegingen met haar benen. „Het
Js zo klein", riep zij naar de badman, „je
moest eigenlijk een paar slagen kunnen
doen'.. Maar deze zou daartoe wel honderd
keer zoveel slagen moeten doen met het
bijltje en beperkte zich voorshands met
een karig lachje. De dame maakte een
zware slagzij en dreef even ruggelings
voort met de verzaligde blik van iemand,
die zich na een inspannende dag ter ruste
begeeft. In snelle opeenvolging plonsden
nu ook de andere ijsberen in de bijt. Om
Mevrouw Hella Haasse heeft de opdracht
van de minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen tot het schrijven van
een bcvrijdingsspel aanvaard. Zij zal in het
najaar van 1954 hiermee gereed zijn, zodat
de eerste opvoeringen van het spel om
streeks de Bevrijdingsdag in 1955 kunnen
worden verwacht.
gedrang te voorkomen kroop de eerste er
uit. Zij liep net snel genoeg naar het hokje
om zich nog te kunnen afdrogen, inplaats
van zich de ijspegels van het lichaam te
moeten breken en hief brullend het club
lied aan.
Het bad kon niet te lang duren, want er
stonden bij de dames thuis allerlei gerech
ten „op". Bovendien, zei een harer: „als je
er lang in blijft, wordt het te koud" en
daar konden wij inkomen. Een dichte wa
sem en een vrolijk kabaal stegen gezamen
lijk uit de kleedkabine de ijle lucht in.
„Die is zevenenzestig", zei de badmees
ter, wijzend op een grijze dame, die glun
derend een hoofddoek omwindend, naar
buiten kwam. „Vroeger had zij bronchitis
seizoen gesloten wordt, deelde een ijsbeer
ons in een tamelijk exclusief onderhoud
mede. En het is al ouder dan vandaag,
want reeds de Romeinen hadden hun fri-
gidarium. En ir. Van Emmenes vindt het
emmes om iedere dag, boven of onder nul,
de zee in (en uit) te hollen. Voorts kennen
wij een bejaarde heer, die op het platje
achter zijn slaapkamer een klein bassin
heeft laten metselen, waar hij óók op snij-
dige winterdagen kalm in plaats neemt.
Wanileer wij hem op straat tegenkomen
heeft hij dan ook slechts een bolhoed op.
En geen jas aan, wilden wij maar zeggen.
Op onze kaken mengt zich het rood van
de schaamte met het paars van de koude.
Eens vormden wij met enige vriendjes de
werkgroep „De Spartanen" en wij zwom
men dóór na September. Maar tóen juist
het eerste nachtvorstje deze bezigheid een
pietsje Spartaans kwam maken had een
van de vriendjes van een dokter in een en
cyclopaedic gelezen: „Over het nut van een
dergelijke harding zijn de acten nog niet
gesloten". Toen hebben wij ons afgewend.
Uit zelfbeheersing, meenden wij.
KO BRUGBIER
Kate Strauss, een emigrante in Brazilië,
is volstrekt niet naar dit land gegaan om
er stil aan haar vaderland te gaan zitten
denken. Integendeel, zij verdiepte zich in
de Brazilianen, de levensgewoonten, de
flora en de fauna en tenslotte begon zii
verhaaltjes over dat vreemde verre land
te schrijven. Al deze schetsjes over buren
en hondjes, over de regentijd en over het
bijgeloof heeft zij samengevat in een bij
zonder vriendelijk boekje, getiteld „Vreem
deling in Brazilië".
De schrijfster bewijst in de mentaliteit
van de Brazilianen te kunnen doordringen.
En hoewel zij soms een beetje van de hak
op de tak springt, doet zij ons toch met
haar rustige humor, die in al haar stukjes
te vinden is, zonder al te veel moeite over
dit bezwaartje heenstappen.
De vertaling werd, terecht, in handen
gegeven van mevrouw D. Ferreira-Van
Dam en het geheel werd uitgegeven door
Ad. Donker in Rotterdam.
H. d. G.
en nu springt zij over de tafel-'. En of
schoon dat laatste ook zijn bezwaren kan
hebben, verkiezen wij het toch verre
boven bronchitis.
Het baden onder het vriespunt is een
kwestie van gewóón doorzwemmen als het
In het Haagse Gemeentemuseum is een
expositie van modern Venetiaans glas
werk ingericht. Twee grote en vier kleine
fabrieken uit Morano, welke plaats onder
de rook van Venetië ligt, hebben exclusief
werk ingezonden.
Hoewel voor deze bedrijven het woord
„fabriek" wordt gebruikt, moet p-ien ech
ter eerder van „atelier" spreken. Het is
immers zo, dat in deze bedrijven het kunst
ambacht, erfenis der eeuwen, voortleeft.
Dit blijkt reeds uit het feit, dat geen twee
stukken die vervaardigd worden, identiek
zijn.
Een kunstenaar, die het métier zelf be
heerst, maakt de ontwerpen, bestemd om
uitgevoerd te worden in verschillende
technieken. De meester-glasblazer en twee
hulpkrachten realiseren de ontwerpen
doorgaans meer dan eens, doch bezitten de
vrijheid deze ontwerpen naar keuze te in
terpreteren. Daardoor vindt men steeds
varianten in kleur, lijn en decoraties naar
aanleiding van een zelfde ontwerp. Zo
doende wordt ieder voorwerp in zekere
mate een unicum.
De producten van Morano verschillen
sterk naar uiterlijk en kleur. Sommige er
van zijn in Noordelijke landen zeer ge
liefd, andere daarentegen vinden alleen
waardering in Italië en bijvoorbeeld Zuid-
Amerika.
Bij het samenstellen van de collectie in
het Haagse Gemeentemuseum is met de
smaak der Noordelijke landen rekening
gehouden, zodat men er weinig bontge
kleurde voorwerpen aantreft en in hoofd
zaak producten, die door lijn, unieke kleur
en decoratie, zoals door middel van fili-
graantechniek, het oog bekoren.
NEEzei Bransteen. „Nee.... dat
is niet mogelijkHij keek ver
twijfeld naar zijn vriend Hommes, die
bleek en uitgeput op bed lag.
„Ik moest 't doen," fluisterde Hommes.
„Ik heb 't jaren verborgen kunnen hou
den, maar nu moest ik het zeggen."
„Maarmaar het is tien jaar gele
den," stamelde Bransteen.
„Al tien jaar?" vroeg Hommes verrast,
alsof hij er zelf van schrok. „En ik zie het
nog gebeuren. Ik zie het nog zo duidelijk
voor me. Jij nam het vergif weg uit het
magazijn van mijn apotheek. Ik dacht
dat je het voor de een of andere proefne
ming nodig had. Maar toen Kitty kort
daarna zo onverwacht en zo vreemd over
leed, toen begreep ik...."
„Heb jij het al die tijd geweten?" zei
Bransteen hees.
„Al die tijd. Maar je was mijn vriend
en ik had jullie huwelijk van het begin af
met een tekening door
FRANS FUNKE
meegemaakt. Ik wist wat een serpent
Kitty voor je geweest is. Je had daarom
natuurlijk niet het recht om haar te ver
moorden, maar ik kon het min of meer
begrijpen. Kitty heeft je in een hel laten
leven."
„AI tien jaar geleden.zei Bransteen
weer, voor zichzelf. Hommes zuchtte. „En
nu ik hier ziek lig," fluisterde hij, „en de
dood voel naderen.... nu kan ik het niet
langer met mijn geweten overeen brengen.
Ik voelde, dat ik aan iemand de waarheid
moest vertellen. Het heeft al die jaren op
me gedrukt. Ik wou eerst naar de politie
gaan, maar toen dacht ik: nee, ik zal hem
toch een kans geven, ik zal de ouders van
Kitty schrijven, dat haar dood geen ongeluk was. Mis
schien zullen haar ouders je vergeven!"
„Oh nee!" schreeuwde Bransteen. „Je kent ze niet. Ze
zullen direct naar de politie lopen en me laten arreste
ren. Wanneer heb je ze geschreven?"
„Vanmiddag", antwoordde Hommes en viel uitgeput
terug in de kussens. „Het dienstmeisje heeft de brief
weggebracht en toen heb ik je opgebeld.... om te
vragen of je hier wou komen. Het spijt me, beste kerel,
maar nu. met de dood voor ogen, nu zie ik alles in
een ander licht."
Het was bijna half acht in de ochtend. Bransteen
stond huiverend te wachten voor de woning van Kitty's
ouders. Elk ogenblik kon de fatale brief worden be
zorgd, die de vorige dag door Hommes was geschreven.
Maar hij zóu die onderscheppen.
„Ah, daar bent u!" riep hij, toen de post
bode kwam aanlopen. „Nog iets voor mij?"
„Woont u hier?" vroeg de besteller.
„Waarachtig."
„Kunt u dat bewijzen?"
„Dat is niet zo makkelijkstotterde
Bransteen. „Is dat nodig?"
„Ik mag de brieven alleen maar in de
bus gooien, of ik moet de mensen kennen."
„Luister nou eens, kerel," zei Bransteen
joviaal. „Ik woon hier inderdaad niet.
Meneer en mevrouw Van Peursum zijn
mijn schoonouders. Gisteren overdag heb
ben we een beetje ruzie gehad en nu heb
ik ze gisteravond een gemene brief ge
schreven. Je weet hoe dat gaat, je maakt
je zo'n ogenblik verschrikkelijk kwaad,
maar nu heb ik er spijt van. Ik ben spe
ciaal hierheen komen lopen om die brief
te onderscheppen
De post keek de brieven door. „Spijt me.
meneer. Maar het is verboden. Voorschrift
is voorschrift."
„Het is toch zeker mijn eigen brief!"
„Dat was het, meneer," zei de man on
vermurwbaar. „Nadat u de brief had ge
post, werd die eigendom van de PTT."
„Doe niet zo belachelijk, eigendom van
de PTT. Ik heb die brief geschreven! Of
niet soms? Het is mijn enveloppe. Mijn
postpapier." Bransteen begon te schreeu
wen van kwaadheid.
De besteller haalde zijn schouders op.
„Er is niets aan te doen, meneer. Probeer
het goed te maken met uw schoonouders."
Bransteen haalde zijn portefeuille te
voorschijn en hield de post een tientje
onder zijn neus. Toen dat werd geweigerd,
bood hij vijfentwintig en zelfs honderd
gulden. De besteller was niet te vermur
wen. Bransteen raakte buiten zichzelf van
woede. Met een driftig gebaar greep hij het
pakje brieven beet.
Maar de ander spartelde heftig tegen.
Ondanks zijn kleine gestalte bleek hij over
meer kracht te beschikken dan zijn aan
valler. Toen, in een laatste wanhopige
poging, snoerde Bransteen zijn beide han
den om de keel van de besteller en hield
vast, als een razende. Hij wist niet meer
wat hij deed. Zelfs toen het lichaam van
de ander als een holle zak tegen hem aan
viel, bleef hij vasthouden. Eindelijk, als
in een droom, liet hij los. Het lichaam
sloeg tegen de grond.
Bransteen boog zich voorover om de
brieven op te rapen. Twee, drie keer keek
hij het stapeltje na: er was géén brief bij
voor de heer en mevrouw Van Peursum.
Toen tikte een agent hem op de schouder.
BRANSTEEN kreeg veertien jaar, niet
voor het vermoorden van zijn vrouw
Kitty, maar wegens doodslag van een
PTT-besteller.
De brief, die Hommes had geschreven,
vlak voor zijn dood, is nooit bezorgd. Zijn
dienstmeisje had die per vergissing een
paar dagen in haar tasje gehouden. Toen zij
het verzuim ontdekte, durfde zij de brief
niet meer te posten. Zij scheurde die in
snippers en wierp ze in de wind.
NAUWELIJKS KAN ER, dunkt mij, na het verschijnen van zijn essayistische be
schouwing die dezerdagen ook in een Nederlandse vertaling van de hand van
F. W. van Heerikhuizen het licht zag onder de titel „Het woud als toevlucht"*)
nog worden getwijfeld aan de gezindheid van Ernst Jünger. Het is waar dat hij, niet
zonder reden, vóór, tijdens en zelfs nog na de oorlog een omstreden figuur is geweest.
Wie, in een brillant proza, vers nog onder de indruk van de eerste wereldoorlog, zich
als een zo vurig woordvoerder van een soldatesk heroïsme ontpopte, wie met een zó
felle scherpte van blik het failliet van de „burgerlijke civilisatie" wist te doorzien
en aan zijn diagnose de vorm gaf van een weliswaar metaphysisch-georiënteerde,
maar revolutionnair-geformuleerde aanklacht, waarvan de bewoordingen naar hun
uiterlijke betekenis bedenkelijk eensluidend waren met de frasentaal van de nazis
tische heilsleer zo iemand gold allicht als een twijfelachtig auteur.
Maar ook is het waar, dat Jünger zich „woudloper" is de boodschapper geworden
sinds het begin van het Nazibewind, zij het van een weerbaar humanisme, dat bereid
dan ook in een lang niet voor een ieder is met de volle inzet van het menselijk
toegankelijke taal, als een overtuigd tegen- leven op de bres te staan voor de mense
stander van het Derde Rijk uitsprak. Hij lijke waardigheid. Als zodanig is het ge
mocht dan lid zijn van de „gelijkgescha- schrift van een eminent belang.
Alaak nu de borst maar nat
kelde" Dichter-Akademie, zijn in 1934 ver
schenen „Bladeren en Stenen" peilde de
situatie onverbiddelijker, signaleerde de
nihilistische vereenzaming, waartoe een tot
dictatuur samengebald collectivisme de
persoonlijkheid doemde, onvervaarder dan
menig onverdacht schrijver. En zo kwam
hij dus tussen de stoelen te zitten.
Zijn roman „Op de mafimierkJ ippenver
scheep i:n 1939 ails allegorisch protest tegen
het Nazibewiind. De officier Jünger,
die in 1940 aan de bezettingsstaf van
de Franse hoofdstad was toegevoegd, ge
loofde niet meer aan de historische functie
van het nationalisme. De Jünger, die daar
in Parijs vertrouwelijk sprak met Picasso
en Gide, musea bezocht, zijn toevlucht
zocht in de bibliotheken, de Jünger die zijn
zoon had moeten offeren aan het monster
van „macht en geweld", zette zich in stilte
aan het schrijven van een pamflet, dat
Later, onder de titel „Der Friede" in het ge
heim zou gaan circuleren in de kringen van
C. J. E. DINAUX
Ernst Jünger: „Het woud als toevluöht",
vertaald door F. W. van Heerikhuizen (F. G.
Kroonder, Bussum).
RRRRTde telefoon. Ik was juist aan het tafeltennissen
met een stelletje vrienden. Mijn vader nam de hoorn van
de haak. „Voor jou", zei hij. De vriendjes staakten het spel en
waren één en al oor. „Schiet nou toch op!" sprak mijn vader.
Vol waardigheid begon ik het gesprek. Toen zakte mijn stem
mr.m zou guun cucu^ieu m uc Kimgui vun plotseling. Voor ik het besefte, had ik met de hand op het hart
Mijn gedachten over het jaarlijkse jeugdtournooi? Ja, dat zijn
er zoveel, dat het wel erg moeilijk is er een duidelijk en be
knopt beeld van te geven. Maar ik zal mijn best doen. Eigenlijk
had ik helemaal niet gedacht voor deelneming aan het pro
gramma van de Interscholaire in aanmerking te komen, te
minder omdat wij enkele echte talenten op school hebben. Die
meisjes echter zitten in de onderbouw, maar ik mag mij na veel
gezwoeg tot de bovenbouw rekenen de vijfde klasse nog wel
en zo stond ik dus toch te rillen op het matje bij de voor
selectie. Ik had één troost: iedereen stond te rillen.
Hoe ik de schifting doorkwam weet ik niet, maar eindelijk
re id den.
Van de levenshouding, die in deze jaren
rijpte, is „Het woud als toevlucht" de kern
achtige samenvatting. Meer dan enig van mi
zijn overige inmiddels verschenen geschrif- kon mijn jarenlang in het diepste geheim gekoesterde wens
ten is déze beschouwing een belijdenis ge
worden, een diagnose van de „tijd", een
waarschuwing, een oproep tot bezinning.
Veel er in mag nog geschreven zijn onder
de onmiddellijke invloed van zijn herinne
ringen aan de dictatoriale knevelmethoden,
zijn vermaan heeft een veel wijdere strek
king dan „de actuele politieke en technische
verschijnselen." Deze gaan voorbij, zoals 't
schip aan wisselende landschappen voorbij-
in vervulling gaan: ik zou op het toneel van de Haarlemse
Schouwburg komen te staan voor een volle zaal. Op hetzelfde
toneel waar ik Charlotte Kohier, Nell Koppen, Rika Hopper, Ko
van Dijk en zovele anderen had bewonderd.
En daar stond ik nu, tussen de coulissen.
Links en rechts werden décors verschoven.
Vlinders dartelden rond op één schoen, to-
vaart. Maar wat blijft, wat onaantastbaar is neelknechten keken meewarig. Nog één bel.
of althans behóórde te zijn en onver
gankelijk, is de menselijke waardigheid,
waarvan de vrijheid de levensader is.
Vrijheid ze doet zich (aldus Jüngers
betoog) in dit hachelijk tijdsbestek niet
meer voor als politiek en economisch libe
ralisme, als een leer of een realiteit. Ze is,
meer dan ooit te voren, levensvoorwaarde
geworden.
„Nu jij!" zegt iemand van de organi
satie. Een duw in de rug. „Sterkte!" fluis
tert een vriendin. Hete lampen, een brok
in de keel, geroezemoes in de zaal, sssttt-
geroep. Het angstzweet brak me uit. Zacht
jes begon ik, maar toen werd ik door mijn
eigen verhaal gegrepen, Ik zag het weer
voor me, kortom, ik was er in.
Zo lang het wachten had geduurd, zo
In het woud der bezinning, het woud der gauw was ik klaar. Ik knikte naar het pu_
bliek en zag de volgende „patiënt" al aan
komen. Het ging meesterlijk, zei iedereen.
Gesterkt door de bewonderende blikken en
bewust van eigen capaciteiten kon ik nu
de anderen troosten: „Oh.het gaat best.
het valt echt wel mee. Last van zenuwen?
Helemaal niet meer
Die sensaties gaan voorbij. Veel belang
rijker is het feit, dat wij, die deel uitmaken
van de Haarlemse schooljeugd, op zo'n
avond gelegenheid krijgen onze beste been
tjes voor te zetten. Wat iedereen dan ook
geprobeerd heeft te doen. Wij hebben hele
maal niet de illusie, dat wij onze prestaties
op het gebied van toneel, dans of declama
tie kunnen of mogen vergelijken met het
werk van beroepsartisten. Daar gaat het
ook niet om. Deze jeugdcompetitie, als ik
de Interscholaire zo noemen mag, bevor
dert op gezonde wijze het enthousiasme
van vele leerlingen. Wij worden op die ma
nier nauwer betrokken bij deze takken van
kunst, waar wij anders wellicht nooit aan
toe gekomen waren.
En dan die gezellige, prikkelende sfeer
achter de schermenWat een prettige
kans om elkaar eens beter en van een an
dere kant te leren kennen! Er ontstaan op
zo'n avond werkelijk banden van waar
dering tussen de verschillende scholen. Je
hebt critiek, maar je probeert ook jezelf te
verbeteren. Driewerf hulde daarom voor
de uilvinders van dit Haarlemse Interscho
laire Jeugdtournooi, dat ik graag een heel
lang bestaan wil toewensen, met net zoveel
enthousiasme als die ene keer, toen ik er
deel van uitmaakte.
vereenzaming, waarin de mens zich terug
trekt om te rade te gaan bij zijn diepste
zelf, overwint hij de angst angst voor de
„tijd", het leven en de dood, zoals Christus
de dood overwon aan het kruis. En hij gaat
de stem hei-kennen die in den beginne was
en wier taal door geen kennis verklaard
kan worden, maar die voor wie in de stilte
van het woud heeft leren luisteren de
eeuwige waarheid spreekt omtrent de men
selijke bestemming. Daar, in dat woud,
vormt zich de élite, de kleine groep van
„wetenden" die, geworteld opnieuw in de
voor-historische „aarde" waarvan alle
mythen verhalen, zijn innerlijke souverei-
niteit heeft heroverd en daarmee de moed
tot het „neen" het onverbiddelijke neen
tegenover alles dat de menselijke vrijheid
dreigt aan te randen.
Tot dat „neen" wekt Jünger op. Niet tot
een neen, dat alleen afwijst, evenmin tot
een neen dat „op de bovenverdieping het
ware en het goede prijst terwijl er in de
kelder medemensen worden gevild". Maar
lot een neen als getuigenis van een zede
lijke mensenwaarde, die veroverd is op een
aanblik in de afgrond waarvoor wij tenge
volge van ons menselijk tekort staan.
Jüngers diagnose al beperkt deze zich
tot enkele aspecten van deze tijd ver
bloemt niets. Ze is te moedig, te reëel ook,
om het woekerend kwaad te verhullen. En
zo heeft deze auteur, wiens magisch taal
gebruik, wiens geloof in de bezwerende
macht van het dichterlijke woord, zeker
niet zonder (vaak misduide) genialiteit is,
zich geschaard aan de zijde van een Ortéga
Y Gasset, van aldegenen, die hun waar
schuwing niet hebben getemperd terwille
van een misleidend optimisme. Jüngers
Helemaal alleen tussen zware gordijnen.
MARION WITJAS.
Dinsdag: heeft in de Haarlemse Schouw
burg: de laatste van drie voorstellingen
van een programma van toneel, dans en
declamatie als onderdeel van het Inter
scholaire Jeugdtournooi 1954 plaats ge
had. Wij hebben daar onzerzijds reeds
de nodige aandacht aan besteed. Het
leek ons echter aardig (en wie weet
leerzaam) de jeugd zelf eens aan het
woord te laten om verslag uit te bren
gen van haar ervaringen. Per slot van
rekening is deze kunstzinnge demon
stratie zuiver een aangelegenheid van
scholieren. En nu er voor het eerst ook
eigen teksten ten gehore werden ge
bracht, lag het voor de hand de auteurs
daarvan uit te nodigen nogmaals de pen
op papier te zetten. En zo kunt u dan in
deze kolommen de nabeschouwingen
lezen van Marion Witjas van de Meis-
jes-IIBS en van drie der „cabaretiers"
van het Coornhertlyceum: Guus de Eoer,
Jan Langereis en Han Reiziger.
„Is er nu helemaal geen goede éénacter te vinden?". Zo ontstond
ons cabaret. Het was een noodsprong: geen geschikte mensen
voor een toneelstukje, wel een paar teksten van een zelfge
schreven revue, die we een half jaar geleden hadden opgevoerd.
Dat dachten we althans, want bij nader onderzoek bleken ook
deze verdwenen te zijn. Zo bleef er dus niets over dan een idee.
Maar het geluk was met ons, de teksten kwamen terecht en
dus was de toestand bij de eerste repetitie in de Kerstvacantie
redelijk wel. Bij de tweede repetitie was deze beslist ongezond.
Niemand vond dat zijn rol hem paste, een revolutie was nabij.
Eerste ruzie.
Vele repetities volgden en alles begon te lopen, op de opening
na. De meningen hieromtrent liepen nogal uiteen. Onze eerste
opvatting was: een grote kast met vele laden, alle leden van
het cabaret erin en dan maar zingen het zogenaamde kruide
niersidee. Tweede ruzie. Na de derde ruzie kwam het compromis:
doodgewoon „soorten". Iedereen een soort mens.
Ons cabaret mocht ongeveer een half uur duren. De harde strijd
tegen het horloge beggon: één uur, 52 minuten, 43 minuten en
tenslotte ons record: 39 minuten.
Hiermee naar de selectie. Spanning,
zenuwen en een veel te klein toneel. Toe
stand na afloop critiek. De Zondag daarop
tot onze grote verrassing de uitslag: 3 x
spelen. Na een slechte generale niets
stond op zijn plaats en niemand begreep
er meer iets van plus een middag hard
repeteren, klonk het eindelijk 's avonds:
„Een, twee. drie, vier ja! Hie..rr.
Het was een iel geluid, dat openings
nummer van ons in die grote zwarte ruimte.
In de zaal zagen we alleen een paar glim
mende gezichten op de eerste rij. Hier zou
moeten blijken of het liep. Van de vaart
moesten wij het hebben. De grootste moei
lijkheid was het volledig verkleden tij
dens een conférence van twee minuten
(we hadden meestal twee pakken over el
kaar aan!) en dan snel weer de voor de
volgende scène gewenste plaats innemen,
met inbegrip van het aanschuiven van
stoelen, tafeltjes en bijzetstukken.
Onze regisseur had de meeste moeilijk
heden. Die trad eerst op als voetbalmaniak,
moest daarna zo vlug mogelijk het toneel
af naar de orkestbak, zijn jas aantrekken
voor het volgend nummer, met zijn linker
hand deze dichtknopen en zijn broeks
pijpen omlaag rollen en alvast met zijn
rechterhand trachten piano te spelen
En omgekeerd, als hij daarna weer op het
toneel diende te zijn, langs trappen en
gangetjes, door de deur met het bordje
„Verboden toegang voor onbevoegden als
het rode licht brandt". Dat alles werkelijk
liep, was vooral te danken aan de mensen,
die ons hielpen tussen de coulissen. AMijd
stond er wel iemand klaar met 'n benodigd
kledingstuk, met een kam of met een spie-
geltje.
Hoe wij het waarderen dat aan leerlingen
van middelbare scholen gelegenheid wordt
gegeven om in de schouwburg op te treden
voor een eigen publiek, is moeilijk onder
woorden te brengen. We vinden het jam
mer, dat het zo snel is afgelopen. Het
was een heerlijke gewaarwording om na
de gongslag het rode doek te zien open
gaan van een andere kant dan wij gewoon
zijn en dan voor een zó talrijke en enthou
siaste schare te zingen: „Hier was het
CABARET DE KERN"