De vergeten brief VREEMDE DAME US DE BIJT Hoe heerlijk het was en hoe enerverend het Interscholaire Jeugdtournooi Modem Vemetiaaes glaswerk KORT VERHAAL Getuigenis voor de vrijheid Litteraire kanttekeningen Bevrijdlngsspel Vriendelijk boekje over Brazilië door GERTH VAN ZANTEN Dierbare vrienden voor volle zalen op te treden in -mijn - - Weerbaar humanisme van Ernst Jünger Het ging meesterlijk Een, TWEE, DRIE, VIER ja! Hie..rr is cabaret De Kern weer! Deze beginregel van ons herkenningslied was het einde van een wekenlange spanning en het begin van ons eerste optreden in de schouwburg. Behulpzame lianden SOEWEL de dooi is ingetreden (maar die kan plotseling, bijvoorbeeld bij ter perse gaan van dit nummer, weer uittreden) durven wij de aandacht nog wel te vragen voor onze huiveringwekkend in teressante belevenissen in Zaandam. Ook deze fiere stad van pellers, zagers en kaakjesbakkers heeft zijn problemen. En het kan de argeloze bezoeker overkomen, dat hij even de adem inhoudt van de pro blematiek, die een Zaandammer hem toe werpt met de eenvoudige woorden: „Ik ben met een ijsbeer getrouwd". Wij geven toe dat dit zeer ongebruikelijk is, maar aan de waarheid valt niet te tornen. (Dat moet men in Zaandam nooit doen, want dan krijgt men ruzie met de bezorgers). Dat de ambtenaar van de Burgerlijke Stand er destijds geen bezwaar tegen heeft gemaakt, was dan ook alleen te danken aan het feit dat de ijsbeer in vrouwengedaante Voor hem verscheen. De echt werd verder ook gewoon met rin gen en niet met een ■ketting gesymboli seerd. Maar zoals de Ware aard van deel nemers aan een hu welijk veelal pas later aan het licht komt, bleek deze echtgenote ook pas veel later een ijsbeer te zijn. Zij loopt iedere dag in een onverbrekelijke sleur door het huis heen en weer, maar dat is op zichzelf nog geen bewijs, want zij stuwt er een stofzui ger bij voort. Maar wanneer ijs- brekers de Zaanse wateren vloeibaar trachten te houden en de Zaanlanders zich van alles om het hoofd binden om de oor schelpen niet te doen verdorren in de snijdende kou, dan blijkt het merkwaar dige instinct van deze dame en van elf andere dames, want zij staat in dit opzicht niet alleen. Zij vormen het gezelschap „De Ijsberen" en stappen iedere morgen tegen half tien op de fiets voor een circusbe zoeker een vertrouwd beeld om zich naar het nimmer overdekte zwembad aan de Prins Hendrikkade te begeven. De veer man die haar dagelijks over de Noord- Zaan zet merkt voorzichtig op dat het fris jes is, terwijl hij behendig tussen de schot sen door stuurt. En de dames stellen daar tegenover, dat het zonnetje toch maar lekker schijnt. Schoorvoetend zijn wij op een morgen het jolige troepje gevolgd naar het zwem bad. Het geluid van bijlslagen op ijs drong reeds tot ons door, onderbroken door het krachtig hijgen van de man, die ze teweeg bracht. Het was de badmeester, die bij ons binnentreden zijn ogen over de hoge omheining van zijn jopperkraag langzaam naar ons toedraaide en bromde „Ik kan de boel niet verder openhouwen. Het wordt alsmaar dikker". Terwijl wij met gemengde gevoelens in de bijt staarden, waarin alweer glinsterend jong ijs priegelde, maakten de Ijsberen zich binnen ge*reed voor het bad. Weldra trad de eerste harer naar buiten. Wij schrokken. Wanneer men nu tenminste nog behoorlijk tegen de kou gekleed te water ging! Maar niets daarvan. Het dunne weef sel van badpakken was de dames vol doende. En dan nog niet eens de conven tionele badkleding zoals Fiep Westen dorp hier tekent om iets van de schrilheid van het beeld weg te nemen maar de Jtuinige moderne pakjes, waaronder twee- deligen, die zo uitermate kil aandoen. De eerste beroerde meteen het water met haar tenen en keek daarbij treiterend naar ons op. Van dat ogenblik af hielden wij de gehele dag koude tenen. Vervolgens liet zij zichzelf met een flink gangetje te water en toen wij de ogen openden, was zij alweer opgedoken. Nu hield zij zich met de han den aan de ijsrand vast en maakte wiel rijdersbewegingen met haar benen. „Het Js zo klein", riep zij naar de badman, „je moest eigenlijk een paar slagen kunnen doen'.. Maar deze zou daartoe wel honderd keer zoveel slagen moeten doen met het bijltje en beperkte zich voorshands met een karig lachje. De dame maakte een zware slagzij en dreef even ruggelings voort met de verzaligde blik van iemand, die zich na een inspannende dag ter ruste begeeft. In snelle opeenvolging plonsden nu ook de andere ijsberen in de bijt. Om Mevrouw Hella Haasse heeft de opdracht van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen tot het schrijven van een bcvrijdingsspel aanvaard. Zij zal in het najaar van 1954 hiermee gereed zijn, zodat de eerste opvoeringen van het spel om streeks de Bevrijdingsdag in 1955 kunnen worden verwacht. gedrang te voorkomen kroop de eerste er uit. Zij liep net snel genoeg naar het hokje om zich nog te kunnen afdrogen, inplaats van zich de ijspegels van het lichaam te moeten breken en hief brullend het club lied aan. Het bad kon niet te lang duren, want er stonden bij de dames thuis allerlei gerech ten „op". Bovendien, zei een harer: „als je er lang in blijft, wordt het te koud" en daar konden wij inkomen. Een dichte wa sem en een vrolijk kabaal stegen gezamen lijk uit de kleedkabine de ijle lucht in. „Die is zevenenzestig", zei de badmees ter, wijzend op een grijze dame, die glun derend een hoofddoek omwindend, naar buiten kwam. „Vroeger had zij bronchitis seizoen gesloten wordt, deelde een ijsbeer ons in een tamelijk exclusief onderhoud mede. En het is al ouder dan vandaag, want reeds de Romeinen hadden hun fri- gidarium. En ir. Van Emmenes vindt het emmes om iedere dag, boven of onder nul, de zee in (en uit) te hollen. Voorts kennen wij een bejaarde heer, die op het platje achter zijn slaapkamer een klein bassin heeft laten metselen, waar hij óók op snij- dige winterdagen kalm in plaats neemt. Wanileer wij hem op straat tegenkomen heeft hij dan ook slechts een bolhoed op. En geen jas aan, wilden wij maar zeggen. Op onze kaken mengt zich het rood van de schaamte met het paars van de koude. Eens vormden wij met enige vriendjes de werkgroep „De Spartanen" en wij zwom men dóór na September. Maar tóen juist het eerste nachtvorstje deze bezigheid een pietsje Spartaans kwam maken had een van de vriendjes van een dokter in een en cyclopaedic gelezen: „Over het nut van een dergelijke harding zijn de acten nog niet gesloten". Toen hebben wij ons afgewend. Uit zelfbeheersing, meenden wij. KO BRUGBIER Kate Strauss, een emigrante in Brazilië, is volstrekt niet naar dit land gegaan om er stil aan haar vaderland te gaan zitten denken. Integendeel, zij verdiepte zich in de Brazilianen, de levensgewoonten, de flora en de fauna en tenslotte begon zii verhaaltjes over dat vreemde verre land te schrijven. Al deze schetsjes over buren en hondjes, over de regentijd en over het bijgeloof heeft zij samengevat in een bij zonder vriendelijk boekje, getiteld „Vreem deling in Brazilië". De schrijfster bewijst in de mentaliteit van de Brazilianen te kunnen doordringen. En hoewel zij soms een beetje van de hak op de tak springt, doet zij ons toch met haar rustige humor, die in al haar stukjes te vinden is, zonder al te veel moeite over dit bezwaartje heenstappen. De vertaling werd, terecht, in handen gegeven van mevrouw D. Ferreira-Van Dam en het geheel werd uitgegeven door Ad. Donker in Rotterdam. H. d. G. en nu springt zij over de tafel-'. En of schoon dat laatste ook zijn bezwaren kan hebben, verkiezen wij het toch verre boven bronchitis. Het baden onder het vriespunt is een kwestie van gewóón doorzwemmen als het In het Haagse Gemeentemuseum is een expositie van modern Venetiaans glas werk ingericht. Twee grote en vier kleine fabrieken uit Morano, welke plaats onder de rook van Venetië ligt, hebben exclusief werk ingezonden. Hoewel voor deze bedrijven het woord „fabriek" wordt gebruikt, moet p-ien ech ter eerder van „atelier" spreken. Het is immers zo, dat in deze bedrijven het kunst ambacht, erfenis der eeuwen, voortleeft. Dit blijkt reeds uit het feit, dat geen twee stukken die vervaardigd worden, identiek zijn. Een kunstenaar, die het métier zelf be heerst, maakt de ontwerpen, bestemd om uitgevoerd te worden in verschillende technieken. De meester-glasblazer en twee hulpkrachten realiseren de ontwerpen doorgaans meer dan eens, doch bezitten de vrijheid deze ontwerpen naar keuze te in terpreteren. Daardoor vindt men steeds varianten in kleur, lijn en decoraties naar aanleiding van een zelfde ontwerp. Zo doende wordt ieder voorwerp in zekere mate een unicum. De producten van Morano verschillen sterk naar uiterlijk en kleur. Sommige er van zijn in Noordelijke landen zeer ge liefd, andere daarentegen vinden alleen waardering in Italië en bijvoorbeeld Zuid- Amerika. Bij het samenstellen van de collectie in het Haagse Gemeentemuseum is met de smaak der Noordelijke landen rekening gehouden, zodat men er weinig bontge kleurde voorwerpen aantreft en in hoofd zaak producten, die door lijn, unieke kleur en decoratie, zoals door middel van fili- graantechniek, het oog bekoren. NEEzei Bransteen. „Nee.... dat is niet mogelijkHij keek ver twijfeld naar zijn vriend Hommes, die bleek en uitgeput op bed lag. „Ik moest 't doen," fluisterde Hommes. „Ik heb 't jaren verborgen kunnen hou den, maar nu moest ik het zeggen." „Maarmaar het is tien jaar gele den," stamelde Bransteen. „Al tien jaar?" vroeg Hommes verrast, alsof hij er zelf van schrok. „En ik zie het nog gebeuren. Ik zie het nog zo duidelijk voor me. Jij nam het vergif weg uit het magazijn van mijn apotheek. Ik dacht dat je het voor de een of andere proefne ming nodig had. Maar toen Kitty kort daarna zo onverwacht en zo vreemd over leed, toen begreep ik...." „Heb jij het al die tijd geweten?" zei Bransteen hees. „Al die tijd. Maar je was mijn vriend en ik had jullie huwelijk van het begin af met een tekening door FRANS FUNKE meegemaakt. Ik wist wat een serpent Kitty voor je geweest is. Je had daarom natuurlijk niet het recht om haar te ver moorden, maar ik kon het min of meer begrijpen. Kitty heeft je in een hel laten leven." „AI tien jaar geleden.zei Bransteen weer, voor zichzelf. Hommes zuchtte. „En nu ik hier ziek lig," fluisterde hij, „en de dood voel naderen.... nu kan ik het niet langer met mijn geweten overeen brengen. Ik voelde, dat ik aan iemand de waarheid moest vertellen. Het heeft al die jaren op me gedrukt. Ik wou eerst naar de politie gaan, maar toen dacht ik: nee, ik zal hem toch een kans geven, ik zal de ouders van Kitty schrijven, dat haar dood geen ongeluk was. Mis schien zullen haar ouders je vergeven!" „Oh nee!" schreeuwde Bransteen. „Je kent ze niet. Ze zullen direct naar de politie lopen en me laten arreste ren. Wanneer heb je ze geschreven?" „Vanmiddag", antwoordde Hommes en viel uitgeput terug in de kussens. „Het dienstmeisje heeft de brief weggebracht en toen heb ik je opgebeld.... om te vragen of je hier wou komen. Het spijt me, beste kerel, maar nu. met de dood voor ogen, nu zie ik alles in een ander licht." Het was bijna half acht in de ochtend. Bransteen stond huiverend te wachten voor de woning van Kitty's ouders. Elk ogenblik kon de fatale brief worden be zorgd, die de vorige dag door Hommes was geschreven. Maar hij zóu die onderscheppen. „Ah, daar bent u!" riep hij, toen de post bode kwam aanlopen. „Nog iets voor mij?" „Woont u hier?" vroeg de besteller. „Waarachtig." „Kunt u dat bewijzen?" „Dat is niet zo makkelijkstotterde Bransteen. „Is dat nodig?" „Ik mag de brieven alleen maar in de bus gooien, of ik moet de mensen kennen." „Luister nou eens, kerel," zei Bransteen joviaal. „Ik woon hier inderdaad niet. Meneer en mevrouw Van Peursum zijn mijn schoonouders. Gisteren overdag heb ben we een beetje ruzie gehad en nu heb ik ze gisteravond een gemene brief ge schreven. Je weet hoe dat gaat, je maakt je zo'n ogenblik verschrikkelijk kwaad, maar nu heb ik er spijt van. Ik ben spe ciaal hierheen komen lopen om die brief te onderscheppen De post keek de brieven door. „Spijt me. meneer. Maar het is verboden. Voorschrift is voorschrift." „Het is toch zeker mijn eigen brief!" „Dat was het, meneer," zei de man on vermurwbaar. „Nadat u de brief had ge post, werd die eigendom van de PTT." „Doe niet zo belachelijk, eigendom van de PTT. Ik heb die brief geschreven! Of niet soms? Het is mijn enveloppe. Mijn postpapier." Bransteen begon te schreeu wen van kwaadheid. De besteller haalde zijn schouders op. „Er is niets aan te doen, meneer. Probeer het goed te maken met uw schoonouders." Bransteen haalde zijn portefeuille te voorschijn en hield de post een tientje onder zijn neus. Toen dat werd geweigerd, bood hij vijfentwintig en zelfs honderd gulden. De besteller was niet te vermur wen. Bransteen raakte buiten zichzelf van woede. Met een driftig gebaar greep hij het pakje brieven beet. Maar de ander spartelde heftig tegen. Ondanks zijn kleine gestalte bleek hij over meer kracht te beschikken dan zijn aan valler. Toen, in een laatste wanhopige poging, snoerde Bransteen zijn beide han den om de keel van de besteller en hield vast, als een razende. Hij wist niet meer wat hij deed. Zelfs toen het lichaam van de ander als een holle zak tegen hem aan viel, bleef hij vasthouden. Eindelijk, als in een droom, liet hij los. Het lichaam sloeg tegen de grond. Bransteen boog zich voorover om de brieven op te rapen. Twee, drie keer keek hij het stapeltje na: er was géén brief bij voor de heer en mevrouw Van Peursum. Toen tikte een agent hem op de schouder. BRANSTEEN kreeg veertien jaar, niet voor het vermoorden van zijn vrouw Kitty, maar wegens doodslag van een PTT-besteller. De brief, die Hommes had geschreven, vlak voor zijn dood, is nooit bezorgd. Zijn dienstmeisje had die per vergissing een paar dagen in haar tasje gehouden. Toen zij het verzuim ontdekte, durfde zij de brief niet meer te posten. Zij scheurde die in snippers en wierp ze in de wind. NAUWELIJKS KAN ER, dunkt mij, na het verschijnen van zijn essayistische be schouwing die dezerdagen ook in een Nederlandse vertaling van de hand van F. W. van Heerikhuizen het licht zag onder de titel „Het woud als toevlucht"*) nog worden getwijfeld aan de gezindheid van Ernst Jünger. Het is waar dat hij, niet zonder reden, vóór, tijdens en zelfs nog na de oorlog een omstreden figuur is geweest. Wie, in een brillant proza, vers nog onder de indruk van de eerste wereldoorlog, zich als een zo vurig woordvoerder van een soldatesk heroïsme ontpopte, wie met een zó felle scherpte van blik het failliet van de „burgerlijke civilisatie" wist te doorzien en aan zijn diagnose de vorm gaf van een weliswaar metaphysisch-georiënteerde, maar revolutionnair-geformuleerde aanklacht, waarvan de bewoordingen naar hun uiterlijke betekenis bedenkelijk eensluidend waren met de frasentaal van de nazis tische heilsleer zo iemand gold allicht als een twijfelachtig auteur. Maar ook is het waar, dat Jünger zich „woudloper" is de boodschapper geworden sinds het begin van het Nazibewind, zij het van een weerbaar humanisme, dat bereid dan ook in een lang niet voor een ieder is met de volle inzet van het menselijk toegankelijke taal, als een overtuigd tegen- leven op de bres te staan voor de mense stander van het Derde Rijk uitsprak. Hij lijke waardigheid. Als zodanig is het ge mocht dan lid zijn van de „gelijkgescha- schrift van een eminent belang. Alaak nu de borst maar nat kelde" Dichter-Akademie, zijn in 1934 ver schenen „Bladeren en Stenen" peilde de situatie onverbiddelijker, signaleerde de nihilistische vereenzaming, waartoe een tot dictatuur samengebald collectivisme de persoonlijkheid doemde, onvervaarder dan menig onverdacht schrijver. En zo kwam hij dus tussen de stoelen te zitten. Zijn roman „Op de mafimierkJ ippenver scheep i:n 1939 ails allegorisch protest tegen het Nazibewiind. De officier Jünger, die in 1940 aan de bezettingsstaf van de Franse hoofdstad was toegevoegd, ge loofde niet meer aan de historische functie van het nationalisme. De Jünger, die daar in Parijs vertrouwelijk sprak met Picasso en Gide, musea bezocht, zijn toevlucht zocht in de bibliotheken, de Jünger die zijn zoon had moeten offeren aan het monster van „macht en geweld", zette zich in stilte aan het schrijven van een pamflet, dat Later, onder de titel „Der Friede" in het ge heim zou gaan circuleren in de kringen van C. J. E. DINAUX Ernst Jünger: „Het woud als toevluöht", vertaald door F. W. van Heerikhuizen (F. G. Kroonder, Bussum). RRRRTde telefoon. Ik was juist aan het tafeltennissen met een stelletje vrienden. Mijn vader nam de hoorn van de haak. „Voor jou", zei hij. De vriendjes staakten het spel en waren één en al oor. „Schiet nou toch op!" sprak mijn vader. Vol waardigheid begon ik het gesprek. Toen zakte mijn stem mr.m zou guun cucu^ieu m uc Kimgui vun plotseling. Voor ik het besefte, had ik met de hand op het hart Mijn gedachten over het jaarlijkse jeugdtournooi? Ja, dat zijn er zoveel, dat het wel erg moeilijk is er een duidelijk en be knopt beeld van te geven. Maar ik zal mijn best doen. Eigenlijk had ik helemaal niet gedacht voor deelneming aan het pro gramma van de Interscholaire in aanmerking te komen, te minder omdat wij enkele echte talenten op school hebben. Die meisjes echter zitten in de onderbouw, maar ik mag mij na veel gezwoeg tot de bovenbouw rekenen de vijfde klasse nog wel en zo stond ik dus toch te rillen op het matje bij de voor selectie. Ik had één troost: iedereen stond te rillen. Hoe ik de schifting doorkwam weet ik niet, maar eindelijk re id den. Van de levenshouding, die in deze jaren rijpte, is „Het woud als toevlucht" de kern achtige samenvatting. Meer dan enig van mi zijn overige inmiddels verschenen geschrif- kon mijn jarenlang in het diepste geheim gekoesterde wens ten is déze beschouwing een belijdenis ge worden, een diagnose van de „tijd", een waarschuwing, een oproep tot bezinning. Veel er in mag nog geschreven zijn onder de onmiddellijke invloed van zijn herinne ringen aan de dictatoriale knevelmethoden, zijn vermaan heeft een veel wijdere strek king dan „de actuele politieke en technische verschijnselen." Deze gaan voorbij, zoals 't schip aan wisselende landschappen voorbij- in vervulling gaan: ik zou op het toneel van de Haarlemse Schouwburg komen te staan voor een volle zaal. Op hetzelfde toneel waar ik Charlotte Kohier, Nell Koppen, Rika Hopper, Ko van Dijk en zovele anderen had bewonderd. En daar stond ik nu, tussen de coulissen. Links en rechts werden décors verschoven. Vlinders dartelden rond op één schoen, to- vaart. Maar wat blijft, wat onaantastbaar is neelknechten keken meewarig. Nog één bel. of althans behóórde te zijn en onver gankelijk, is de menselijke waardigheid, waarvan de vrijheid de levensader is. Vrijheid ze doet zich (aldus Jüngers betoog) in dit hachelijk tijdsbestek niet meer voor als politiek en economisch libe ralisme, als een leer of een realiteit. Ze is, meer dan ooit te voren, levensvoorwaarde geworden. „Nu jij!" zegt iemand van de organi satie. Een duw in de rug. „Sterkte!" fluis tert een vriendin. Hete lampen, een brok in de keel, geroezemoes in de zaal, sssttt- geroep. Het angstzweet brak me uit. Zacht jes begon ik, maar toen werd ik door mijn eigen verhaal gegrepen, Ik zag het weer voor me, kortom, ik was er in. Zo lang het wachten had geduurd, zo In het woud der bezinning, het woud der gauw was ik klaar. Ik knikte naar het pu_ bliek en zag de volgende „patiënt" al aan komen. Het ging meesterlijk, zei iedereen. Gesterkt door de bewonderende blikken en bewust van eigen capaciteiten kon ik nu de anderen troosten: „Oh.het gaat best. het valt echt wel mee. Last van zenuwen? Helemaal niet meer Die sensaties gaan voorbij. Veel belang rijker is het feit, dat wij, die deel uitmaken van de Haarlemse schooljeugd, op zo'n avond gelegenheid krijgen onze beste been tjes voor te zetten. Wat iedereen dan ook geprobeerd heeft te doen. Wij hebben hele maal niet de illusie, dat wij onze prestaties op het gebied van toneel, dans of declama tie kunnen of mogen vergelijken met het werk van beroepsartisten. Daar gaat het ook niet om. Deze jeugdcompetitie, als ik de Interscholaire zo noemen mag, bevor dert op gezonde wijze het enthousiasme van vele leerlingen. Wij worden op die ma nier nauwer betrokken bij deze takken van kunst, waar wij anders wellicht nooit aan toe gekomen waren. En dan die gezellige, prikkelende sfeer achter de schermenWat een prettige kans om elkaar eens beter en van een an dere kant te leren kennen! Er ontstaan op zo'n avond werkelijk banden van waar dering tussen de verschillende scholen. Je hebt critiek, maar je probeert ook jezelf te verbeteren. Driewerf hulde daarom voor de uilvinders van dit Haarlemse Interscho laire Jeugdtournooi, dat ik graag een heel lang bestaan wil toewensen, met net zoveel enthousiasme als die ene keer, toen ik er deel van uitmaakte. vereenzaming, waarin de mens zich terug trekt om te rade te gaan bij zijn diepste zelf, overwint hij de angst angst voor de „tijd", het leven en de dood, zoals Christus de dood overwon aan het kruis. En hij gaat de stem hei-kennen die in den beginne was en wier taal door geen kennis verklaard kan worden, maar die voor wie in de stilte van het woud heeft leren luisteren de eeuwige waarheid spreekt omtrent de men selijke bestemming. Daar, in dat woud, vormt zich de élite, de kleine groep van „wetenden" die, geworteld opnieuw in de voor-historische „aarde" waarvan alle mythen verhalen, zijn innerlijke souverei- niteit heeft heroverd en daarmee de moed tot het „neen" het onverbiddelijke neen tegenover alles dat de menselijke vrijheid dreigt aan te randen. Tot dat „neen" wekt Jünger op. Niet tot een neen, dat alleen afwijst, evenmin tot een neen dat „op de bovenverdieping het ware en het goede prijst terwijl er in de kelder medemensen worden gevild". Maar lot een neen als getuigenis van een zede lijke mensenwaarde, die veroverd is op een aanblik in de afgrond waarvoor wij tenge volge van ons menselijk tekort staan. Jüngers diagnose al beperkt deze zich tot enkele aspecten van deze tijd ver bloemt niets. Ze is te moedig, te reëel ook, om het woekerend kwaad te verhullen. En zo heeft deze auteur, wiens magisch taal gebruik, wiens geloof in de bezwerende macht van het dichterlijke woord, zeker niet zonder (vaak misduide) genialiteit is, zich geschaard aan de zijde van een Ortéga Y Gasset, van aldegenen, die hun waar schuwing niet hebben getemperd terwille van een misleidend optimisme. Jüngers Helemaal alleen tussen zware gordijnen. MARION WITJAS. Dinsdag: heeft in de Haarlemse Schouw burg: de laatste van drie voorstellingen van een programma van toneel, dans en declamatie als onderdeel van het Inter scholaire Jeugdtournooi 1954 plaats ge had. Wij hebben daar onzerzijds reeds de nodige aandacht aan besteed. Het leek ons echter aardig (en wie weet leerzaam) de jeugd zelf eens aan het woord te laten om verslag uit te bren gen van haar ervaringen. Per slot van rekening is deze kunstzinnge demon stratie zuiver een aangelegenheid van scholieren. En nu er voor het eerst ook eigen teksten ten gehore werden ge bracht, lag het voor de hand de auteurs daarvan uit te nodigen nogmaals de pen op papier te zetten. En zo kunt u dan in deze kolommen de nabeschouwingen lezen van Marion Witjas van de Meis- jes-IIBS en van drie der „cabaretiers" van het Coornhertlyceum: Guus de Eoer, Jan Langereis en Han Reiziger. „Is er nu helemaal geen goede éénacter te vinden?". Zo ontstond ons cabaret. Het was een noodsprong: geen geschikte mensen voor een toneelstukje, wel een paar teksten van een zelfge schreven revue, die we een half jaar geleden hadden opgevoerd. Dat dachten we althans, want bij nader onderzoek bleken ook deze verdwenen te zijn. Zo bleef er dus niets over dan een idee. Maar het geluk was met ons, de teksten kwamen terecht en dus was de toestand bij de eerste repetitie in de Kerstvacantie redelijk wel. Bij de tweede repetitie was deze beslist ongezond. Niemand vond dat zijn rol hem paste, een revolutie was nabij. Eerste ruzie. Vele repetities volgden en alles begon te lopen, op de opening na. De meningen hieromtrent liepen nogal uiteen. Onze eerste opvatting was: een grote kast met vele laden, alle leden van het cabaret erin en dan maar zingen het zogenaamde kruide niersidee. Tweede ruzie. Na de derde ruzie kwam het compromis: doodgewoon „soorten". Iedereen een soort mens. Ons cabaret mocht ongeveer een half uur duren. De harde strijd tegen het horloge beggon: één uur, 52 minuten, 43 minuten en tenslotte ons record: 39 minuten. Hiermee naar de selectie. Spanning, zenuwen en een veel te klein toneel. Toe stand na afloop critiek. De Zondag daarop tot onze grote verrassing de uitslag: 3 x spelen. Na een slechte generale niets stond op zijn plaats en niemand begreep er meer iets van plus een middag hard repeteren, klonk het eindelijk 's avonds: „Een, twee. drie, vier ja! Hie..rr. Het was een iel geluid, dat openings nummer van ons in die grote zwarte ruimte. In de zaal zagen we alleen een paar glim mende gezichten op de eerste rij. Hier zou moeten blijken of het liep. Van de vaart moesten wij het hebben. De grootste moei lijkheid was het volledig verkleden tij dens een conférence van twee minuten (we hadden meestal twee pakken over el kaar aan!) en dan snel weer de voor de volgende scène gewenste plaats innemen, met inbegrip van het aanschuiven van stoelen, tafeltjes en bijzetstukken. Onze regisseur had de meeste moeilijk heden. Die trad eerst op als voetbalmaniak, moest daarna zo vlug mogelijk het toneel af naar de orkestbak, zijn jas aantrekken voor het volgend nummer, met zijn linker hand deze dichtknopen en zijn broeks pijpen omlaag rollen en alvast met zijn rechterhand trachten piano te spelen En omgekeerd, als hij daarna weer op het toneel diende te zijn, langs trappen en gangetjes, door de deur met het bordje „Verboden toegang voor onbevoegden als het rode licht brandt". Dat alles werkelijk liep, was vooral te danken aan de mensen, die ons hielpen tussen de coulissen. AMijd stond er wel iemand klaar met 'n benodigd kledingstuk, met een kam of met een spie- geltje. Hoe wij het waarderen dat aan leerlingen van middelbare scholen gelegenheid wordt gegeven om in de schouwburg op te treden voor een eigen publiek, is moeilijk onder woorden te brengen. We vinden het jam mer, dat het zo snel is afgelopen. Het was een heerlijke gewaarwording om na de gongslag het rode doek te zien open gaan van een andere kant dan wij gewoon zijn en dan voor een zó talrijke en enthou siaste schare te zingen: „Hier was het CABARET DE KERN"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16