KONING DER ALPEN
EEN VLAAMS JUBILEUM
Woningnood in de aether
Minder vertalingen
in het Frans
Herman Teirlinck 75 jaar
Hij vernieuwde zich niet,
hij ontplooide zich
VERKEER EN AFFICHE
YlotbteJienLtiyen uit ïLieuun SuLriea
De Papoea's en
het naturalisme
SAoiAgiocÊneb
Waar het onbereikbare
voor het grijpen ligt
VAN DE VLAAMSE JONGEREN die zich omstreeks de eeuwwisseling schaarden
rond de beweging van „Van Nu en Straks" zusterbeweging aanvankelijk van de
„Nieuwe Gids" is er geen zo onstuimig, geen ook zo veelzijdig van gaven, zo onuit
puttelijk aan stuwende kracht geweest als Herman Teirlinck. Natuurlijk, daar was
het knoestige, ruige talent van Stijn Streuvels, het creatieve, strijdvaardige intellect
van August Vermeylen en 't donker-zingend dichtergeluid van Karei van de Woestijne,
de een voor de ander een al niet minder bezield en bezielend bespeler van de
Vlaamse taal, de taal der Nederlanden. Geen twijfel aan of het is met z'n éllen ge
weest, dat zij de grenzen van het provincialisme doorbraken in een vurig-enthou-
siaste stormloop; dat zij aan het Vlaamse ontvankelijke hart een critische geest, aan
die geest een vérstrekkende roeping en aan die roeping de macht van het woord
meegaven: van het Vlaamse woord, dat wilde gaan klinken voor het forum van Europa.
De cijfers van de „intellectuële produc
tie" over 1953 in Frankrijk doen een zeer
lichte teruggang zien van het aantal uit
gegeven boeken in vergelijking met 1952:
namelijk 11.351 titels tegen 11.954.
Van deze 11.351 titels zijn slechts 1.058
vertalingen. Verleden jaar werden uit het
Engels 435 boeken in het Frans vertaald.
Daarna volgden vertalingen van Ameri
kaanse boeken: 229 in totaal. Uit het Duits
werden vertaald: 152 boeken, uit het Rus
sisch 34. In totaal welden slechts 26 Soaan-
se boeken in het Frans vertaald en 20 uit
het Grieks.
Eveneens bij de letterkundige romans is
er een daling bij de vertalingen te zien. In
1952 werden er 106 meer uitgegeven.
Maar van die allen is hij, is Teirlinck
het toch geweest, die het lenigst van ta
lent bleef, de vitaalste van verjongende
kracht, de geladenste van gespannen crea
tiviteit. En nóg is hij dat, de vijfenzeven
tig levensjaren ten spijt, die hij dezer da
gen - op de vierentwintigste van deze
maand - heeft voltooid. Heeft volbracht,
mag men wel zeggen, alsof dit onvermoeid
scheppend schrijversleven zélf een werk
stuk was, een kunststuk van stijl, een
brok natuursteen, waaraan altijd weer
anders en toch ook altijd weer eender
gehakt en gebeiteld moest wonden,
om het op te voeren tot de hoogst moge
lijke graad van schone levensbeaming.
levensbevestiging: geen Vlaams auteur
van tzijn generatie heeft aan zijn natuur
instincten, als ik het zo noemen mag,
machtiger impulsen ontleend voor leven
en werk. Geen is zich dieper bewust ge
weest van de spanning tussen natuur
kracht en civilisatie, tussen wat wij van
oorsprong z ij n en in cultuurstaat wér
den, dan hij. Aan die tegenstelling is zijn
jongste, tweedelige roman „Het gevecht
met de engel" als een monumentaal epos
ontsprongen.
Deze spanning is het, dunkt mij. ook
geweest, die hem, van de aanvang af, de
wereld deed ervaren als een „wonder
bare wereld", zoals hij zijn eerste proza-
bundeltje van drie dorpsverhalen betitel
de: die hem zo uiterst ontvankeliik deed
zijn voor de veelvormigheid, méér nog
voor de uitzonderlijkheid, het meest wel
voor de geheimzinnigheid van alle leven
en levensverschijnselen. Hijzelf was en is
als schrijversfiguur zo'n onbepaalbare,
mysterieuze grootheid, begiftigd met een
dermate rijk-genuanceerd gemoedsleven
dat hij zonder een even rijk-genuanceerd
taalinstrument verstikt zou zijn in zijn po
pelende overmaat Met die gloed van zijn
creatieve drift heeft hij onze verstarren
de taalschat omgesmolten en hersmeed
tot een woordenrijkdom, die glansde,
sprankelde en schitterde van fonkelnieu
we zeggingskracht. Ziin werk - men leze
er de brillante beschrijvingen in de bun
del „Zon" van de zesentwintigjarige Teir
linck nog maar eens op na - had van meet-
aan iets van een bergbeek, die ziin on
stuimige loop niet bedwingen kon binnen
de bedding van het formeel-ge ijk te taal
gebruik. En zo is het gebleven: speels en
onbedwingbaar, meeslepend, zich wild-
bruisend om rotsige hindernissen kronke
lend. kabbelend-fluisterend Ln lieflijker
landouwen, maar ongeduldig toch, omdat
het altijd weer verder wil en verder moet
- zo is dit werk voorgestroomd, meer dan
een halve eeuw lang, diep-dbnker van
onderstroom hier, arabeokisch gekruifd op
het spiegelend watervlak daar, met tover
macht bezwerend steeds weer de stuw
kracht van zijn oer-matuuirtijke herkomst
tot het hoogste raffinement van woord
schoonheid.
Men heeft hem een fantast genoemd,
een charmant causeur, een litterair po
seur, een barok stylist. Men heeft hem
zowel geprezen als gelaakt om „het sier
lijke spel van zijn verbeelding", om zijn
artistiek tooisel", om zijn ironische fanta
sie. Als vernieuwer van proza en toneel
kunst is hij met eerbetoon binnengehaald
en met geringschatting afgewezen. Telt
men al deze oordieelvellingen, en zovele
Op de tot 17 Maart durende expositie
„Het affiche en het verkeer" in het ge
meentelijk museum Fodor te Amsterdam
worden Nederlandse en buitenlandse re
clameplaten voor fietsen en auto's uit de
laatste jaren der vorige en de eerste de-
ccennia van deze eeuw getoond. Merkwaar
dig is, dat er de laatste vijftien a twintig
jaar nagenoeg geen affiches voor fietsen
meer zijn verschenen. Voorts is een zaaltje
ingericht met historische verkeersaffiches
uit vroeger dagen. Tot slot wordt een serie
moderne internationale aanplakbiljetten
getoond. Het geëxposeerde is een keuze uit
het bezit van het Stedelijk Museum.
meer nog, positieve en negatieve, bij el
kander, dam nóg is de figuur van Teir
linck daarmee niet in zijn omtrekken be
paald.
Natuurlijk niet. Hij is meer dan dat al
les, hij is anders dan dat alles. De zwoele
broeiing van het gecultiveerde stadsleven
in „Het ivoren aapje" is niet meer en niet
minder zijn deel dan de epicuristische
levensliefde van Meneer Serjanszoon, diie
„al pratende heel mooi door het leven wil
gaan". De verfijnde, zo niet decadente
erotiek van „Rolaindie" is hem niet minder
vreemd dan de geheimzinnige oerkracht
van het Zoniënbos, dat in „Het gevecht
met de engel"*) van een zeventiger zijn
onvergankelijk epos heeft gekregen.
Is het waar, dat hij „zich steeds ver
nieuwde"? Betekent inderdaad de stads
roman „Het bedrijf van den kwade" een
ander, een gewijzigd levensstadium, waar
mee de lofzang op het landelijk natuurle
ven van „Het stille gesternte" werd her
roepen? Is de twijfel van „Marie Speer
malie" een verloochening van de ironise
rende „Nieuwe Uilenspiegel"? Doet de
collectieve tendenz van een op de klas
sieke Dionysosfeesten en de Middeleeuw
se mysteriespelen geïnspireerd toneelwerk
als „Ik dien" of „De man zonder lijf" het
zo hoog opgevoerde individualisme van de
„Van-Nu-en-Straksers" teniet? Is de cer-
verbondenheid van de „woudlopers" uit
„Het gevecht met de engel" een ontken
ning van de argeloze kwetsbaarheid van
„Johan Doxa"? Niets daarvan! Nooit ver
loochende Teirlinck het geringste van wat
eens zijn liefde hadi. Hij vernieuwde ziieh
niet, hij ontplooide zich. Hij, deze samen
gestelde persoonlijkheid, die „e'ke cultus
als vernedering aanzag", behoefde afflteen
maar de accenten van zijn ongemeen rijik—
gevariëerd talent te verleggen om een an
der aangezicht te vertonen.
Al de jaren door, een halve eeuw schrij
versleven lang, bleef hij die hij was: één
die zich er diep van bewust is, diat hij
leeft op een vulkaan. Het leven als on
verwoestbare vruchtbaarheid, als' ondOor-'
grondeliike geheimzinnigheid, het leven
als nood'lot en zinnenstreling, is er hem te
liever om. Hij eerbiedigt het. Hij om
speelde het met zijn ironie, hanteerde het
met ziin woordkunst, beleed' het met zijn
natuurdrift, versierde, verhevigde, ver
werkelijkte, verbeeldde het. Dat was zijn
levenswerk. Wij danken en eren hem.
C. J. E. DINAUX
Herman Teirlinck: „Het gevecht met de
engel" (A, Manteau N.V. te Brussel).
EEN wisselwerking tussen
cultuurhistorisch onder
zoek en de evolutie in die beel
dende kunst heeft dikwijls
plaats gevonden. Denken wij
slechts aan de Italiaanse Re
naissance: de herontdekking
en herwaardering van het
oude Hellas - of om een voor
beeld van recenter datum te
noemen, aan het verband tus
sen het cubisme en de neger
kunst uit Midden Afrika.
Zo zouden er tat van voor
beelden te noemen zijn waar
bij men zich kan afvragen of
hier van coïncidentie of be
wuste beïnvloeding sprake is.
Een feit is het, dat in onze
tijd haast het hele terrein van
de beeldende uitingsvormen
der mensheid verkend en on
der aanvoering van Picasso
met grote vrijmoedigheid uit
deze verzamelde vorm ens chat
geput wordt. Dat de aller
vroegste tekens van mense
lijke bewustwording in onze
tijd zo bijzonder de aandacht
vragen is gemakkelijk in ver
band te brengen met de on
derzoekingen op zielkundig
gebied, waar men de oerdrif
ten en primitieve impulsen,
onder de soms maar drnne
korst der civilisatie tracht te
ontdekken. De belangstelling,
die psychiaters aan de dag
leggen voor tekeningen van
geesteszieken en voor de schil
derijen der zogenaamde expe
rimentelen bevestigt dit.
ÏN dit licht gezien mag de
tentoonstelling van coDieën
naar rotstekeningen uit Nieuw
Guinea, welke tot 15 Maart in
het Museum voor de Tropen
te Amsterdam gehouden
wordt, in dubbele ziin een ge
beurtenis van historisch be-
lanc genoemd worden: want
behalve door de boven ge
schetste samenhang tussen
hedendaagse en praehistori-
sche kunstvormen, is deze ten
toonstel ling, waar voor de
eerste keer in Europa natuur
getrouwe copieën naar rots
tekeningen getoond worden,
een evenement.
De rotstekeningen die tot
voorbeeld van deze copieën
gediend hebben bevinden zich
in de MacCluer-golf in Nieuw-
Cuinea. In 1937 had een ex
peditie naar dit moeilijk toe
gankelijke gebied plaats. Het
was de zogenaamde Leo Fro-
benius-expeditie, zo genoemd
naar de geleerde, wiens Vele
ontdekkingsreizen zulke be
langrijke winsten voor 'het
wetenschappelijk onderzoek
der mensheid hebben afge
worpen. Onder leiding van dr.
J. Rödor heeft de schilder A.
Hahn alle daar bestaande
rotstekeningen gecopiëerd.
Deze tekeningen zijn aange
bracht op een wand van kalk
steenrotsen, welke tot vlak aan
de zee reiken en in vaak fan
tastische formaties uit het
water oprijzen. Zij strekken
zich uit over een lengte van
dertig kilometer.
Omtrent de ouderdom der
schilderingen kan men slechts
gissingen maken. De enige
aanwijzing, die men heeft, be
rust op die ontdekking dat
men drie ver ui'teenl'iggende
perioden kan onderscheiden.
De vroegste schilderingen
zijn in rode kleur, daar over
heen heeft men in zwarte
kleur en ten laatste in witte
kleur tekens en figuren aan
gebracht. Zowel uit de motie
ven als uit de verschillende
stijlen hebben de onderzoe
kers een evolutie kunnen vast
stellen. De rode schilderingen
(dus de vroegste) vertonen
vier stijlvormen. Die van het
eiland TabulinetLn is de oud
ste. Over de betekenis tast
men veelal nog in het duister.
Deze laatste beeldspraak
voert ons naar de legende van
de afstamming van de mens.
VOLGENS de mythe kwa
men de eerste mensen:
een man ,een zwarte vrouw
en een blanke touw uit de
zon en waren blind. Tastend
met gespreide vingers zochten
zij hun weg langs de rotswan
den en werden langzamer
hand, ziende. De blanke wouw
had een kind, hetgeen de af
gunst van c'a zwarte wouw
opwekte. Er ontstond een
strijd en da blanke vrouw
vluchtte naar het Westen en
werd die Stammoeder van de
blanken.
Het zijn deze handdrukken
van deze eerste mensen d:ie
9teeds terugkeren in de schil
deringen. De kunstenaar heeft
daarvoor een vernuftige tech
niek gevonden. Hij heeft rode
verf in ö'a mond genomen, de
hand met gespreide vingers
tegen de rots gedrukt en
daarover de verf uitgespoten,
waardoor een wit silhouet
van de hand op de rots ach
terbleef. Latere motieven
duiden in hoofdzaak op de
visvangst: vissen, boten, een
drietand enzovoorts. Er zijn
tekenen voor de zon en af
beeldingen van de voorvade
ren, die volgens de Papoea's
nog een belangrijke rol spe
len en bijvoorbeeld een gun
stige visvangst kunnen bevor
deren. Interessant is die me
dedeling van prof. R. A. M.
Bergman, die er op gewezen
heeft dat de afbeeldiLmgeu van
de vissen naturalistisch, die
der voorouders meer tot „te
ken" gestyleerd zijn.
De hierbij gereproduceer
de afbeelding van vissen
geeft de verschillende soor
ten zo duidelijk weer, draf de
tegenwoordige bevolking van
de streek ze duldialijik herken
nen en bij naam ncemen k-nn.
De voorvaderen, die in het
rijk dier geesten verwijl'en,
werden op andere wijze afge
beeld. Ook acht men het mo
gelijk dat de kunstenaar de
indruk wilde wekken dat de
schilderingen geen werk van
mensen, maar van „Kasoeaks"
(geesten) waren.
DE formaties van de rots
wand en over elkaar aan
gebrachte sohiddieringen geven
een dikwijls prachtig decora
tief effect, waarbij men ech
ter niet aan een opzettelijke
compositie moet denken, het
enorme tijdsverloop dait tus
sen de verschillende schilde
ringen ligt sluit d'eze gedachte
reeds uit.
Tot slot een woord van lof
over de knappe en zeer mooie
copieën, waarvan men mag
aannemen dat zij de origine
len volkomen weergeven,
maar toch niet op een peute
rige manier zijn vervaardigd.
De kleuren zijn wondienlijic
mooi en de materie wordit
uitstekend gesuggereerd in de
waterverftekening oo ruig
papier. OTTO B. DE KAT
TN de oudheid dachten de Egyptenaren, dat op de hoogste berg in hun land
de schepping had plaats gevonden. En omdat ze bij lange na niet wisten
waar wel de hoogste plaats was in hun moeilijk begaanbare land keken zij met
groot ontzag naar elke bergtop. Elke verhoging vreesden zij, want juist daar
kon wel eens de macht en de majesteit wonen. Sindsdien is er wel iets in het
weten en denken van de Egyptenaren veranderd. Men is ook daar wat moder
ner geworden. Doch ook tegenwoordig zijn er volken, die groot ontzag hebben
voor de bergen in hun land. Nu niet
i -W» V f SaüUrm
omdat men de re- y ligie in verband
brengt met de ver- ft heffingen van de
aardkorst, maar omdat men zo aan
getrokken wordt door de bergvor
men, de mesteen- - y ten of de uiterst
moeilijke beklim- Gr0„C/ocAntAy^- Pjr mlng. Dat zijn de
mensen die 's och- li tends bij het op
staan met verliefde K*L> „U.. blikken naar de
woeste bergwan- 3^. den opkijken en
s avonds niet eer- der gaan slapen al
vorens zij nog een keer hebben gekeken naar een verre top, die met de witte
spits een scherp silhouet trekt in de strak rode avondlucht. Mensen zoals bij
voorbeeld de Oostenrijkers, een volk, dat van de geboorte af tussen de bergen
leeft en daar niet buiten kan. Bijna zeven millioen mensen die leven in een land,
dat voor zeventig percent wordt ingenomen door de grootse Oost-Alpen en
voor tien percent door het Boheemse massief en dat slechts voor het overige
in het Noord-Oosten wat betrekkelijk vlak gebied kent.
EEN Oostenrijker houdt van zijn bergen.
Hij praat er ook graag over. Vooral de
hartelijke boeren in de kleine dorpen in de
dalen, waar de bergtoppen nog verder ver
wijderd zijn van het rumoer, dat de strijd
om het bestaan met zich brengt. Hij praat
over zijn bergen en krijgt een vreemd
blijde trek op zijn gezicht als de vreemde
ling zijn bewondering uitspreekt voor alles
wat daar zo hoog en onbereikbaar'schijnt
te liggen in een fauna, waar gems, edel
hert cn ree nog ongestoord lijken te mogen
dwalen.
Het lijkt alleen maar zo. Want een
Oostenrijker vertelde het ons met trots
er is niet één wand meer, niet één top of
hij is door een Oostenrijker bedwongen.
Maar het ontzag voor al het schone in het
bergland nam daardoor niet af. Zeker niet,
want ondanks het feit dat de Oostenrijker
reeds lang weet wat hem eerst onthouden
werd, is hij niet als Adam, die zich be
schaamd en zondig voelde toen hij bekend
was met het onbekende, maar weet hij veel
en openhartig te vertellen over alles dat
de vreemdeling naar zijn land doet trek
ken.
Hij heeft de vreemdeling ook geholpen.
Hij bouwde in één van de mooiste delen
van zijn land een weg, die de vreemdeling
het gevoel geeft het schone en onbereik
baar lijkende voor het grijpen te hebben:
de Grossglockner-Hochalpenstrasse, de
grootste en modernste- weg, die leidt van het
laagste punt in het dal naar het eeuwige
ijsgebied. Of wel van Zeil am See, via
Bruck, Dorf Fusch, Edelweis-Spitze Franz-
Jozefs-Höhe naar Heiligenblut, Winkler en
Lienz.
DE Grossglockner-Hochalpenstrasse is
een wonderbaarlijk staaltje van bouw
techniek, dat op naam staat van de Oos
tenrijkse ingenieur Wallack. Deze ontwierp
een wegplan, dat men in 1930 uiteraard
alleen tijdens de zomermaanden van
twee kanten uit begon te verwezenlijken
en dat eind 1934 gevorderd was tot de
Fuschertörl (2428 meter) en de Edelweiss-
Spitze op Salzburgs gebied en tot de Franz-
Jozefs-Höhe (2369 meter) op Karinthische
bodem. Elet ontbrekende wegdeel over de
hoogste kam van de Hohen Tauern bij de
Hochtor (2505 meter) werd in de zomer
van 1935 voltooid en voor het verkeer
opengesteld.
Sinds die openstelling profiteren jaar
lijks in het seizoen duizenden automobilis
ten en exploitanten van autobussen van de
gelegenheid om wat nader te komen tot de
grote schoonheid van ds Glockner-berg-
groep en natuurlijk speciaal tot de schoon
heid van de hoogste top, die pas in 1800
voor de eerste keer met succes door twee
boeren werd beklommen. Veel later pas
slaagden anderen er in de wegen te vinden
naar de hoogste top van de Grossglockner
wegen die in ieder opzicht te vergelij
ken zijn met de moeilijkste en vermaard-
ste bergbeklimmingen in de West-Alpen.
De gemakkelijkste weg naar de top van
de Glockner voor de klimmers te voet
wel te verstaan is die van het dorpje
Kals (1322 meter) uit. Een gemeente met
nog geen vijftienhonderd inwoners, die de
vreemdeling echter allen met raad en daad
terzijde staan. Het zijn geen raadgevers die
alleen vertellen naar mate de vreemdeling
bereid is zijn portefeuille te ledigen.
Geenszins, zij onderbreken gerust hun da
gelijkse werk om de weg te wijzen, waarbij
zij niet nalaten te wijzen op de gevaren die
de onervaren vreemdeling bedreigen. Op
hun kleine, in devote rust gelegen kerkhof
wijzen zij de graven van de klimmers aan
die lang geleden toen de hulpmiddelen
in onze moderne ogen nog belachelijk pri
mitief waren de dood vonden langs de
wanden die hun naar de top moesten lei
den.
ALS is een prachtig uitgangspunt voor
onvergetelijke tochten. Tochten naar
het Zuidoostelijk gelegen Schönleiten (2807
meter) over de Leschachalpe, naar de
groszer Muntanitz (3231 meter) en Lucken-
kogel (310.1 meter) met vergezichten, die
men zich eeuwig zal herinneren, naar
Hochsober (3250 meter), naar Rottenkogel
(2760 meter), naar de Grosser Roter
Knopf (3296 meter), naar het Böses
Weibele (3118 meter) en zo vele tochten
van acht tot tien uur meer. Tochten met
goed en minder goed te lopen paden, langs
hutten, waar men direct de eigen gastheer
is en waar men ver is van het rumoer en
het werk, waarvan men voor kortere of
langere tijd bevrijd wilde zijn.
Iloevelen al hebben zich het zweet van het
hoofd geveegd tijdens de tocht van Kals
naar de Stüdlhütte op weg naar de Gross
glockner op vierenhalf uur afstand
en hebben daarna gerild van de kou op de
twee wegen van daar naar de Adlersruhe
(3465 meter) en door de sneeuw langs de
steile weg naar de Kleinglockner (3764
meter) en over een tien stappen lange,
slechts een voet brede insnijding in de rots
wand, die in slechts enkele minuten naar
de top van de Grossglockner (3798 meter)
leidde. Een top met een uitzicht, dat alle
andere vergezichten
slaat en die toch voor
een ieder, die over
wat routine beschikt
en wat durf en uit
houdingsvermogen, te
bereiken is. Een top, vanwaar men slaan
de naast het grote kruis, dat door de Oos
tenrijkse Alpenvereniging werd opgericht
ter herinnering aan de in de eerste wereld
oorlog gevallenen kan kijken naar de
Monte Baldo, Adamello en Brenta in Ita-
Voor de
microfoon
Het grootste gevaar dat de omroep be
dreigt is, dat er roofbouw wordt gepleegd
op zijn technische mogelijkheden. Die roof
bouw nu bestaat en zij wordt van dag tot
dag erger. Immers de werkzaamheid van
de omroep i? afhankelijk van de beschik
bare golflengten en het ziet er naar uit dat
de voorraad op lange- en middelgolven,
die tot nu toe voor omroepdoeleinden wor
den gebruikt, uitgeput is. Tussen de twee
duizend meter als
bovengrens en de 185 "N
meter als beneden-
grens van het Euro
pese omroepgebied
zijn immers slechts
121 kanalen voor y
omroepzenders be
schikbaar, dat wil zeggen 121 plaatsen,
die op voldoende onderlinge afstand zijn
gelegen om de daarop uitzendende stations
geen hinder van elkander te doen hebben.
Voor die 121 kanalen hebben zich een
dikke zeshonderd zenders gemeld, zodat de
enige oplossing was een groot aantal golf
lengten aan meer dan een statioq toe te
wijzen. Dat behoeft nog geen bezwaar te
zijn wanneer de zenders geografisch ver
van eikaar verwijderd zijn en het antenne
vermogen beperkt wordt.
De meeste schade aan een goede ont
vangst wordt toegebracht door de 231 zen
ders die zich illegaal in de aether hebben
gevestigd en daarbij gebruik maken van
53 illegale kanalen, welke de fluittonen en
andere bijgeluiden veroorzaken welke de
buitenlandse (en 9oms ook binnenlandse)
stations begeleiden. De boosdoeners moet
men vooral in Spanje, West-Duitsland en
Oostenrijk zoeken, inzonderheid bij de
omroep voor het Amerikaanse leger.
Er is nu een nieuw terrein voor omroep
zenders ontsloten op de drie-metergolven.
In West-Duitsland werken reeds tientallen
van deze stations en ook ons land zal op
den duur een dergelijk UKW-FM-net krij
gen. De signalen van deze FM-zenders ko
men uitzonderlijk zuiver door, atmosferi
sche en mechanische storingen hebben er
vrijwel geen vat op. Daar staat tegenover
dat de reikwijdte beperkt is, zodat, om ons
land geheel te bestrijken, naar onze bere
kening zeker zeventien stations (maar dan
van geringe sterkte) voor één programma
moeten worden gebouwd.
Die kleine actieradius heeft echter ook
een voordeel: niet alleen kunnen vele lan
den van hetzelfde kanaal gebruik maken,
maar ook zijn deze zeer korte golven niet
geschikt voor propagandazend'eirs, die do
beste plaatsen innemen en door heel wat
waarmede zij uitzenden vaak ae sterkte
waardevolle programma's verdringen.
Wanneer de binnenlandse omroep volledig
naar de metergoiven zal zijn verhuisd,
kunnen de midden- en lange golven wor
den prijsgegeven aan de propagandazen-
ders, waarnaar overigens slechts een min
derheid luistert, zoals reeds lang op de
korte golf het geval is. J.H.B.
Grossglockner-HochaIpenstrasse met
Hohe Doek
TIJ schreven over het dorpje Kals,
maar waarom eigenlijk niet over het
nog kleinere, nog geen duizend inwoners
tellende Heiligenblut? Het dorp, dat wel- k4r?mt bltVven -^teken.
iswaar meer gericht is op het ontvangen
van vreemdelingen, maar waar men bij
helder weer van vrijwel alle punten een
prachtig uitzicht heeft op de top van de
Grossglockner. Heiligenbluthet dorp,
dat zijn naam dankt aan een flesje, dat
volgens een legende het bloed van Chris
tus zou bevatten en in het gothische kerk
je bij het mooie hoogaltaar bewaard wordt,
vlak bij het graf van de heilige Briccius.
Een dorp, waar wij als wij het eerlijk
mogen zeggen gerust een tiental jaren
zouden willen doorbrengen.
Maar niet alleen de trotse en niet te be
dwingen wandelaar en bergbeklimmer
vindt rond de Grossglockner zijn ontspan
ning. Ook de automobilist, die zich be
perkt tot de straatweg en misschien wel
alleen tot doel heeft zo snel mogelijk van
Salzburg naar Karinthië te komen, be
hoeft niet veel te missen van de natuur in
Na het Alpenmeertje volgt dan de 117
meter lange Mitteltörltunnel en de 320
meter lange Hochtortunnel op de grens
van Salzburg en Karinthië. En steeds maar
sneeuw en ijs, tot diep in de zomer. Par
keerplaats na parkeerplaats geeft gelegen
heid tot rust voor mens en voertuig.
De daling naar het Mölltal begint na 33
kilometer. Bij de Guttalbrücke wordt dan
de boomgrens weer gepasseerd en steeds
blijft dan de Grossglockner in het gezichts
veld. Is de daling voltooid (47 kilometer)
dan ligt de weg naar Italië (Dolomieten)
open. Maar de niet zo gehaaste reiziger
gaat bij de Guttalbrücke rechts af en begint
opnieuw te klimmen. Weer de boomgrens
en dan links in het dal Heiligenblut, Pas-
terzengletscher en Grossglockner tot een
plaats dat terecht een beroemd punt ge
noemd wordt in alle boekjes over vreem
delingenverkeer: de Franz-Jozefs-Höhe op
2369 meter. Het mooiste punt ongetwijfeld
dit gebied. Al zal hij natuurlijk afgeleid voor het bezien Van de Grossglockner' met
worden, omdat hij ook aandacht moet be- beneden de tien kilometer lange en ander
halve kilometer brede gletscher, die de
grootste is in de Oostalpen en op acht na
de grootste in Europa.
Op de achtergrond is de geheel met ijs
en sneeuw bedekte Johannisberg (3463 me
ter). En dat is zeker nog niet alles, al is
het ruimschoots voldoende voor een paar
De Grossglockner
steden aan auto (kokend water) en de weg
(uiterst scherpe bochten en aanzienlijke
stijgingen).
In het begin van Noord naar Zuid
gaande gaat het nog. De nieuwe weg,
die eigenlijk in Bruck (757 meter) begint,
leidt uit het dal van de Salzach naar het
Zuiden door het Fuscher dal en Dorf rustige uren. Rustig, als er niet altijd zo
Fusch (805 meter) naar de Embachkapelle veei buitenlanders luidkeels hun mening
(863 meter). Na de Barenschlucht is het aan het geven waren. Stemmen en talen
heerlijke Ferleiden- overigens, die er voor zorgen dat dagelijks
dal geheel te over- Gp het plateau vele fleurige vlaggen wor-
zien. Maar dan ver- den uitgestoken voor elk vertegenwoor-
volgt de weg met djgd iand een vlag
stijgingen van tien wie echter rust verkiest boven het kij-
tot twaalf percent ken naar vreemde nummerplaten van
tot de parkeerplaats Piffkar (1620 meter) auto's, prentbriefkaarten, bergstokken,
met het uitzicht cp het grote Wiesbach- vaantjes, speldjes en broches gaat het
horn. Bij de volgende parkeerplaats, voetpad op, dat langs de steile bergwand
Hochmads (1850 meter) is de boomgrens, naar de randmorenen van de gletscher
Na de Hexenkiiche bocht na bocht voert en rust uit in de Hofmannshütte op
steeds hogere klimmend gaat het langs 2484 meter of veel verder in de gerieflijke
tië, naar de kleine Karpaten, naar het de Edelweisswand naar de Fuschertörl (op en van alle gemakken voorziene hutten,
grote Wiesbachhorn, naar de Venediger en 27.4 kilometer van Bruck), waar men ver-
Schoberg erï in de diepte naar de grote, gezichten heeft op de Brennkogel (3018 noemden slechts een zeer klem ge-
onbegaanbaar lijkende gletscher. De Jung- meter) en de Brennkogelgletscher. Nog W deelte van de bergen, wanden, dalen
frau in de Berner Alpen is misschien de veel verder reikt de weg naar de blauwe en toppen die tezamen het gebied van de
enige top vanwaar het vergezicht te verge- lucht, waar de Hohe Tenn (3368 meter), Grossglockner vormen. De Grossglockner,
lijken is met die van de top van de Gross- Hohe Doek (3348 meter), Fuscherkarkopf die de koning der bergen in de Oost-Alpen
glockner. Al zal een echte Oostenrijker het (3332 meter) en Sonnenwelleck) (3261 is de hechte trekpleister voor sportieve
hardnekkig en chauvinistisch ontkennen, meter) zich afwisselend naar gelang de en rustzoekende mensen. E. K.