KONING DER ALPEN EEN VLAAMS JUBILEUM Woningnood in de aether Minder vertalingen in het Frans Herman Teirlinck 75 jaar Hij vernieuwde zich niet, hij ontplooide zich VERKEER EN AFFICHE YlotbteJienLtiyen uit ïLieuun SuLriea De Papoea's en het naturalisme SAoiAgiocÊneb Waar het onbereikbare voor het grijpen ligt VAN DE VLAAMSE JONGEREN die zich omstreeks de eeuwwisseling schaarden rond de beweging van „Van Nu en Straks" zusterbeweging aanvankelijk van de „Nieuwe Gids" is er geen zo onstuimig, geen ook zo veelzijdig van gaven, zo onuit puttelijk aan stuwende kracht geweest als Herman Teirlinck. Natuurlijk, daar was het knoestige, ruige talent van Stijn Streuvels, het creatieve, strijdvaardige intellect van August Vermeylen en 't donker-zingend dichtergeluid van Karei van de Woestijne, de een voor de ander een al niet minder bezield en bezielend bespeler van de Vlaamse taal, de taal der Nederlanden. Geen twijfel aan of het is met z'n éllen ge weest, dat zij de grenzen van het provincialisme doorbraken in een vurig-enthou- siaste stormloop; dat zij aan het Vlaamse ontvankelijke hart een critische geest, aan die geest een vérstrekkende roeping en aan die roeping de macht van het woord meegaven: van het Vlaamse woord, dat wilde gaan klinken voor het forum van Europa. De cijfers van de „intellectuële produc tie" over 1953 in Frankrijk doen een zeer lichte teruggang zien van het aantal uit gegeven boeken in vergelijking met 1952: namelijk 11.351 titels tegen 11.954. Van deze 11.351 titels zijn slechts 1.058 vertalingen. Verleden jaar werden uit het Engels 435 boeken in het Frans vertaald. Daarna volgden vertalingen van Ameri kaanse boeken: 229 in totaal. Uit het Duits werden vertaald: 152 boeken, uit het Rus sisch 34. In totaal welden slechts 26 Soaan- se boeken in het Frans vertaald en 20 uit het Grieks. Eveneens bij de letterkundige romans is er een daling bij de vertalingen te zien. In 1952 werden er 106 meer uitgegeven. Maar van die allen is hij, is Teirlinck het toch geweest, die het lenigst van ta lent bleef, de vitaalste van verjongende kracht, de geladenste van gespannen crea tiviteit. En nóg is hij dat, de vijfenzeven tig levensjaren ten spijt, die hij dezer da gen - op de vierentwintigste van deze maand - heeft voltooid. Heeft volbracht, mag men wel zeggen, alsof dit onvermoeid scheppend schrijversleven zélf een werk stuk was, een kunststuk van stijl, een brok natuursteen, waaraan altijd weer anders en toch ook altijd weer eender gehakt en gebeiteld moest wonden, om het op te voeren tot de hoogst moge lijke graad van schone levensbeaming. levensbevestiging: geen Vlaams auteur van tzijn generatie heeft aan zijn natuur instincten, als ik het zo noemen mag, machtiger impulsen ontleend voor leven en werk. Geen is zich dieper bewust ge weest van de spanning tussen natuur kracht en civilisatie, tussen wat wij van oorsprong z ij n en in cultuurstaat wér den, dan hij. Aan die tegenstelling is zijn jongste, tweedelige roman „Het gevecht met de engel" als een monumentaal epos ontsprongen. Deze spanning is het, dunkt mij. ook geweest, die hem, van de aanvang af, de wereld deed ervaren als een „wonder bare wereld", zoals hij zijn eerste proza- bundeltje van drie dorpsverhalen betitel de: die hem zo uiterst ontvankeliik deed zijn voor de veelvormigheid, méér nog voor de uitzonderlijkheid, het meest wel voor de geheimzinnigheid van alle leven en levensverschijnselen. Hijzelf was en is als schrijversfiguur zo'n onbepaalbare, mysterieuze grootheid, begiftigd met een dermate rijk-genuanceerd gemoedsleven dat hij zonder een even rijk-genuanceerd taalinstrument verstikt zou zijn in zijn po pelende overmaat Met die gloed van zijn creatieve drift heeft hij onze verstarren de taalschat omgesmolten en hersmeed tot een woordenrijkdom, die glansde, sprankelde en schitterde van fonkelnieu we zeggingskracht. Ziin werk - men leze er de brillante beschrijvingen in de bun del „Zon" van de zesentwintigjarige Teir linck nog maar eens op na - had van meet- aan iets van een bergbeek, die ziin on stuimige loop niet bedwingen kon binnen de bedding van het formeel-ge ijk te taal gebruik. En zo is het gebleven: speels en onbedwingbaar, meeslepend, zich wild- bruisend om rotsige hindernissen kronke lend. kabbelend-fluisterend Ln lieflijker landouwen, maar ongeduldig toch, omdat het altijd weer verder wil en verder moet - zo is dit werk voorgestroomd, meer dan een halve eeuw lang, diep-dbnker van onderstroom hier, arabeokisch gekruifd op het spiegelend watervlak daar, met tover macht bezwerend steeds weer de stuw kracht van zijn oer-matuuirtijke herkomst tot het hoogste raffinement van woord schoonheid. Men heeft hem een fantast genoemd, een charmant causeur, een litterair po seur, een barok stylist. Men heeft hem zowel geprezen als gelaakt om „het sier lijke spel van zijn verbeelding", om zijn artistiek tooisel", om zijn ironische fanta sie. Als vernieuwer van proza en toneel kunst is hij met eerbetoon binnengehaald en met geringschatting afgewezen. Telt men al deze oordieelvellingen, en zovele Op de tot 17 Maart durende expositie „Het affiche en het verkeer" in het ge meentelijk museum Fodor te Amsterdam worden Nederlandse en buitenlandse re clameplaten voor fietsen en auto's uit de laatste jaren der vorige en de eerste de- ccennia van deze eeuw getoond. Merkwaar dig is, dat er de laatste vijftien a twintig jaar nagenoeg geen affiches voor fietsen meer zijn verschenen. Voorts is een zaaltje ingericht met historische verkeersaffiches uit vroeger dagen. Tot slot wordt een serie moderne internationale aanplakbiljetten getoond. Het geëxposeerde is een keuze uit het bezit van het Stedelijk Museum. meer nog, positieve en negatieve, bij el kander, dam nóg is de figuur van Teir linck daarmee niet in zijn omtrekken be paald. Natuurlijk niet. Hij is meer dan dat al les, hij is anders dan dat alles. De zwoele broeiing van het gecultiveerde stadsleven in „Het ivoren aapje" is niet meer en niet minder zijn deel dan de epicuristische levensliefde van Meneer Serjanszoon, diie „al pratende heel mooi door het leven wil gaan". De verfijnde, zo niet decadente erotiek van „Rolaindie" is hem niet minder vreemd dan de geheimzinnige oerkracht van het Zoniënbos, dat in „Het gevecht met de engel"*) van een zeventiger zijn onvergankelijk epos heeft gekregen. Is het waar, dat hij „zich steeds ver nieuwde"? Betekent inderdaad de stads roman „Het bedrijf van den kwade" een ander, een gewijzigd levensstadium, waar mee de lofzang op het landelijk natuurle ven van „Het stille gesternte" werd her roepen? Is de twijfel van „Marie Speer malie" een verloochening van de ironise rende „Nieuwe Uilenspiegel"? Doet de collectieve tendenz van een op de klas sieke Dionysosfeesten en de Middeleeuw se mysteriespelen geïnspireerd toneelwerk als „Ik dien" of „De man zonder lijf" het zo hoog opgevoerde individualisme van de „Van-Nu-en-Straksers" teniet? Is de cer- verbondenheid van de „woudlopers" uit „Het gevecht met de engel" een ontken ning van de argeloze kwetsbaarheid van „Johan Doxa"? Niets daarvan! Nooit ver loochende Teirlinck het geringste van wat eens zijn liefde hadi. Hij vernieuwde ziieh niet, hij ontplooide zich. Hij, deze samen gestelde persoonlijkheid, die „e'ke cultus als vernedering aanzag", behoefde afflteen maar de accenten van zijn ongemeen rijik— gevariëerd talent te verleggen om een an der aangezicht te vertonen. Al de jaren door, een halve eeuw schrij versleven lang, bleef hij die hij was: één die zich er diep van bewust is, diat hij leeft op een vulkaan. Het leven als on verwoestbare vruchtbaarheid, als' ondOor-' grondeliike geheimzinnigheid, het leven als nood'lot en zinnenstreling, is er hem te liever om. Hij eerbiedigt het. Hij om speelde het met zijn ironie, hanteerde het met ziin woordkunst, beleed' het met zijn natuurdrift, versierde, verhevigde, ver werkelijkte, verbeeldde het. Dat was zijn levenswerk. Wij danken en eren hem. C. J. E. DINAUX Herman Teirlinck: „Het gevecht met de engel" (A, Manteau N.V. te Brussel). EEN wisselwerking tussen cultuurhistorisch onder zoek en de evolutie in die beel dende kunst heeft dikwijls plaats gevonden. Denken wij slechts aan de Italiaanse Re naissance: de herontdekking en herwaardering van het oude Hellas - of om een voor beeld van recenter datum te noemen, aan het verband tus sen het cubisme en de neger kunst uit Midden Afrika. Zo zouden er tat van voor beelden te noemen zijn waar bij men zich kan afvragen of hier van coïncidentie of be wuste beïnvloeding sprake is. Een feit is het, dat in onze tijd haast het hele terrein van de beeldende uitingsvormen der mensheid verkend en on der aanvoering van Picasso met grote vrijmoedigheid uit deze verzamelde vorm ens chat geput wordt. Dat de aller vroegste tekens van mense lijke bewustwording in onze tijd zo bijzonder de aandacht vragen is gemakkelijk in ver band te brengen met de on derzoekingen op zielkundig gebied, waar men de oerdrif ten en primitieve impulsen, onder de soms maar drnne korst der civilisatie tracht te ontdekken. De belangstelling, die psychiaters aan de dag leggen voor tekeningen van geesteszieken en voor de schil derijen der zogenaamde expe rimentelen bevestigt dit. ÏN dit licht gezien mag de tentoonstelling van coDieën naar rotstekeningen uit Nieuw Guinea, welke tot 15 Maart in het Museum voor de Tropen te Amsterdam gehouden wordt, in dubbele ziin een ge beurtenis van historisch be- lanc genoemd worden: want behalve door de boven ge schetste samenhang tussen hedendaagse en praehistori- sche kunstvormen, is deze ten toonstel ling, waar voor de eerste keer in Europa natuur getrouwe copieën naar rots tekeningen getoond worden, een evenement. De rotstekeningen die tot voorbeeld van deze copieën gediend hebben bevinden zich in de MacCluer-golf in Nieuw- Cuinea. In 1937 had een ex peditie naar dit moeilijk toe gankelijke gebied plaats. Het was de zogenaamde Leo Fro- benius-expeditie, zo genoemd naar de geleerde, wiens Vele ontdekkingsreizen zulke be langrijke winsten voor 'het wetenschappelijk onderzoek der mensheid hebben afge worpen. Onder leiding van dr. J. Rödor heeft de schilder A. Hahn alle daar bestaande rotstekeningen gecopiëerd. Deze tekeningen zijn aange bracht op een wand van kalk steenrotsen, welke tot vlak aan de zee reiken en in vaak fan tastische formaties uit het water oprijzen. Zij strekken zich uit over een lengte van dertig kilometer. Omtrent de ouderdom der schilderingen kan men slechts gissingen maken. De enige aanwijzing, die men heeft, be rust op die ontdekking dat men drie ver ui'teenl'iggende perioden kan onderscheiden. De vroegste schilderingen zijn in rode kleur, daar over heen heeft men in zwarte kleur en ten laatste in witte kleur tekens en figuren aan gebracht. Zowel uit de motie ven als uit de verschillende stijlen hebben de onderzoe kers een evolutie kunnen vast stellen. De rode schilderingen (dus de vroegste) vertonen vier stijlvormen. Die van het eiland TabulinetLn is de oud ste. Over de betekenis tast men veelal nog in het duister. Deze laatste beeldspraak voert ons naar de legende van de afstamming van de mens. VOLGENS de mythe kwa men de eerste mensen: een man ,een zwarte vrouw en een blanke touw uit de zon en waren blind. Tastend met gespreide vingers zochten zij hun weg langs de rotswan den en werden langzamer hand, ziende. De blanke wouw had een kind, hetgeen de af gunst van c'a zwarte wouw opwekte. Er ontstond een strijd en da blanke vrouw vluchtte naar het Westen en werd die Stammoeder van de blanken. Het zijn deze handdrukken van deze eerste mensen d:ie 9teeds terugkeren in de schil deringen. De kunstenaar heeft daarvoor een vernuftige tech niek gevonden. Hij heeft rode verf in ö'a mond genomen, de hand met gespreide vingers tegen de rots gedrukt en daarover de verf uitgespoten, waardoor een wit silhouet van de hand op de rots ach terbleef. Latere motieven duiden in hoofdzaak op de visvangst: vissen, boten, een drietand enzovoorts. Er zijn tekenen voor de zon en af beeldingen van de voorvade ren, die volgens de Papoea's nog een belangrijke rol spe len en bijvoorbeeld een gun stige visvangst kunnen bevor deren. Interessant is die me dedeling van prof. R. A. M. Bergman, die er op gewezen heeft dat de afbeeldiLmgeu van de vissen naturalistisch, die der voorouders meer tot „te ken" gestyleerd zijn. De hierbij gereproduceer de afbeelding van vissen geeft de verschillende soor ten zo duidelijk weer, draf de tegenwoordige bevolking van de streek ze duldialijik herken nen en bij naam ncemen k-nn. De voorvaderen, die in het rijk dier geesten verwijl'en, werden op andere wijze afge beeld. Ook acht men het mo gelijk dat de kunstenaar de indruk wilde wekken dat de schilderingen geen werk van mensen, maar van „Kasoeaks" (geesten) waren. DE formaties van de rots wand en over elkaar aan gebrachte sohiddieringen geven een dikwijls prachtig decora tief effect, waarbij men ech ter niet aan een opzettelijke compositie moet denken, het enorme tijdsverloop dait tus sen de verschillende schilde ringen ligt sluit d'eze gedachte reeds uit. Tot slot een woord van lof over de knappe en zeer mooie copieën, waarvan men mag aannemen dat zij de origine len volkomen weergeven, maar toch niet op een peute rige manier zijn vervaardigd. De kleuren zijn wondienlijic mooi en de materie wordit uitstekend gesuggereerd in de waterverftekening oo ruig papier. OTTO B. DE KAT TN de oudheid dachten de Egyptenaren, dat op de hoogste berg in hun land de schepping had plaats gevonden. En omdat ze bij lange na niet wisten waar wel de hoogste plaats was in hun moeilijk begaanbare land keken zij met groot ontzag naar elke bergtop. Elke verhoging vreesden zij, want juist daar kon wel eens de macht en de majesteit wonen. Sindsdien is er wel iets in het weten en denken van de Egyptenaren veranderd. Men is ook daar wat moder ner geworden. Doch ook tegenwoordig zijn er volken, die groot ontzag hebben voor de bergen in hun land. Nu niet i -W» V f SaüUrm omdat men de re- y ligie in verband brengt met de ver- ft heffingen van de aardkorst, maar omdat men zo aan getrokken wordt door de bergvor men, de mesteen- - y ten of de uiterst moeilijke beklim- Gr0„C/ocAntAy^- Pjr mlng. Dat zijn de mensen die 's och- li tends bij het op staan met verliefde K*L> „U.. blikken naar de woeste bergwan- 3^. den opkijken en s avonds niet eer- der gaan slapen al vorens zij nog een keer hebben gekeken naar een verre top, die met de witte spits een scherp silhouet trekt in de strak rode avondlucht. Mensen zoals bij voorbeeld de Oostenrijkers, een volk, dat van de geboorte af tussen de bergen leeft en daar niet buiten kan. Bijna zeven millioen mensen die leven in een land, dat voor zeventig percent wordt ingenomen door de grootse Oost-Alpen en voor tien percent door het Boheemse massief en dat slechts voor het overige in het Noord-Oosten wat betrekkelijk vlak gebied kent. EEN Oostenrijker houdt van zijn bergen. Hij praat er ook graag over. Vooral de hartelijke boeren in de kleine dorpen in de dalen, waar de bergtoppen nog verder ver wijderd zijn van het rumoer, dat de strijd om het bestaan met zich brengt. Hij praat over zijn bergen en krijgt een vreemd blijde trek op zijn gezicht als de vreemde ling zijn bewondering uitspreekt voor alles wat daar zo hoog en onbereikbaar'schijnt te liggen in een fauna, waar gems, edel hert cn ree nog ongestoord lijken te mogen dwalen. Het lijkt alleen maar zo. Want een Oostenrijker vertelde het ons met trots er is niet één wand meer, niet één top of hij is door een Oostenrijker bedwongen. Maar het ontzag voor al het schone in het bergland nam daardoor niet af. Zeker niet, want ondanks het feit dat de Oostenrijker reeds lang weet wat hem eerst onthouden werd, is hij niet als Adam, die zich be schaamd en zondig voelde toen hij bekend was met het onbekende, maar weet hij veel en openhartig te vertellen over alles dat de vreemdeling naar zijn land doet trek ken. Hij heeft de vreemdeling ook geholpen. Hij bouwde in één van de mooiste delen van zijn land een weg, die de vreemdeling het gevoel geeft het schone en onbereik baar lijkende voor het grijpen te hebben: de Grossglockner-Hochalpenstrasse, de grootste en modernste- weg, die leidt van het laagste punt in het dal naar het eeuwige ijsgebied. Of wel van Zeil am See, via Bruck, Dorf Fusch, Edelweis-Spitze Franz- Jozefs-Höhe naar Heiligenblut, Winkler en Lienz. DE Grossglockner-Hochalpenstrasse is een wonderbaarlijk staaltje van bouw techniek, dat op naam staat van de Oos tenrijkse ingenieur Wallack. Deze ontwierp een wegplan, dat men in 1930 uiteraard alleen tijdens de zomermaanden van twee kanten uit begon te verwezenlijken en dat eind 1934 gevorderd was tot de Fuschertörl (2428 meter) en de Edelweiss- Spitze op Salzburgs gebied en tot de Franz- Jozefs-Höhe (2369 meter) op Karinthische bodem. Elet ontbrekende wegdeel over de hoogste kam van de Hohen Tauern bij de Hochtor (2505 meter) werd in de zomer van 1935 voltooid en voor het verkeer opengesteld. Sinds die openstelling profiteren jaar lijks in het seizoen duizenden automobilis ten en exploitanten van autobussen van de gelegenheid om wat nader te komen tot de grote schoonheid van ds Glockner-berg- groep en natuurlijk speciaal tot de schoon heid van de hoogste top, die pas in 1800 voor de eerste keer met succes door twee boeren werd beklommen. Veel later pas slaagden anderen er in de wegen te vinden naar de hoogste top van de Grossglockner wegen die in ieder opzicht te vergelij ken zijn met de moeilijkste en vermaard- ste bergbeklimmingen in de West-Alpen. De gemakkelijkste weg naar de top van de Glockner voor de klimmers te voet wel te verstaan is die van het dorpje Kals (1322 meter) uit. Een gemeente met nog geen vijftienhonderd inwoners, die de vreemdeling echter allen met raad en daad terzijde staan. Het zijn geen raadgevers die alleen vertellen naar mate de vreemdeling bereid is zijn portefeuille te ledigen. Geenszins, zij onderbreken gerust hun da gelijkse werk om de weg te wijzen, waarbij zij niet nalaten te wijzen op de gevaren die de onervaren vreemdeling bedreigen. Op hun kleine, in devote rust gelegen kerkhof wijzen zij de graven van de klimmers aan die lang geleden toen de hulpmiddelen in onze moderne ogen nog belachelijk pri mitief waren de dood vonden langs de wanden die hun naar de top moesten lei den. ALS is een prachtig uitgangspunt voor onvergetelijke tochten. Tochten naar het Zuidoostelijk gelegen Schönleiten (2807 meter) over de Leschachalpe, naar de groszer Muntanitz (3231 meter) en Lucken- kogel (310.1 meter) met vergezichten, die men zich eeuwig zal herinneren, naar Hochsober (3250 meter), naar Rottenkogel (2760 meter), naar de Grosser Roter Knopf (3296 meter), naar het Böses Weibele (3118 meter) en zo vele tochten van acht tot tien uur meer. Tochten met goed en minder goed te lopen paden, langs hutten, waar men direct de eigen gastheer is en waar men ver is van het rumoer en het werk, waarvan men voor kortere of langere tijd bevrijd wilde zijn. Iloevelen al hebben zich het zweet van het hoofd geveegd tijdens de tocht van Kals naar de Stüdlhütte op weg naar de Gross glockner op vierenhalf uur afstand en hebben daarna gerild van de kou op de twee wegen van daar naar de Adlersruhe (3465 meter) en door de sneeuw langs de steile weg naar de Kleinglockner (3764 meter) en over een tien stappen lange, slechts een voet brede insnijding in de rots wand, die in slechts enkele minuten naar de top van de Grossglockner (3798 meter) leidde. Een top met een uitzicht, dat alle andere vergezichten slaat en die toch voor een ieder, die over wat routine beschikt en wat durf en uit houdingsvermogen, te bereiken is. Een top, vanwaar men slaan de naast het grote kruis, dat door de Oos tenrijkse Alpenvereniging werd opgericht ter herinnering aan de in de eerste wereld oorlog gevallenen kan kijken naar de Monte Baldo, Adamello en Brenta in Ita- Voor de microfoon Het grootste gevaar dat de omroep be dreigt is, dat er roofbouw wordt gepleegd op zijn technische mogelijkheden. Die roof bouw nu bestaat en zij wordt van dag tot dag erger. Immers de werkzaamheid van de omroep i? afhankelijk van de beschik bare golflengten en het ziet er naar uit dat de voorraad op lange- en middelgolven, die tot nu toe voor omroepdoeleinden wor den gebruikt, uitgeput is. Tussen de twee duizend meter als bovengrens en de 185 "N meter als beneden- grens van het Euro pese omroepgebied zijn immers slechts 121 kanalen voor y omroepzenders be schikbaar, dat wil zeggen 121 plaatsen, die op voldoende onderlinge afstand zijn gelegen om de daarop uitzendende stations geen hinder van elkander te doen hebben. Voor die 121 kanalen hebben zich een dikke zeshonderd zenders gemeld, zodat de enige oplossing was een groot aantal golf lengten aan meer dan een statioq toe te wijzen. Dat behoeft nog geen bezwaar te zijn wanneer de zenders geografisch ver van eikaar verwijderd zijn en het antenne vermogen beperkt wordt. De meeste schade aan een goede ont vangst wordt toegebracht door de 231 zen ders die zich illegaal in de aether hebben gevestigd en daarbij gebruik maken van 53 illegale kanalen, welke de fluittonen en andere bijgeluiden veroorzaken welke de buitenlandse (en 9oms ook binnenlandse) stations begeleiden. De boosdoeners moet men vooral in Spanje, West-Duitsland en Oostenrijk zoeken, inzonderheid bij de omroep voor het Amerikaanse leger. Er is nu een nieuw terrein voor omroep zenders ontsloten op de drie-metergolven. In West-Duitsland werken reeds tientallen van deze stations en ook ons land zal op den duur een dergelijk UKW-FM-net krij gen. De signalen van deze FM-zenders ko men uitzonderlijk zuiver door, atmosferi sche en mechanische storingen hebben er vrijwel geen vat op. Daar staat tegenover dat de reikwijdte beperkt is, zodat, om ons land geheel te bestrijken, naar onze bere kening zeker zeventien stations (maar dan van geringe sterkte) voor één programma moeten worden gebouwd. Die kleine actieradius heeft echter ook een voordeel: niet alleen kunnen vele lan den van hetzelfde kanaal gebruik maken, maar ook zijn deze zeer korte golven niet geschikt voor propagandazend'eirs, die do beste plaatsen innemen en door heel wat waarmede zij uitzenden vaak ae sterkte waardevolle programma's verdringen. Wanneer de binnenlandse omroep volledig naar de metergoiven zal zijn verhuisd, kunnen de midden- en lange golven wor den prijsgegeven aan de propagandazen- ders, waarnaar overigens slechts een min derheid luistert, zoals reeds lang op de korte golf het geval is. J.H.B. Grossglockner-HochaIpenstrasse met Hohe Doek TIJ schreven over het dorpje Kals, maar waarom eigenlijk niet over het nog kleinere, nog geen duizend inwoners tellende Heiligenblut? Het dorp, dat wel- k4r?mt bltVven -^teken. iswaar meer gericht is op het ontvangen van vreemdelingen, maar waar men bij helder weer van vrijwel alle punten een prachtig uitzicht heeft op de top van de Grossglockner. Heiligenbluthet dorp, dat zijn naam dankt aan een flesje, dat volgens een legende het bloed van Chris tus zou bevatten en in het gothische kerk je bij het mooie hoogaltaar bewaard wordt, vlak bij het graf van de heilige Briccius. Een dorp, waar wij als wij het eerlijk mogen zeggen gerust een tiental jaren zouden willen doorbrengen. Maar niet alleen de trotse en niet te be dwingen wandelaar en bergbeklimmer vindt rond de Grossglockner zijn ontspan ning. Ook de automobilist, die zich be perkt tot de straatweg en misschien wel alleen tot doel heeft zo snel mogelijk van Salzburg naar Karinthië te komen, be hoeft niet veel te missen van de natuur in Na het Alpenmeertje volgt dan de 117 meter lange Mitteltörltunnel en de 320 meter lange Hochtortunnel op de grens van Salzburg en Karinthië. En steeds maar sneeuw en ijs, tot diep in de zomer. Par keerplaats na parkeerplaats geeft gelegen heid tot rust voor mens en voertuig. De daling naar het Mölltal begint na 33 kilometer. Bij de Guttalbrücke wordt dan de boomgrens weer gepasseerd en steeds blijft dan de Grossglockner in het gezichts veld. Is de daling voltooid (47 kilometer) dan ligt de weg naar Italië (Dolomieten) open. Maar de niet zo gehaaste reiziger gaat bij de Guttalbrücke rechts af en begint opnieuw te klimmen. Weer de boomgrens en dan links in het dal Heiligenblut, Pas- terzengletscher en Grossglockner tot een plaats dat terecht een beroemd punt ge noemd wordt in alle boekjes over vreem delingenverkeer: de Franz-Jozefs-Höhe op 2369 meter. Het mooiste punt ongetwijfeld dit gebied. Al zal hij natuurlijk afgeleid voor het bezien Van de Grossglockner' met worden, omdat hij ook aandacht moet be- beneden de tien kilometer lange en ander halve kilometer brede gletscher, die de grootste is in de Oostalpen en op acht na de grootste in Europa. Op de achtergrond is de geheel met ijs en sneeuw bedekte Johannisberg (3463 me ter). En dat is zeker nog niet alles, al is het ruimschoots voldoende voor een paar De Grossglockner steden aan auto (kokend water) en de weg (uiterst scherpe bochten en aanzienlijke stijgingen). In het begin van Noord naar Zuid gaande gaat het nog. De nieuwe weg, die eigenlijk in Bruck (757 meter) begint, leidt uit het dal van de Salzach naar het Zuiden door het Fuscher dal en Dorf rustige uren. Rustig, als er niet altijd zo Fusch (805 meter) naar de Embachkapelle veei buitenlanders luidkeels hun mening (863 meter). Na de Barenschlucht is het aan het geven waren. Stemmen en talen heerlijke Ferleiden- overigens, die er voor zorgen dat dagelijks dal geheel te over- Gp het plateau vele fleurige vlaggen wor- zien. Maar dan ver- den uitgestoken voor elk vertegenwoor- volgt de weg met djgd iand een vlag stijgingen van tien wie echter rust verkiest boven het kij- tot twaalf percent ken naar vreemde nummerplaten van tot de parkeerplaats Piffkar (1620 meter) auto's, prentbriefkaarten, bergstokken, met het uitzicht cp het grote Wiesbach- vaantjes, speldjes en broches gaat het horn. Bij de volgende parkeerplaats, voetpad op, dat langs de steile bergwand Hochmads (1850 meter) is de boomgrens, naar de randmorenen van de gletscher Na de Hexenkiiche bocht na bocht voert en rust uit in de Hofmannshütte op steeds hogere klimmend gaat het langs 2484 meter of veel verder in de gerieflijke tië, naar de kleine Karpaten, naar het de Edelweisswand naar de Fuschertörl (op en van alle gemakken voorziene hutten, grote Wiesbachhorn, naar de Venediger en 27.4 kilometer van Bruck), waar men ver- Schoberg erï in de diepte naar de grote, gezichten heeft op de Brennkogel (3018 noemden slechts een zeer klem ge- onbegaanbaar lijkende gletscher. De Jung- meter) en de Brennkogelgletscher. Nog W deelte van de bergen, wanden, dalen frau in de Berner Alpen is misschien de veel verder reikt de weg naar de blauwe en toppen die tezamen het gebied van de enige top vanwaar het vergezicht te verge- lucht, waar de Hohe Tenn (3368 meter), Grossglockner vormen. De Grossglockner, lijken is met die van de top van de Gross- Hohe Doek (3348 meter), Fuscherkarkopf die de koning der bergen in de Oost-Alpen glockner. Al zal een echte Oostenrijker het (3332 meter) en Sonnenwelleck) (3261 is de hechte trekpleister voor sportieve hardnekkig en chauvinistisch ontkennen, meter) zich afwisselend naar gelang de en rustzoekende mensen. E. K.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 15