Beter worden DE BAKNEVELDEKS en Grondwet De roman van Tsjaikowski en Nadjesjda von Meck Kunst door Wynca Loos met tekening van Bob Buys E D' KORT VERHAAL Herinnering aan een ontmoeting met Abbé Pierre EEN van de eerste dingen, die ons des morgens, wanneer de Vara-haan onze stille kamer inkukelt, te binnen schieten ls: hoe zouden ze daar nu in Barneveld tegenover staan? Wij zijn nog vaak met onze gedachten in Barneveld, omdat wij daar met kamperen eens een slip-over zijn kwijtgeraakt, die verreweg het mooiste was van alle kledingstukken, die wij sinds dien met kamperen zijn kwijtgeraakt. Op de vergeelde, winterse weiden, die de trein van Amersfoort naar Ede links en voorzover wij konden zien ook rechts laat liggen, hebben wij Barnevelds hardst werkende bevolking om ons heen gezien, bruine bukkende gestalten als monniken in middeleeuwse moestuinen. Wij verlangden er naar om weer eens van nabij toe te zien. Want wat ons van kippen altijd zo geboeid heeft en wat wij nog wel eems vergeefs trachten na te doen zijn de felle schokjes waarmee zij zich naar de aarde richten en weer overeind komen, zoals dat gaat in een uiterst vertraagde tekenfilm. Het dagelijkse gezicht op deze schoksge wijze activiteit1 heeft op het Barneveldse mensentype door de eeuwen juist een tegenovergestelde werking gehad: het reageert op alles met olijke gelatenheid. Dat merkten wij reeds aan de station chef, wiens spiegelei overigens in Barne veld geen echt is. Op een zijspoor stond een wagon, waaruit tussen dunne houten spanten door honderden kippen ons feeste lijk opgewonden toekakelden. De chef deelde ons mede, dat dit passagiers voor Italië waren en zag ons er voor aan, dat wij best mee zouden willen met dit sja- grijnig weer in onze gewesten. „Maarre. zei hij na een pauze, waarin het gekakel een climax bereikte, „is u maar blij van niet. 't Is een enkelde reis. 't Ben slacht- kippe Ons afvragend of wij het voor een reis naar Italië zouden overhebben om daarna gebruind en met de benen omhoog op een schotel te liggen temidden van snappende Napolilanen, slenterden wij het dorp in. Het is veranderd sinds wij er die slip over kwijtraakten, vooral in cultureel op zicht, want het heeft nu zijn Concertge bouw, waar avond op avond uitvoeringen worden gegeven. Om maar een greep te doen: een uitvoering van de gymnastiek vereniging DOVES, een cabaretprogramma voor de Barneveldse Bestuurdersbond en „De val van Berlijn" met „De poets van Akkerlust" opgevoerd voor de Landelijke Rijvereniging „De Luna Ruiters". Maar er is ook veel hetzelfde gebleven, vooral de donker geklede mensen in gele klompen, die statig door de Langstraat rijden op glimmende, met zorg onderhou den rijwielen. Langs het klompen- en si garenmagazijn van Broekhuis (sinds 1863) en de Veluwse Postzegelhandel liepen wij naar het pleintje voor de Hervormde kerk. Het bestaat uit harde, bol uitstaande steen tjes en van grote hoogte komt dat hard aan. Vandaar dat men in 1482 aan de voet van deze toren Van Schaffelaars val heeft trachten te breken door het opsteken van pieken een primitief middel, dat erger is gebleken dan de kwaal, maar de vang zeilen van de 'moderne brandweer waren toen nog niet bekend. DE grote vlucht, die de pluimveeteelt neemt, heeft ook haar schaduwzijden. De kip wordt een machine. Dat ziet men vooral in de techniek van zo'n moderne legbatterij, waarbij het hoen aan de lo pende band moet leggen. Het is natuurlijk een zittend werkje, maar het vergt veel inspanning en wordt tamelijk monotoon. Er is weliswaar muziek bij de arbeid, maar niet zozeer om de gezellige sfeer als wel om de stijging van de productie, welke men eraan toeschrijft. Vooral het nieuw Nederlands lied van de heer Max van Praag schijnt een opwaartse buiging van de productie-curve te hebben veroorzaakt. Wij nemen aan dat ook Bartök de leg bij zonder zou stimuleren. De kippen worden machinaal geboren en machinaal geslacht. Het laatste besparen wij de lezer (een beschrijving ervan, be doelen wij). Maar wij voeren hem gaarne mee naar de electrische broederij van de heer Schimmel, waar men een dagelijkse bevolkingsaanwas van 15000 tot 18000 kuikens noteert. „Wij doen er net zo lang over als de kip, 21 dagen, maar we werken met grotere getallen, zoals u ziet", zei de heer Schimmel en hij trok een la open in een machine met een uitbroedcapa citeit van 15000 eieren. Het menigvuldige gepiep, dat ons omving, werd zéér krach tig. Tientallen kuikentjes keken al goed uit hun doppen. Andere waren nog volop aan hun uitbraakpogingen bezig. Op een andere afdeling van de broederij zaten een dame en een heer met elk drie kartonnen bakken vol kuikentjes voor zich. Zij be zichtigden de levende gele vlokjes en wier pen het mannelijke goed in de linker- en het vrouwelijke goed in de rechterbak. In dat „sexen", zoals dit karwei heet. hebben zij een grote vaardigheid gekregen. Bij de exportgroep hoorden wij een klacht over het verbruik van eitjes door het Nederlandse volk vergeleken bij dat in het buitenland en wij hebben als vertegen woordiger ervan toegezegd, dat wij er voortaan nóg eentje meer zullen nemen. Tijdens een druk gesprek over witte leg horns, patrijsleghorns, Rhode-Islands en New Hampshire en kippen in het alge meen, kwam er een meisje met koffie binnen. „Da's ook een Barnevelds henne tje", kraaide een der woordvoerders, ter wijl hij krachtig de hand op haar legde, „maar diè exporteren we niet. Jammer hè? Maar geef meneer óók koffie." Wij bedankten en haastten ons naar de trein. En misschien zijn wij de laatsten ge weest, die nog per trein uit Barneveld weg konden komen. Want er werd een veiling van grote hoeveelheden spoorwegbielsen aangekondigd. KO BRUGBIER In een minderheidsnota, gevoegd bij het verslag van de staatscommissie tot her ziening van de Grondwet, hebben de leden mr. dr. P. J. Witteman, jhr. mr. M. M. van der Goes van Naters, mr. J. P. Hooykaas en mej. mr. H. J. D. Revers gepleit voor het opnemen van een artikel, luidende: „De bevordering van de wetenschap en van de kunst is een voorwerp van aanhouden de zorg der regering." Het bestuur der Nederlandse Federatie van beroepsverenigingen van Kunstenaars heeft in een brief aan de minister-presi dent aangedrongen op aanvaarding door de regering van het in deze minderheidsnota vervatte voorstel. Het federatiebestuur, dat herhaaldelijk voor een zodanig artikel in de Grondwet heeft gepleit, is van me ning, aldus de brief, dat daardoor niet al leen wordt weergegeven hetgeen in feite reeds geschiedt, doch dat daarenboven er uit zou blijken dat de kunst in de Neder landse samenleving de plaats inneemt die haar toekomt. De overheidszorg voor de kunst dient haar rechtsgrond te vinden in de Grondwet, de wetgever kan nadere re gelen stellen ten.aanzien van de wijze waarop de kunstinstellingen worden ge steund. De briefschrijvers betogen dat het opne men van een artikel over de zorg voor de kunst in de Grondwet niet beduidt een re glementering of beïnvloeding van kunst uitingen, niet het aan banden leggen daar van, doch integendeel het scheppen van de mogelijkheid om de kunst te behoeden voor het isolement, waarin zij dreigt te ge raken doordat slechts een beperkt deel van ons volk haar kan waarderen en genieten. >CCOOOOOCCOOOOCOOCCCCCT)e<iCXxOCXXX>OOOCXXXXOCOO/)OOCOC)OC»OOCiCOfrr<.oooO<XXXX)OOOCiO In 1953 hebben dertig „bibliobussen" ongeveer 100.000 kilometer afgelegd om een 700.000 boeken naar ongeveer 10.000.000 lezers te brengen. Dit is de balans van de activiteit der rondreizende bibliotheken in Frankrijk. In 1945 werd voor het eerst het besluit genomen om een openbaar lectuurnet te openen teneinde 37.727 Franse gemeenten, die minder dan 15.000 inwoners tellen, van boeken te voorzien. Deze maken tweederde gedeelte van de be volking uit. In 1946 werden daartoe acht uitleen-centrales ingericht, in 1947 nog zeven. Nu zijn 18 van de 90 departementen ingeschakeld. Door particulier initiatief konden nog een dozijn andere centrales worden opgericht. Een bibliobus rijdt van de „moedercentrale" naar alle gemeenten. Om de drie maanden wordt het boekenfonds van het plaatselijke dépót vernieuwd, zodat men de beschikking heeft over één boek op elke acht of tien inwoners. Een derde van de werken wordt gevormd door ontspanningslectuur, een derde door documentatie op het gebied van geschiedenis, aardrijkskunde, kunsten en wetenschappen. De rest bestaat uit kinderboeken. IN 1876 stierf te Moskou een ingenieur, die zijn vrouv/ een millioenenvermogen naliet, hetgeen haar ondanks haar grote gezin van elf kinderen toeliet een vorste lijke staat te voeren. De man was Carl von Meck, zijn vrouw heette Nadjesjda Fi'iare- towna von Meck-Frolowski. Nadjesjda trok zich na de dood van haar echtgenoot geheel uit het mondaine leven terug en sloot zich voor haar vrienden af in haar grote huis, waar alleen Nicolaas Rubinstein, de direc teur" van het Mos- kouse Conservato rium, het voorrecht had haar te mogen bezoeken. De toen 46-jarige, enigszins excentrieke vrouw was een hartstochte- 1ijk liefhebster van muziek. Deze passie zou de oorzaak worden van een der wonderlijkste vriendschappen of liefdesbetrekkingen,die de muziekhis- torie kent. Toen Nadjesjda de muziek van Pjotr (Peter) Tsjaikowski leerde kennen, ont vlamde zij in een bijna ziekelijke verering voor de componist. Eind 1876 verzocht zij Tsjaikowski, door bemiddeling van een zijner leerlingen die met haar musiceerde, enkele zijner kleinere composities te willen arrangeren voor viool en piano. De compo nist voldeed aan haar verzoek en ontving daarvoor een buitengewoon hoog honora rium. En nu begon datgene, wat ik hier boven de roman van Pjotr en Nadjesjda noemde: een briefwisseling, die geleidelijk het karakter van een intieme vriendschap aannam en waarin beiden steeds in alle openhartigheid hun diepste gevoelens tegen elkaar uitspraken. Het wonderlijke echter was, dat Tsjaikowski zijn toegewijde vereerster en vriendin nooit heeft ontmoet, want Nadjesjda had in een van haar eerste brieven te kennen gegeven, dat zij een per soonlijke kennismaking niet zou wensen. „Er is een tijd geweest, dat ik u per soonlijk wilde leren kennen. Maar hoe meer ik uw betovering onderga, des te meer vrees ik deze persoonlijke kennis making. Ik geef er de voorkeur aan uit de verte aan u te denken, u te horen spreken in uw muziek De correspondentie, die begonnen was met „Hooggeachte Heer" en „Hooggeachte Mevrouw" en die langzamerhand overging tot aanspraken als „Mijn onvergetelijke vriend" en „Dierbare vriendin" is voor de kennis van Tsjaikowski en zijn denkbeel den over kunst en kunstenaars, trouwens niet minder tot inzicht in zijn levensbe schouwing, zeer belangrijk. Zij heeft veer tien jaar geduurd, en is in 1890 vrij abrupt geëindigd. Tsjaikowski was in het begin van deze vriendschap een onbemiddeld man, leraar voor piano en compositie aan het Moskouse Conservatorium. Slecht financier als hij was, stak hij voortdurend in schulden. Reeds daarvóór Nadjesjda wist hiervan en hielp hem op onbekrompen wijze. Haar verering voor de kunstenaar ging zover, dat zij hem na korte tijd een jaargeld van zesduizend roebel aanbood, zodat de componist zijn leraarschap aan het Conservatorium opgaf en zich uitsluitend aan compositorische ar beid kon wijden. had Tsjaikowski aan Nadjesjda medege deeld, dat hij aan een nieuwe symphonie, de vierde, werkte, die hij aan haar zou willen opdragen. Op 27 Mei 1877 schreef hij haar, dat de sym phonie in schets ge reed was. Zij kwa men overeen, dat niemand van deze opdracht zou weten en dat bovenaan de partituur zou komen te staan: „A mon meilleur ami". Nadjesjda spreekt in haar brieven daarna steeds over „onze sym phonie'. Bij dit alles moet in het oog worden ge houden, dat de een noch de ander ook maar in de verte aan een intiemere band, een huwelijk, dacht. Deze vriendschap stond op een basis, die dit laatste volkomen uitsloot. Tsjaikowski was bovendien van elk huwelijk afkerig, maar nieuwe roman! schrijft op 3 Juli 1877 aan zijn dierbare Nadjesjda: Ziehier de geschiedenis van xvat ik de laatste tijd heb beleefd. Vóór alles moet ik u dadelijk zeggen, dat. ik mij einde Mei heb verloofd. Kort daarvoor kreeg ik een brief van een meisje, dat ik al lang kende. Uit deze brief werd het mij duidelijk, dat zij mij reeds lang met haar liefde vereerde.. Het einde was, dat ik het verzoek van het meisje, haar te bezoeken, inwilligde.... Ik verklaarde haar bij onze samenkomst, dat ik naast sympathie en dankbaarheid voor haar liefde, geen ander gevoel voor haar hadMen kan zijn lot niet ont komen, mijn ontmoeting met dat meisje heeft iets fataals...." De reactie van Nadjesjda op deze merk waardige mededeling was als die van een goede vriend, die dit alles buiten hun eigen vriendschap vindt staan. Zij wenst Pjotr dan ook hartelijk geluk. En zij voegt daar aan toe: „Ik verheug mij bijzonder over uw gou den hart, uw fijngevoeligheid. U maakt an dere mensen gelukkig, dus zult u zelf eveneens gelukkig worden.... Ik vind geen woorden om u te zeggen hoe dank baar ik u ben voor uw vriendschap, die mij even dierbaar is als het geluk. De ruimte laat niet toe, meer over de geschiedenis van Tsjaikowskis ongelukkige huwelijksplan te schrijven, evenmin over het verdere verloop van de vriendschap met Nadjesjda. Ik hoop aan dit alles en aan Tsjaikowski als componist het volgen de artikel te wijden. WILLEM ANDRIESSEN ZO diep, zo heel diep was ze weggeweest, dót het bewustzijn tot het leven maar moeilijk en langzaam tehigkeren wilde. Het had een hele tijd geduurd eer ze de lichtgrijze muur, het blauwe gordijn en de rieten hoektafel met bloemen! thuis kon brengen. Ze had er lang naar liggen staren, doezelend met halfgesloten ogen, maar toen bewegelijke licht-en-schaduwvlekken kwamen spelen op de muur had ze haar hoofd duizelig afgewend. Pas toen ze het witte hoge nachtkastje naast haar bed zag staan, wist ze weer, dat ze in een ziekenhuis lag. Onmiddellijk daarop was een zwarte kat op haar dekens komen zitten. Hij had wijze woorden gesproken over dood en leven, heel wijze woorden, die ze onthouden wilde. Als ze stil zou blijven liggen en ingespannen na zou denken achter haar stijf gesloten ogen, kon ze ze misschien herhalenMaar: „Niks te zwarte-katten", zei de zuster. „Gaat u maar op uw andere zij, u moet uw injectie nog hebben". En na de injectie kon ze zich zelfs met de grootste inspanning niet meer herinneren, wat de zwarte kat gezegd had. Jammer, onvergeeflijk jammer. „Het was zo belangrijk, zuster." „Denkt u nu nóg aan die griezelige kat? Het is helemaal niet belangrijk, het is veel belangrijker dat u beter wordt." Natuurlijk was het veel belangrijker om beter te worden, maar ze had nooit geweten, dat het zo moeilijk zou zijn. Beter worden betekende pijnlijke injecties en boterhammen, die ze met niet te overwinnen tegenzin naar binnen moest werken en eten, dat al koud werd op haar bord terwijl de eerste hap nog rond bleef malen in haar mond. En melk, die vellerig werd van het lange staan. „Dat is mijn straf", zei ze. „Omdat ik thuis nooit melk dronk. Hoe gemakkelijk moet het geweest zijn om gezond een beker melk te drinken en ik heb het niet gedaan." „Je moet nooit piekeren over dingen, die je niet gedaan hebt", zei de zuster met gezonde filosofie, „het helpt je niets. En het is dez.elfde melk, hier en thuis, óók gepasteuriseerd." Het uitzicht uit het raam, waarvoor haar bed stond, de smalle vensterbank, waarop de kleine zilveren handspiegel van thuis lag, het stille gazon beneden met de grote boom. die het beweeg lijk spel van licht en schaduw toverde op het grijs van de muur, de hoektafel met lruit en bloemen, dat was de kleine stil- omsloten wereld, waarin ze beter lag te worden. Iedere dag wéér met dezelfde, moe-makende regelmaat van bedrijvige zusters. „De meter, mevrouwIk kom u prikken, mevrouwU moet nu proberen uzelf te wassen, mevrouw 's Morgens als de dauw dan nog als een wazige wolk over het gazon lag. Het her innerde haar aan de tijd. toen ze als kind op blote voeten door het natte gras liep, wat niet mocht. Het was een onzinnig idéé, maar het moest heel plezierig zijn, inplaats van met prikkende benen van het hoge bed naar je sloffen te tasten, je blote voë- ten te laten wegglijden in het niets, in een donzige witte wolk van dauw. „En maar kliederen," zei de zuster. „Al lemaal zeepspatten op de spiegel." Het had geen zin je te verweren, het had totaal geen zin te zeggen hoe moe, hoe lusteloos en stuurloos je je voelde. Hoe je maar het liefst stil in bed zou willen lig gen en terugglijden in dat bodemloze niets, waaruit ze haar omhooggeworsteld had den. Niets hoeven doen, niet hoeven den ken aan beter worden en alle moeite en pijn, die daaraan vastzat zout, of dennenaalden-extract, of iets brui- terugvielen, brachten plotseling als uit een sends of schuimends, altijd iets, waarvan ondenkbaar ver verleden, de muziek van je nooit met zekerheid kon zeggen, waar Mahlers „Hemelse leven" in haar oren. het nu feitelijk goed voor was. „Reclame- Vlugge hoge noten, als glazen belletjes stunts om goedgelovige vrouwen het geld tjingelend in een lichte, blije kleine-engel- uit de zak te kloppen", noemde haar man tjes-hemel. Grappig om noten, zonder zin- het. gen, te kunnen vangen in kristallen water- Natuurlijk zou hij, als altijd, wel gelijk druppels hebben, maar de ongekende mogelijkheden „Hébben," zei de zuster, een dikke ste- N toen op een morgen, werd ze uit de van zoiets, de fantastische "Verrassingen, die het je zou kunnen bieden, hoe aan dachtig je ook vooruit de gebruiksaanwij zing en indicaties gelezen had.... „Vandaag gaat-ie eraan", riep de man, toen hij de volgende morgen voor het raam naar boven klom. Ze ging er bepaald lichte doezel van haar ochtendslaapje voor zitten: zoals men doet in een schouw- gewekt door een vreemd geluid, dat uit de tuin tot haar doordrong. Het afladen van een vrachtauto en harde, ruwe mannen stemmen, die elkaar iets toeriepen. „Houen, Jan!" „Hou jij maar, ik douw!" „Als jij douwt zal ik trekken". „Nai, eerst broud aiten." Het waren mannen met touwen en bij len. die nu op het muurtje van de kliniek toestapten om daar uit zwart zeildoeken pakjes hun brood op te eten. De vracht auto, waarop een slordige hoop kettingen burg of bioscoop in het prettige gevoel, dat de voorstelling begint. Ze had de voorbereidingen dagenlang met spanning gevolgd en ze had nooit ge weten, dat er zoveel berekening, kracht en gevaar verbonden waren aan het weg halen van een boom. vige arm in het bad stekend. Ze hield triomfantelijk het gladde stuk zeep om hoog. „En nu eruit. Prikken uw benen, kunt u staan?" Natuurlijk prikten haar benen en had ze het gevoel of ze door haar knieën zou zak ken. Maar het was prettig je magere voe ten in de grote badmuilen te schuiven, het was heerlijk om afgedroogd en gewreven te worden met de ruwe badhanddoek. „Kunt u lopen? Geef me maar een arm. Bent u duizelig? U zwaait zo." „Als champagne", zei ze. Ze moest erom lachen. Als een prettige, lichte roes na champagne. UW bad is klaar, mevrouw", zei de zuster. Het klonk als de filmrol van een kamermeisje. Het filmisch klassieke zilveren blad met de ochtendpost en de thee met flinterdunne cake en toast ont- en hijstakels lag, had brede, zanderige brak. Inplaats daarvan hield de zuster een sporen getrokken in het steeds angstvallig extra warme wollen omslagdoek gereed. aangeharkte grintpad. Op het preutse, kleine gazon bleef een stoere, zware schep goed op m'n arm. liggen en naast de smetteloze, glimmend gepoetste glasdeur van het laboratorium E kamer was'anders, groter, gezien door de open deur. Het licht was an ders, het blauw van het gordijn dieper en het grijs van de muur bijna wit in het helle licht. De zon scheen vol en breed uit op haar bed. „Vreemd" zei ze, „ik wist niet, dat de „Doet u maar kalm aan, leunt u maar hele wereld veranderen kon na een bad." „Nou, de héle wereldtemperde de zuster. „Die boom is de hele wereld niet." Die bóóm.... Het was alsof een kille Het bad was mal en hoog, natuurlijk stond een zware, roestige koevoet. geen gewoon bad. Maar heerlijk warm. hand zich legde om haar hart toen ze zich. Het leek of het leven zelf, het harde, Het moest goddelijk zijn er tot aan je hals geschrokken, boog over het bed om in de ruwe leven-van-alle-dag zijn plaats had toe in te glijden. Maar ze moest rustig op tuin te kunnen zien. Een grote lichte lege ingenomen in de stille, afgemeten, steriele sfeer van het ziekenhuis. „Eindelijk gaat die boom eruit", zei de zuster. „Ze zullen er een heel werk aan hebben, want het is een oude reus. Maar hij nam te veel licht en er moet plaats ge maakt worden voor het nieuwe paviljoen." Het was een genot te kijken naar de man, die, een touw om zijn middel gebon den, met lenige kracht de hoge boom be klom. Zijn bewegingen te volgen, de sla gen te horen van zijn zware bijl, die met rondvliegende spaanders een wig hakte in de stam. Het was spannender dan een detective film te berekenen hoe de kruin vallen zou, gestut en geleid door touwen. Het leek als of bij de kracht van de mannen zich haar eigen spieren spanden. En alsof bij het ge vaarlijke werk van die ene daarboven haar hart in angstige spanning klopte op de regelmaat van zijn bijlslagen. „Nou kijk 'es," zei de zuster, „wat een schat van een temperatuur. Morgen mag u in 't bad." Alsof de pret niet óp kon! Een boom, die gerooid werd vlak voor je raam en een bad. Thuis nam ze altijd een douche. De kraan van koud tot warm en van warm weer terug tot ijskoud, klaar. Een bad. - feitelijk nam je enkel een bad als je er O Iets bijzonders in kon doen. Een nieuw bad- de plank blijven zitten terwijl de zuster plek. Een brede diepe kuil. En de stam. haar rug waste. „Ik begrijp het niet", zei ze. „Het zou zo echt iets voor een zieken huis zijn om er nu maar meteen genees krachtige kruiden in te mengen of zwavel. Zit er heus niets in, behalve water?" „Nu moet u me niet altijd zo aan het die trotse hoge stam, gebonden gekneveld op de vrachtauto. Ze had hem recht en fier zien staan, dagenlang het geweld van mokerslagen trotserend. En ze had het moment gemist, waarop hij, overweldigd door mensenhan- lachen maken," zei de zuster, „anders den, het trotse hoofd gebogen had en ge- smeer ik nog zeep in uw ogen, want ik vallen was. wou meteen uw haar wassen. Dat is wel prettig .en lekker fris na al die koorts." „En mag ik dan straks even helemaal „Wat een ruimte voor het nieuwe pavil joen," zei de zuster. „Er komt een eigen röntgenafdeling. Nou, kijk dóór nou, tra- „Morgen brengen," zei de zuster, „niks nen! Daaraan kun je nu weer zien, dat u hoor. Ik zou de grootste ruzie krijgen met nog zwak bent. Kruip maar gauw in bed de dokter. Even naspoelen en dan zo gauw en probeer wat te slapen. Ik zal het gordijn mogelijk afdrogen. Móet u altijd met de dichtdoen.' dingen spelen? Die zeepdoos is geen bootje. Nou, kijk dóór nou, had ik het niet ge dacht? Ja, probeert u nu zelf maar die zeep op te vissen, ik kan u zó niet loslaten." Het was bepaald geen straf met de zeep te mogen spelen. Ze probeerde het met Ja, het gordijn kon dicht, de voorstelling was afgelopen en ze had het spannende slot gemist. Er zouden geen mannen meer ko men met halsbrekende toeren en ruwe harde stemmen. Dezelfde saaie stilte als voorheen. Stilliggen en beter worden. De muur als een witte vlek in het heldere zon- haar tenen, er kwamen bellen en kringen licht. Geen bewegend spel van bladeren, en de zon door het matglazen raam toverde geen boom, zelfs geen bad. regenboogkleuren op het water, dat lang zaam tussen haar vingers gleed. Er kwam En terwijl-ze haar ogen sloot, herinnerde ze zich opeens de woorden van de zwarte een parelmoeren zeepbel aandrijven, die ze kat: „Geen twee dingen tegelijk. Zacht en zacht tot bijna het einde van het bad kon blazen. Ze hief een handvol water op en de gemakkelijk wegglijden of je moeizaam omhoogwerken. Je moet altijd kiezen. En als je gekozen hebt komt er altijd iets waar snelle druppels, die als kleine kristallen je je aan vast kunt houden....' GEDURENDE de afgelopen vorstperiode, waarvan ook Parijs het een en ander heeft gemerkt, is in de Franse en vervol gens ook in de buitenlandse pers druk gesproken over de figuur van de priester Pierre Grouès, in de wandeling Abbé Pierre genaamd. In Augustus vaai het vorige jaar ben ik enige keren in, zij het vluchtige, aanraking geweest met deze merkwaardige man, die evenals ik het congres van de Beweging voor W ereldfedera 1 isme te Kopenhagen bijwoonde. Behalve talrijke andere ver schillen tussen ons beiden was er, wat dit congres aangaat, dit belangrijke onder scheid, dat hij er als militant wereldfede ralist aan deelnam, terwijl mijn activiteit die van de toeschouwer was. Misschien werd het oogmerk van de bijeenkomst door mijn aanwezigheid niet in grote male bevorderd, ik was althans in staat de men sen. die ik deze moeite, waard vond, aan dachtig te observeren. De tot bespiegeling geneigde laat zich bij zulk een bezigheid graag tot de hoogmoed van een glim lachend scepticisme verleiden, maar ik meen te mogen zeggen, dat ik aan deze neiging niet heb toegegeven en wel in de laatste plaats wat Abbé Pierre betrof. Ik had iets over zijn carrière gehoord: verzetsstrijder, kamerlid, tenslotte maat schappelijk ijveraar ten bate van de arm- sten uit de Franse en meer speciaal de Parijse samenleving. De schrale man met de donkere baard en de wapperende sou tane maakte op mij een gemengde indruk van vergeestelijking en practische zin. In zijn aantrekkelijk lelijk gezicht lag zo wel iets van de idealist als van de nuch tere. goed op zijn tellen passende onder nemer. Zijn beweeglijkheid, die maakte dat men hem in grote gezelschappen steeds ontwaarde, kwam zowel uit innerlijke ge drevenheid voort als uit een behoefte om de aandacht te treken. Toch kon men deze laatste stellig geen ijdelheid of sensatie zucht noemen: het was de behoefte van een man, die geen enkel oorbaar middel schuwt om zijn humanitaire doeleinden te bereiken. Zijn donker priesterfiguur was op zich zelf reeds een unicum in dit bonte, uit aller heren landen samengestroomde ge zelschap. De negers van de Goudkust, de vertegenwoordigers van Japan en India mochten vele blikken trekken, voor mij was Abbé Pierre met in zijn ogen die mengeling van aardsheid en ascetische wereldverzaking boeiender dan exotische gewaden of gelaatstrekken. Ik meen, dat dit kwam, doordat het exotische en on bekende wel boeiend is, maar meer nog datgene, waarmee men zich verwant voelt en dat men begrijpt of denkt te begrijpen. DE weinige woorden, die ik met Abbé Pierre wisselde, hebben mij geen dui- lijker kijk op hem gegeven, maar wel de manier, waarop hij zich in of buiten het congresgebouw voortbewoog of bij een groepje geestverwanten stond. Het geheim van zijn aantrekkingskracht lag hierin, dat wat bij een ander opzettelijkheid zou hebben geleken, bij hem de vanzelfspre kendheid van het natuurlijke behield. In de restauratie van.het Kopenhaagse ^-n- traal Station zat hij te midden va- <=n aantal jonge Franse vrienden in zijn eentje een bescheiden avondmaaltijd te nuttigen en in dit tafereel vond ik zijn persoonlijk heid het treffendst gesymboliseerd: -->et zijn medemensen verbonden, maar rich niet in hun gemeenschap verliezend, ging hij rustig zijn eigen weg, ook al werd die eigenheid in dit geval slechts aangeduid door het feit, dat hij blijkbaar wel be hoefte aan eten had en de anderen niet. Zijn contrasterende karaktereigenschap pen blijken ook uit het feit, dat hij zich enerzijds bezighoudt met een vooralsnog theoretische beweging als die voor wereld- federalisme, anderzijds onvermoeibaar in de weer is. om directe bijstand te verlenen aan mensen, die in nood verkeren. Ik weet niet of men Abbé Pierre een groot man mag noemen, Een merkwaardig man is hij zeker - en, wat belangrijker is, één van de niet zo heel talrijke mensen, die geen ander levensdoel hebben dan iets van de ellende in deze wereld te lenigen. M. MOK „Bedenk iets", zei ze hulpeloos en ver drietig, „bedenk iets waar ik me aan vast kan houden." „Aan de kruik," zei de zuster, zich om kerend bij de deur. „Ik heb een kruik in uw bed gelegd en die zal toch zo warm wel niet meer zijn. Straks kom ik nog wel even kijken, maar dan moet u slapen." Met rinkelend geluid en zwaar trekken de motor reed de vrachtauto weg. Het ge luid verstierf. Stilte. Niets meer. Alleen een troosteloze lauwe kruik om je moei zaam omhoog te werken tot het leven, het gezonde leven van alledag. (Nadruk verboden)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16