Beter worden
DE BAKNEVELDEKS
en Grondwet
De roman van Tsjaikowski
en Nadjesjda von Meck
Kunst
door Wynca Loos
met tekening van Bob Buys
E
D'
KORT VERHAAL
Herinnering aan
een ontmoeting
met Abbé Pierre
EEN van de eerste dingen, die ons des
morgens, wanneer de Vara-haan onze
stille kamer inkukelt, te binnen schieten
ls: hoe zouden ze daar nu in Barneveld
tegenover staan? Wij zijn nog vaak met
onze gedachten in Barneveld, omdat wij
daar met kamperen eens een slip-over zijn
kwijtgeraakt, die verreweg het mooiste
was van alle kledingstukken, die wij sinds
dien met kamperen zijn kwijtgeraakt.
Op de vergeelde, winterse weiden, die
de trein van Amersfoort naar Ede links
en voorzover wij konden zien ook
rechts laat liggen, hebben wij Barnevelds
hardst werkende bevolking om ons heen
gezien, bruine bukkende gestalten als
monniken in middeleeuwse moestuinen.
Wij verlangden er naar om weer eens van
nabij toe te zien. Want wat ons van kippen
altijd zo geboeid heeft en wat wij nog wel
eems vergeefs trachten na te doen zijn de
felle schokjes waarmee zij zich naar de
aarde richten en weer overeind komen,
zoals dat gaat in een uiterst vertraagde
tekenfilm.
Het dagelijkse gezicht op deze schoksge
wijze activiteit1 heeft op het Barneveldse
mensentype door de eeuwen juist een
tegenovergestelde werking gehad: het
reageert op alles met olijke gelatenheid.
Dat merkten wij reeds aan de station
chef, wiens spiegelei overigens in Barne
veld geen echt is. Op een zijspoor stond
een wagon, waaruit tussen dunne houten
spanten door honderden kippen ons feeste
lijk opgewonden toekakelden. De chef
deelde ons mede, dat dit passagiers voor
Italië waren en zag ons er voor aan, dat
wij best mee zouden willen met dit sja-
grijnig weer in onze gewesten. „Maarre.
zei hij na een pauze, waarin het gekakel
een climax bereikte, „is u maar blij van
niet. 't Is een enkelde reis. 't Ben slacht-
kippe
Ons afvragend of wij het voor een reis
naar Italië zouden overhebben om daarna
gebruind en met de benen omhoog op een
schotel te liggen temidden van snappende
Napolilanen, slenterden wij het dorp in.
Het is veranderd sinds wij er die slip
over kwijtraakten, vooral in cultureel op
zicht, want het heeft nu zijn Concertge
bouw, waar avond op avond uitvoeringen
worden gegeven. Om maar een greep te
doen: een uitvoering van de gymnastiek
vereniging DOVES, een cabaretprogramma
voor de Barneveldse Bestuurdersbond en
„De val van Berlijn" met „De poets van
Akkerlust" opgevoerd voor de Landelijke
Rijvereniging „De Luna Ruiters".
Maar er is ook veel hetzelfde gebleven,
vooral de donker geklede mensen in gele
klompen, die statig door de Langstraat
rijden op glimmende, met zorg onderhou
den rijwielen. Langs het klompen- en si
garenmagazijn van Broekhuis (sinds 1863)
en de Veluwse Postzegelhandel liepen wij
naar het pleintje voor de Hervormde kerk.
Het bestaat uit harde, bol uitstaande steen
tjes en van grote hoogte komt dat hard
aan. Vandaar dat men in 1482 aan de voet
van deze toren Van Schaffelaars val heeft
trachten te breken door het opsteken van
pieken een primitief middel, dat erger
is gebleken dan de kwaal, maar de vang
zeilen van de 'moderne brandweer waren
toen nog niet bekend.
DE grote vlucht, die de pluimveeteelt
neemt, heeft ook haar schaduwzijden.
De kip wordt een machine. Dat ziet men
vooral in de techniek van zo'n moderne
legbatterij, waarbij het hoen aan de lo
pende band moet leggen. Het is natuurlijk
een zittend werkje, maar het vergt veel
inspanning en wordt tamelijk monotoon.
Er is weliswaar muziek bij de arbeid, maar
niet zozeer om de gezellige sfeer als wel
om de stijging van de productie, welke
men eraan toeschrijft. Vooral het nieuw
Nederlands lied van de heer Max van
Praag schijnt een opwaartse buiging van
de productie-curve te hebben veroorzaakt.
Wij nemen aan dat ook Bartök de leg bij
zonder zou stimuleren.
De kippen worden machinaal geboren en
machinaal geslacht. Het laatste besparen
wij de lezer (een beschrijving ervan, be
doelen wij). Maar wij voeren hem gaarne
mee naar de electrische broederij van de
heer Schimmel, waar men een dagelijkse
bevolkingsaanwas van 15000 tot 18000
kuikens noteert. „Wij doen er net zo
lang over als de kip, 21 dagen, maar we
werken met grotere getallen, zoals u ziet",
zei de heer Schimmel en hij trok een la
open in een machine met een uitbroedcapa
citeit van 15000 eieren. Het menigvuldige
gepiep, dat ons omving, werd zéér krach
tig. Tientallen kuikentjes keken al goed
uit hun doppen. Andere waren nog volop
aan hun uitbraakpogingen bezig. Op een
andere afdeling van de broederij zaten een
dame en een heer met elk drie kartonnen
bakken vol kuikentjes voor zich. Zij be
zichtigden de levende gele vlokjes en wier
pen het mannelijke goed in de linker- en
het vrouwelijke goed in de rechterbak. In
dat „sexen", zoals dit karwei heet. hebben
zij een grote vaardigheid gekregen.
Bij de exportgroep hoorden wij een
klacht over het verbruik van eitjes door
het Nederlandse volk vergeleken bij dat in
het buitenland en wij hebben als vertegen
woordiger ervan toegezegd, dat wij er
voortaan nóg eentje meer zullen nemen.
Tijdens een druk gesprek over witte leg
horns, patrijsleghorns, Rhode-Islands en
New Hampshire en kippen in het alge
meen, kwam er een meisje met koffie
binnen. „Da's ook een Barnevelds henne
tje", kraaide een der woordvoerders, ter
wijl hij krachtig de hand op haar legde,
„maar diè exporteren we niet. Jammer hè?
Maar geef meneer óók koffie."
Wij bedankten en haastten ons naar de
trein. En misschien zijn wij de laatsten ge
weest, die nog per trein uit Barneveld weg
konden komen. Want er werd een veiling
van grote hoeveelheden spoorwegbielsen
aangekondigd. KO BRUGBIER
In een minderheidsnota, gevoegd bij het
verslag van de staatscommissie tot her
ziening van de Grondwet, hebben de leden
mr. dr. P. J. Witteman, jhr. mr. M. M. van
der Goes van Naters, mr. J. P. Hooykaas
en mej. mr. H. J. D. Revers gepleit voor
het opnemen van een artikel, luidende: „De
bevordering van de wetenschap en van
de kunst is een voorwerp van aanhouden
de zorg der regering."
Het bestuur der Nederlandse Federatie
van beroepsverenigingen van Kunstenaars
heeft in een brief aan de minister-presi
dent aangedrongen op aanvaarding door de
regering van het in deze minderheidsnota
vervatte voorstel. Het federatiebestuur,
dat herhaaldelijk voor een zodanig artikel
in de Grondwet heeft gepleit, is van me
ning, aldus de brief, dat daardoor niet al
leen wordt weergegeven hetgeen in feite
reeds geschiedt, doch dat daarenboven er
uit zou blijken dat de kunst in de Neder
landse samenleving de plaats inneemt die
haar toekomt. De overheidszorg voor de
kunst dient haar rechtsgrond te vinden in
de Grondwet, de wetgever kan nadere re
gelen stellen ten.aanzien van de wijze
waarop de kunstinstellingen worden ge
steund.
De briefschrijvers betogen dat het opne
men van een artikel over de zorg voor de
kunst in de Grondwet niet beduidt een re
glementering of beïnvloeding van kunst
uitingen, niet het aan banden leggen daar
van, doch integendeel het scheppen van de
mogelijkheid om de kunst te behoeden
voor het isolement, waarin zij dreigt te ge
raken doordat slechts een beperkt deel van
ons volk haar kan waarderen en genieten.
>CCOOOOOCCOOOOCOOCCCCCT)e<iCXxOCXXX>OOOCXXXXOCOO/)OOCOC)OC»OOCiCOfrr<.oooO<XXXX)OOOCiO
In 1953 hebben dertig „bibliobussen" ongeveer 100.000 kilometer afgelegd om
een 700.000 boeken naar ongeveer 10.000.000 lezers te brengen. Dit is de balans
van de activiteit der rondreizende bibliotheken in Frankrijk.
In 1945 werd voor het eerst het besluit genomen om een openbaar lectuurnet
te openen teneinde 37.727 Franse gemeenten, die minder dan 15.000 inwoners
tellen, van boeken te voorzien. Deze maken tweederde gedeelte van de be
volking uit. In 1946 werden daartoe acht uitleen-centrales ingericht, in 1947 nog
zeven. Nu zijn 18 van de 90 departementen ingeschakeld. Door particulier
initiatief konden nog een dozijn andere centrales worden opgericht.
Een bibliobus rijdt van de „moedercentrale" naar alle gemeenten. Om de drie
maanden wordt het boekenfonds van het plaatselijke dépót vernieuwd, zodat
men de beschikking heeft over één boek op elke acht of tien inwoners. Een
derde van de werken wordt gevormd door ontspanningslectuur, een derde door
documentatie op het gebied van geschiedenis, aardrijkskunde, kunsten en
wetenschappen. De rest bestaat uit kinderboeken.
IN 1876 stierf te Moskou een ingenieur,
die zijn vrouv/ een millioenenvermogen
naliet, hetgeen haar ondanks haar grote
gezin van elf kinderen toeliet een vorste
lijke staat te voeren. De man was Carl von
Meck, zijn vrouw heette Nadjesjda Fi'iare-
towna von Meck-Frolowski.
Nadjesjda trok zich na de dood van haar
echtgenoot geheel uit het mondaine leven
terug en sloot zich
voor haar vrienden
af in haar grote huis,
waar alleen Nicolaas
Rubinstein, de direc
teur" van het Mos-
kouse Conservato
rium, het voorrecht
had haar te mogen
bezoeken. De toen
46-jarige, enigszins
excentrieke vrouw
was een hartstochte-
1ijk liefhebster van
muziek. Deze passie zou de oorzaak worden
van een der wonderlijkste vriendschappen
of liefdesbetrekkingen,die de muziekhis-
torie kent.
Toen Nadjesjda de muziek van Pjotr
(Peter) Tsjaikowski leerde kennen, ont
vlamde zij in een bijna ziekelijke verering
voor de componist. Eind 1876 verzocht zij
Tsjaikowski, door bemiddeling van een
zijner leerlingen die met haar musiceerde,
enkele zijner kleinere composities te willen
arrangeren voor viool en piano. De compo
nist voldeed aan haar verzoek en ontving
daarvoor een buitengewoon hoog honora
rium. En nu begon datgene, wat ik hier
boven de roman van Pjotr en Nadjesjda
noemde: een briefwisseling, die geleidelijk
het karakter van een intieme vriendschap
aannam en waarin beiden steeds in alle
openhartigheid hun diepste gevoelens
tegen elkaar uitspraken. Het wonderlijke
echter was, dat Tsjaikowski zijn toegewijde
vereerster en vriendin nooit heeft ontmoet,
want Nadjesjda had in een van haar eerste
brieven te kennen gegeven, dat zij een per
soonlijke kennismaking niet zou wensen.
„Er is een tijd geweest, dat ik u per
soonlijk wilde leren kennen. Maar hoe
meer ik uw betovering onderga, des te
meer vrees ik deze persoonlijke kennis
making. Ik geef er de voorkeur aan uit de
verte aan u te denken, u te horen spreken
in uw muziek
De correspondentie, die begonnen was
met „Hooggeachte Heer" en „Hooggeachte
Mevrouw" en die langzamerhand overging
tot aanspraken als „Mijn onvergetelijke
vriend" en „Dierbare vriendin" is voor de
kennis van Tsjaikowski en zijn denkbeel
den over kunst en kunstenaars, trouwens
niet minder tot inzicht in zijn levensbe
schouwing, zeer belangrijk. Zij heeft veer
tien jaar geduurd, en is in 1890 vrij abrupt
geëindigd.
Tsjaikowski was in het begin van deze
vriendschap een onbemiddeld man, leraar
voor piano en compositie aan het Moskouse
Conservatorium. Slecht financier als hij
was, stak hij voortdurend in schulden.
Reeds daarvóór
Nadjesjda wist hiervan en hielp hem op
onbekrompen wijze. Haar verering voor de
kunstenaar ging zover, dat zij hem na
korte tijd een jaargeld van zesduizend
roebel aanbood, zodat de componist zijn
leraarschap aan het Conservatorium opgaf
en zich uitsluitend aan compositorische ar
beid kon wijden.
had Tsjaikowski aan
Nadjesjda medege
deeld, dat hij aan een
nieuwe symphonie,
de vierde, werkte,
die hij aan haar zou
willen opdragen. Op
27 Mei 1877 schreef
hij haar, dat de sym
phonie in schets ge
reed was. Zij kwa
men overeen, dat
niemand van deze
opdracht zou weten
en dat bovenaan de
partituur zou komen te staan: „A mon
meilleur ami". Nadjesjda spreekt in haar
brieven daarna steeds over „onze sym
phonie'.
Bij dit alles moet in het oog worden ge
houden, dat de een noch de ander ook
maar in de verte aan een intiemere band,
een huwelijk, dacht. Deze vriendschap
stond op een basis, die dit laatste volkomen
uitsloot. Tsjaikowski was bovendien van
elk huwelijk afkerig, maar nieuwe
roman! schrijft op 3 Juli 1877 aan zijn
dierbare Nadjesjda:
Ziehier de geschiedenis van xvat ik de
laatste tijd heb beleefd. Vóór alles moet ik
u dadelijk zeggen, dat. ik mij einde Mei heb
verloofd. Kort daarvoor kreeg ik een brief
van een meisje, dat ik al lang kende. Uit
deze brief werd het mij duidelijk, dat zij
mij reeds lang met haar liefde vereerde..
Het einde was, dat ik het verzoek van het
meisje, haar te bezoeken, inwilligde....
Ik verklaarde haar bij onze samenkomst,
dat ik naast sympathie en dankbaarheid
voor haar liefde, geen ander gevoel voor
haar hadMen kan zijn lot niet ont
komen, mijn ontmoeting met dat meisje
heeft iets fataals...."
De reactie van Nadjesjda op deze merk
waardige mededeling was als die van een
goede vriend, die dit alles buiten hun eigen
vriendschap vindt staan. Zij wenst Pjotr
dan ook hartelijk geluk. En zij voegt daar
aan toe:
„Ik verheug mij bijzonder over uw gou
den hart, uw fijngevoeligheid. U maakt an
dere mensen gelukkig, dus zult u zelf
eveneens gelukkig worden.... Ik vind
geen woorden om u te zeggen hoe dank
baar ik u ben voor uw vriendschap, die
mij even dierbaar is als het geluk.
De ruimte laat niet toe, meer over de
geschiedenis van Tsjaikowskis ongelukkige
huwelijksplan te schrijven, evenmin over
het verdere verloop van de vriendschap
met Nadjesjda. Ik hoop aan dit alles en
aan Tsjaikowski als componist het volgen
de artikel te wijden.
WILLEM ANDRIESSEN
ZO diep, zo heel diep was ze weggeweest, dót het bewustzijn tot
het leven maar moeilijk en langzaam tehigkeren wilde. Het
had een hele tijd geduurd eer ze de lichtgrijze muur, het blauwe
gordijn en de rieten hoektafel met bloemen! thuis kon brengen.
Ze had er lang naar liggen staren, doezelend met halfgesloten
ogen, maar toen bewegelijke licht-en-schaduwvlekken kwamen
spelen op de muur had ze haar hoofd duizelig afgewend. Pas
toen ze het witte hoge nachtkastje naast haar bed zag staan, wist
ze weer, dat ze in een ziekenhuis lag.
Onmiddellijk daarop was een zwarte kat op haar dekens
komen zitten. Hij had wijze woorden gesproken over dood en
leven, heel wijze woorden, die ze onthouden wilde. Als ze stil
zou blijven liggen en ingespannen na zou denken achter haar
stijf gesloten ogen, kon ze ze misschien herhalenMaar: „Niks
te zwarte-katten", zei de zuster. „Gaat u maar op uw andere zij,
u moet uw injectie nog hebben". En na de injectie kon ze zich
zelfs met de grootste inspanning niet meer herinneren, wat de
zwarte kat gezegd had. Jammer, onvergeeflijk jammer.
„Het was zo belangrijk, zuster."
„Denkt u nu nóg aan die griezelige kat? Het is helemaal niet
belangrijk, het is veel belangrijker dat u beter wordt."
Natuurlijk was het veel belangrijker om beter te worden,
maar ze had nooit geweten, dat het zo moeilijk zou zijn. Beter
worden betekende pijnlijke injecties en boterhammen, die ze met
niet te overwinnen tegenzin naar binnen moest werken en eten,
dat al koud werd op haar bord terwijl de eerste hap nog rond
bleef malen in haar mond. En melk, die vellerig werd van het
lange staan.
„Dat is mijn straf", zei ze. „Omdat ik thuis nooit melk dronk.
Hoe gemakkelijk moet het geweest zijn om gezond een beker
melk te drinken en ik heb het niet gedaan."
„Je moet nooit piekeren over dingen, die je niet gedaan hebt",
zei de zuster met gezonde filosofie, „het helpt je niets. En het is
dez.elfde melk, hier en thuis, óók gepasteuriseerd."
Het uitzicht uit het raam, waarvoor haar bed stond, de smalle
vensterbank, waarop de kleine zilveren handspiegel van thuis
lag, het stille gazon beneden met de grote boom. die het beweeg
lijk spel van licht en schaduw toverde op het grijs van de muur,
de hoektafel met lruit en bloemen, dat was de kleine stil-
omsloten wereld, waarin ze beter lag te worden. Iedere dag wéér
met dezelfde, moe-makende regelmaat van bedrijvige zusters.
„De meter, mevrouwIk kom u prikken, mevrouwU
moet nu proberen uzelf te wassen, mevrouw
's Morgens als de dauw dan nog als een
wazige wolk over het gazon lag. Het her
innerde haar aan de tijd. toen ze als kind
op blote voeten door het natte gras liep,
wat niet mocht. Het was een onzinnig idéé,
maar het moest heel plezierig zijn, inplaats
van met prikkende benen van het hoge
bed naar je sloffen te tasten, je blote voë-
ten te laten wegglijden in het niets, in een
donzige witte wolk van dauw.
„En maar kliederen," zei de zuster. „Al
lemaal zeepspatten op de spiegel."
Het had geen zin je te verweren, het had
totaal geen zin te zeggen hoe moe, hoe
lusteloos en stuurloos je je voelde. Hoe je
maar het liefst stil in bed zou willen lig
gen en terugglijden in dat bodemloze niets,
waaruit ze haar omhooggeworsteld had
den. Niets hoeven doen, niet hoeven den
ken aan beter worden en alle moeite en
pijn, die daaraan vastzat
zout, of dennenaalden-extract, of iets brui- terugvielen, brachten plotseling als uit een
sends of schuimends, altijd iets, waarvan ondenkbaar ver verleden, de muziek van
je nooit met zekerheid kon zeggen, waar Mahlers „Hemelse leven" in haar oren.
het nu feitelijk goed voor was. „Reclame- Vlugge hoge noten, als glazen belletjes
stunts om goedgelovige vrouwen het geld tjingelend in een lichte, blije kleine-engel-
uit de zak te kloppen", noemde haar man tjes-hemel. Grappig om noten, zonder zin-
het. gen, te kunnen vangen in kristallen water-
Natuurlijk zou hij, als altijd, wel gelijk druppels
hebben, maar de ongekende mogelijkheden „Hébben," zei de zuster, een dikke ste-
N toen op een morgen, werd ze uit de
van zoiets, de fantastische "Verrassingen,
die het je zou kunnen bieden, hoe aan
dachtig je ook vooruit de gebruiksaanwij
zing en indicaties gelezen had....
„Vandaag gaat-ie eraan", riep de man,
toen hij de volgende morgen voor het
raam naar boven klom. Ze ging er bepaald
lichte doezel van haar ochtendslaapje voor zitten: zoals men doet in een schouw-
gewekt door een vreemd geluid, dat uit de
tuin tot haar doordrong. Het afladen van
een vrachtauto en harde, ruwe mannen
stemmen, die elkaar iets toeriepen.
„Houen, Jan!"
„Hou jij maar, ik douw!"
„Als jij douwt zal ik trekken".
„Nai, eerst broud aiten."
Het waren mannen met touwen en bij
len. die nu op het muurtje van de kliniek
toestapten om daar uit zwart zeildoeken
pakjes hun brood op te eten. De vracht
auto, waarop een slordige hoop kettingen
burg of bioscoop in het prettige gevoel,
dat de voorstelling begint.
Ze had de voorbereidingen dagenlang
met spanning gevolgd en ze had nooit ge
weten, dat er zoveel berekening, kracht
en gevaar verbonden waren aan het weg
halen van een boom.
vige arm in het bad stekend. Ze hield
triomfantelijk het gladde stuk zeep om
hoog. „En nu eruit. Prikken uw benen,
kunt u staan?"
Natuurlijk prikten haar benen en had ze
het gevoel of ze door haar knieën zou zak
ken. Maar het was prettig je magere voe
ten in de grote badmuilen te schuiven, het
was heerlijk om afgedroogd en gewreven
te worden met de ruwe badhanddoek.
„Kunt u lopen? Geef me maar een arm.
Bent u duizelig? U zwaait zo."
„Als champagne", zei ze. Ze moest erom
lachen. Als een prettige, lichte roes na
champagne.
UW bad is klaar, mevrouw", zei de
zuster. Het klonk als de filmrol van
een kamermeisje. Het filmisch klassieke
zilveren blad met de ochtendpost en de
thee met flinterdunne cake en toast ont-
en hijstakels lag, had brede, zanderige brak. Inplaats daarvan hield de zuster een
sporen getrokken in het steeds angstvallig extra warme wollen omslagdoek gereed.
aangeharkte grintpad. Op het preutse,
kleine gazon bleef een stoere, zware schep goed op m'n arm.
liggen en naast de smetteloze, glimmend
gepoetste glasdeur van het laboratorium
E kamer was'anders, groter, gezien
door de open deur. Het licht was an
ders, het blauw van het gordijn dieper en
het grijs van de muur bijna wit in het
helle licht. De zon scheen vol en breed
uit op haar bed.
„Vreemd" zei ze, „ik wist niet, dat de
„Doet u maar kalm aan, leunt u maar hele wereld veranderen kon na een bad."
„Nou, de héle wereldtemperde de
zuster. „Die boom is de hele wereld niet."
Die bóóm.... Het was alsof een kille
Het bad was mal en hoog, natuurlijk
stond een zware, roestige koevoet. geen gewoon bad. Maar heerlijk warm. hand zich legde om haar hart toen ze zich.
Het leek of het leven zelf, het harde, Het moest goddelijk zijn er tot aan je hals geschrokken, boog over het bed om in de
ruwe leven-van-alle-dag zijn plaats had toe in te glijden. Maar ze moest rustig op tuin te kunnen zien. Een grote lichte lege
ingenomen in de stille, afgemeten, steriele
sfeer van het ziekenhuis.
„Eindelijk gaat die boom eruit", zei de
zuster. „Ze zullen er een heel werk aan
hebben, want het is een oude reus. Maar
hij nam te veel licht en er moet plaats ge
maakt worden voor het nieuwe paviljoen."
Het was een genot te kijken naar de
man, die, een touw om zijn middel gebon
den, met lenige kracht de hoge boom be
klom. Zijn bewegingen te volgen, de sla
gen te horen van zijn zware bijl, die met
rondvliegende spaanders een wig hakte in
de stam.
Het was spannender dan een detective
film te berekenen hoe de kruin vallen zou,
gestut en geleid door touwen. Het leek als
of bij de kracht van de mannen zich haar
eigen spieren spanden. En alsof bij het ge
vaarlijke werk van die ene daarboven haar
hart in angstige spanning klopte op de
regelmaat van zijn bijlslagen.
„Nou kijk 'es," zei de zuster, „wat een
schat van een temperatuur. Morgen mag
u in 't bad."
Alsof de pret niet óp kon! Een boom, die
gerooid werd vlak voor je raam en een
bad. Thuis nam ze altijd een douche. De
kraan van koud tot warm en van warm
weer terug tot ijskoud, klaar. Een bad.
- feitelijk nam je enkel een bad als je er
O Iets bijzonders in kon doen. Een nieuw bad-
de plank blijven zitten terwijl de zuster plek. Een brede diepe kuil. En de stam.
haar rug waste. „Ik begrijp het niet", zei
ze. „Het zou zo echt iets voor een zieken
huis zijn om er nu maar meteen genees
krachtige kruiden in te mengen of zwavel.
Zit er heus niets in, behalve water?"
„Nu moet u me niet altijd zo aan het
die trotse hoge stam, gebonden gekneveld
op de vrachtauto.
Ze had hem recht en fier zien staan,
dagenlang het geweld van mokerslagen
trotserend. En ze had het moment gemist,
waarop hij, overweldigd door mensenhan-
lachen maken," zei de zuster, „anders den, het trotse hoofd gebogen had en ge-
smeer ik nog zeep in uw ogen, want ik vallen was.
wou meteen uw haar wassen. Dat is wel
prettig .en lekker fris na al die koorts."
„En mag ik dan straks even helemaal
„Wat een ruimte voor het nieuwe pavil
joen," zei de zuster. „Er komt een eigen
röntgenafdeling. Nou, kijk dóór nou, tra-
„Morgen brengen," zei de zuster, „niks nen! Daaraan kun je nu weer zien, dat u
hoor. Ik zou de grootste ruzie krijgen met nog zwak bent. Kruip maar gauw in bed
de dokter. Even naspoelen en dan zo gauw en probeer wat te slapen. Ik zal het gordijn
mogelijk afdrogen. Móet u altijd met de dichtdoen.'
dingen spelen? Die zeepdoos is geen bootje.
Nou, kijk dóór nou, had ik het niet ge
dacht? Ja, probeert u nu zelf maar die zeep
op te vissen, ik kan u zó niet loslaten."
Het was bepaald geen straf met de zeep
te mogen spelen. Ze probeerde het met
Ja, het gordijn kon dicht, de voorstelling
was afgelopen en ze had het spannende slot
gemist. Er zouden geen mannen meer ko
men met halsbrekende toeren en ruwe
harde stemmen. Dezelfde saaie stilte als
voorheen. Stilliggen en beter worden. De
muur als een witte vlek in het heldere zon-
haar tenen, er kwamen bellen en kringen licht. Geen bewegend spel van bladeren,
en de zon door het matglazen raam toverde geen boom, zelfs geen bad.
regenboogkleuren op het water, dat lang
zaam tussen haar vingers gleed. Er kwam
En terwijl-ze haar ogen sloot, herinnerde
ze zich opeens de woorden van de zwarte
een parelmoeren zeepbel aandrijven, die ze kat: „Geen twee dingen tegelijk. Zacht en
zacht tot bijna het einde van het bad kon
blazen.
Ze hief een handvol water op en de
gemakkelijk wegglijden of je moeizaam
omhoogwerken. Je moet altijd kiezen. En
als je gekozen hebt komt er altijd iets waar
snelle druppels, die als kleine kristallen je je aan vast kunt houden....'
GEDURENDE de afgelopen vorstperiode,
waarvan ook Parijs het een en ander
heeft gemerkt, is in de Franse en vervol
gens ook in de buitenlandse pers druk
gesproken over de figuur van de priester
Pierre Grouès, in de wandeling Abbé
Pierre genaamd.
In Augustus vaai het vorige jaar ben ik
enige keren in, zij het vluchtige, aanraking
geweest met deze merkwaardige man, die
evenals ik het congres van de Beweging
voor W ereldfedera 1 isme te Kopenhagen
bijwoonde. Behalve talrijke andere ver
schillen tussen ons beiden was er, wat dit
congres aangaat, dit belangrijke onder
scheid, dat hij er als militant wereldfede
ralist aan deelnam, terwijl mijn activiteit
die van de toeschouwer was. Misschien
werd het oogmerk van de bijeenkomst
door mijn aanwezigheid niet in grote male
bevorderd, ik was althans in staat de men
sen. die ik deze moeite, waard vond, aan
dachtig te observeren. De tot bespiegeling
geneigde laat zich bij zulk een bezigheid
graag tot de hoogmoed van een glim
lachend scepticisme verleiden, maar ik
meen te mogen zeggen, dat ik aan deze
neiging niet heb toegegeven en wel in de
laatste plaats wat Abbé Pierre betrof.
Ik had iets over zijn carrière gehoord:
verzetsstrijder, kamerlid, tenslotte maat
schappelijk ijveraar ten bate van de arm-
sten uit de Franse en meer speciaal de
Parijse samenleving. De schrale man met
de donkere baard en de wapperende sou
tane maakte op mij een gemengde indruk
van vergeestelijking en practische zin.
In zijn aantrekkelijk lelijk gezicht lag zo
wel iets van de idealist als van de nuch
tere. goed op zijn tellen passende onder
nemer. Zijn beweeglijkheid, die maakte
dat men hem in grote gezelschappen steeds
ontwaarde, kwam zowel uit innerlijke ge
drevenheid voort als uit een behoefte om
de aandacht te treken. Toch kon men deze
laatste stellig geen ijdelheid of sensatie
zucht noemen: het was de behoefte van
een man, die geen enkel oorbaar middel
schuwt om zijn humanitaire doeleinden
te bereiken.
Zijn donker priesterfiguur was op zich
zelf reeds een unicum in dit bonte, uit
aller heren landen samengestroomde ge
zelschap. De negers van de Goudkust, de
vertegenwoordigers van Japan en India
mochten vele blikken trekken, voor mij
was Abbé Pierre met in zijn ogen die
mengeling van aardsheid en ascetische
wereldverzaking boeiender dan exotische
gewaden of gelaatstrekken. Ik meen, dat
dit kwam, doordat het exotische en on
bekende wel boeiend is, maar meer nog
datgene, waarmee men zich verwant voelt
en dat men begrijpt of denkt te begrijpen.
DE weinige woorden, die ik met Abbé
Pierre wisselde, hebben mij geen dui-
lijker kijk op hem gegeven, maar wel de
manier, waarop hij zich in of buiten het
congresgebouw voortbewoog of bij een
groepje geestverwanten stond. Het geheim
van zijn aantrekkingskracht lag hierin,
dat wat bij een ander opzettelijkheid zou
hebben geleken, bij hem de vanzelfspre
kendheid van het natuurlijke behield. In
de restauratie van.het Kopenhaagse ^-n-
traal Station zat hij te midden va- <=n
aantal jonge Franse vrienden in zijn eentje
een bescheiden avondmaaltijd te nuttigen
en in dit tafereel vond ik zijn persoonlijk
heid het treffendst gesymboliseerd: -->et
zijn medemensen verbonden, maar rich
niet in hun gemeenschap verliezend, ging
hij rustig zijn eigen weg, ook al werd die
eigenheid in dit geval slechts aangeduid
door het feit, dat hij blijkbaar wel be
hoefte aan eten had en de anderen niet.
Zijn contrasterende karaktereigenschap
pen blijken ook uit het feit, dat hij zich
enerzijds bezighoudt met een vooralsnog
theoretische beweging als die voor wereld-
federalisme, anderzijds onvermoeibaar in
de weer is. om directe bijstand te verlenen
aan mensen, die in nood verkeren.
Ik weet niet of men Abbé Pierre een
groot man mag noemen, Een merkwaardig
man is hij zeker - en, wat belangrijker is,
één van de niet zo heel talrijke mensen,
die geen ander levensdoel hebben dan iets
van de ellende in deze wereld te lenigen.
M. MOK
„Bedenk iets", zei ze hulpeloos en ver
drietig, „bedenk iets waar ik me aan vast
kan houden."
„Aan de kruik," zei de zuster, zich om
kerend bij de deur. „Ik heb een kruik in
uw bed gelegd en die zal toch zo warm
wel niet meer zijn. Straks kom ik nog
wel even kijken, maar dan moet u slapen."
Met rinkelend geluid en zwaar trekken
de motor reed de vrachtauto weg. Het ge
luid verstierf. Stilte. Niets meer. Alleen
een troosteloze lauwe kruik om je moei
zaam omhoog te werken tot het leven, het
gezonde leven van alledag.
(Nadruk verboden)