FOES
VERDAMD DOMEIN
IKET
Tweetalig theater in Parijs
De R.K. parochie
Elke Zatémag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Een hartekreet
Wordt Nederland
onbewoonbaar
KERKELIJK LEVEN
Zoek de namen
Welke stad staat hier?
Nederlanders hebben
prima schoonmoeders
Bilinguïsme boekt
vooruitgang
Het was al zolang geleden dat de
familie Muis op de zolder was komen
wonen dat ze zich niet eens meer her
innerden dat ze vroeger ergens anders
hadden gewoond.
Er zullen trouwens maar weinig mui
zen op de wereld zijn, die het zo heer
lijk hadden als zij: een hol vlak bij de
schoorsteenpijp, zodat ze het altijd
warm hadden, mooie gangetjes achter
de muren en het behang, die regel
recht naar de keuken liepen, waar
altijd wel wat te halen was. Geen poes
in de buurt en mensen, die er niet aan
dachten om een muizenval te zetten.
Van die mensen in huis kenden de
muizen eigenlijk alleen maar Liesje,
die een kamertje op zolder had. In het
begin waren de muizen erg bang voor
haar geweest. Ze kwamen nooit in dat
kamertje, maar loerden alleen maar
door een spleetje in de muur naar bin
nen. Maar op een avond was een hele
brutale muizenzoon er eens binnenge
stapt. Eerst schrok Liesje nog erger
dan hij, toen ze hem zo maar op de
grond zag zitten. Maar dat was gauw
over. De volgende avond bewaarde ze
wat kruimeltjes voor hem die ze voor
haar bed strooide. De avond daarop
kwam hij met zijn hele familie. Het
was een geheimpje tussen de muizen
en Liesje, niemand wist ervan. Lang
zamerhand was ze zelfs de taal van de
muizen gaan begrijpen. Ze had ontdekt
dat je wel op duizend verschillende
manieren piep kunt zeggen en dat tel
kens iets anders betekent. Al heel,
heel lang duurde dat zo en iedereen
was erg gelukkig. Liesje zou nooit ver
geten kruimeltjes in een zakje mee naar
boven te brengen en de muizen zouden
voor haar door het vuur gaan.
Het begon voorjaar te worden. Aan
alles kon je het merken. De lucht was
blauw, aan de bomen kwamen al knop
jes en in de tuin staken groene punten
boven de grond. Als Liesje naar bed
ging was het nog niet eens helemaal
donker. Dan lag ze naar de prachtige
gouden lucht te kijken die ze net door
haar zolderraam kon zien. Even later
kwamen dan de muizen die haar op
wel honderd pieptonen de avonturen
van die dag vertelden.
Vandaag was het heel erg mooi ge
weest. In bed lag Liesje er nog aan te
denken. De zon had geschenen en
's middags had ze haar manteltje uit
mogen laten en had ze touwtje ge
sprongen of het echt voorjaar was.
Terwijl ze daar over lag te denken,
merkte ze opeens dat het goud uit de
hemel al helemaal weg was. Het was
al echt donker. Wat was dat, waar ble
ven de muizen? Liesje kwam overeind,
want ze hoorde de muizen wel praten,
maar heel ver weg, met boze opgewon
den stemmetjes. Ze probeerde of ze iets
kon verstaan. Nee, dat lukte niet, maar
wat waren toch die andere geluiden,
die ze telkens door het muizengepiep
heen hoorde? Geen muizen, maar wat
dan wel? Liesje stapte uit bed. Daar
moest ze het hare van hebben. Om de
muizen niet aan het schriken te maken
sloop ze heel stilletjes over de zolder
en verborg ze zich achter een oude
leunstoel die daar stond. Het was daar
bij die muizen een ruzie van jewelste.
„En het gebeurt niet", piepte vader
Muis, „al moest ik jullie er met mijn
eigen pootjes uitgooien".
Dit zijn zes visitekaartjes van zes
mensen, alleen de eerste letter van hun
naam staat er niet op. Die zijn er onder
geschreven. Kun jij nu bij elk kaartje
de goede letter opzoeken? Als je het
goed doet, vormt elke naam, de naam
van een dier.
De kinderen waren in hun bed,
de grote mensen uit.
Je hoorde nergens meer geluid,
maar toen kwam poes Minet.
Heel zachtjes en heel eigenwijs
- ze wist waar ze moest zijn -
in Heintjes kamer, waar zijn trein
nog klaar stond voor de reis.
,.De hele dag", zei poes Minet,
„heeft hij gespeeld, maar mij
wou hij er absoluut niet bij.
Ik werd uit huis gezet.
Tot Hein onder de dekens dook
heb ik gewacht, gewacht.
Nu is de trein voor mij, vannacht.
Wat Hein kan, kan ik ook".
Haar poezepootje tikte speels
tegen het treintje aan.
Dat bromde wat. bleef eerst nog staan,
toen schoof het langs de rails.
„Is het geen wonder?" riep ze uit
en mauwde van plezier.
„O, kijk, nu komt het weer naar hier.
Nog harder nu, vooruit!"
7.e duwde veel te hard en toen
Ram bom. bommerdebom,
het treintje waggelde en viel om.
Wat moest Minet nou doen??
Ze zette grote ogen op
en toen. vlak naast de trein
ging ze maar slapennet als Hein,
haar pootjes naast haar kop.
MIES BOUHUYS.
„Ik zal het nooit toestaan", zei de
oudste muizenzoon. „Mijn kinderen
zullen jullie nest uit elkaar halen en al
je eten stelen".
„Wat verschrikkelijk", dacht Liesje,
„wat is er toch aan de hand?"
Een meisjesmuis begon: „Er is hier
in huis een grote kat en twee honden
en de mensen houden helemaal niet van
dieren. Ik zou maar gauw weggaan."
„O, wat kan jij jokken", riep Liesje
opeens boos en ze kwam met een kleur
van kwaadheid uit haar schuilhoek te
voorschijn. De muizen schrokken er
van, maar nog meer schrokken twee
kleine mussen, die helemaal in elkaar
gedoken tussen de muizen inzaten.
„Wal betekent dat?" vroeg Liesje streng
en ze keek de vader Muis boos aan.
„Indringers'', zei hij boos en wees op
de twee mussen. „Wat moeten ze hier?
Dit is ons huis".
„Wat komen ze hier doen?" vroeg
Liesje.
„Een nest maken, daar vlak onder de
pannen, maar wij hebben natuurlijk ge
zegd dat het niet mocht," zei de muis.
„Dat het niet mocht?' vroeg Liesje
verwonderd. „Maar waarom niet?"
„Omdat het indringers zijn", zei vader
Muis" en omdat wij hier de baas zijn".
„Wel nou nog mooier", zei Liesje en
ze stampte met haar blote voetje op de
vloer. „Zal ik jullie eens wat zeggen:
als je niet gauw die mussen met rust
laat, jaag ik jullie hier weg. En dat doe
ik echt!"
De muizen zeiden niets meer en ke
ken met bange snuitjes naar Liesje. De
musjes zetten grote verwonderde kraal
oogjes op. Ze hadden nog nooit zo'n aar
dig mensenkind gezien. „Nou", zei Lies
je, „wat doen we ruzie maken of goeie
vrienden blijven?" Daar dachten de mui
zen niet lang over na". Allemaal vrien
den, natuurlijk", zei hij en hij schudde
pootje met de mensen. Toen moesten de
anderen ook wel en daarna ging het in
optocht naar Liesje's kamer. De mussen, i
nog wel een beetje verlegen wipten ach
teraan. Ze troffen het. Liesje had juist
die dag een grote zak kruimels en korst
jes. Terwijl ze allemaal gezellig knab
belden en pikten zei de vader Muis te
gen zijn vrouwtje: „Wie weet hoe gezel-
'lig het nog wordt met onze nieuwe bu
ren. Misschien kunnen we nog wel iets
van ze leren".
Als goede vrienden gingen ze allemaal
slapen, de muizen in hun holletjes tus
sen de balken en de mussen onder de
pannen in hun nieuwe nest. Welterus
ten, piepten ze.
Vul op de strepen en punten van links
naar rechts de woorden van de volgen
de betekenis in:
1. paling
2. snij je mee
3. kous van een man
4. vat
5. eerste cijfer
6. kippenverblijf
7. zit op een huis
8. korenhalm
9. tam
Als je het goed gedaan hebt, staat er
op de rij streepjes de naam van een
stad.
Voor deze week is het niet één dier,
maar zijn het er twee: moeder Schaap
met haar dochter. De kleuren zijn: het
gras groen en de dieren wit.
'ixjuoooootxix'mjrrKiooaoooooooooooamnnaooooooooocxxx. xxraxïmcaxxxxxxyx*.x «xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx *orx x xx xxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxx
In het Protestantse kerkelijke leven is
een van de problemen: hoe vormen wij een
werkelijke, geestelijke gemeenschap? Met
deze zeilde vraag worstelt men ook in R.K.
kringen en daar zoekt men het onder meer
in een nauwer contact tussen de geeste
lijken en de gelovigen. In een artikel in
„Ter Elfder Ure" is over dit contact uit
voerig gesproken. liet verband tussen
priester en leek is uitermate zwak, zo wordt
betoogd. Van huisbezoek komt vaak heel
weinig terecht. Het contact loopt voor een
deel over alle mogelijke organisaties, waar
vooreerst velen zich niet laten zien en ver
volgen van echte zielzorg zelden sprake is;
anderdeels gaat het via de liturgie en de
preek.
Hoeveel er ook in vijftig jaar veranderd
moge zijn, het besef, dat de liturgie de
beste weg is tot beleving van het geloof,
zoals Pius X dit ongetwijfeld bedoeld heeft,
is nog tamelijk weinig aanwezig. De preek
lijdt er nog altijd onder, dat zij ofwel te
moralistisch, ofwel te „mooi" is. Het ge
wone eenvoudige woord, dat verhaalt over
de grote heilsfeiten aan de hand van de
Schrift, komt zelden tot ons.
Al deze factoren maken dat de parochie
gemeenschap geleidelijk aan, vooral in de
steden, het tegendeel van een gemeenschap
geworden is. Het zou een volmaakte dwaas
heid zijn hier „de schuld" te willen zoeken
bij de clerus. Het is nu eenmaal de sociale
ontwikkeling, die het oude parochiekader
heeft doen springen en die daarenboven
de instelling van de mensen ten aanzien
van hun parochie geheel gewijzigd heeft.
Indertijd heeft pater Kuiters O.E.S.A. ge
pleit voor een geheel andere parochie
indeling, met opheffing van de territoriale
grenzen. Men zou dan studentenparochies,
intellectuelen parocies, arbeidersparochies
enzovoorts krijgen. Ongetwijfeld zouden de
priesters zich dan gemakkelijker op een be
paalde problematiek en levenshouding
kunnen instellen. De vraag is echter, of het
kerkelijk leven dan niet nog meer mee zou
gaan doen aan de verwijdering tussen de
verschillende sociale groepen binnen het
zelfde land en de ene kerk.
De territoriale parochie is echter en
daarmee komen we weer op ons uitgangs
punt terecht in bepaalde opzichten een
bron van anticlericdlisme. Leken-grieven
ten aanzien van liturgie, preek en huis
bezoek zijn reeds genoemd. Een ander deli
caat punt is het bestuur van de parochie.
Kerkrechtelijk is de pastoor de alleenheer
ser; de kerkmeesters controleren slechts de
financiën. Dg pastoor, die van zijn recht
een dictatoriaal gebruik maakt, is juridisch
niets te verwijten. De vraag is alleen, of
hij zijn parochie en dat is in laatste instan
tie de zielzorg van de hem toevertrouwde
gelovigen, daarmee een dienst bewijst. De
mens van rond 1950 is nu eenmaal anders
dan die van rond 1850 en een parochie,
waarin hij enkel maar beherderd wordt,
zonder ergens in gekend te worden, stoot
hem af. De pastoors klagen bijna steeds
over het gebrek aan werkelijk parochiële
zin. Deze klacht zal echter geen verbetering
teweeg brengen, zolang de pastoors hun
parochianen niet als mede-gelovigen erken
nen, die de verantwoordelijkheid van de
pastoors delen.
Uiterst gewenst zouden parochieraden
zijn, waarin de pastoors, de kapelaans en
wisselende afgevaardigden uit de gelovigen
alle vraagstukken van eredienst en zielzorg
zouden bespreken. Sommige pastoors doen
hier reeds voortreffelijke dingen doch over
het geheel genomen gaat het uitermate
traag.
Bonifacius
In 754 is Bonifacius bij Dokkum ver
moord. In de zomer van 1954 zal dit feit
herdacht worden. In Dokkum zal een offi
ciële bijeenkomst worden gehouden, waarin
een Hervormde, een Gereformeerde en een
Rooms-katholieke hoogleraar de betekenis
van de figuur en de tijd van Bonifacius
zullen schetsen. Ook zal een spel worden
opgevoerd, dat de komst van het Evangelie,
met name in Friesland, in beeld brengt.
Fedde Schürer heeft dit spel geschreven en
ds. Bernard Smilde zal er de muziek bij
componeren.
Berlün
Na een periode van voorbereiding, waar
in het karakter van het werk moest wor
den gevormd, zal thans dezer dagen worden
overgegaan tot de instelling van een Neder
landse Gemeente te Berlijn. Een en ander
in overleg tussen de Hervormde kerk en de
Evangelische kerk in Duitsland. De ge
meente zal een oecumenisch karakter dra
gen: leden van verschillende protestantse
kerken kunnen tot haar worden toegelaten.
Dr. E. Emmen, secretaris-generaal der
Hervormde kerk zal mej. ds. A. E. Ruys tot
haar ambtswerk in deze gemeente inleiden.
Deze predikante zal naast de taak van de
geestelijke leiding der gemeente ook be
langrijk werk verrichten vanwege de com
missie voor oecumenische hulpverlening
aan kerken en vluchtelingen in samenwer
king met de wereldraad van kerken in a
Genève. P
20 MAART 19 54
i
Men heeft het kunnen lezen: binnen tien jaar zullen twee dammen van leem en
basalt één groot schiereiland maken van wat nu nog de Bevelanden en Walcheren
zijn. Dan zal men in Goes in een auto kunnen stappen om rechtstreeks naar Kats
en Kortgene te rijden en vandaar via een van alle autodromische gemakken voor
ziene rondweg naar Kamperland, Yeere en Middelburg. Langer dan een uur
hoeft dat traject dan ook al niet meer te duren en waarom zou men nog toeven in
De Patrijs, de Stadswijnkelder, de Korenbeurs of De graaf van Buren, dat kwartet
van pittoreske logementen in de voornaamste plaats van Noord-Beveland?
Ja, waarom zou men dat, als men dan
de kans loopt om te gaan peinzen hoe Ne
derland er uitzag in de tijd toen nog niet de
D.A.F.-diesels en de Bedfors om strijd de
bieten en de tarwe over die met vier rij
banen belegde zeeweringen uit het land van
Wissekerke en Colijnsplaat naar de meel
fabriek brachten? Men zou immers maar-
bedroefd worden om een Veluwe, die in een
grote kinderboerderij met lachspiegels en
schertspensions voor de volwassenen werd
herschapen, men zou immers maar treurig
worden bij de gedachten aan die bocht in
de Zuiderzee bij Harderwijk, toen daar nog
niet achter fantasieloze dijken de recht
lijnige wegen naar Lelystad open lagen en
de botters nog met de Zuidwester in de
bolle zeilen dobberden op een water, dat
nog niet als IJselmeer op de kaart stond
aangeduid.
Misschien dat over twintig jaar al die aan
de ziekte van het perfectionisme lijdende
ingenieurs en doctorandi in de economie al
in hun handen Wrijven van vreugde omdat
na het zo geslaagde drie-eilanden-plan
tweeduizend hectare land meer, wie
houdt er rekening met wat groengrijs water
de afsluiting der zee-armen bijna ver
wezenlijkt zal zijn.
Maar zeker is, dat wanneer alle zee in
Nederland is afgedamd en ingepolderd, alle
heiden schuil gaan onder de villaparken,
a'.le wilgen zijn gerooid en vervangen door
Het ranke torentje van het raadhuis
te Yeere
natriumlichtmasten, geen enkele automobi
list meer behoeft te wachten voor een pont,
maar alle rivieroevers om de kilometer
door een snelverkeersbrug zijn verbonden,
kortom dat Nederland dan met recht het
saaiste land ter wereld zal zijn geworden
zeker is, dat wij ons dan de namiddag zul
len herinneren, dat wij iets beseften van
het wezen van dit gewest.
"YYAi stonden op de voorplecht van de
W „Wilhelmina", die met zijn lading van
gerstebier en B.K.-émaille en een handje
vol passagiers voortstampte door de smalle
en ondiepe vaargeul van de Zandkreek
welke de Bevelanden scheidt. Nóg scheidt.
Aan bak- en stuurboord vermoedden we
achter de lage dijken de Zeeuwen, die de
laatste loodjes van de dagtaak torsten. Het
geluid van de wentelende wielen van een
late hooiwagen vermengde zich met het ge
zang van een vrouw.
Kortgene lag al achter ons, boven ons
cirkelden met veel gerucht de meeuwen
tegen een plafond van wit en blauw. Voor
ons tekende zich het silhouet van Veere
steeds duidelijker af tot het geen silhouet
meer was, geen fata morgana, maar een
paradijs dat werkelijkheid was geworden.
Een donkere sombere kolos: de kathedraal
van Keldermans, een ranke minaret: het
raadhuistorentje, een log bastion: de Camp-
veerse poort.
Aan de stille, verloren kade droomden de
Schotse huizen. Wie goed luisterde, hoorde
er nog de ijle klank der spinetten. Daar
voor zorgden een paar Arnemuider visser
schuitjes voor een passend décor. In de
verte sloeg een kleine witte molen op een
terp parmantig de wieken door de lucht.
Dan tingelden de klokje/ van de minaret
Valerius en overstemden een oogwenk het
altijd vlietende water van de Oosterschel-
de, dat zich met monotoon en toch nooit
vervelend geraas de grote zee in wierp, een
muziek schoner dan de mooiste symphonie.
Dwaas die wij waren om te denken dat dit
tenminste eeuwige muziek zou zijn. Straks
komen de gegradueerden van Delft en, wie
weet, van Eindhoven en zij werpen een
dam ten Noordwesten van Veere, daar waar
zee en lucht, wolken en golven inéén
vloeien tot een wazige einder.
En wie dan de behoefte gevoelt dat mys
terieuze eiland aan de overzijde, dat daar
zo grenzenloos stil en zo grenzenloos groen
schijnt te liggen, te verkennen, die behoeft
aan de sluis niet meer te wachten tot de
puffende provinciale veerboot hem komt
halen.
Maar niemand zal straks die behoefte ge
voelen. Het groene, stille eiland aan de
overzijde, dat zelfs door een Zeelandmin
naar als dr. P. H. Ritter niet bezongen wera,
zal dan geen geheimen meer hebben. Ne
derlanders en buitenlanders, die zich bij
Veere of bij Wolphaartsdijk hebben ver
gaapt aan die nieuwe „overwinning" op de
zee, zullen in toeringcars met schallende
luidsprekers langs de stille dorpen, tussen
de lindebomen van het plein van Colijns-
plaats hotsen.
Misschien dat ze daar in Colijnsplaat aan
de haven drie tellen stoppen voor het
„saitsieën" van Zierikzee. Al zal de gids er
onmiddellijk aan toevoegen, dat veerman
Berrevoets de langste tijd heeft gevaren,
omdat dan ook de Oosterschelde zijn dam
zal hebben. En Nederland pas goed onbe
woonbaar zal zijn geworden. J. H. B.
Schoonmoeder-moppen zijn voor de
meeste Nederlanders.... alleen maar
moppen. Hun eigen ervaringen en oor
deel stempelen de onsyhipathieke cliché-
figuur die men van de schoonmoeder
heeft gemaakt, tot een verzinseltje. Het
„Nederlands Instituut voor de Publieke
Opinie en Marktverkenning" heeft on
langs het oordeel over de eigen schoon
moeder gevraagd. Het luidde in 67 pro
cent der gevallen „zeer gunstig". De
ondervraagde mannen zijn in hun oor
deel iets gematigder (64 pet. zeer gun
stig) dan de vrouwen (71 pet. zeer gun-
tig). Slechts 7 pet. van het publiek (met
een schoonmoeder,) spreekt een ongun
stig oordeel over haar uit.
Nog kan ons deze aanblik niet bekoren van schuim en golven, riet en meerpalen
aan een dijkrand van Hollands binnenzee. Tot straks de wind uit Zuidelijker
streken komt aanzwieren en de zon dichter bij ons in het zenith staat. Weg zijn
dan gedachten aan storm en ontij, nu nog verbonden aan het beeld hierboven
voor ons afgedrukt.
>XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX*XXXXXXX>:XX>XX>XXXXXXXXX>:XXXXXXX
(Van onze correspondent in Parijs)
Een maand of twee geleden hebben we
een artikel in deze kolommen geschreven
over het bilinguïsme, de beweging, die
het Frans en het Engels als wereldtaal
verplicht willen stellen. Dat heeft ons
nog al wat brieven en ingezonden stukken
uit lezerskringen bezorgd. Brieven van
mensen, die in het algmeen niets tegen
het Frans of het Engels hadden, maar
die meenden dat als men de mensen dan
toch wilde voorschrijven een tweede taal
te leren, men er beter aan deed het zoveel
eenvoudiger Esperanto te kiezen.
Nu moeten we eerlijk bekennen, dat
wij persoonlijk wel iets hebben tegen het
Esperanto, omdat daaraan, voor ons ge
voel, alle bezwaren kleven van de kunst
matigheid, terwijl een taal nu juist iets
is met een natuurlijke groei, zich dagelijks
ontwikkelt en dientengevolge lééft. Maar
we zouden niettemin wel bereid zijn over
aie persoonlijke bezwaren - zeg gerust:
gevoelsargumenten - heen te stappen,
indien onze geachte opposanten ons ervan
konden overtuigen dat het Esperanto op
dit ogenblik als 4weede taal inderdaad
de beste kansen zou maken. Een kwestie
dus van doelmatigheid en van cijfers. Nu
hebben we de statistieken niet bij de
hand, maar toch vermoeden we ons niet
zo sterk te vergissen, indien we aan
nemen dat het contingent Esperantisten
vandaag het aantal gebruikers van het
Frans en Engels in de verste verte niet
evenaart en nooit zal aehterha'en. Wan
neer ge deze opmerking van opportunisme
vindt getuigen, dan slaat ge de spijker in
zoverre toch mis, dat wij ons bewust op
het standpunt van onze geachte tegen
standers wilden plaatsen.
Voor ons is, nogmaals, een taal meer
dan enkel een middel om zich ten naaste
bij verstaanbaar te maken. Maar goed: we
stellen ons dus op het terrein van de prak
tijk en daar heeft het bilinguïsme zijn
bruikbaarheid al bewezen. Twee voorbeel
den hebben ons daarvan dezer dagen nog
eens kunnen overtuigen. De eerste keer
was ter gelegenheid van de opening dooi
de minister van Onderwijs, André Marie,
van een nieuwe school in het zogenaamde
„Shape-dorp" waar kinderen van veertien
verschillende nationaliteiten hun lessen In
twee talen, het Frans en het Engels, ont
vingen. We hebben enkele van die leer-
lingetjes gesproken en merkten toen, dat
ze zich' even vlot in het Frans als in het
Engels verstaanbaar wisten te maken.
Het tweede voorbeeld ligt op een wat
ander gebied, maar leek ons even overtui
gend. In de buurt van de Are de Triomphe
liepen we dezer dagen een theater binnen,
waar ons oog getroffen werd door er^»i
personen, die met een koptelefoon op het
hoofd de gebeurtenissen op de planken
volgden. Bij informatie bleek ons, dat dit
Engelsen en Amerikanen waren, die vla
dit technische hulpmiddel de Franse ac
teurs van woord tot woord konden be
grijpen. Soms bleken ze een clou zelf»
nog iets eerder dan het Franse deel van
het publiek te vatten, doordat de vertaler
in zijn hokje in het orkest zo'n pointe
wat voortijdig had voorbereid.
Deze tweede ervaring toonde op haar
beurt aan dat het bilinguïsme al in de
dagelijkse praktijk aanvaard was gewor
den. Men vertelde ons zelfs dat het expe
riment zo goed voldoet, dat verscheidene
Parijse theaterdirecteurs nu overwegen
hun zalen eveneens tweetalig te maken.
Nogmaals: wanneer het Esperanto - of
enige andere kunsttaal - de mogelijkheden
bood, die dus door het bilinguïsme al
blijken te zijn geopend, dan zouden per
soonlijke gevoelsoverwegingen misschien
niet al te zwaar wegen. Maar naast de
millioenen mensen, die het Frans en/of
Engels sproken, vertegenwoordigen de
Esperantisten maar een handjevol. Met
de hand op het har* zouden we daarom
de Esperantisten in Nederland - waar hun
aantal verhoudingsgewijs aanzienlijk ho
ger is dan in andere landen - willen
vragen: is het niet verstandiger, doelma
tiger en vruchtbaarder het onderwijs in
de bestaande levende talen te stimuleren
dan propaganda voor een kunsttaal te
voeren, die toch nooit meer dan surrogaat
kan zijn.