ïludi Sie&riót'ia
De machtigste man van Brazilië
bracht in korte tijd een kunstverzameling
uit alle eeuwen der beschaving bijeen
Nieuws van ballet en opera
Joop Geesink
Dollywood
oude liedjes in
nieuwe omgeving
Herinnering aan Clara i? iIke- Westhoff Engelse Paragraaf
De Panter
Sluitingstijd
naar
Vergadering Nederlandse
Volksdansvereniging
BEZOEK AAN HAARLEM IN 1951
in ieder opzicht van
ongewoon formaat
TWEE jaar geleden had ik een interview niet Joop Geesink, de Koning van Dolly
wood, het rijk der poppenfilms, die schepper is van zovele knappe reclamefilms
en tal van internationale onderscheidingen verwierf. Bij deze gelegenheid vertelde
hij me vol trots, dat zijn bedrijf, waarin men op dat ogenblik twee films tegelijk kon
opnemen, weldra vier producties tegelijk onderhanden zou kunnen hebben. Nu werkt
men er reeds aannegen producties tegelijk! Bovendien wordt er weer gebouwd
in Dollywood: de beschikbare werkruimte ondergaat opnieuw een aanzienlijke uit
breiding. Is het wonder, dat Joop Geesink trots is op zijn onderneming, die althans
voor permanente bedrijvigheid in de Cinetonestudio's te Duivendrecht zorgt? Een
interview met Joop Geesink over Joop Geesink wordt dan ook nu een interview over
dat Dollywood.
Hij vraagt mij of ik weet, dat Gerard
Rutten de regisseur van „Sterren stra
len overal" nu ook aan Dollywood is
verbonden. „Hij werkt met onze nieuwe
handpoppen en hij gaat ook met echte, le
vende acteurs werken".
Zo geeft Joop Geesink langs zijn neus
weg ineens drie nieuwtjes tegelijk of het
maar niets is: Gerard Rutten regisseur bij
Dollywood, films met handpoppen, die be
wegelijke rubbergezichten hebben, films
met acteurs van vlees en bloed.
Het werken met handpoppen geeft een
grote tijdsbesparing. Bij de gewone, tot nu
toe gebruikte poppen, moet men voor elke
gelaatsbeweging „een ander gezicht opzet
ten". Nu kan men met de opnamen gewoon
doorgaan. „We hebben lang geëxperimen
teerd met die poppen en lang geoefend om
ze goed te kunnen vertonen, maar nu heb
ben we het moeilijkste achter de rug",
meent Joop Geesink en met zijn gewone
optimisme voegt hij eraan toe: „Over een
half jaar maken we zo'n film in vijf we
ken. Wat dat betekent beseft men pas als
men weet, dat het werk voor Light and
Mankind, waaraan nu de laatste hand
wordt gelegd, tien maanden vergde en dat
voor de befaamde Kermesse Fantastique
zelfs veertien maanden".
Van „Light and Mankind" (Het licht en
de mens)) vertelt Joop Geesink wat meer:
net als Kermesse Fantastique wordt deze
film gemaakt in opdracht van Philips en
zij behandelt dan ook het gebruik van het
licht van de vroegste tijden af. Er is heel
veel voor gebouwd: in de studio's van Dol
lywood ontstonden een miniatuurstad met
wolkenkrabbers, een luchthaven, een
spoorwegemplacement, fabrieken, straten
met hotels, bars, cabarets, winkels, wonin
gen, straatverlichting, verlichte vensters,
lichtreclames, rijdende, verlichte auto's en
zovoorts. De vertoningsduur zal ongeveer
tien minuten zijn. Daarvoor moeten circa
15.000 beelden worden opgenomen.
We hebben nu ook een opdracht voor
een andere electriciteitsfirma, vertelt Joop
Geesink: „We zijn de jubileumfilm aan het
maken voor de Ametikaanse General Elec
tric Company, die 75 jaar bestaat.
Werkt u veel voor het buitenland?
Voornamelijk zelfs. Op het ogenblik
werken we, met die negen producties, die
nu onderhanden zijn, voor Nederland,
Duitsland, Engeland, Italië en België. Voor
Engeland vooral gaan we veel films met
acteurs maken: „life-action" noemen we
dat. Die acteurs komen daarvoor uit Enge
land naar Dollywood over. We maken ook
nog steeds veel televisiefilms voor Ame
rika en verder hebben we een voortduren
de productie van tekenfilms.
Dollywood heeft één film in drie dimen
sies vervaardigd. Met die 3 D-films gaat
men echter voorlopig niet verder: „We
wachten eerst nog eens, hoe de techniek
zich op dit gebied ontwikkelt", zegt Joop
Geesink, „we gaan nu eerst eens een paar
proeven wagen met de handpoppen en met
de amusementsfilms. Ik heb nu in totaal
zo'n honderdveertig reclamefilms gemaakt
en wil me graag ook gaan bewegen op het
gebied van de amusementsfilm zonder re
clame. Met mijn nieuwe figuur, de hand
pop Snoovy, wil ik het vooral in die rich
ting gaan zoeken.
Joop Geesink is, letlerlijk en figuurlijk,
een man van ongewoon formaat. Hij heeft
het uiterlijk van de succesrijke zakenman,
hij is stellig ook een zakenman van kwa
liteiten, die succes heeft gehad, maar hij
is meer dan dat: hij is een artist, die een
groot gevoel voor humor en een even groot
gevoel voor originaliteit paart aan een zeld
zame artisticiteit. Verscheidene keren wer
den scheppingen van Joop Geesink op in
ternationale filmfestivals bekroond en
vooral met zijn poppenfilms heeft hij in
ternationale faam verworven.
Intussen: hij is dik, maar hij doet niet
dik. Hij is en eenvoudig mens gebleven,
een vriend voor zijn langzamerhand zeer
talrijke personeel, waarin hij veel meer
zijn medewerkers dan zijn ondergeschik
ten ziet.
Het is trouwens nog niet zo héél lang ge
leden, dat z'n bedrijf niet meer was dan
een klein zaakje in Den Haag. Hij was
toen reclame-ontwerper. Zijn eerste op
dracht was, het woord „kapper" op een
ruit te schilderen, een karwei dat hem vol
komen vreemd was. Het resultaat was dan
ook, dat hij verkleumde handen had en een
bijzonder ontevreden klant. Toch groeide
zijn bedrijf snel en via een periode, waarin
hij en zijn broer Wim de Haagse „konin
gen van de reclameborden" waren, ging hij
werken voor revues, in Nederland en....
in Parijs, daarna voor de film, onder meer
als architect voor „De Spooktrein".
Zo had ik mij dus, vertelt hij, ver
trouwd gemaakt met drie elementen van
de poppenfilm: publiciteit, showbusiness
en film. In de oorlog ben ik daarmee heel
primitief begonnen, in een keldertje te
Amsterdam, met emmers als schijnwer
pers. Vooral dank zij Philips hebben we
veel kunnen experimenteren en zo konden
we de ervaring opdoen, die ons goed te pas
kwam. toen we na de oorlog de zaak uit
breidden."
Na de bevrijding was Joop Geesink een
jaar „art director" in het Belgische verlof
centrum van het Amerikaanse leger. Daar
kreeg hij zijn tegenwoordig-spreekwoorde-
lijke omvang en daar ook leerde hij de
Amerikaanse mentaliteit door en door
kennen, hetgeen hem nu bij zijn werk voor
Amerika geen windeieren legt. Met de
poppenfilm ging hij verder, zodra hij in
Nederland terug was en sindsdien was er
een onafgebroken, snelle groei in het be
drijf, waarin Wim Geesink, zijn broer, nu
ook al weer verscheidene jaren een leiden
de positie inneemt.
Ik vraag Joop Geesink of hij nog altijd
zijn poppen zelf ontwerpt. Ja, dat wil
zeggen alle „hoofdfiguren" en verscheidene
bijfiguren. De rest maken mijn assistenten,
in mijn stijl en uiteraard onder mijn super
visie. We maken hier honderden poppen
per jaar!
Heeft u nog een andere hobby dan het
roken van dikke sigaren en het maken van
films?
Ja: m'n films verkopen, waarvoor ik
veel moet reizenVoor verdere hobbies
laten mijn werk en mijn vier spruiten
me geen tijd. JAN KOOMEN
De Nederlandse Volksdansvereniging
zal op 27 en 28 Maart in de jeugdherberg
„Oekenburgh" te 's Gravenhage-Loosdui-
nen haar jaarvergadering houden. Het
programma begint met „Square-dance"
onder leiding van Teun Berens. ,s Avonds
heeft het eerste gedeelte van de huishou
delijke vergadering plaats, gevolgd door
een lezing over „volksliederen" (geïllu
streerd met geluidsbandopnamen) door
mevrouw W. D. Scheepers, 's Zondags
morgens wordt de huishoudelijke vergade
ring voortgezet, 's Middags wordt tot be
sluit een bont programma van volksdan
sen afgewerkt.
Met een verrassend groot succes is dezer
dagen in het Theater an der Wien een re
prise gegeven van de opera „Intermezzo"
van Richard Strauss, die er destijds zelf
het libretto voor schreef. Deze reprise, zo
schreef een der leidende Oostenrijkse dag
bladen, had het karakter van een geheel
nieuwe, stralende ontdekking. De eerste
uitvoering van dit lange tijd miskende
opus 72 had plaats te Dresden in 1924.
Het is negentig jaar geleden, dat Richard
Strauss werd geboren. Ter herdenking van
dat feit, wordt deze zomer in Zürich een
grootscheeps festival aan zijn opera's ge
wijd. Onder meer zijn voor uitvoering ge
kozen „Der Rosenkavalier" en „Elektra".
De opera „Peter Grimes" van Benjamin
Britten is onlangs in een Franse versie van
Roger Lalande en onder diens leiding uit
gevoerd in de Muntschouwburg te Brussel,
waar het werk reeds eerder, maar toen in
het Engels, tot vertoning was gebracht, na
melijk door het gezelschap van Covent
Garden in 1948. „De schending van Lucre-
tia" van dezelfde componist wordt door de
English Opera Group deze zomer in Duits
land vertolkt met de Amerikaanse zange
res Martha Lipton, die reeds verscheidene
keren aan het Holland Festival meewerkte,
in de titelrol.
Benjamin Britten is thans bezig met het
schrijven van zijn eerste speciale ballet
muziek. Dit werk, dat een gehele avond zal
vullen, komt tot stand in samenwerking
met de in Zuid-Afrika geboren choreograaf
John Cranko, die de voor Januari 1955
vastgestelde première voorbereidt. Het
Sadler's Wells Ballet zal vermoedelijk tij
dens zijn deze zomer op het vasteland te
geven voorstellingen dus ook in Den
Haag en Amsterdam onder meer „Cin
derella" (Assepoester) van Frederick Ash-
ton op muziek van Prokovjev laten zien.
Intussen heeft ook de Amerikaanse com
ponist Aaron Copland zijn eerste opera
voltooid, waarvan onder de titel „The ten
der land" op 1 April de eerste opvoering
in New York wordt gegeven. Igor Stra-
winsky zal in April, Mei en Juni achter
eenvolgens in Rome, Turijn, Lugano, Keu
len, Baden Baden, Londen en Lissabon uit
voeringen van zijn laatste werk „Septet"
dirigeren.
Rudi Feenslra, minstreel aan de piano.
De minstrelen, die eeuwen geleden in
grote burchthallen hun liedjes zongen,
zullen nauwelijks vermoed hebben, dat
die gezongen verhaaltjes over de liefde,
over rijke prinsessen en arme schoen
makers, zo'n lange adem zouden heb
ben, dat zij het in een twintigste eeuwse
bar nog zouden dóen. En toch is dat zo.
Want die eeuwenoude liedjes en trou
wens ook jongere juweeltjes uit de
schatkamer van het volkslied maken
weer overal opgang. In Frankrijk voor
al, zélfs in de Verenigde Staten, maar
ook in Nederland. En een van die mo
derne minstrelen, die daar groot succes
mee hebben, is de jonge pianist Rudi
Feenstra, die sinds een paar jaar in
Zandvoort woont èn speelt. Hij zingt
die oude liedjes in „Riche" en voor de
radio, want hij is bij de KRO een graag
en veel geziene gast.
Rudi Feenstra's muzikale carrière
begon op tienjarige leeftijd met de cello.
Later kwam daar de piano bij en de
muzikale jongeman ging na zijn eind
examen naar het Koninklijk Conserva
torium in Den Haag. Toen hij ook daar
zijn einddiploma had behaald, begon hij
een muziekschool waarbij bleek, dat hij
nóg wat te leren had. Namelijk dat het
niet eenvoudig is om daar geld mee te
verdienen. Zo besloot hij noodgedwon
gen de ernstige muze vaarwel te zeggen
voor de amusementsmuziek.
Zijn voornaamste handicap daarbij
was, dat hij totaal geen répertoire had.
Nochtans zag de exploitant van „Riche"
wel wat in hem en gaf hem een kans.
Het contract bevatte echter één strikte
voorwaarde: Rudi móest gaan zingen.
Dit viel hem wat rauw op het lijf, want
hij onderschatte zijn eigen vocale capa
citeiten zozeer, dat hij zelfs in de bad
kamer nooit zong. Maar nu moest hij
wel.
Zo begon Rudi Feenstra te „enter
tainen", zoals dat in de vaktaal heet.
Met een répertoire van vijf Franse en
acht Engelse liedjes. Wanneer hij daar
mee klaar was, begon hij van voren af
aan, Dit vereiste enige strategie, want
hij moest wachten met de herhaling
totdat de gasten, die het programma ge
hoord hadden, vertrokken waren. Kwam
het onverhoopt toch tot een reprise, dan
beweerde hij met een stalen gezicht dat
het verzoeknummers waren.
Die pijnlijke situatie heeft overigens
niet lang geduurd, want het répertoire
breidde zich snel uit. Zonder Rudi Feen-
Rudi Feenstra met het instrument, dat
zich eigenlijk het beste leent voor de
begeleiding van zijn oude liedjes: de
gitaar. Maar zij vraagt de intimiteit van
een kleine ruimte en de volslagen stilte
van een aandachtig publiek. Zodat Rudi
Feenstra haar nog maar spaarzaam
gebruikt.
stra overigens zelf te bevredigen. Want
het nogal kleffe genre van de moderne
amusementsmuziek kleurde niet erg
best bij Feenstra's muzikale achter
grond. Hij zocht naar iets beters, iets
puntigers, iets van meer smaak en stijl.
Hij vond dat ten dele in het Franse
chanson. Voor de rest zorgde zijn be
wondering voor Georgette Hagedoorn.
Maar zouden haar oude liedjes het in
een établissement, waar de mensen ko
men om te dansen en zich te vermaken,
het even goed doen als op een podium?
Toen hoorde hij van Gardon Heath, die
in Parijs in de Rue de l'Abbaye een
tentje heeft waar louter oude Ameri
kaanse, Engelse en Franse volksliedjes
gezongen worden, een tentje dat avond
aan avond stampvol zit. En hij waagde
het er op.
Zijn succes heeft hem in het gelijk
gesteld. Inplaats van het geweeklaag
over „love" en de „moon above" zingt
hij er nu grappige Amerikaanse balla
des, oude en nieuwe Franse chansons,
Ierse, Schotse en Engelse liedjes. Hij is
geen geschoold zanger, maar deze ver
haaltjes op muziek vragen dat ook niet.
Zij vragen intelligentie, frisse voordracht
en oorspronkelijkheid in de begeleiding.
En het publiek luistert graag naar deze
liedjes, die in hun oprechte weemoed,
openhartigheid, humor ofondeugend
heid zoveel boeiender en amusanter zijn
dan de gestroomlijnde producten der
huidige liedjesfabrikanten. Het glim
lacht vertederd om „The foggy-foggy
dew" het lied van de vrijgezel die
een blond meisje alleen maar tegen de
kilte van „de dauw wilde beschermen.
Het luistert even aandachtig naar het
navrante „Lord Randall".
En Rudi Feenstra heeft er net zoveel
plezier in als zijn publiek en speurt
naarstig verder naar nog meer oude
liedjes. Maar zijn eerste liefde blijft hij
trouw. Want als zijn huis in Zandvoort
is afgebouwd, gaat hij de cello weer ter
hand nemen om trio te gaan spelen. Voor
zijn plezier.
DEZER dagen werd het
overlijden gemeld van de
beelhouwster Clara Westhoff,
die gehuwd is geweest met
Rilke. Het bericht bracht mij
onverhoeds de avond voor de
geest waarop zij, in Haarlem,
sprak over haar man en diens
werk in het huis van ds. F.
R. A. Henkels aan het Oranje
plein, waar zij in 1951 enige
tijd logeerde en waar ik door
vriendelijke bemiddeling aan
wezig was.
De ontmoeting met Frau
Rilke maakte een diepe in
druk op mij. Niet alleen kreeg
Rainer Maria een dichter,
die ik bijzonder hoogschatte
een bijna ongeloofwaardig
levende achtergrond, maar ook
in de verschijning van Clara
Westhoff zelf lag iets van het
haast magische, dat van een
groot verleden uitgaat. Een
verleden dat nu onverwachts
vorm kreeg. Om te zien was
deze vrouw inderdaad boven
de zeventig, maar allesbehalve
afgeleefd. Nog was zichtbaar,
dat zij in haar jeugd mooi was
geweest. Zij had een duidelijk
getekend gezicht, waarvan de
aanvankelijk wat harde uit
drukking milder werd als zij
lachte; eenvoudig opgemaakt,
grijs haar, ogen achter een
bril met een lichtmontuur, een
ferme mond; om het tasje op
haar schoot de sprekende
handen. Een beeld dat men
niet licht weer kwijt raakt,
zoals zij zat in een ouderwetse
stoel met hoge leuning, die als
het ware voor haar gemaakt
was, gekleed in het zwart met
een opvallend decoratieve
shawl.
Wat zij zei - zij sprak langzaam
en met zachte stem - was
vooral hierom boeiend omdat
zij sprak over een tijd die voor
ons, jongeren, al klassiek was
geworden en onherhaalbaar
scheen. Over haar eigen leven:
haar studie in Duitsland bij
onder anderen Max Klinger,
in Frankrijk bij Bourdelle en
Rodin en over andere figuren,
wier namen voor de kunst
minnaar van heden begrippen
zijn geworden. Verhalen waar
in de menselijke kant dezer
kunstenaars naar voren kwam
er was weinig fantasie voor
nodig om haar te zien lopen
naast Rodin, die nooit haast
had: onder alles door waren
zijn gedachten bezig met zijn
werk en zelfs een vertrek
kende trein bracht hem er niet
toe zijn pas te versnellen!
Over Rilke, die evenals zij
zelf en Rodin, een atelier be
woonde in het gebouw, dat nu
het Musée Rodin is. Hoe zij
hem ontmoette in Worpswede,
na zijn reis door Rusland waar
hij Tolstoi had leren kennen
en diepe indrukken had ont
vangen van het Paasfeest in
Moskou. En hoe hij, terug in
Duitsland, graag in een Rus
sisch boerenhemd rondliep.
Zij vertelde dat hij voor zijn
gedichten „voorbereidend
werk" deed, de Jardin des
Plantes bezocht om „Der Pan
ther" te kunnen schrijven. En
hoe hij sterk van dankbaar
heid vervuld was voor elke
vorm van schoonheid die hij
ontmoette zij citeerde daar
bij een uitspraak van hem
over het menselijk lichaam
„wo jeder Bruchstiick einer
Linie ein Wunder ist". Het
meest evenwel liet zij hem
naar voren komen, toen zij
verzen van hem voorlas, niet
te slecht en niet al te goed
zij konden daardoor te meer
voor zichzelf spreken. Eén de
zer verzen, het reeds genoem
de „Der Panther" volgt hier
bij in vertaling.
Misschien heeft Clara West
hoff geschreven herinneringen
nagelaten, die iets van de
Worpsweder kring, van Rilke,
Rodin, Paula Becker en zovele
anderen zullen vasthouden
op mijn vraag zinspeelde haar
antwoord erop. Van een be
zoek aan Fischerhude, waar
zij woonde, is ondanks mijn
voornemen daartoe niets ge
komen. Ik kan deze verzuimde
mogelijkheid niet inhalen, wél
met dankbaarheid deze regels
van herinnering en hoogach
ting schrijven over een vrouw,
wier charmante persoonlijk
heid op geheel eigen wijze de
tijd liet herleven die, naar ik
toen meende, heel ver weg lag,
en helaas voortaan ver zal
moeten blijven. B. RIJDES
Jardin des Plantes, Paris
Zijn blik is, eindeloos de tralies kruisend,
Van moeheid leeg geworden, zonder wederkeer.
Want tralies zijn er duizend, duizend.
En achter duizend tralies ligt geen wereld meer.
Aan het soepel schrijden van de sterke poten
Is slechts een uiterst kleine kring vergund:
Een rondedans van kracht, met daarin opgesloten
Een uitgedoofde wil als middelpunt.
Het scherm der pupillen gaat nu en dan gelaten
Omhoog een beeld kan binnengaan
Dat, na zijn reis door de gespannen ledematen,
In het hart geen reden vindt voor zijn bestaan.
Rainer Maria Rilke
(Uit: Neue Gedichte - vertaling: B. RIJdes)
IN DE RUBRIEK beeldende kunst is in de laatste tijd de naam
Sao Paulo meermalen voorgekomen en wel in het bijzonder toen
er enige jaren geleden sprake was van een Bienale voor schil
derkunst, waaraan ook- Nederland, met een ruime inzending,
deelnam. Voor degenen die minder goed
waren ingelicht, bleef het echter, waar
het de sector „kunst" betrof, een naam.
evenwaardig aan vele andere Zuid-Ameri
kaanse steden. Toen men echter vernam
dat Sao Paulo een spiksplinternieuw mu
seum bezat en dat een keurcollectie uit
dat museum een Europese tournée ging
makenen via de Orangerie te Parijs en
het Palais voor Schone Kunsten te Brussel
ook Nederland zou aandoen, werden onze
belangstelling en nieuwsgierigheid steeds
groter. Deze reizende tentoonstelling is nu
in Utrecht en wel in het Centraal Museum
neergestreken. Meer nog dan door de ver
trouwenwekkende adressen te Parijs en
Brussel werd men geïmponeerd door de
namen: Mantegna, Holbein, Titiaan, Re in
brandt, Poussin, Reynolds, Manet, Degas,
Renoir, Cézanne en Van Gogh, wier wer
ken deel van de collectie uitmaken.
MET HET GEVESTIGDE IDEé, dat wij
Europeanen van een museum hebben, n.l.
van een in vele tientallen jaren langzaam
gegroeide verzameling van kunstwerken
die, na een veelal bewogen bestaan of na
een langdurig verblijf bij particulieren,
stuk voor stuk als kostbare parelen tot
een snoer zijn geregen, staat men wel
even verbaasd en misschien wantrouwend
tegenover museumbezit dat in nauwelijks
zes jaar tijds bijeen is gegaard. In de ontwikkeling der techniek
en in de uitbreiding van de industrie zijn wij langzamerhand
met een dergelijk dynamisme en tempo vertrouwd geraakt, maar
als deze voortvarendheid zich ten aanzien van het verzamelen
van beeldende kunst voordoet, krijgt men even een schok en
vraagt men zich af: wie mogen het wel zijn die hiertoe de stoot
hebben gegeven.
VOOR 1947 VOND MEN in Sao Paulo, behalve een voortreffe
lijk orkest, nauwelijks een spoor van artistiek leven. De man
die hierin zo'n grote verandering gebracht heeft, draagt de naam
Francisco de Assis Chateaubriand Bandeira de Mello. De naam
Chateaubriand heeft hij zich zelf gekozen uit bewondering voor
Frankrijk en La Bandeira was de banier, die de Portugezen
voerden toen zij in de vorige eeuw hun koloniale expedities
3 naar de binnenlanden van Brazilië maakten. Hij is de machtigste
man van Brazilië: eigenaar van eenentwintig dagbladen, vijf
geïllustreerde weekbladen, drieëntwintig radiostations en twee
televisiestations.
Om de aankopen voor het Museum te financieren organiseert
Chato (dit is zijn bijnaam) ieder jaar een „vaca" dat is
een collecte. De magnaten van koffie, sui
ker en tabak wedijveren met de groot
industriëlen om de eervolle positie van
„donateur" van het museum te mogen zijn.
Als men in aanmerking neemt, dat Sao
Paulo alleen reeds vijfhonderd inwoners
telt die meer dan tien millioen gulden be
zitten, begrijpt men dat zo'n collecte een
aardig sommetje kan opbrengen. De aan
koop van de Picasso voor het Van Abbe-
museum te Eindhoven, die vele Nederlan
ders met ontsteltenis geslagen heeft, zou
op de uitgave-rekening van Sao Paulo ver
moedelijk een post van ondergeschikt be
lang zijn.
Francisco de Assis
deira de Mello,
Chateaubriand Ban-
bijgenaamd Chato.
DE DIRECTEUR van het Museum, de heer
P. M. Bardi, vertelt in de catalogus van
de Utrechtse tentoonstelling over de tot
standkoming van het Museum het volgen
de. Tegen een bepaalde stroming in, die
een museum voor uitsluitend moderne
kunst prefereerde, meende hij dat men in
de eerste plaats het vrijwel ontbrekende
kunstgevoel diende aan te kweken. Hier
toe moest men wel van de moderne kunst
uitgaan, maar deze mocht niet los staan
van de verschillende trappen van bescha
ving, die aan onze tijd zijn voorafgegaan.
Zo omvat het museum: prae-historische
werktuigen, Egyptische beelden, Griekse
kapitelen, Romeinse sarcophagen en meer
in het bijzonder schilderwerken, van de Romeinse tijd tot de
middeleeuwse primitieven, van Rembrandt tot Chagall en de
beeldhouwkunst tot Brancusi.
Verder worden er tentoonstellingen van hedendaagse kunst
gehouden zowel van buitenlanders als van Brazilianen. Vervol
gens is er een museumhogeschool aan verbonden, die reeds
vijftienhonderd leerlingen telt. Danscursussen, leergangen voor
choreografie, mode-ateliers, speciaal voor de tropen en een
symphonie-orkest vormen daar onderdelen van.
DE UTRECHTSE EXPOSITIE telt vierenzestig schilderijen,
welke door de heer Germain Bazin, hoofdconservator der afde
ling schilderijen van het Louvre, uit de collectie zijn gekozen.
In een volgend artikel bespreken wij deze tentoonstelling, die
tot 3 Mei te bezichtigen blijft.
OTTO B. DE KAT.
LONDEN, Maart, De Engelse
café's, zoals bijna iedere bezoeker tot zijn
aanvankelijk misnoegen heeft opgemerkt,
zijn maar zes uur per dag open: gewoonlijk
zo ongeveer van twaalf tot twee en van zes
tot tien uur. Deze toestand bestaat pas
sinds halverwege de eerste Wereldoorlog,
toen het wetsontwerp Dora is aangenomen
(Defence of the Realm Act). Na de oorlog
werd zij gehandhaafd, omdat de drankbe
strijders haar principieel goedkeurden, en
de drankproducenten gemerkt hadden dat
de consument bij het vooruitzicht van een
vroeg sluitingsuur meer ging drinken. Het
gevolg is dat er in Londen na een uur of
half elf alleen nog in besloten clubs uitge
gaan kan worden wie daar niet bij hoort
kan.wel naar huis gaan.
Het klinkt vervelender dan het is; van
daar ook dat er weinig gedacht wordt aan
een terugkeer naar de oude vrijheid. Men
kan veronderstellen, dat er veel meer ver
zet zou zijn tegen de vroege sluitingstijd
als er een goede reden was voor de hand
having. Er bestaat in Engeland minder dan
in sommige andere landen de neiging om
bestaande toestanden op hun principiële
gronden te onderzoeken, zoals uit de vele
meer of minder vermakelijke tradities in
het openbare leven blijkt. Een bijna even
vreemd overblijfsel uit de laatste oorlog is
het aanvangsuur van schouwburgvoorstel
lingen: half acht, soms zelfs een kwartier
vroeger. Het Engelse etensuur ligt iets later
dan het Hollandse, zodat men zich meestal
na afloop van de voorstelling gaat uitsloven
om nog iets te eten te vinden. In het restau
rant dat men tenslotte geopend vindt, wor
den al voordat men nog aan de koffie toe
is de ongebruikte stoelen op tafeltjes gezet.
Men wandelt dan de stad door, vergeefs op
zoek naar een kopje koffie elders dan in
een roerige snackbar. In slaap gevallen is
Londen dan overigens nog niet, daar komt
zij ook, grote-stadsgewijs, niet aan toe: om
vier uur branden in de grote straten nog
al de lantarens en er komen voortdurend
auto's voorbij. Op Piccadilly Circus is het
ook na twaalf uur bepaald druk, als het
niet te koud is: in het kunstlicht, dat op
vallend wit is nu de meeste neon-reclames
al niet meer werken, zijn de trottoirs nog
dicht bezet met slenteraars en wandelaars.
Trafalgar Square, dat met het beeld van
Nelson op zijn hoge pilaar een groter en
ambitieuzer plein is en dat niettemin de
indruk geeft van een grasloos park met
straten langs de randen, zou rustig zijn als
er niet een zwerm van honderden spreeu
wen op de huizen in een hoek was neer
gestreken: het is een vrolijk geluid. Boven
dien sproeien midden op het plein twee
fonteinen slaperig een plas naast hun bak.
Maar ook daar voorbij blijken al de kof-
fiehuisjes, die men opzoekt omdat zij een
reputatie van laat sluiten hebben, dicht te
zijn; aan de overkant van de Theems vindt
men tenslotte koffie, aan een stalletje op
Waterloo Station, waar een in zichzelf ge
keerde juffrouw het haastig op haar toog
zet. Het station is midden in de nacht nog
zachtjes in bedrijf: keurige, identieke pak
ketjes in bruin papier worden op een kar
geladen, op de houten wachtbanken zitten
enige tientallen aanstaande reizigers, want
cr lopen 's nachts nog enige treinen naar de
voorsteden. De stemming onder de hoge
overkapping is ontspannen, maar niet ver
slapt, alsof iedereen ruim de tijd heeft
voordat morgen de reis naar een fabelach
tig land begint maar dan ziet men het
vertrektijdenbord twee treinen van 5 uur
40 vermelden, een uur dat geen mijmeren
verdraagt, en men loopt tot teleurstelling
van de éne overblijvende taxi-chauffeur
weer de stad in, langs de onnozel meesmui
lende leeuwen bij de ingang, zo opgewekt
alsof het een vacantiemorgen is.
Londen heeft een lichte, beschaafde ma
nier van slapen, zonder snurken of ver
warde haren: de stad is niet werkelijk ver
laten, noch is de nacht vol geheimen; een
zekere vormelijkheid blijft gehandhaafd.
Dat is natuurlijk wel anders in het Oosten,
waar donkere gestalten geluidloos bewegen
in de schaduw van blinde fabrieksmuren;
of in de eindeloze voorsteden met tuintjes
en open ramen boven balkons; maar in het
centrum blijft alles gedempt in evenwicht.
Evenals in 1951 zal dit jaar een tiental
Nederlandse kunstschilders door het mi
nisterie van Onderwijs .Kunsten en We
tenschapen in de gelegenheid worden ge
steld per KLM een studiereis naar het
buitenland te maken. Het ministerie zal
iedere kunstenaar een opdracht verstrek
ken tot het maken van een werkstuk. Een
selectiecommissie waarin het ministerie
en de drie grootste kunstenaarsverenigin
gen vertegenwoordigd waren, heeft de
volgende schilders aangewezen:W. Hof
huizen, N. Molenkamp, G. Huyser, H.
Hulsbergen, J. Sluijters, J. Altink, F. Sie
ger, J. Drayer, B. Zijlmans en H. Hierck