ïludi Sie&riót'ia De machtigste man van Brazilië bracht in korte tijd een kunstverzameling uit alle eeuwen der beschaving bijeen Nieuws van ballet en opera Joop Geesink Dollywood oude liedjes in nieuwe omgeving Herinnering aan Clara i? iIke- Westhoff Engelse Paragraaf De Panter Sluitingstijd naar Vergadering Nederlandse Volksdansvereniging BEZOEK AAN HAARLEM IN 1951 in ieder opzicht van ongewoon formaat TWEE jaar geleden had ik een interview niet Joop Geesink, de Koning van Dolly wood, het rijk der poppenfilms, die schepper is van zovele knappe reclamefilms en tal van internationale onderscheidingen verwierf. Bij deze gelegenheid vertelde hij me vol trots, dat zijn bedrijf, waarin men op dat ogenblik twee films tegelijk kon opnemen, weldra vier producties tegelijk onderhanden zou kunnen hebben. Nu werkt men er reeds aannegen producties tegelijk! Bovendien wordt er weer gebouwd in Dollywood: de beschikbare werkruimte ondergaat opnieuw een aanzienlijke uit breiding. Is het wonder, dat Joop Geesink trots is op zijn onderneming, die althans voor permanente bedrijvigheid in de Cinetonestudio's te Duivendrecht zorgt? Een interview met Joop Geesink over Joop Geesink wordt dan ook nu een interview over dat Dollywood. Hij vraagt mij of ik weet, dat Gerard Rutten de regisseur van „Sterren stra len overal" nu ook aan Dollywood is verbonden. „Hij werkt met onze nieuwe handpoppen en hij gaat ook met echte, le vende acteurs werken". Zo geeft Joop Geesink langs zijn neus weg ineens drie nieuwtjes tegelijk of het maar niets is: Gerard Rutten regisseur bij Dollywood, films met handpoppen, die be wegelijke rubbergezichten hebben, films met acteurs van vlees en bloed. Het werken met handpoppen geeft een grote tijdsbesparing. Bij de gewone, tot nu toe gebruikte poppen, moet men voor elke gelaatsbeweging „een ander gezicht opzet ten". Nu kan men met de opnamen gewoon doorgaan. „We hebben lang geëxperimen teerd met die poppen en lang geoefend om ze goed te kunnen vertonen, maar nu heb ben we het moeilijkste achter de rug", meent Joop Geesink en met zijn gewone optimisme voegt hij eraan toe: „Over een half jaar maken we zo'n film in vijf we ken. Wat dat betekent beseft men pas als men weet, dat het werk voor Light and Mankind, waaraan nu de laatste hand wordt gelegd, tien maanden vergde en dat voor de befaamde Kermesse Fantastique zelfs veertien maanden". Van „Light and Mankind" (Het licht en de mens)) vertelt Joop Geesink wat meer: net als Kermesse Fantastique wordt deze film gemaakt in opdracht van Philips en zij behandelt dan ook het gebruik van het licht van de vroegste tijden af. Er is heel veel voor gebouwd: in de studio's van Dol lywood ontstonden een miniatuurstad met wolkenkrabbers, een luchthaven, een spoorwegemplacement, fabrieken, straten met hotels, bars, cabarets, winkels, wonin gen, straatverlichting, verlichte vensters, lichtreclames, rijdende, verlichte auto's en zovoorts. De vertoningsduur zal ongeveer tien minuten zijn. Daarvoor moeten circa 15.000 beelden worden opgenomen. We hebben nu ook een opdracht voor een andere electriciteitsfirma, vertelt Joop Geesink: „We zijn de jubileumfilm aan het maken voor de Ametikaanse General Elec tric Company, die 75 jaar bestaat. Werkt u veel voor het buitenland? Voornamelijk zelfs. Op het ogenblik werken we, met die negen producties, die nu onderhanden zijn, voor Nederland, Duitsland, Engeland, Italië en België. Voor Engeland vooral gaan we veel films met acteurs maken: „life-action" noemen we dat. Die acteurs komen daarvoor uit Enge land naar Dollywood over. We maken ook nog steeds veel televisiefilms voor Ame rika en verder hebben we een voortduren de productie van tekenfilms. Dollywood heeft één film in drie dimen sies vervaardigd. Met die 3 D-films gaat men echter voorlopig niet verder: „We wachten eerst nog eens, hoe de techniek zich op dit gebied ontwikkelt", zegt Joop Geesink, „we gaan nu eerst eens een paar proeven wagen met de handpoppen en met de amusementsfilms. Ik heb nu in totaal zo'n honderdveertig reclamefilms gemaakt en wil me graag ook gaan bewegen op het gebied van de amusementsfilm zonder re clame. Met mijn nieuwe figuur, de hand pop Snoovy, wil ik het vooral in die rich ting gaan zoeken. Joop Geesink is, letlerlijk en figuurlijk, een man van ongewoon formaat. Hij heeft het uiterlijk van de succesrijke zakenman, hij is stellig ook een zakenman van kwa liteiten, die succes heeft gehad, maar hij is meer dan dat: hij is een artist, die een groot gevoel voor humor en een even groot gevoel voor originaliteit paart aan een zeld zame artisticiteit. Verscheidene keren wer den scheppingen van Joop Geesink op in ternationale filmfestivals bekroond en vooral met zijn poppenfilms heeft hij in ternationale faam verworven. Intussen: hij is dik, maar hij doet niet dik. Hij is en eenvoudig mens gebleven, een vriend voor zijn langzamerhand zeer talrijke personeel, waarin hij veel meer zijn medewerkers dan zijn ondergeschik ten ziet. Het is trouwens nog niet zo héél lang ge leden, dat z'n bedrijf niet meer was dan een klein zaakje in Den Haag. Hij was toen reclame-ontwerper. Zijn eerste op dracht was, het woord „kapper" op een ruit te schilderen, een karwei dat hem vol komen vreemd was. Het resultaat was dan ook, dat hij verkleumde handen had en een bijzonder ontevreden klant. Toch groeide zijn bedrijf snel en via een periode, waarin hij en zijn broer Wim de Haagse „konin gen van de reclameborden" waren, ging hij werken voor revues, in Nederland en.... in Parijs, daarna voor de film, onder meer als architect voor „De Spooktrein". Zo had ik mij dus, vertelt hij, ver trouwd gemaakt met drie elementen van de poppenfilm: publiciteit, showbusiness en film. In de oorlog ben ik daarmee heel primitief begonnen, in een keldertje te Amsterdam, met emmers als schijnwer pers. Vooral dank zij Philips hebben we veel kunnen experimenteren en zo konden we de ervaring opdoen, die ons goed te pas kwam. toen we na de oorlog de zaak uit breidden." Na de bevrijding was Joop Geesink een jaar „art director" in het Belgische verlof centrum van het Amerikaanse leger. Daar kreeg hij zijn tegenwoordig-spreekwoorde- lijke omvang en daar ook leerde hij de Amerikaanse mentaliteit door en door kennen, hetgeen hem nu bij zijn werk voor Amerika geen windeieren legt. Met de poppenfilm ging hij verder, zodra hij in Nederland terug was en sindsdien was er een onafgebroken, snelle groei in het be drijf, waarin Wim Geesink, zijn broer, nu ook al weer verscheidene jaren een leiden de positie inneemt. Ik vraag Joop Geesink of hij nog altijd zijn poppen zelf ontwerpt. Ja, dat wil zeggen alle „hoofdfiguren" en verscheidene bijfiguren. De rest maken mijn assistenten, in mijn stijl en uiteraard onder mijn super visie. We maken hier honderden poppen per jaar! Heeft u nog een andere hobby dan het roken van dikke sigaren en het maken van films? Ja: m'n films verkopen, waarvoor ik veel moet reizenVoor verdere hobbies laten mijn werk en mijn vier spruiten me geen tijd. JAN KOOMEN De Nederlandse Volksdansvereniging zal op 27 en 28 Maart in de jeugdherberg „Oekenburgh" te 's Gravenhage-Loosdui- nen haar jaarvergadering houden. Het programma begint met „Square-dance" onder leiding van Teun Berens. ,s Avonds heeft het eerste gedeelte van de huishou delijke vergadering plaats, gevolgd door een lezing over „volksliederen" (geïllu streerd met geluidsbandopnamen) door mevrouw W. D. Scheepers, 's Zondags morgens wordt de huishoudelijke vergade ring voortgezet, 's Middags wordt tot be sluit een bont programma van volksdan sen afgewerkt. Met een verrassend groot succes is dezer dagen in het Theater an der Wien een re prise gegeven van de opera „Intermezzo" van Richard Strauss, die er destijds zelf het libretto voor schreef. Deze reprise, zo schreef een der leidende Oostenrijkse dag bladen, had het karakter van een geheel nieuwe, stralende ontdekking. De eerste uitvoering van dit lange tijd miskende opus 72 had plaats te Dresden in 1924. Het is negentig jaar geleden, dat Richard Strauss werd geboren. Ter herdenking van dat feit, wordt deze zomer in Zürich een grootscheeps festival aan zijn opera's ge wijd. Onder meer zijn voor uitvoering ge kozen „Der Rosenkavalier" en „Elektra". De opera „Peter Grimes" van Benjamin Britten is onlangs in een Franse versie van Roger Lalande en onder diens leiding uit gevoerd in de Muntschouwburg te Brussel, waar het werk reeds eerder, maar toen in het Engels, tot vertoning was gebracht, na melijk door het gezelschap van Covent Garden in 1948. „De schending van Lucre- tia" van dezelfde componist wordt door de English Opera Group deze zomer in Duits land vertolkt met de Amerikaanse zange res Martha Lipton, die reeds verscheidene keren aan het Holland Festival meewerkte, in de titelrol. Benjamin Britten is thans bezig met het schrijven van zijn eerste speciale ballet muziek. Dit werk, dat een gehele avond zal vullen, komt tot stand in samenwerking met de in Zuid-Afrika geboren choreograaf John Cranko, die de voor Januari 1955 vastgestelde première voorbereidt. Het Sadler's Wells Ballet zal vermoedelijk tij dens zijn deze zomer op het vasteland te geven voorstellingen dus ook in Den Haag en Amsterdam onder meer „Cin derella" (Assepoester) van Frederick Ash- ton op muziek van Prokovjev laten zien. Intussen heeft ook de Amerikaanse com ponist Aaron Copland zijn eerste opera voltooid, waarvan onder de titel „The ten der land" op 1 April de eerste opvoering in New York wordt gegeven. Igor Stra- winsky zal in April, Mei en Juni achter eenvolgens in Rome, Turijn, Lugano, Keu len, Baden Baden, Londen en Lissabon uit voeringen van zijn laatste werk „Septet" dirigeren. Rudi Feenslra, minstreel aan de piano. De minstrelen, die eeuwen geleden in grote burchthallen hun liedjes zongen, zullen nauwelijks vermoed hebben, dat die gezongen verhaaltjes over de liefde, over rijke prinsessen en arme schoen makers, zo'n lange adem zouden heb ben, dat zij het in een twintigste eeuwse bar nog zouden dóen. En toch is dat zo. Want die eeuwenoude liedjes en trou wens ook jongere juweeltjes uit de schatkamer van het volkslied maken weer overal opgang. In Frankrijk voor al, zélfs in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland. En een van die mo derne minstrelen, die daar groot succes mee hebben, is de jonge pianist Rudi Feenstra, die sinds een paar jaar in Zandvoort woont èn speelt. Hij zingt die oude liedjes in „Riche" en voor de radio, want hij is bij de KRO een graag en veel geziene gast. Rudi Feenstra's muzikale carrière begon op tienjarige leeftijd met de cello. Later kwam daar de piano bij en de muzikale jongeman ging na zijn eind examen naar het Koninklijk Conserva torium in Den Haag. Toen hij ook daar zijn einddiploma had behaald, begon hij een muziekschool waarbij bleek, dat hij nóg wat te leren had. Namelijk dat het niet eenvoudig is om daar geld mee te verdienen. Zo besloot hij noodgedwon gen de ernstige muze vaarwel te zeggen voor de amusementsmuziek. Zijn voornaamste handicap daarbij was, dat hij totaal geen répertoire had. Nochtans zag de exploitant van „Riche" wel wat in hem en gaf hem een kans. Het contract bevatte echter één strikte voorwaarde: Rudi móest gaan zingen. Dit viel hem wat rauw op het lijf, want hij onderschatte zijn eigen vocale capa citeiten zozeer, dat hij zelfs in de bad kamer nooit zong. Maar nu moest hij wel. Zo begon Rudi Feenstra te „enter tainen", zoals dat in de vaktaal heet. Met een répertoire van vijf Franse en acht Engelse liedjes. Wanneer hij daar mee klaar was, begon hij van voren af aan, Dit vereiste enige strategie, want hij moest wachten met de herhaling totdat de gasten, die het programma ge hoord hadden, vertrokken waren. Kwam het onverhoopt toch tot een reprise, dan beweerde hij met een stalen gezicht dat het verzoeknummers waren. Die pijnlijke situatie heeft overigens niet lang geduurd, want het répertoire breidde zich snel uit. Zonder Rudi Feen- Rudi Feenstra met het instrument, dat zich eigenlijk het beste leent voor de begeleiding van zijn oude liedjes: de gitaar. Maar zij vraagt de intimiteit van een kleine ruimte en de volslagen stilte van een aandachtig publiek. Zodat Rudi Feenstra haar nog maar spaarzaam gebruikt. stra overigens zelf te bevredigen. Want het nogal kleffe genre van de moderne amusementsmuziek kleurde niet erg best bij Feenstra's muzikale achter grond. Hij zocht naar iets beters, iets puntigers, iets van meer smaak en stijl. Hij vond dat ten dele in het Franse chanson. Voor de rest zorgde zijn be wondering voor Georgette Hagedoorn. Maar zouden haar oude liedjes het in een établissement, waar de mensen ko men om te dansen en zich te vermaken, het even goed doen als op een podium? Toen hoorde hij van Gardon Heath, die in Parijs in de Rue de l'Abbaye een tentje heeft waar louter oude Ameri kaanse, Engelse en Franse volksliedjes gezongen worden, een tentje dat avond aan avond stampvol zit. En hij waagde het er op. Zijn succes heeft hem in het gelijk gesteld. Inplaats van het geweeklaag over „love" en de „moon above" zingt hij er nu grappige Amerikaanse balla des, oude en nieuwe Franse chansons, Ierse, Schotse en Engelse liedjes. Hij is geen geschoold zanger, maar deze ver haaltjes op muziek vragen dat ook niet. Zij vragen intelligentie, frisse voordracht en oorspronkelijkheid in de begeleiding. En het publiek luistert graag naar deze liedjes, die in hun oprechte weemoed, openhartigheid, humor ofondeugend heid zoveel boeiender en amusanter zijn dan de gestroomlijnde producten der huidige liedjesfabrikanten. Het glim lacht vertederd om „The foggy-foggy dew" het lied van de vrijgezel die een blond meisje alleen maar tegen de kilte van „de dauw wilde beschermen. Het luistert even aandachtig naar het navrante „Lord Randall". En Rudi Feenstra heeft er net zoveel plezier in als zijn publiek en speurt naarstig verder naar nog meer oude liedjes. Maar zijn eerste liefde blijft hij trouw. Want als zijn huis in Zandvoort is afgebouwd, gaat hij de cello weer ter hand nemen om trio te gaan spelen. Voor zijn plezier. DEZER dagen werd het overlijden gemeld van de beelhouwster Clara Westhoff, die gehuwd is geweest met Rilke. Het bericht bracht mij onverhoeds de avond voor de geest waarop zij, in Haarlem, sprak over haar man en diens werk in het huis van ds. F. R. A. Henkels aan het Oranje plein, waar zij in 1951 enige tijd logeerde en waar ik door vriendelijke bemiddeling aan wezig was. De ontmoeting met Frau Rilke maakte een diepe in druk op mij. Niet alleen kreeg Rainer Maria een dichter, die ik bijzonder hoogschatte een bijna ongeloofwaardig levende achtergrond, maar ook in de verschijning van Clara Westhoff zelf lag iets van het haast magische, dat van een groot verleden uitgaat. Een verleden dat nu onverwachts vorm kreeg. Om te zien was deze vrouw inderdaad boven de zeventig, maar allesbehalve afgeleefd. Nog was zichtbaar, dat zij in haar jeugd mooi was geweest. Zij had een duidelijk getekend gezicht, waarvan de aanvankelijk wat harde uit drukking milder werd als zij lachte; eenvoudig opgemaakt, grijs haar, ogen achter een bril met een lichtmontuur, een ferme mond; om het tasje op haar schoot de sprekende handen. Een beeld dat men niet licht weer kwijt raakt, zoals zij zat in een ouderwetse stoel met hoge leuning, die als het ware voor haar gemaakt was, gekleed in het zwart met een opvallend decoratieve shawl. Wat zij zei - zij sprak langzaam en met zachte stem - was vooral hierom boeiend omdat zij sprak over een tijd die voor ons, jongeren, al klassiek was geworden en onherhaalbaar scheen. Over haar eigen leven: haar studie in Duitsland bij onder anderen Max Klinger, in Frankrijk bij Bourdelle en Rodin en over andere figuren, wier namen voor de kunst minnaar van heden begrippen zijn geworden. Verhalen waar in de menselijke kant dezer kunstenaars naar voren kwam er was weinig fantasie voor nodig om haar te zien lopen naast Rodin, die nooit haast had: onder alles door waren zijn gedachten bezig met zijn werk en zelfs een vertrek kende trein bracht hem er niet toe zijn pas te versnellen! Over Rilke, die evenals zij zelf en Rodin, een atelier be woonde in het gebouw, dat nu het Musée Rodin is. Hoe zij hem ontmoette in Worpswede, na zijn reis door Rusland waar hij Tolstoi had leren kennen en diepe indrukken had ont vangen van het Paasfeest in Moskou. En hoe hij, terug in Duitsland, graag in een Rus sisch boerenhemd rondliep. Zij vertelde dat hij voor zijn gedichten „voorbereidend werk" deed, de Jardin des Plantes bezocht om „Der Pan ther" te kunnen schrijven. En hoe hij sterk van dankbaar heid vervuld was voor elke vorm van schoonheid die hij ontmoette zij citeerde daar bij een uitspraak van hem over het menselijk lichaam „wo jeder Bruchstiick einer Linie ein Wunder ist". Het meest evenwel liet zij hem naar voren komen, toen zij verzen van hem voorlas, niet te slecht en niet al te goed zij konden daardoor te meer voor zichzelf spreken. Eén de zer verzen, het reeds genoem de „Der Panther" volgt hier bij in vertaling. Misschien heeft Clara West hoff geschreven herinneringen nagelaten, die iets van de Worpsweder kring, van Rilke, Rodin, Paula Becker en zovele anderen zullen vasthouden op mijn vraag zinspeelde haar antwoord erop. Van een be zoek aan Fischerhude, waar zij woonde, is ondanks mijn voornemen daartoe niets ge komen. Ik kan deze verzuimde mogelijkheid niet inhalen, wél met dankbaarheid deze regels van herinnering en hoogach ting schrijven over een vrouw, wier charmante persoonlijk heid op geheel eigen wijze de tijd liet herleven die, naar ik toen meende, heel ver weg lag, en helaas voortaan ver zal moeten blijven. B. RIJDES Jardin des Plantes, Paris Zijn blik is, eindeloos de tralies kruisend, Van moeheid leeg geworden, zonder wederkeer. Want tralies zijn er duizend, duizend. En achter duizend tralies ligt geen wereld meer. Aan het soepel schrijden van de sterke poten Is slechts een uiterst kleine kring vergund: Een rondedans van kracht, met daarin opgesloten Een uitgedoofde wil als middelpunt. Het scherm der pupillen gaat nu en dan gelaten Omhoog een beeld kan binnengaan Dat, na zijn reis door de gespannen ledematen, In het hart geen reden vindt voor zijn bestaan. Rainer Maria Rilke (Uit: Neue Gedichte - vertaling: B. RIJdes) IN DE RUBRIEK beeldende kunst is in de laatste tijd de naam Sao Paulo meermalen voorgekomen en wel in het bijzonder toen er enige jaren geleden sprake was van een Bienale voor schil derkunst, waaraan ook- Nederland, met een ruime inzending, deelnam. Voor degenen die minder goed waren ingelicht, bleef het echter, waar het de sector „kunst" betrof, een naam. evenwaardig aan vele andere Zuid-Ameri kaanse steden. Toen men echter vernam dat Sao Paulo een spiksplinternieuw mu seum bezat en dat een keurcollectie uit dat museum een Europese tournée ging makenen via de Orangerie te Parijs en het Palais voor Schone Kunsten te Brussel ook Nederland zou aandoen, werden onze belangstelling en nieuwsgierigheid steeds groter. Deze reizende tentoonstelling is nu in Utrecht en wel in het Centraal Museum neergestreken. Meer nog dan door de ver trouwenwekkende adressen te Parijs en Brussel werd men geïmponeerd door de namen: Mantegna, Holbein, Titiaan, Re in brandt, Poussin, Reynolds, Manet, Degas, Renoir, Cézanne en Van Gogh, wier wer ken deel van de collectie uitmaken. MET HET GEVESTIGDE IDEé, dat wij Europeanen van een museum hebben, n.l. van een in vele tientallen jaren langzaam gegroeide verzameling van kunstwerken die, na een veelal bewogen bestaan of na een langdurig verblijf bij particulieren, stuk voor stuk als kostbare parelen tot een snoer zijn geregen, staat men wel even verbaasd en misschien wantrouwend tegenover museumbezit dat in nauwelijks zes jaar tijds bijeen is gegaard. In de ontwikkeling der techniek en in de uitbreiding van de industrie zijn wij langzamerhand met een dergelijk dynamisme en tempo vertrouwd geraakt, maar als deze voortvarendheid zich ten aanzien van het verzamelen van beeldende kunst voordoet, krijgt men even een schok en vraagt men zich af: wie mogen het wel zijn die hiertoe de stoot hebben gegeven. VOOR 1947 VOND MEN in Sao Paulo, behalve een voortreffe lijk orkest, nauwelijks een spoor van artistiek leven. De man die hierin zo'n grote verandering gebracht heeft, draagt de naam Francisco de Assis Chateaubriand Bandeira de Mello. De naam Chateaubriand heeft hij zich zelf gekozen uit bewondering voor Frankrijk en La Bandeira was de banier, die de Portugezen voerden toen zij in de vorige eeuw hun koloniale expedities 3 naar de binnenlanden van Brazilië maakten. Hij is de machtigste man van Brazilië: eigenaar van eenentwintig dagbladen, vijf geïllustreerde weekbladen, drieëntwintig radiostations en twee televisiestations. Om de aankopen voor het Museum te financieren organiseert Chato (dit is zijn bijnaam) ieder jaar een „vaca" dat is een collecte. De magnaten van koffie, sui ker en tabak wedijveren met de groot industriëlen om de eervolle positie van „donateur" van het museum te mogen zijn. Als men in aanmerking neemt, dat Sao Paulo alleen reeds vijfhonderd inwoners telt die meer dan tien millioen gulden be zitten, begrijpt men dat zo'n collecte een aardig sommetje kan opbrengen. De aan koop van de Picasso voor het Van Abbe- museum te Eindhoven, die vele Nederlan ders met ontsteltenis geslagen heeft, zou op de uitgave-rekening van Sao Paulo ver moedelijk een post van ondergeschikt be lang zijn. Francisco de Assis deira de Mello, Chateaubriand Ban- bijgenaamd Chato. DE DIRECTEUR van het Museum, de heer P. M. Bardi, vertelt in de catalogus van de Utrechtse tentoonstelling over de tot standkoming van het Museum het volgen de. Tegen een bepaalde stroming in, die een museum voor uitsluitend moderne kunst prefereerde, meende hij dat men in de eerste plaats het vrijwel ontbrekende kunstgevoel diende aan te kweken. Hier toe moest men wel van de moderne kunst uitgaan, maar deze mocht niet los staan van de verschillende trappen van bescha ving, die aan onze tijd zijn voorafgegaan. Zo omvat het museum: prae-historische werktuigen, Egyptische beelden, Griekse kapitelen, Romeinse sarcophagen en meer in het bijzonder schilderwerken, van de Romeinse tijd tot de middeleeuwse primitieven, van Rembrandt tot Chagall en de beeldhouwkunst tot Brancusi. Verder worden er tentoonstellingen van hedendaagse kunst gehouden zowel van buitenlanders als van Brazilianen. Vervol gens is er een museumhogeschool aan verbonden, die reeds vijftienhonderd leerlingen telt. Danscursussen, leergangen voor choreografie, mode-ateliers, speciaal voor de tropen en een symphonie-orkest vormen daar onderdelen van. DE UTRECHTSE EXPOSITIE telt vierenzestig schilderijen, welke door de heer Germain Bazin, hoofdconservator der afde ling schilderijen van het Louvre, uit de collectie zijn gekozen. In een volgend artikel bespreken wij deze tentoonstelling, die tot 3 Mei te bezichtigen blijft. OTTO B. DE KAT. LONDEN, Maart, De Engelse café's, zoals bijna iedere bezoeker tot zijn aanvankelijk misnoegen heeft opgemerkt, zijn maar zes uur per dag open: gewoonlijk zo ongeveer van twaalf tot twee en van zes tot tien uur. Deze toestand bestaat pas sinds halverwege de eerste Wereldoorlog, toen het wetsontwerp Dora is aangenomen (Defence of the Realm Act). Na de oorlog werd zij gehandhaafd, omdat de drankbe strijders haar principieel goedkeurden, en de drankproducenten gemerkt hadden dat de consument bij het vooruitzicht van een vroeg sluitingsuur meer ging drinken. Het gevolg is dat er in Londen na een uur of half elf alleen nog in besloten clubs uitge gaan kan worden wie daar niet bij hoort kan.wel naar huis gaan. Het klinkt vervelender dan het is; van daar ook dat er weinig gedacht wordt aan een terugkeer naar de oude vrijheid. Men kan veronderstellen, dat er veel meer ver zet zou zijn tegen de vroege sluitingstijd als er een goede reden was voor de hand having. Er bestaat in Engeland minder dan in sommige andere landen de neiging om bestaande toestanden op hun principiële gronden te onderzoeken, zoals uit de vele meer of minder vermakelijke tradities in het openbare leven blijkt. Een bijna even vreemd overblijfsel uit de laatste oorlog is het aanvangsuur van schouwburgvoorstel lingen: half acht, soms zelfs een kwartier vroeger. Het Engelse etensuur ligt iets later dan het Hollandse, zodat men zich meestal na afloop van de voorstelling gaat uitsloven om nog iets te eten te vinden. In het restau rant dat men tenslotte geopend vindt, wor den al voordat men nog aan de koffie toe is de ongebruikte stoelen op tafeltjes gezet. Men wandelt dan de stad door, vergeefs op zoek naar een kopje koffie elders dan in een roerige snackbar. In slaap gevallen is Londen dan overigens nog niet, daar komt zij ook, grote-stadsgewijs, niet aan toe: om vier uur branden in de grote straten nog al de lantarens en er komen voortdurend auto's voorbij. Op Piccadilly Circus is het ook na twaalf uur bepaald druk, als het niet te koud is: in het kunstlicht, dat op vallend wit is nu de meeste neon-reclames al niet meer werken, zijn de trottoirs nog dicht bezet met slenteraars en wandelaars. Trafalgar Square, dat met het beeld van Nelson op zijn hoge pilaar een groter en ambitieuzer plein is en dat niettemin de indruk geeft van een grasloos park met straten langs de randen, zou rustig zijn als er niet een zwerm van honderden spreeu wen op de huizen in een hoek was neer gestreken: het is een vrolijk geluid. Boven dien sproeien midden op het plein twee fonteinen slaperig een plas naast hun bak. Maar ook daar voorbij blijken al de kof- fiehuisjes, die men opzoekt omdat zij een reputatie van laat sluiten hebben, dicht te zijn; aan de overkant van de Theems vindt men tenslotte koffie, aan een stalletje op Waterloo Station, waar een in zichzelf ge keerde juffrouw het haastig op haar toog zet. Het station is midden in de nacht nog zachtjes in bedrijf: keurige, identieke pak ketjes in bruin papier worden op een kar geladen, op de houten wachtbanken zitten enige tientallen aanstaande reizigers, want cr lopen 's nachts nog enige treinen naar de voorsteden. De stemming onder de hoge overkapping is ontspannen, maar niet ver slapt, alsof iedereen ruim de tijd heeft voordat morgen de reis naar een fabelach tig land begint maar dan ziet men het vertrektijdenbord twee treinen van 5 uur 40 vermelden, een uur dat geen mijmeren verdraagt, en men loopt tot teleurstelling van de éne overblijvende taxi-chauffeur weer de stad in, langs de onnozel meesmui lende leeuwen bij de ingang, zo opgewekt alsof het een vacantiemorgen is. Londen heeft een lichte, beschaafde ma nier van slapen, zonder snurken of ver warde haren: de stad is niet werkelijk ver laten, noch is de nacht vol geheimen; een zekere vormelijkheid blijft gehandhaafd. Dat is natuurlijk wel anders in het Oosten, waar donkere gestalten geluidloos bewegen in de schaduw van blinde fabrieksmuren; of in de eindeloze voorsteden met tuintjes en open ramen boven balkons; maar in het centrum blijft alles gedempt in evenwicht. Evenals in 1951 zal dit jaar een tiental Nederlandse kunstschilders door het mi nisterie van Onderwijs .Kunsten en We tenschapen in de gelegenheid worden ge steld per KLM een studiereis naar het buitenland te maken. Het ministerie zal iedere kunstenaar een opdracht verstrek ken tot het maken van een werkstuk. Een selectiecommissie waarin het ministerie en de drie grootste kunstenaarsverenigin gen vertegenwoordigd waren, heeft de volgende schilders aangewezen:W. Hof huizen, N. Molenkamp, G. Huyser, H. Hulsbergen, J. Sluijters, J. Altink, F. Sie ger, J. Drayer, B. Zijlmans en H. Hierck

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 15