Het openbaar
In Frankrijk ligt een arbeidsveld
voor onze vocalisten braak
Nederlandse Encyclopedie
der Wereldlitteratuur
Engelse Paragraaf
Elke Zaterdag acht paginal bij alle edities van
Haarlems Dagblad) Oprechte Haarlemsche Courant
Fraai uitgevoerde
lectuurgids
ONZE PUZZLE
Tachtig landschappen
LONDEN, Maart Aan de Zuide
lijke oever van de Theems, niet ver van
Victoria Station, staat de electriciteitscen-
trale van Battersea, een hoog en blind be
tonnen gebouw met enorme schoorstenen,
's Avonds is het natrium-verlicht, meestal
alleen op de delen waar het voor het nacht
werk nodig is, maar soms van top tot teen,
alleen voor het mooie. Van de „boulevard"
aan de overkant gezien heeft dat wel een
soort dramatische werking, als een samen
vatting van de gemechaniseerde stad.
Het woord boulevard moet tussen aan
halingstekens staan, vanwege de gedachten
aan flaneren, pralen en rondkijken die het
wekt. Zulke gedachten zijn in Londen niet
op hun plaats, niet bij de snelle brede we
gen langs de rivier, maar evenmin bij de
pleinen en straten in het hart van de stad.
Zelfs bij avond heeft Shaftesbury Avenue,
druk en luid verlicht door theaters en win
kels, een zakelijk en terughoudend karak
ter, als dat van een secretaresse die niet
als vrouw behandeld wenst te worden. De
stad, al hoeft zij dan niet lelijker te zijn
dan bepaald nodig is, dient voor het ver
richten van werkzaamheden door de be
woners, niet als uitdrukking en bevestiging
van hun persoonlijkheid. Het heeft dan
ook geen zin om, over de balustrade ge
leund, naar het water van de Theems te
turen: niemand heeft ooit een geheim aan
deze rivier toevertrouwd, zij weet van
niets. Des te verrassender staat Battersea
Power Station in zijn nevel van oranje
licht, als een sensationeel maar verlaten
circus.
Er is toch nog de kans dat men het niet
eens zal opmerken, want men went er
gauw genoeg aan om geen nota meer te
nemen van het straatbeeld. De voorbijgan
gers laten in hun terloopse blikken niets
los, zij vertonen een formele vriendelijke
editie van zichzelf, die van hun eventuele
persoonlijkheid onafhankelijk is. Dat wil
nog niet zeggen dat die persoonlijkheid
buiten het bereik van de belangstelling is
geraakt; eerder wordt de nieuwsgierigheid
erdoor geprikkeld, zoals op de makkelijk
ste manier blijkt uit de hoogstpersoonlijke
verslagen van rechtszaken in de populaire
pers. Des te meer reden heeft iedere En
gelsman om zijn gezicht strak te houden:
zodra hij verslapt, valt hij ten prooi aan de
honger naar personalia. Vandaar ook dat
het café-terras in Engeland bijna niet
voorkomt en het grote vierkante café trou
wens evenmin: een dergelijke openbaarheid
is veel te riskant.
Het niet zo verwonderlijke gevolg hier
van is. dat men zich van een dag in het
Londense verkeer voornamelijk de gezich
ten herinnert van negers, die hier niet zo
talrijk zijn als in Parijs, maar die boven
dien weinig bekommerd zijn om hun mas
ker. In een koffiehuisje achter Shaftesbury
Avenue kwam' er even over twaalven één
binnen, een jazz-speler zonder twijfel,
want hij zong tussen zijn gebabbel door
delen van bekende liedjes, met een hese
stem en in het enige echte rhythme. Voor
dat hij kwam waren alle koffiedrinkers in
roezig gesprek, maar toen hij tien minuten
aan de bar had staan zingen en praben,
grotendeels tegen zichzelf en met het af
lopen van de dag en het komen van de
nacht tot onderwerp, waren de andere ge
sprekken tot gefluister gedempt. De koffie
huishouder was toen ook opgehouden met
hem te antwoorden en langzamerhand be
gon hij zelf te mompelen, zonder dat zijn
opgewektheid schade ondervond overigens.
Er was geen sprake van dat iemand hem
iets kwalijk nam, maar men zou wel zeg
gen dat hij in een andere omgeving waar
schijnlijk meer plezier van zijn geaardheid
had kunnen beleven.
In de Underground, dat welverzorgde,
bijna geurige tunnelcomplex waar rode
treinen met talrijke zachte banken door
heen schieten, is de algemene toon zo mo
gelijk nog ingetogener, omdat de reizigers
daar vaak gedwongen zijn elkaar in het
eezicht te kijken. Nooit zal men er twee
Engelsen zien zoals het negerpaar, waar
van de vrouw, van een lelijk soort aantrek
kelijkheid. haast dwars op haar plaats zat
om de man een verhaal vol grappige en
verbazende bijzonderheden te vertellen.
Hii zat naast haar voor zich uit te kijken,
half luisterend en half starend en liet zijn
hand onafgebroken slapjes vlak voor zijn
mond hangen, met zijn elleboog op de arm
leuning gesteund.
Bij de Engelsen zelf kan men alleen
hopen op onbewaakte ogenblikken, zoals
dat van de vrouw in een boekhandel die
„Werkelijk? Ach ja, natuurlijk!" uitriep
toen een bediende haar had uitgelegd: ,,De
eerste verdieping, die is boven." De beste
vertegenwoordigers van het type zonder
onbewaakte ogenblikken zijn de schild
wachten, die men in een straatje achter St.
Jame's Palace vindt: er komt soms een
kwartier lang niemand voorbij, maar men
ziet ze altijd stram heen en weer marche
ren. kaak en geweer omhoog, stampend
met hun ijzeren zolen als zij rechtsomkeert
maken
Horizontaal: 3. Spelen meisjes mee,
5. muzieknoot, 6. naai je mee, 8. vlakte
maat, 9. geen oorlog, maar.11. slaap
je in, 12. getal.
Verticaal: 1. kloosterzuster, 2. lor, 4.
trekdier, 5. voertuig voor de sneeuw,
7. vlaktemaat, 9. niet dichtbij, 10. als je
zweert, doe je een
Twee olijke konijntjes, de ene
bruin, de and're wit,
De ene staat, de and're zit.
Het gras moet groen.
De bloemen zijn rood.
Zaag ze gauw uit
Dan ben je groot.
JOOOOOQOOOQOOQOOOQOOOOUr
Voor het eerst sinds heel héél
lang geleden lachte hij een beetje.
Toen keek hij naar Felix en op
eens ontdekte hij hoe gemeen hij
uit zijn groene ogen naar de
boom loerde. Hij begreep opeens wat
de kater wilde. Die zat zijn snorrebaar-
den al te likken en maakte zich klaar
voor de sprong. Eerst op de ventser-
bank. De merel zag nog niets, hij zong
maar. Toen sprong de kater op een tak
van de boom en nog zag de merel niets.
De koning gaf een schreeuw, hij vloog
overeind en vergat zijn stijve knieën.
Zijn mantel fladderde achter hem aan.
Floep, net als de kater zat hij in de
vensterbank. Hij balde zijn vuist naar
Felix en probeerde hem te grijpen, net
op het moment, dat Felix de sprong naar
de merel deed. Die was al weg zo gauw
hij de arm van de koning zag en de
schreeuw hoorde. De koning raakte zijn
evenwicht kwijt en bleef met zijn ar
men aan de boomtak hangen. Hij riep
om hulp, maar eigenlijk vond hij het
helemaal niet erg wat er gebeurde. Hij
zwaaide net als een vogel tussen de tak
ken van de bloesemboom heen en weer.
„Spring maar vader", riep een lachen
de stem. „U bent vlak boven de grond,
ik vang U wel!"
De koning liet zich vallen en kwam
met een plof op het zachte gras van de
paleistuin terecht. Hij voelde twee ar
men om zijn hals en een stem zei: „U
bent de dapperste vader die er bestaat.
Sprong U alleen maar uit het raam om
die nare kater tegen te houden?"
De koning knikte en keek omhoog.
Naast hem stond het prinsje dat hij zo
lang niet gezien had.
„Geef me je hand", zei hij. „Help me
eens overeind en laat me alles hier be
kijken".
En terwijl ze samen door de tuin vol
bloemen wandelden en de merel hoog
in de boom alweer een nieuw wijsje was
begonnen, dacht de koning na over wat
het prinsje tegen hem gezegd had en
terwijl hij het stof uit zijn baard en zijn
mantel liet waaien, wist hij opeens dat
het nog veel mooier was een dappere
vader te zijn dan een held uit een oud
vergeten boek.
De uil, de eekhoorn, het konijn,
de merel, de fazant,
ze leken wel aan 't werk te zijn.
Wat was er aan de hand?
Het egeltje, maar pas uit bed,
poetste zijn stekels schoon.
De hazen droegen een rozet:
een rode anemoon.
Er werd van bloemen en van groen
een erepoort gebouwd.
De zon, die ook al mee kwam doen,
hielp ze voor niets aan goud.
Een merel leerde iedereen
een heel lang vrolijk lied.
Het wijsje kende je meteen
en woorden had het niet.
Toen vroeg ik ze: „waarom, waarom,
wat moet dat allemaal?"
„Oooh", riepen ze, „wat dom, wat dom",
elk in hun eigen taal.
Hun pootjes wezen voor zich uit:
ginds door de beukelaan
daar kwam misschien een fee, een
bruid?
o, nee, de Lente aan.
Ze zwaaide met haar gouden staf
en waar ze liep of stond
daar schoten vogels op haar af
en bloemen uit de grond.
Ze danste driemaal om mij heen,
ze nam me bij de hand
en zei: „vertel het iedereen:
de Lente is in 't land!"
MIES BOUHUYS.
Er was eens een koning, die het zo
druk met regeren had, dat hij alle an
dere dingen vergal. Hij zat maar de hele
dag op zijn troon. Zijn lakeien brachten
hem eten en drinken en 's avonds een
kussentje voor onder zijn hoofd, want
hij vond dat een koning altijd op zijn
troon moest zitten, ook als hij at of
sliep. Hij vergat alles, zomer, winter,
herfst, lente, hij wist nooit wat het was.
Zelfs de koningin en het prinsje was hij
vergeten. Hij las maar de hele dag in
dikke boeken over de dappere daden
van zijn grootvaders en bet-bet-over-
grootvaders en hij bleef op zijn troon
zitten hopen, dat hij ook eens geroepen
zou worden om zó dapper te zijn als
zij.
Hij zag niemand anders dan zijn la
keien, die vlak naast de troonzaal woon
den. Hij hoefde maar op de grond te
tikken en er kwam er één, al was het
midden in de nacht. Ja toch. er was nog
iemand die altijd in zijn buurt was, dat
was Felix, de zwarte kater. Niet dat de
koning van katten hield, maar hij was
bang voob muizen en daarom had hij
Felix laten komen en die kwam net zo
min ooit de troonzaal uit. Heel lui en
heel dik lag hij aan de voeten van de
koning te loeren en te wachten op de
muizen die nooit kwamen.
Het was voorjaar. De koning merkte
het niet. Het prinsje liep heel blij vro
lijk te dansen en te zingen in de paleis
tuin, maar de koning hoorde het niet.
Een bloesemboom was vlak onder het
raam van de koning uitgelopen. Hij
rook het niet. Ook niet,toen een lakei
stiekum het raam een kiertje open deed
om het voorjaar te laten binnenkomen.
Maar toen gebeurde er iets anders. Een
vrolijke merel wiegde heen en weer
in de bloesemboom en vandaar wipte
hij op de vensterbank voor het open
raam. De koning zag het niet. Maar
Felix, de zwarte kater zag het wel en
hij voele opeens een kriebel onder zijn
dikke vacht, die hem aan heel vroeger
deed denken, toen hij met andere katers
door de tuinen sloop. Op jacht. De mui
zen, waar hij zo lang op gewacht had,
waren toch nooit gekomen en hier was
zo'n klein levend ding, vlak bij hem.
Hij rekte zich uit en kwam langzaam
overeind. Hij kon merken, dat het heel
lang geleden was, dat hij op zijn poten
stond. Hij streek langs de mantel van
de koning. Die schrok. Zolang hij hem
had, was de kater nog nooit overeind
gekomen. Zijn dikke boek met helden
daden over oude koningen viel met een
slag op de grond. Op hetzelfde ogenblik
deed Felix zijn eerste sluipstap. Hij ziet
zeker een muis, dacht de koning en hij
verroerde zich niet, maar volgde hem
met zijn ogen. De merel had Felix nog
niet gezien. Hij had een spelletje be
dacht en wipte telkens heen en terug
tussen de vensterbank en de bloesem
boom. Met loerende ogen ging Felix er
op af. Hij was nu vlak onder de ven
sterbank en wachtte tot de vogel daar
terug zou komen.
Maar die kwam niet, want hij ont
dekte opeens een heel nieuw trillertje
in zijn keel, dat hij even probeerde
wilde. En de koning, die al vijf minu
ten lang niet in zijn boek meer gekeken
had, hoorde het. „Wat is dat mooi", zei
hij zacht, „wat is dat mooi". Hij keek
naar de merel en toen zag hij ook de
bloesemboom, ja, hij rook hem zelfs!
Vanmorgen kwam ik door het bos
en druk dat het er was!
In alle bomen en op 't mos
gefluit, gennep, gekras.
27 MAART 1954
In het voorwoord wordt onder meer op
gemerkt: „Deze encyclopedie is bedoeld
als vraagbaak voor de lezer, dat wil zeg
gen, dat bij de samenstelling ervan ge
dacht is, niet in de eerste plaats aan hen,
die de een of andere tak van litteratuur
als studievak beoefenen, maar aan al die
genen, die zich ten aanzien van hun lec
tuur van de nodige gegevens willen voor
zien. Dit bracht mee, dat het zwaartepunt
in de hedendaagse litteratuur werd gelegd
en dat voor de Nederlandse en Vlaamse
lezer moeilijk of in het geheel niet te be
reiken litteraturen slechts summier wer
den behandeld. De meeste aandacht werd
aan Nederland en Vlaanderen geschonken,
al ligt ook hier het accent op de letter
kunde van heden. In de mate der uitvoe
righeid, waarmee over een bepaalde figuur
of een bepaald begrip werd geschreven,
ligt veelal reeds een waarde-oordeel opge
sloten, al heeft de samensteller, om het
boek ook zoveel mogelijk het karakter van
lectuurgids te verlenen, bij de hoofdfigu-
rep doorgaans een persoonlijk oordeel uit
gesproken, dan wel een gezaghebbend cri
ticus aan het woord gelaten".
Hierbij zijn wel enige kanttekeningen
te maken. Men moet, om dit boek met
vrucht te kunnen gebruiken, de moderne
talen behoorlijk machtig zijn, want over
het algemeen zijn de citaten uit buiten
landse commentaren niet in het Neder
lands overgebracht. Er is wel reden om
dit te betreuren, al komt het misschien de
nauwkeurigheid ten goede en wordt de
gewenste nuancering van het oordeel er
door behouden. Lang niet altijd was trou
wens. naar het ons wil voorkomen, de
noodzaak tot handhaving van het oor
spronkelijke idioom aanwezig en soms had
men er zelfs beter aan gedaan dichter bij
huis te blijven, zoals bij voorbeeld in het
geval van Lope de Vega, over wie op
gezag van Gerald Brenan een zeer aan
vechtbare mening wordt gegeven, want het
is tenminste onvolledig om te zeggen, dat
hij „zelfs de slechtste kenmerken van zijn
eeuw met geestdrift aanvaardde". Daar
zijn toch „Fuente Ovejuna" en „Peribanez
of de Commandeur van Ocana" om het
tegendeel te bewijzen. Doch merkwaardig
genoeg: van al zijn honderden werken,
waarbinnen zich duidelijk verschillen van
genres en niveau aftekenen, wordt zelfs
geen enkele titel genoemd.
Het zou zeer gemakkelijk (zij het wat
tijdrovend) zijn om aldus voortgaande al
lerlei détailcritiek tegen dit boek in te
brengen. Ook over het uitspelen van per
soonlijke voorkeur in een dergelijk stan
daardwerk, dat toch in de eerste plaats
een bron van inlichtingen wil, zou men
een discussie kunnen openen. Maar het is
geenszins onze bedoeling de waarde van
deze encyclopedie aanvechtbaar te maken.
Integendeel. Het is een aanwinst voor
iedere bibliotheek, die dikwijls geraad
pleegd zal worden. Het aantal behandelde
auteurs en onderwerpen is inderdaad ver
bazend groot, al komt de dramatische litte
ratuur er nogal eens bekaaid af zodat mo
derne Amerikanen als Williams (Tennes
see. want de Engelsman Emlyn komt er
wel in voor) en Miller zelfs over het hoofd
worden gezien. Erger is overigens, dat nota
bene Georg Büchner (de schrijver van
„Wozzeck" en „Danton's Dood") ontbreekt.
En voor het missen van de jonge Neder
landse dichteressen is het wel voorkomen
van Noël de Gaulle maar een schrale troost.
Het is aan te nemen, dat dit werk in
een behoefte voorziet. Laten wij daarom de
wens uitspreken, dat er spoedig een her
druk nodig zal zijn en dat bij die gelegen
heid Buddingh' de medewerking van meer
deskundige helpers van een grotere ver
scheidenheid zal inroepen.
BLANKENBERGE (Reuter). De 24-
jarige Belgische huisschilder Alfred
Verbist heeft deze week te Blanken-
berge een wereldrecordtitel voor zich
opgeëist, nadat hij zonder onderbreking
in 60 uur en 25 minuten 83 landschappen
in olieverf had geschilderd. Na vol
tooiing van het 83ste landschap zeide
Verbist: „Ik doe het nooit meer".
Hij verkocht de schilderijen voor zeven
honderd gulden, waardoor het hem
mogelijk werd te huwen.
Duizend rollen, honderd jaar
WARSCHAU (United Press). De
oudste beroepsacteur ter wereld, Ludwik
Sosnowski, heeft deze week zijn honderd
ste verjaardag gevierd met een optreden
in een klassiek Pools blijspel genaamd
„Hoge Heren" in Krakau.
Sosnowski maakte zijn debuut op de
planken in 1876. Hij beweert ten minste
duizend rollen te hebben gespeeld.
Een verouderd symbool? Nee, de lente is altijd jong en nieuw, liet veulen op zijn
slanke hoge benen altijd pril en vol gespannen verwachting, ons hart steeds
gevuld met nieuwe en schonere verlangens, die in het voorjaar een onveranderlijk
vergelijkingsbeeld vinden: de schuchtere zichtbare groei naar de vervulling.
Het is nauwelijks overdreven te zeggen,
dat er sedert geruime tijd een crisis heerst
in het Franse operawezen. Er zijn al heel
wat middelen aan de hand gedaan om de
oorzaken van de terugloop van de publieke
belangstelling voor het muziektheater op
te heffen, maar veel succes hebben die po
gingen tot dusverre niet gehad. Eensdeels
is het zeker een kwestie van geld. Een ope
ra men weet het nu in Nederland is
een bijzonder kostbare onderneming en de
Franse staat is maar arm.
Zo'n opvoering gelijk de Parijse opera nu
van Webers Oberon gemonteerd heeft
loopt in de tonnen en een dergelijk werk
moet dan ook wel jarenlang répertoire
kunnen houden, wil men er de kosten zo on
geveer weer uitkrijgen. De tegenwoordige
directeur van de Opéra, Maurice Lehmann,
die vroeger de scepter voerde over het ver
maarde operette-theater Le Chatelet, staat
op het standpunt dat het publiek vandaag
door de film en de revue zo sterk met
luxueuse en (technisch) volmaakte reali
seringen is verwend, dat de opera daarbij
niet langer achter kan blijven.
Maar een operavoorstelling moet in de
laatste instantie toch wel door de zangers
en zangeressen worden gedragen een
punt dat Lehmann wel eens over het hoofd
schijnt te zien en het is juist op dat
stuk, dat Frankrijk nijpend behoefte aan
eersterangs krachten heeft, zodat men
daarvoor sinds tal van jaren stelselmatig
bij andere landen leentjebuur moet spe
len. De hoofdrollen in de Oberon, een
voorstelling, die overigens als theaterpres
tatie moeilijk kan worden overtroffen,
werden dan ook bijna zonder uitzondering
aan vreemde krachten toebedeeld. Ook op
het beroemde Festival van Aix-en-Proven-
ce zijn het bijna altijd niet-Fransen. die de
eerste soloplaatsen bezetten. Herhaaldelijk
hebben deskundigen al onderzocht, waar
de Franse schoen hier wringt. Maar of hier
nu physieke factoren in het spel zijn of dat
de opleiding te wensen overlaat, zeker is
dat Frankrijk op dit moment maar over
weinig eigen kunstenaars beschikt, die voor
de opera en vooral het oratorium aan de
eisen voldoen, die tegenwoordig internatio
naal plegen te worden gesteld.
Nu is het opvallend dat de Franse im-
Gré Brouwenstün, thuis gefotografeerd
met haar zoontje.
presario's, die hun ogen en oren over het
algemeen niet in de zak dragen, de laatste
tijd de Nederlandse zangers„markt" ont
dekt schijnen te hebben. Men ontmoet in
ieder geval steeds meer Nederlandse na
men op de Franse (en speciaal Parijse)
concertprogramma's. Zo zong de Amster
damse sopraan Gré Brouwenstijn met
wier naam de Fransen nogal overhoop blij
ken te liggen dezer dagen onder leiding
van de uitnemende dirigent Igor Marke-
witsj, met wie ze al meermalen was opge
treden, de zeer veeleisende sopraanpartij
in het solistenkwartet uit de Negende Sym-
phonie van Beethoven en zo viel Frans
Vroons de hoge eer te beurt, te worden uit
genodigd op het aanstaande festival fce
Bordeaux de hoofdrol te zingen in Brittens
opera „Peter Grimes".
De jonge mezzo-sopraan Cora Canne
Meyer, die ook aan de Nederlandse Opera
is verbonden, vertoeft eveneens in Parijs
om er, met steun van een Franse beurs, bij
Noémie Perugia en Charles Panzéra haar
studies te voltooien en tevens enkele reci
tals bij de Franse radio te geven.
De Nederlandse zangers hebben trou
wens speciaal in Frankrijk een bijzonder
goede reputatie. Namen als Jo Vincent,
Annie Woud, Suze Luger en Corrie Bijster
hebben voor de ingewijden hier nog altijd
een klank, die het allerhoogste vertrouwen
wettigt. Vooral op het gebied van het ora
torium een kunstvorm, die in Frankrijk
nooit zo intensief als in Holland werd be
oefend: pas onlangs heeft men in Parijs
Haydn's Jahreszeiten „ontdekt" zijn hier
voor onze beste vocalisten ongetwijfeld
belangrijke mogelijkheden gelegen. Men
moet dan ook hopen dat het de betrok
ken officiële en particuliere instanties luk
ken zal hun de weg naar de Franse podia
te helpen vereffenen, want voor onze eer
ste zangeressen en zangers ligt in Frank
rijk, als de schijn niet bedriegt, nu een
arbeidsveld braak waarop veel roem valt
te behalen. FRANK ONNEN.
Tijdens een enigszins feestelijke bijeenkomst ten kantore van De Bezige Bij te
Amsterdam zijn deze week de eerste exemplaren uitgereikt aan de kunstredac
teuren van de voornaamste Nederlandse dagbladen en periodieken van de lijvige
Encyclopedie voor de Wereldliteratuur, waarvan de uitgave in samenwerking
met A. W. Bruna en Zoon te Utrecht tot stand is gebracht. Het wordt aange
kondigd als „een naslagwerk, dat de gebruiker in bondige vorm zo volledig mo
gelijk inlicht ten aanzien van schrijversnamen, pseudoniemen, boektitels en lit
teraire begrippen" Het telt zestienhonderd kolommen tekst, verdeeld over acht
honderd bladzijden, met vierduizend slagwoorden en driehonderd illustraties,
zowel foto's als reproducties van handschriften. De redacteur C. Buddingh' ge
noot bij zijn veelomvattende en zeer veel tijd en inspanning eisende arbeid mede
werking van talrijke deskundigen, enerzijds ter verschaffing van gegevens, ander
zijds ter controle van de kopij. De „doopplechtigheid" vormde een waardig voor
spel tot de intussen begonnen Boekenweek 1954.