2),e matt ui-Lenb qa-ucL
Boek over de iilm ais kunstwerk voor de Comédie
IN HAARLEM
Het realisme van Ab Visser
Mahlers Achtste
in A hoy hal
fandag,
Litteraire
Kanttekeningen
De vreemde historie van George Aston
en zijn dertien millioen goudvissen
t> t "füm "ii a 1 Enorm enthousiasme
Francaise ie Moskoe
Jeugdheri n neri ngen
aan De Buurt"
OP EEN HEUVEL buiten Toronto in Canada ligt het fraaie landgoed van
George Aston „de man wiens goud in het water ligt". En het ligt er niet alleen
het spartelt en zwemt ook, want de heer Aston is de trotse eigenaar van 5L\
enorme vijvers, waarin hij ieder jaar een dertien miüioen goudvissen kweekt met
een dieet van havermout, eieren en andere delicatessen.
Is dit een gril van een dwaze miUionnair? Allerminst, want de heer Aston is wel
rijk, maar niet gek en zijn vissen dienen wel degelijk een nuttig doel. Het doel
namelijk om het reeds welvoorziene banksaldo van hun eigenaar nog meer te
spekken. Met de bekende Noord-Amerikaanse voorliefde voor superlatieven noemt
ae heer Aston zichzelf de „grootste goudvissenkweker ter wereld", hetgeen wij
met onze beperkte kennis van de branche niet kunnen controleren. Maar in elk
geval heeft hij zijn sporen verdiend, want het is een bewezen feit. dat hij zo
nodig in een dag een millioen vissen kan afleveren.
In het voorjaar en 's zomers vormen zijn vermaarde vijvers met hun ontelbare
dooreenkrioelende goudvissen een fantastisch schouwspel, dat in de herfst ver
start tot een wonderlijk tableau vivant.
DAN ZAKKEN de millioenen vissen
naar de bodem van hun vijvers en blijven
daar, de koppen naar het midden van het
bassin gericht, maandenlang vastend en
bewegingloos liggen. Zelfs de felste
sneeuwstorm brengt geen verandering in
die schijndood-toestand, waaruit pas de
warme stralen van de lentezon hen doen
ontwaken. Dan zwemmen zij mager en
hongerig naar de oppervlakte, verslinden
grote hoeveelheden voedsel en beginnen
welgemoed aan hun amourettes. Tegen
die tijd worden de van tevoren uitgeko
zen „fokdieren" apart gezet in kweekbak-
ken, die door Astons helpers voorzien zijn
van model-goudvissennesten van ijzer-
draad en paardenhaar. Daarin deponeert
elk wijfje dan omstreeks half Mei haar
eerste legsel ongeveer 25.000 goudvis-
seneitjes die vervolgens door het man
netje bevrucht worden.
Een week later zijn uit deze eieren vis
jes gegroeid, die zo klein zijn dat men ze
met het blote oog nauwelijks kan zien.
Kort daarop zetten de wiifjes een tweede
legsel af van ongeveer 15.000 eieren, die
echter veel minder vlot gedijen. Later
werpt de goudvis nogmaals een 10.000
eitjes. De vissen, die zich daaruit ontwik
kelen, zijn echter beoaald zwakke broe
ders en worden ook later nooit zo groot als
hun voorgangers.
ELKE LENTE herhaalt zich dit proces
en daar een goudvis gemiddeld elf jaar
leeft, kan men van ieder wijfje dus in
theorie een half millioen nakomelingen
„oogsten". In de practijk valt een groot
deel der goudvissenbabies echter reeds in
het eistadium ten prooi aan ettelijke vij
anden, zelfs in deze wetcnschaopelijk-
uitgekiende modelkwekerij. Afgezien van
pa en ma Goudvis, die in een verstrooide
bui vaak hun eigen kroost voor het ont
bijt aanzien, zijn het vooral de insecten
die het jonge broed bedreigen. De vraat-
gaat het hele jaar door, want tegen de
herfst wordt ongeveer een derde van het
visbestand uit de vijvers naar een enorm
aquarium overgeheveld, waar verwar
ming, verlichting en air-conditioning de
vissen uit hun winterslaap houdt. Tfit die
voorraad put Aston dan naar behoefte
voor zijn winterklanten en ook dan daalt
zijn maandomzet zelden beneden het half
millioen vissen.
ASTON ZELF, die in 1911 uit de Engelse
stad Leeds naar Canada emigreerde, is
eigenlijk bij toeval in de goudvissen-
branche terecht gekomen. Toen hij als
achttienjarige boerenknecht op een farm
bij Toronto werkte, kreeg hij eens een
boekje in handen over het kweken van
siervissen en dat is de basis van zijn car
rière geworden. Hij kocht een paar kweek -
vissen voor twee dollar per stuk en be
gon daarmee te telen in een modderpoel
achter de boerderij. Hadden de vogels die
twee vissen ontdekt, dan zou hij waar
schijnlijk het experiment nooit herhaald
hebben. Maar dat gebeurde niet en aan
het eind van die zomer oogstte Aston 500
verkoopbare vissen. Het volgend voorjaar
zei hij zijn baantje op, huurde een schuur
met een stuk land, groef een aantal vij
vers en begon in het groot, met veertig
kweekparen. Dat jaar verkocht hij 50.000
vissen, de zomer daarop een kwart mil
lioen. Astons fortuin scheen gemaakt, maar
in 1923 vernielde een wolkbreuk zijn hele
bezit. In een dag tijds spoelde een over
stroming van de gezwollen rivieren al zijn
visvijvers leeg, maar zes maanden later
kon hij met geleend geld opnieuw begin
nen en al spoedig was hij de slag te boven.
Tot de dertiger jaren bepaalde Astons
afzetgebied zich in hoofdzaak tot Noord-
Amerika, maar toen de productie de vraag
begon te overtreffen, besloot hij om ook
in Europa klanten voor zijn goudvissen te
gaan zoeken. Met een paar duizend uit-
zuchtige „water boatman" bijvoorbeeld
kan in enkele uren tienduizenden goud-
visseneieren verslinden, maar er zijn nog
tientallen andere soorten die met elkaar
een ware slachting kunnen aanrichten en
die steeds weer hun weg naar de kweek
vijvers vinden. Later komt daar dan nog
het gevaar van de vogels bij, die dage
lijks ontelbare goudvissen roven en waar
tegen geen afweermethode baat. Hebben
zij eenmaal deze rijke visgronden ont
dekt, dan blijven zij terugkeren tot men
hen neerschiet en dat gebeurt dan ook
op Astons bedrijf. Herhaaldelijk vindt
men dan in hun maag en slokdarm tien
tallen, bij kraanvogels vaak meer dan
honderd halfverteerde of nog geheel gave
goudvissen wel een bewijs dus dat het
ook in dit métier niet alles goud is wat er
blinkt!
Desondanks houdt Aston nog voldoen
de vis over om er per maand gemiddeld
een millioen stuks van te kunnen ver
kopen. Ongeveer de helft daarvan bestaat
uit gewone huis- tuin- en keuken-goud-
vissen, die van hun vierde levensmaand
af verkocht worden en nog geen stuiver
per stuk doen. De andere helft is samen
gesteld uit duurdere soorten zoals sluier
staarten, „shebunkins" en telescoop vissen
met ogen-op-steeltjes, waarvan een exem
plaar tien tot dertig gulden kan opbrengen.
Zij vinden gretige kopers in de Verenigde
Staten en worden ook naar Europa ge
ëxporteerd in speciale tanks, die op melk
bussen lijken. Bijzondere voorzorgen zijn
bij zo'n lang transport niet nodig, want de
meeste goudvissen zijn uitermate taai,
kunnen dagenlang zonder voedsel en zijn
bestand tegen flinke temperatuurwisse
lingen. Aston beweert, dat sommige
soorten dagenlange invriezing in ijsblok
ken overleven en een hitte van veertig
graden Celsius verdragen, mits de tempe
ratuur heel geleidelijk wordt opgevoerd.
De verzending van de verkochte vissen
vereeuwigen. De meeste Londense bladen
brachten het opstootje in grote opmaak en
de volgende morgen belegerden de inko
pers Aston met bestellingen. Een uur later
was hij niet alleen zijn 100.000 schildpad
den kwijt, maar kon hij tevens een ijltele
gram naar Louisiana versturen voor nog
eens honderdduizend stuks.
TOEN DE RAGE voor schildpadden uit
gewoed was, keerde Aston voorgoed naar
zijn goudvissen terug en zij hebben
hem geen windeieren gelegd. Scheepsla
dingen vol heeft hij ervan verkocht naar
tal van landen, zelfs naar Azië, dat de
bakermat is van die sierlijke zwemmers.
Maar in huize Aston, hoog boven de
kweekvijvers aan de rand van Toronto,
zal men vergeefs speuren naar zelfs het
kleinste goudvisje.
Mevrouw Aston kan die dieren name
lijk niet luchten of zien....
H. C.
Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan
van de Maatschappij tot bevordering der
Toonkunst zal te Rotterdam een grote mu
zikale gebeurtenis plaats hebben. Op 3 Juli
wordt namelijk in de Ahoyhal, die tien
duizend zitplaatsen heeft en een voortref-
gelijke acoustiek, de Achtste Symphonie
van Mahler worden uitgevoerd.
Voor deze gelegenheid wordt een speciaal
podium gebouwd, dat plaats moet bieden
aan de meer dan duizend medewerkenden.
Er zullen tien solisten meewerken, alsmede
negen koren en het Rotterdams Philharmo-
nisch Orkest, versterkt met het Brabants
Orkest. Voor dit doel zal een groot pijp
orgel speciaal worden gebouwd. De uitvoe
ring komt onder leiding van Eduard Flipso
en men neemt aan dat zij een der hoogte
punten zal vormen van het Holland Festi
val 1954.
Reeds hebben de Nederlandse Spoor
wegen hun medewerking toegezegd, iür
zullen treinkaartjes beschikbaar komen,
waarin de entréeprijs begrepen is.
x?oooooooooo<
gezochte exemplaren reisde hij naar En
geland, waar een Londense importeur
hem een contract aanbood op voorwaarde
dat hij een jaar lang een kwart millioen
goudvissen per week kon leveren. Ondanks
het riskante transport (van zijn monster
collectie was tijdens de bootreis naar En
geland 25 procent bezweken) ging Aston
aceoord en van dat moment af tot aan
het uitbreken van de tweede wereldoor
log heeft hij inderdaad 250.000 goudvissen
per weck naar Londen verzonden. Zij
maakten de overtocht in speciale tanks,
zelfs aan boord van de Queen Mary, waar
door het aantal doden per zending tot iets
meer dan een half percent gereduceerd
werd.
Een andere buitenlandse klant was het
Parijse.warenhuis Au Bon Marché, dat nog
altijd een 35.000 goudvissen per week af
neemt.
VOOR DE LAATSTE oorlog deed Aston
ook goede zaken in jonge schildpadden die,
beschilderd met de naam van een vriend
oj vriendin, toen vooral bij de Ameri
kaanse jeugd veel opgeld deden. Aston
meende, dat er ook in Engeland wel een
markt voor te vinden was en seinde vanuit
Londen naar zijn opkopers in Louisiana:
Stuur me 10.000 schildpadden. De telegra
fist seinde echter een nul teveel met het
gevolg dat Aston een paar weken later
met 100.000 schildpadden ,.in zijn maag"
zat. Toen de eerste schrik voorbij was,
huurde hij een vrachtauto, reed naar de
Strand en verloor daar „per ongeluk" een
kist met 500 schildpadden, die tot grote
vreugde van de voorbijgangers in alle
richtingen wegwaggelden en in een ogen
blik het drukke verkeer volkomen lam
legden.. En terwijl tientallen Bobbies onder
de aanmoedigende kreten van de toeschou
wers een verbeten klopjacht inzetten op de
waardig rondschrijdende dieren, arriveer
den de persfotografen om het tafreel te
COOOOOOOOOOOOCOOOO(>OOOCX)CXX>OOOOOOOOOCOOOOOOOCCOrCCCOOCOOOOCOOCOO
GEEN PLAATS waar de Zondag
meer karakter heeft, dan Haarlem. Het
karakter van haar Zondag is geheel
eigensoortig, niets heeft het gemeen met
de sfeer der overige dagen. Het is als
of de hoge barometerstand van de week
dag op Zondag teruggelopen is tot nul.
Zijn hoofdeigenschap is wel de trage
vriendelijkheid, die zich bij uitstek
schijnt te manifesteren onder een ietwat
grijze hemel, die de warmte tussen zich
zelf en de aarde, die hij overspant, als
in een hand bewaart.
Men zwijge over de uiterlijke en
direct waarneembare verschijnselen die
het „weer Zondag" doen zijn: het klok
gelui of de dorpsachtige stilte langs de
Dreef. Zij zijn weinig essentieel en bo
vendien misleidend. Neen, men ontkle
de de Zondag, men hange zijn zwarte
kerkgangerscostuum over de leuning
van eigen vooringenomenheid en be-
luistere zijn hart. Het hart, dat verba
zing wekt door zijn trage, maar stage
slag.
Welaan, nergens elders is deze hart
slag beter te beluisteren dan op Haar
lems Grote Markt, op het uur dat de
kerken haar godvruchtige lading weer
aan het leven toevertrouwen. Chauvinis
tisch zou men kunnen stellen, dat de
Markt de grootste kamer van het Zon-
dagshart zelve is.
ZATERDAGAVOND al bespeurt men
iets van de naderende dag. Alle energie
lijkt doodgelopen te zijn op het plein.
In de zes straten, die er op uitmonden,
is nog een lichte nastroom van de weke
lijkse activiteit te bespeuren. Maar
langzaam ebt ook deze trek weg met
een laatste kabbel en dan overspoelt
de Zondag de Grote Markt. Er zijn
misschien nog een paar mannen bezig
met het samenvegen van het vuil, maar
zij behoren reeds tot de traagheid, die
het terras van Brinkmann in haar ban
heeft. Het gerinkel van glaswerk uit
de keuken dringt door tot aan de over
kant. En indien men er niet voor waakt,
wordt men reeds dan misleid door het
ijle geklingel van de damiaatjes dat
nadrukkelijk in de gevelkom blijft
hangen.
DE VOLGENDE MORGEN dempt een
grijze hemel alle rumoer tot een laag
langs de huizen zwevend gerucht van
onbestemde inhoud. Over het terras
hangen de half geloken oogleden der
markiezen, die met een enkele rimpel
net niet alle schelheid van het getem
perde morgenlicht weren. De parkeer
plaats voor de nauwelijk ademende
Vleeshal vertoont een loom geschuif
van auto's, die langs elkander tot rust
komen. Hun nummerborden verlenen
dat typische totaalbeeld van „Mensen
op Zondag": een geografisch voorkomen
waar de geuren van zon aan de Cóte
d'Azur, van dennehars in het Noorden
en van het stof van een droge streek
aankleven. Uit de portieren komen zij,
die enige ogenblikken later onbestemd
over de trottoirs gaan en die de sfeer
van een stad mede bepalen door de ac
centen, waarmee zij het geluidsbeeld
aanvullen. Haarlems geluidsbeeld is
daarom 's zomers heel anders dan in
de winter, wanneer een zekere effen
heid, een gelijkmatige spreiding van
geluid het kenmerk is. Ook schijnt de
kleurschakering 's Zondags anders te
zijn dan door de week, zachter van tint.
Geen druk en bont gewirwar van kleu
ren.
TEGEN HET MIDDAGUUR, het meest
Zondagse deel van de dag, ontstaat een
paradoxale toestand rond de Grote
Markt. Er is veel beweeg van mensen,
meest jonge meisjes, die twee aan twee
verspreid, zich schijnbaar doelloos over
geven aan iedere willekeurige ingeving.
Meent dit echter niet. Het is een soort
gecamoufleerd oprukken, want deze
achteloosheid blijkt bij nader inzien
zich in één richting voort te zetten:
Den Hout. En er is veel gerinkel van
fietsbellen dat vandaag de overhand
heeft op de auto-claxons, dat zich even
eens derioaarts schijnt te begeven en
dat veroorzaakt wordt door de jongens,
die even tevoren tamelijk nonchalant,
tamelijk zinloos langs de stoepen van
het trottoir bijeen kliekten. Mensen op
Zondag.
's AVONDS vindt een tijdelijke cul
minatie plaats van gerucht en licht,
wanneer de bioscoop haar gevel door
schijnend rood verlicht en neonletters
de honing zijn waarop de bewoners van
Haarlems raat gemagnetiseerd toestro
men. De Grote Markt heeft nu het voor
komen gekregen van een gigantisch
décor voor een middeleeuws theater
stuk, waarin iedere voetganger als van
zelf betrokken zal zijn. Tegen midder
nacht mindert het licht. Het stuk loopt
ten einde, de passanten zoeken hun
kleedkamers op. En een stilte sluipt
aan, die de schrilheid blijkt te zijn van
een aanvangende achtenveertig-urige
werkweek. L.
occcocooc*
MEN KAN DE VREUGDE om een
landschap, het geluk van twee jonge
mensen, de tragiek van een huwelijk of
de worsteling tussen mens en natuur in
kleur, dicht, toneelspel of muziek uit
drukken. Men kan ook hetzelfde waarde-
gevoel achtereenvolgens in elk van de
vier genoemde media gestalte geven. Er
zal dan als er een kunstwerk ontstaat
telkens een ander kunstwerk ontstaan
met een andere expressieve waarde.
Wellicht is in een bepaald geval het ene
medium meer geschikt voor, meer aan
gepast aan het gegeven, dan het andere.
Zo kan het filmmedium in een bepaald
geval als expressiemiddel de voorkeur
verdienen boven andere uitdrukkings
middelen, maar als men dit filmmedium
gekozen heeft, zal er een filmkunstwerk
kunnen ontstaan dat op geheel andere
wijze een geheel andere zin vertolkt dan
een schilderij, een roman, een toneel
stuk of muziekwerk over hetzelfde ge
geven zouden doen. De betekenis van de
filmkunst ten opzichte van andere kun
sten is dan ook niet gelegen in het feit,
dat er meer of andere waarden in kun
nen worden uitgedrukt, maar in het feit
dat ze deze waarden anders, op geheel
eigen wijze en in sommige gevallen
meer adaequaat dan andere kunsten
kan uitdrukken en daardoor op geheel
andere en eigen wijze doet ervaren.
Daarin ligt de autonomie van de film
kunst.
ALDUS een zinsnede uit het onlangs bij
Van Muusses Uitgeverij, Purmerend,
verschenen boekje „Inleiding tot de fibn-
aesthetiek" van dr. J. M. L.Peters. In de
kernachtige formulering van het aange
haalde fragment ligt het karakter van deze
hele inleiding weerspiegeld. Want iik heb
tot donsver in de Nederlandse filmlittera
tuur geen studie aangetroffen die in haar
beknoptheid kon bogen op zo'n helderheid
van begripsontleding, zo'n veelzijdigheid
in stofkeuze en zo'n exacte, pakkende en
door vele voorbeelden zo duidelijk toege
lichte plaatsbepaling van het film verschijn
sel. Wie zich voor de film als kunst inte
resseert zal zich dit boekje van dir. Peters
moeten aanschaffen. Hij wordt dan her
haaldelijk getroffen door de welsprekende
deskundigheid van de inleider, die voor
zijn toch heus niet eenvoudige verhande
ling een structuur vond, waardoor men als
het ware gaandeweg dieper dringt in de
talloze lagen van een voor wat betreft
zijn aesthetische waarde nog vrij opper
vlakkig geëxploreerd terrein.
Dr. Peters heeft zijn inleiding verdeeld
in zes hoofdstukken. Na uiteen gezet te
hebben dat het zijn bedoeling is van de
filmaesthetiek een systeem op te zetten,
beschouwt hij achtereenvolgens het kunst
zijn en de kunstwaarde van de film, de
elementen van de inhoud, de techniek van
de filmkunst, de elementen van de vorm,
de eenheid van inhoud en vorm en de ver
schillende film-genres en filmstijlen. Hij
slaagt er volgens zijn bedoelingen in ai-Ie
factoren in het kunstzijn van de film en
Hier suggereert de camera-opstelling, die de naast elkaar staande kopjes in een
vreemd perspectief plaatst en aan het schaduwbeeld van de hand, die de kopjes heeft
neergezet, een sinister effect geeft, dat het meisje op de gedachte komt, dat de koffie
wel eens vergiftigd zou kunnen zijn. (Uit „Inleiding tot de filmaesthetiek",
scène uit „Obsessie").
opgedaan bij het zien van de film. Hij
onderzoekt haar waarde als kunstwerk, hij
bouwt uit die waarden het kunstwerk op.
En zo, de eigenschappen van het kunstwerk
toetsend èn op de theorie èn op de praktijk,
draagt hij voor het inzicht in de betekenis
van het filmmedium al dat materiaal aan,
waardoor men de filmaesthetiek leert be
grijpen en herkennen. Geen overbodige
luxe, want zoals de schrijver zegt „de film
is eerder nog een cultuurprobleem dan een
cultuurbezit. Genoten a-ls compensatie voor
gemiste gelegenheden en onbevredigd ge
bleven verlangens, krijgt de film weinig
kansen om beleefd te worden vanuit een
aesthetische stellingname, d.w.z. vanuit een
standpunt en met een inten-tie, die niet ge
mengd zijn met op de praktijk en de mate
riële werkelijkheid van het leven gerichte
begeerten of strevingen. Om een film als
kunstwerk te kunnen waarderen moet de
toeschouwer zich er van bewust zijn dat
de vorm die bij aanschouwt door zijn zo-
zijn, door zijn functie en materiële eigen
schappen, aan de voorstel-lingsinhoud een
bijzondere waarde verleent Het aesthetisch
beleven van een film veronderstelt dus een
verstaan van de vormentaal en dit is meer
dan het kunnen onderscheiden van de ob
jecten die in elk filmbeeld wordien afge
beeld. De vorm namelijk van eik filmbeeld
bepaalt de bijzondere waarde van elk af
gebeeld object, zoals het geheel van de tot
een eenheid geordende filmbeelden aan het
geheel van het uitgebeelde gegeven of on
derwerp een bijzondere waarde verleent,
die dat gegeven uit zichzelf niet bezit."
Dr. Peters heeft zijn stof toegelicht met
fragmenten van draaiboeken en foto's, die
een bijzonder instructieve waarde aan zijn
uiteenzettingen verlenen. Het hoofdstuk
over de techniek van de filmkunst leert de
lezer heel wat uit de „keuken" van het
bedrijf, maar telkens weet de schrijver
het organisch verband met de vorm en in
laatste instantie met de inhoud te hand
haven, dusdoende nergens zijn doel voor-
bijstrevend. Ik ben erg enthousiast over d-it
boekje en wens het allen toe, die in de
film meer zien dan een oppervlakkige ver
strooiing, meer dan een amusement voor
nu en even. Vooral voor degenen, die de
jeugd met de film als kunstuiting vertrouwd
moeten maken, biedt het normen, welke
zij niet ongekend mogen laten. Het is van
het grootste belang. P. W. FRANSE.
VAN DE GRONINGSE jongeren, die zich kort voor de oorlog om „Het Drieluik"
schaarden behalve de initiatiefnemers Ab Visser en Ferdinand Langen behoorden
daartoe Hans Redeker en Marja, Eddy Evenhuis en, meen ik, Max Dendermonde
is, sinds die groep met de jaren als zoveel andere uiteen is geraakt, Ab Visser zeker
niet de minste gebleken. Meer dan eens heb ik werk van zijn hand besproken, soms
met voorbehoud, vaak met bewondering, steeds met waardering, met een zeker ont
zag. Wat mij die eerbied afdwong was niet enkel de omvang van wat hij met veel
zijdige vaardigheid aan romans en novellen, verzen en kinderrijmen, feuilletons en
jongensboeken, korte verhalen en verspreide artikelen het licht deed zien. Het was
zelfs niet alleen de onvoorstelbare volharding, die er voor nodig moet zijn om zo
dapper tèlkens maar weer het hoofd te bieden aan de penitentie van een tergende
kwaal, en desondanks zo arbeidzaam te zijn. Wat me steeds weer imponeerde was
tweeërlei: zijn scherpe, menselijke kijk op menselijke gedragingen èn de zeldzame
natuurlijkheid van zijn schrijf- en verteltrant.
Symbolisch gebruik van de filmtaal. Het
lage standpunt van de camera doet de
tegenstelling tussen winnaar en verliezer
in de bokswedstrijd uit de film „The set
up" des te beter uitkomen. (Uit Jnleiding
tot de filmaesthetiek)
hun samenhang te belichten. En dit is des
te verdienstelijker, omdat juist bij be
schouwingen als deze, een decentralisatie
door ontleding op ontleding voor de hand
ligt, zodat geen bindende conclusie de ver
schillende elementen samenvoegt. Men zal
zijn boekje niet in één adem uitlezen. Het
vraagt dezelfde serieuze aandacht als de
schrijver aan zijn onderwerp heeft besteed.
Wat het echter meediegit is telkens het
overdenken waard. En al deze overdenkin
gen tezamen brengen de lezer dat meerdere
aan kennis op, dat het kunstgenot ver-
hoogt. Hier heeft een bewust aanschouwer
doorgedacht op de indrukken die hij heeft
Visser schrijft met een ongelooflijk ge
mak, een zijde van zijn talent waarin zo
wel een niet geringe verdienste als een
bedenkelijk gevaar schuilt. Een verdienste:
omdat hij zich die simpele eenvoud al
schrijvend heeft veroverd op zijn jeugdig
romantisme, zijn hang naar het myste
rieuze, het fantastische, het cryptische
(waaraan we trouwens een suggestieve
roman als „De man zonder hoofd" te dan
ken hebben) èn op zijn rococo-achtige
frivoliteit, die hem intussen de winst op
leverde van een aantal bekoorlijk-lichvoe-
tige verzen. Een gevaar: omdat zijn vlot
heid hem meer dan eens parten heeft
gespeeld. In „De man zonder hoofd" bij
voorbeeld redde hij de intrige uitsluitend
bij de gratie van zijn picturale beschrij
vingskunst, zo goed als hij in zijn latere
werk meer dan eens de ontsporingen in
de - liefst uitzonderlijke - psychologie van
zijn figuren wist te maskeren door een
eminente millieuschildering.
Beide, de compositie van een intrige en
de verantwoorde doorwerking van een
psychologisch geval, eisen bezinning, ver
dieping. En het is daarin, dat dit vulkani
sche talent, dat fel reageert op indrukken
en daarin nog wordt ondersteund door het
gemakkelijk aanslaan van zijn taai-instru
ment, tekort schiet. Vormgeving, zo goed
als trouwens de loutere fictie, is nooit
Vissers sterkste kant geweest. Hij moet
zijn impulsen ontvangen uit het onmid
dellijke leven, ze als het ware „zo voor
het opschrijven" hebben, wil de natuur-
lijke directheid van zijn talent ten volle
tot haar recht komen.
Vandaar, dat de romantische verhalen
uit zijn jeugdjaren, hoe vloeiend geschre
ven, zoveel minder weten te overtuigen
dan het realisme van zijn latere periode.
Vandaar ook, dat hij dóór het zuiverst is,
waar hij het zelf-waargenomene - figuren
en situaties uit zijn dagelijkse omgeving -
vrijwel zonder toevoeging van fictie en
psychologische constructie tot onderwerp
kiest. Dat brengt, als keerzijde van zijn
creatieve hoedanigheden, onvermijdelijk
een zekere beperktheid met zich, zowel ten
aanzien van het „gegeven" als van de
„visie". Maar binnen die grenzen heeft
Visser gewoekerd met zijn kwaliteiten.
Zijn jongste werk, „De buurt", zijnde
„een kroniek van jeugdherinneringen", le
vert daarvan het onmiskenbare bewijs.
In „De buurt" tekent Ab Visser een Gro-
MOSKOU. (U.P.) Mosoovielen van
allerlqi pluimage en Sovjet-hoogwaardig
heidsbekleders hebben tezamen met vele in
Moskou woonachtige buiterrfanders de zaal
van het beroemde „Maly (kleine) Theater"
tot de nok toe gevuld b;j de première „Tar-
tuffe" van Molière, het eerste stuk, dat de
Comédie Frangaise hier opvoert.
De Franse acteurs veroverden met hun
perfecte opvoering onmiddellijk het hart
van de Russen die. hoewel zij over het al
gemeen geen Frans verstonden, kenners
„par excellence" van het theater zijn, zo
als een Franse actrice het kiter uitdrukte.
De bezoekers vielen herhaaldelijk „open
doekjes" van het ruim duizend man tel
lende publiek ten deel.
Buiten het thater. op het Swerdlov-plein,
verdrong ziah een reusachtige menigte van
mensen, die geen kaartje hadden kunnen
veroveren en nu bleven wachten om na
afloop van de voorstelling toch maar een
glimp van de Franse gasten te kunnen op
vangen.
De zaal was versierd met vlaggen van
Frankrijk en de Sovjet-Unie. Na de voor
stelling werden de Franse acteurs begroet
door een delegatie van Russische kunste
naars, waarbij de „volksartist" Koeref een
toespraak hield en zeide, dat dit bezoek
van de Comédie Frangaise aan de Sovjet-
Unie een bijdrage vormde voor de verster
king van de vriendschappelijke banden
tussen beide landen. Professor Jean Yonnel
van de Comédie Frangaise dankte daarna
het publiek voor de warme ontvangst.
ningse stadswijk, een buurt van hoofdza
kelijk „de werkende stand", zijn buurt in
ieder geval, waar hij als schooljongen ge
schooierd heeft en „lief gehad", zijn deel
kreeg van kindervreugde en verdriet en
ingewijd werd in het leven der volwasse
nen. In zijn herinnering is ze de buurt ge
bleven van zijn vader en moeder, zijn ro
mantische avonturen, zijn angsten en tri
omfen, zijn ontgoochelingen en verbeten-
tedere gevoelens.
Ondanks de levendig beschreven sociale
achtergrond werd „De buurt" geen soci
ale roman, ondanks de suggestieve locale
kleur geen „streekroman". Deze buurt,
met haar eigen ere-code en rechtsnormen,
haar eigen schande en glorie, moraal en
zedeloosheid, is - zoals Visser haar gezien,
begrepen en beleefd heeft - „universeel".
En die openhartige menselijkheid, die
hartgrondige afkeer van alle verheerlij
king, heeft Visser ervoor behoed, de soci
ale achtergrond te doen fungeren als maat
schappelijke diagnose. Hij levert geen plei
dooi vóór de arbeidende klasse of tégen
bevoorrechten. Hij revolteert niet, vergoe
lijkt niet, hij beschrijft. Wat hem boeit -
en hem trouwens in al zijn werk intrigeert
- is de mens - de mens in het kind en in
de volwassene, in het schoffie en in de
jongeheer. De mens niet zoals hij zich
voordoet, maar zoals is, van alle ver
valsende braafheid ontdaan. De goede èn
slechte mens, wiens gedragingen hij be
spiedt door het doorzichtige masker van
het burgerlijk fatsoen heen. Dat is zijn
realisme, zijn drang tot critische verken
ning van het leven, tot onthulling, die bij
hem nooit de vorm aanneemt van ontluis
tering. De kinderen uit „De buurt" zijn
„Bartjes" noch „Boefjes", maar jonge men
sen, wreed en goedhartig, open en slim,
rauw en gevoelig, argeloos en gewiekst.
Ze leven. En levensgroot en levensecht
heeft Visser-hun doen en hun laten ge
fixeerd.
Dat is, zonder voorbehoud, als lof be
doeld, al wil het zeker niet zeggen, dat
deze min of meer getransponeerde jeugd
herinneringen geen bedenkelijke inzinkin
gen - het slot van heit tweede hoofdstuk
bijvoorbeeld en het gehele negende en
tiende vertonen. Maar deze tekorten wor
den goedgemaakt door de levendige kleur
rijkheid van het geheel en bovenal door
de toewijding, de liefde, waarmee Visser
terugziet op het ouderlijk huis, op het
bonte schouwtoneel van zijn jongensjaren.
Wie een zo waarheidsgetrouw, zo mense
lijk portret weet te tekenen van de ge
stalten van zijn herinnering, beschikt over
niet-alledaagsé schrijfvermogens.
En dót juist geeft mij aanleiding - een
gevoelen, dat bij elke lectuur van een
nieuw werk van zijn hand opnieuw wordt
bevesigd - te onderstellen, dat Ab Visser
in de keuze van zijn stof beneden de ca
paciteiten van zijn talent blyft. Hij kan
meer aan dan dit: een gegeven van breder
opzet, van dieper visie. Men moet op grond
van zijn voortreffelijke eigenschappen
maar hopen, dat de omstandigheden, de
physieke zowel als de materiële, hem
daartoe in staat zullen stellen.
C J. E. DINAUX
Ab Visser: „De buurt. Kroniek van jeugd
herinneringen". (N.V. Arbeiderspers, Amster
dam). a