2),e matt ui-Lenb qa-ucL Boek over de iilm ais kunstwerk voor de Comédie IN HAARLEM Het realisme van Ab Visser Mahlers Achtste in A hoy hal fandag, Litteraire Kanttekeningen De vreemde historie van George Aston en zijn dertien millioen goudvissen t> t "füm "ii a 1 Enorm enthousiasme Francaise ie Moskoe Jeugdheri n neri ngen aan De Buurt" OP EEN HEUVEL buiten Toronto in Canada ligt het fraaie landgoed van George Aston „de man wiens goud in het water ligt". En het ligt er niet alleen het spartelt en zwemt ook, want de heer Aston is de trotse eigenaar van 5L\ enorme vijvers, waarin hij ieder jaar een dertien miüioen goudvissen kweekt met een dieet van havermout, eieren en andere delicatessen. Is dit een gril van een dwaze miUionnair? Allerminst, want de heer Aston is wel rijk, maar niet gek en zijn vissen dienen wel degelijk een nuttig doel. Het doel namelijk om het reeds welvoorziene banksaldo van hun eigenaar nog meer te spekken. Met de bekende Noord-Amerikaanse voorliefde voor superlatieven noemt ae heer Aston zichzelf de „grootste goudvissenkweker ter wereld", hetgeen wij met onze beperkte kennis van de branche niet kunnen controleren. Maar in elk geval heeft hij zijn sporen verdiend, want het is een bewezen feit. dat hij zo nodig in een dag een millioen vissen kan afleveren. In het voorjaar en 's zomers vormen zijn vermaarde vijvers met hun ontelbare dooreenkrioelende goudvissen een fantastisch schouwspel, dat in de herfst ver start tot een wonderlijk tableau vivant. DAN ZAKKEN de millioenen vissen naar de bodem van hun vijvers en blijven daar, de koppen naar het midden van het bassin gericht, maandenlang vastend en bewegingloos liggen. Zelfs de felste sneeuwstorm brengt geen verandering in die schijndood-toestand, waaruit pas de warme stralen van de lentezon hen doen ontwaken. Dan zwemmen zij mager en hongerig naar de oppervlakte, verslinden grote hoeveelheden voedsel en beginnen welgemoed aan hun amourettes. Tegen die tijd worden de van tevoren uitgeko zen „fokdieren" apart gezet in kweekbak- ken, die door Astons helpers voorzien zijn van model-goudvissennesten van ijzer- draad en paardenhaar. Daarin deponeert elk wijfje dan omstreeks half Mei haar eerste legsel ongeveer 25.000 goudvis- seneitjes die vervolgens door het man netje bevrucht worden. Een week later zijn uit deze eieren vis jes gegroeid, die zo klein zijn dat men ze met het blote oog nauwelijks kan zien. Kort daarop zetten de wiifjes een tweede legsel af van ongeveer 15.000 eieren, die echter veel minder vlot gedijen. Later werpt de goudvis nogmaals een 10.000 eitjes. De vissen, die zich daaruit ontwik kelen, zijn echter beoaald zwakke broe ders en worden ook later nooit zo groot als hun voorgangers. ELKE LENTE herhaalt zich dit proces en daar een goudvis gemiddeld elf jaar leeft, kan men van ieder wijfje dus in theorie een half millioen nakomelingen „oogsten". In de practijk valt een groot deel der goudvissenbabies echter reeds in het eistadium ten prooi aan ettelijke vij anden, zelfs in deze wetcnschaopelijk- uitgekiende modelkwekerij. Afgezien van pa en ma Goudvis, die in een verstrooide bui vaak hun eigen kroost voor het ont bijt aanzien, zijn het vooral de insecten die het jonge broed bedreigen. De vraat- gaat het hele jaar door, want tegen de herfst wordt ongeveer een derde van het visbestand uit de vijvers naar een enorm aquarium overgeheveld, waar verwar ming, verlichting en air-conditioning de vissen uit hun winterslaap houdt. Tfit die voorraad put Aston dan naar behoefte voor zijn winterklanten en ook dan daalt zijn maandomzet zelden beneden het half millioen vissen. ASTON ZELF, die in 1911 uit de Engelse stad Leeds naar Canada emigreerde, is eigenlijk bij toeval in de goudvissen- branche terecht gekomen. Toen hij als achttienjarige boerenknecht op een farm bij Toronto werkte, kreeg hij eens een boekje in handen over het kweken van siervissen en dat is de basis van zijn car rière geworden. Hij kocht een paar kweek - vissen voor twee dollar per stuk en be gon daarmee te telen in een modderpoel achter de boerderij. Hadden de vogels die twee vissen ontdekt, dan zou hij waar schijnlijk het experiment nooit herhaald hebben. Maar dat gebeurde niet en aan het eind van die zomer oogstte Aston 500 verkoopbare vissen. Het volgend voorjaar zei hij zijn baantje op, huurde een schuur met een stuk land, groef een aantal vij vers en begon in het groot, met veertig kweekparen. Dat jaar verkocht hij 50.000 vissen, de zomer daarop een kwart mil lioen. Astons fortuin scheen gemaakt, maar in 1923 vernielde een wolkbreuk zijn hele bezit. In een dag tijds spoelde een over stroming van de gezwollen rivieren al zijn visvijvers leeg, maar zes maanden later kon hij met geleend geld opnieuw begin nen en al spoedig was hij de slag te boven. Tot de dertiger jaren bepaalde Astons afzetgebied zich in hoofdzaak tot Noord- Amerika, maar toen de productie de vraag begon te overtreffen, besloot hij om ook in Europa klanten voor zijn goudvissen te gaan zoeken. Met een paar duizend uit- zuchtige „water boatman" bijvoorbeeld kan in enkele uren tienduizenden goud- visseneieren verslinden, maar er zijn nog tientallen andere soorten die met elkaar een ware slachting kunnen aanrichten en die steeds weer hun weg naar de kweek vijvers vinden. Later komt daar dan nog het gevaar van de vogels bij, die dage lijks ontelbare goudvissen roven en waar tegen geen afweermethode baat. Hebben zij eenmaal deze rijke visgronden ont dekt, dan blijven zij terugkeren tot men hen neerschiet en dat gebeurt dan ook op Astons bedrijf. Herhaaldelijk vindt men dan in hun maag en slokdarm tien tallen, bij kraanvogels vaak meer dan honderd halfverteerde of nog geheel gave goudvissen wel een bewijs dus dat het ook in dit métier niet alles goud is wat er blinkt! Desondanks houdt Aston nog voldoen de vis over om er per maand gemiddeld een millioen stuks van te kunnen ver kopen. Ongeveer de helft daarvan bestaat uit gewone huis- tuin- en keuken-goud- vissen, die van hun vierde levensmaand af verkocht worden en nog geen stuiver per stuk doen. De andere helft is samen gesteld uit duurdere soorten zoals sluier staarten, „shebunkins" en telescoop vissen met ogen-op-steeltjes, waarvan een exem plaar tien tot dertig gulden kan opbrengen. Zij vinden gretige kopers in de Verenigde Staten en worden ook naar Europa ge ëxporteerd in speciale tanks, die op melk bussen lijken. Bijzondere voorzorgen zijn bij zo'n lang transport niet nodig, want de meeste goudvissen zijn uitermate taai, kunnen dagenlang zonder voedsel en zijn bestand tegen flinke temperatuurwisse lingen. Aston beweert, dat sommige soorten dagenlange invriezing in ijsblok ken overleven en een hitte van veertig graden Celsius verdragen, mits de tempe ratuur heel geleidelijk wordt opgevoerd. De verzending van de verkochte vissen vereeuwigen. De meeste Londense bladen brachten het opstootje in grote opmaak en de volgende morgen belegerden de inko pers Aston met bestellingen. Een uur later was hij niet alleen zijn 100.000 schildpad den kwijt, maar kon hij tevens een ijltele gram naar Louisiana versturen voor nog eens honderdduizend stuks. TOEN DE RAGE voor schildpadden uit gewoed was, keerde Aston voorgoed naar zijn goudvissen terug en zij hebben hem geen windeieren gelegd. Scheepsla dingen vol heeft hij ervan verkocht naar tal van landen, zelfs naar Azië, dat de bakermat is van die sierlijke zwemmers. Maar in huize Aston, hoog boven de kweekvijvers aan de rand van Toronto, zal men vergeefs speuren naar zelfs het kleinste goudvisje. Mevrouw Aston kan die dieren name lijk niet luchten of zien.... H. C. Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst zal te Rotterdam een grote mu zikale gebeurtenis plaats hebben. Op 3 Juli wordt namelijk in de Ahoyhal, die tien duizend zitplaatsen heeft en een voortref- gelijke acoustiek, de Achtste Symphonie van Mahler worden uitgevoerd. Voor deze gelegenheid wordt een speciaal podium gebouwd, dat plaats moet bieden aan de meer dan duizend medewerkenden. Er zullen tien solisten meewerken, alsmede negen koren en het Rotterdams Philharmo- nisch Orkest, versterkt met het Brabants Orkest. Voor dit doel zal een groot pijp orgel speciaal worden gebouwd. De uitvoe ring komt onder leiding van Eduard Flipso en men neemt aan dat zij een der hoogte punten zal vormen van het Holland Festi val 1954. Reeds hebben de Nederlandse Spoor wegen hun medewerking toegezegd, iür zullen treinkaartjes beschikbaar komen, waarin de entréeprijs begrepen is. x?oooooooooo< gezochte exemplaren reisde hij naar En geland, waar een Londense importeur hem een contract aanbood op voorwaarde dat hij een jaar lang een kwart millioen goudvissen per week kon leveren. Ondanks het riskante transport (van zijn monster collectie was tijdens de bootreis naar En geland 25 procent bezweken) ging Aston aceoord en van dat moment af tot aan het uitbreken van de tweede wereldoor log heeft hij inderdaad 250.000 goudvissen per weck naar Londen verzonden. Zij maakten de overtocht in speciale tanks, zelfs aan boord van de Queen Mary, waar door het aantal doden per zending tot iets meer dan een half percent gereduceerd werd. Een andere buitenlandse klant was het Parijse.warenhuis Au Bon Marché, dat nog altijd een 35.000 goudvissen per week af neemt. VOOR DE LAATSTE oorlog deed Aston ook goede zaken in jonge schildpadden die, beschilderd met de naam van een vriend oj vriendin, toen vooral bij de Ameri kaanse jeugd veel opgeld deden. Aston meende, dat er ook in Engeland wel een markt voor te vinden was en seinde vanuit Londen naar zijn opkopers in Louisiana: Stuur me 10.000 schildpadden. De telegra fist seinde echter een nul teveel met het gevolg dat Aston een paar weken later met 100.000 schildpadden ,.in zijn maag" zat. Toen de eerste schrik voorbij was, huurde hij een vrachtauto, reed naar de Strand en verloor daar „per ongeluk" een kist met 500 schildpadden, die tot grote vreugde van de voorbijgangers in alle richtingen wegwaggelden en in een ogen blik het drukke verkeer volkomen lam legden.. En terwijl tientallen Bobbies onder de aanmoedigende kreten van de toeschou wers een verbeten klopjacht inzetten op de waardig rondschrijdende dieren, arriveer den de persfotografen om het tafreel te COOOOOOOOOOOOCOOOO(>OOOCX)CXX>OOOOOOOOOCOOOOOOOCCOrCCCOOCOOOOCOOCOO GEEN PLAATS waar de Zondag meer karakter heeft, dan Haarlem. Het karakter van haar Zondag is geheel eigensoortig, niets heeft het gemeen met de sfeer der overige dagen. Het is als of de hoge barometerstand van de week dag op Zondag teruggelopen is tot nul. Zijn hoofdeigenschap is wel de trage vriendelijkheid, die zich bij uitstek schijnt te manifesteren onder een ietwat grijze hemel, die de warmte tussen zich zelf en de aarde, die hij overspant, als in een hand bewaart. Men zwijge over de uiterlijke en direct waarneembare verschijnselen die het „weer Zondag" doen zijn: het klok gelui of de dorpsachtige stilte langs de Dreef. Zij zijn weinig essentieel en bo vendien misleidend. Neen, men ontkle de de Zondag, men hange zijn zwarte kerkgangerscostuum over de leuning van eigen vooringenomenheid en be- luistere zijn hart. Het hart, dat verba zing wekt door zijn trage, maar stage slag. Welaan, nergens elders is deze hart slag beter te beluisteren dan op Haar lems Grote Markt, op het uur dat de kerken haar godvruchtige lading weer aan het leven toevertrouwen. Chauvinis tisch zou men kunnen stellen, dat de Markt de grootste kamer van het Zon- dagshart zelve is. ZATERDAGAVOND al bespeurt men iets van de naderende dag. Alle energie lijkt doodgelopen te zijn op het plein. In de zes straten, die er op uitmonden, is nog een lichte nastroom van de weke lijkse activiteit te bespeuren. Maar langzaam ebt ook deze trek weg met een laatste kabbel en dan overspoelt de Zondag de Grote Markt. Er zijn misschien nog een paar mannen bezig met het samenvegen van het vuil, maar zij behoren reeds tot de traagheid, die het terras van Brinkmann in haar ban heeft. Het gerinkel van glaswerk uit de keuken dringt door tot aan de over kant. En indien men er niet voor waakt, wordt men reeds dan misleid door het ijle geklingel van de damiaatjes dat nadrukkelijk in de gevelkom blijft hangen. DE VOLGENDE MORGEN dempt een grijze hemel alle rumoer tot een laag langs de huizen zwevend gerucht van onbestemde inhoud. Over het terras hangen de half geloken oogleden der markiezen, die met een enkele rimpel net niet alle schelheid van het getem perde morgenlicht weren. De parkeer plaats voor de nauwelijk ademende Vleeshal vertoont een loom geschuif van auto's, die langs elkander tot rust komen. Hun nummerborden verlenen dat typische totaalbeeld van „Mensen op Zondag": een geografisch voorkomen waar de geuren van zon aan de Cóte d'Azur, van dennehars in het Noorden en van het stof van een droge streek aankleven. Uit de portieren komen zij, die enige ogenblikken later onbestemd over de trottoirs gaan en die de sfeer van een stad mede bepalen door de ac centen, waarmee zij het geluidsbeeld aanvullen. Haarlems geluidsbeeld is daarom 's zomers heel anders dan in de winter, wanneer een zekere effen heid, een gelijkmatige spreiding van geluid het kenmerk is. Ook schijnt de kleurschakering 's Zondags anders te zijn dan door de week, zachter van tint. Geen druk en bont gewirwar van kleu ren. TEGEN HET MIDDAGUUR, het meest Zondagse deel van de dag, ontstaat een paradoxale toestand rond de Grote Markt. Er is veel beweeg van mensen, meest jonge meisjes, die twee aan twee verspreid, zich schijnbaar doelloos over geven aan iedere willekeurige ingeving. Meent dit echter niet. Het is een soort gecamoufleerd oprukken, want deze achteloosheid blijkt bij nader inzien zich in één richting voort te zetten: Den Hout. En er is veel gerinkel van fietsbellen dat vandaag de overhand heeft op de auto-claxons, dat zich even eens derioaarts schijnt te begeven en dat veroorzaakt wordt door de jongens, die even tevoren tamelijk nonchalant, tamelijk zinloos langs de stoepen van het trottoir bijeen kliekten. Mensen op Zondag. 's AVONDS vindt een tijdelijke cul minatie plaats van gerucht en licht, wanneer de bioscoop haar gevel door schijnend rood verlicht en neonletters de honing zijn waarop de bewoners van Haarlems raat gemagnetiseerd toestro men. De Grote Markt heeft nu het voor komen gekregen van een gigantisch décor voor een middeleeuws theater stuk, waarin iedere voetganger als van zelf betrokken zal zijn. Tegen midder nacht mindert het licht. Het stuk loopt ten einde, de passanten zoeken hun kleedkamers op. En een stilte sluipt aan, die de schrilheid blijkt te zijn van een aanvangende achtenveertig-urige werkweek. L. occcocooc* MEN KAN DE VREUGDE om een landschap, het geluk van twee jonge mensen, de tragiek van een huwelijk of de worsteling tussen mens en natuur in kleur, dicht, toneelspel of muziek uit drukken. Men kan ook hetzelfde waarde- gevoel achtereenvolgens in elk van de vier genoemde media gestalte geven. Er zal dan als er een kunstwerk ontstaat telkens een ander kunstwerk ontstaan met een andere expressieve waarde. Wellicht is in een bepaald geval het ene medium meer geschikt voor, meer aan gepast aan het gegeven, dan het andere. Zo kan het filmmedium in een bepaald geval als expressiemiddel de voorkeur verdienen boven andere uitdrukkings middelen, maar als men dit filmmedium gekozen heeft, zal er een filmkunstwerk kunnen ontstaan dat op geheel andere wijze een geheel andere zin vertolkt dan een schilderij, een roman, een toneel stuk of muziekwerk over hetzelfde ge geven zouden doen. De betekenis van de filmkunst ten opzichte van andere kun sten is dan ook niet gelegen in het feit, dat er meer of andere waarden in kun nen worden uitgedrukt, maar in het feit dat ze deze waarden anders, op geheel eigen wijze en in sommige gevallen meer adaequaat dan andere kunsten kan uitdrukken en daardoor op geheel andere en eigen wijze doet ervaren. Daarin ligt de autonomie van de film kunst. ALDUS een zinsnede uit het onlangs bij Van Muusses Uitgeverij, Purmerend, verschenen boekje „Inleiding tot de fibn- aesthetiek" van dr. J. M. L.Peters. In de kernachtige formulering van het aange haalde fragment ligt het karakter van deze hele inleiding weerspiegeld. Want iik heb tot donsver in de Nederlandse filmlittera tuur geen studie aangetroffen die in haar beknoptheid kon bogen op zo'n helderheid van begripsontleding, zo'n veelzijdigheid in stofkeuze en zo'n exacte, pakkende en door vele voorbeelden zo duidelijk toege lichte plaatsbepaling van het film verschijn sel. Wie zich voor de film als kunst inte resseert zal zich dit boekje van dir. Peters moeten aanschaffen. Hij wordt dan her haaldelijk getroffen door de welsprekende deskundigheid van de inleider, die voor zijn toch heus niet eenvoudige verhande ling een structuur vond, waardoor men als het ware gaandeweg dieper dringt in de talloze lagen van een voor wat betreft zijn aesthetische waarde nog vrij opper vlakkig geëxploreerd terrein. Dr. Peters heeft zijn inleiding verdeeld in zes hoofdstukken. Na uiteen gezet te hebben dat het zijn bedoeling is van de filmaesthetiek een systeem op te zetten, beschouwt hij achtereenvolgens het kunst zijn en de kunstwaarde van de film, de elementen van de inhoud, de techniek van de filmkunst, de elementen van de vorm, de eenheid van inhoud en vorm en de ver schillende film-genres en filmstijlen. Hij slaagt er volgens zijn bedoelingen in ai-Ie factoren in het kunstzijn van de film en Hier suggereert de camera-opstelling, die de naast elkaar staande kopjes in een vreemd perspectief plaatst en aan het schaduwbeeld van de hand, die de kopjes heeft neergezet, een sinister effect geeft, dat het meisje op de gedachte komt, dat de koffie wel eens vergiftigd zou kunnen zijn. (Uit „Inleiding tot de filmaesthetiek", scène uit „Obsessie"). opgedaan bij het zien van de film. Hij onderzoekt haar waarde als kunstwerk, hij bouwt uit die waarden het kunstwerk op. En zo, de eigenschappen van het kunstwerk toetsend èn op de theorie èn op de praktijk, draagt hij voor het inzicht in de betekenis van het filmmedium al dat materiaal aan, waardoor men de filmaesthetiek leert be grijpen en herkennen. Geen overbodige luxe, want zoals de schrijver zegt „de film is eerder nog een cultuurprobleem dan een cultuurbezit. Genoten a-ls compensatie voor gemiste gelegenheden en onbevredigd ge bleven verlangens, krijgt de film weinig kansen om beleefd te worden vanuit een aesthetische stellingname, d.w.z. vanuit een standpunt en met een inten-tie, die niet ge mengd zijn met op de praktijk en de mate riële werkelijkheid van het leven gerichte begeerten of strevingen. Om een film als kunstwerk te kunnen waarderen moet de toeschouwer zich er van bewust zijn dat de vorm die bij aanschouwt door zijn zo- zijn, door zijn functie en materiële eigen schappen, aan de voorstel-lingsinhoud een bijzondere waarde verleent Het aesthetisch beleven van een film veronderstelt dus een verstaan van de vormentaal en dit is meer dan het kunnen onderscheiden van de ob jecten die in elk filmbeeld wordien afge beeld. De vorm namelijk van eik filmbeeld bepaalt de bijzondere waarde van elk af gebeeld object, zoals het geheel van de tot een eenheid geordende filmbeelden aan het geheel van het uitgebeelde gegeven of on derwerp een bijzondere waarde verleent, die dat gegeven uit zichzelf niet bezit." Dr. Peters heeft zijn stof toegelicht met fragmenten van draaiboeken en foto's, die een bijzonder instructieve waarde aan zijn uiteenzettingen verlenen. Het hoofdstuk over de techniek van de filmkunst leert de lezer heel wat uit de „keuken" van het bedrijf, maar telkens weet de schrijver het organisch verband met de vorm en in laatste instantie met de inhoud te hand haven, dusdoende nergens zijn doel voor- bijstrevend. Ik ben erg enthousiast over d-it boekje en wens het allen toe, die in de film meer zien dan een oppervlakkige ver strooiing, meer dan een amusement voor nu en even. Vooral voor degenen, die de jeugd met de film als kunstuiting vertrouwd moeten maken, biedt het normen, welke zij niet ongekend mogen laten. Het is van het grootste belang. P. W. FRANSE. VAN DE GRONINGSE jongeren, die zich kort voor de oorlog om „Het Drieluik" schaarden behalve de initiatiefnemers Ab Visser en Ferdinand Langen behoorden daartoe Hans Redeker en Marja, Eddy Evenhuis en, meen ik, Max Dendermonde is, sinds die groep met de jaren als zoveel andere uiteen is geraakt, Ab Visser zeker niet de minste gebleken. Meer dan eens heb ik werk van zijn hand besproken, soms met voorbehoud, vaak met bewondering, steeds met waardering, met een zeker ont zag. Wat mij die eerbied afdwong was niet enkel de omvang van wat hij met veel zijdige vaardigheid aan romans en novellen, verzen en kinderrijmen, feuilletons en jongensboeken, korte verhalen en verspreide artikelen het licht deed zien. Het was zelfs niet alleen de onvoorstelbare volharding, die er voor nodig moet zijn om zo dapper tèlkens maar weer het hoofd te bieden aan de penitentie van een tergende kwaal, en desondanks zo arbeidzaam te zijn. Wat me steeds weer imponeerde was tweeërlei: zijn scherpe, menselijke kijk op menselijke gedragingen èn de zeldzame natuurlijkheid van zijn schrijf- en verteltrant. Symbolisch gebruik van de filmtaal. Het lage standpunt van de camera doet de tegenstelling tussen winnaar en verliezer in de bokswedstrijd uit de film „The set up" des te beter uitkomen. (Uit Jnleiding tot de filmaesthetiek) hun samenhang te belichten. En dit is des te verdienstelijker, omdat juist bij be schouwingen als deze, een decentralisatie door ontleding op ontleding voor de hand ligt, zodat geen bindende conclusie de ver schillende elementen samenvoegt. Men zal zijn boekje niet in één adem uitlezen. Het vraagt dezelfde serieuze aandacht als de schrijver aan zijn onderwerp heeft besteed. Wat het echter meediegit is telkens het overdenken waard. En al deze overdenkin gen tezamen brengen de lezer dat meerdere aan kennis op, dat het kunstgenot ver- hoogt. Hier heeft een bewust aanschouwer doorgedacht op de indrukken die hij heeft Visser schrijft met een ongelooflijk ge mak, een zijde van zijn talent waarin zo wel een niet geringe verdienste als een bedenkelijk gevaar schuilt. Een verdienste: omdat hij zich die simpele eenvoud al schrijvend heeft veroverd op zijn jeugdig romantisme, zijn hang naar het myste rieuze, het fantastische, het cryptische (waaraan we trouwens een suggestieve roman als „De man zonder hoofd" te dan ken hebben) èn op zijn rococo-achtige frivoliteit, die hem intussen de winst op leverde van een aantal bekoorlijk-lichvoe- tige verzen. Een gevaar: omdat zijn vlot heid hem meer dan eens parten heeft gespeeld. In „De man zonder hoofd" bij voorbeeld redde hij de intrige uitsluitend bij de gratie van zijn picturale beschrij vingskunst, zo goed als hij in zijn latere werk meer dan eens de ontsporingen in de - liefst uitzonderlijke - psychologie van zijn figuren wist te maskeren door een eminente millieuschildering. Beide, de compositie van een intrige en de verantwoorde doorwerking van een psychologisch geval, eisen bezinning, ver dieping. En het is daarin, dat dit vulkani sche talent, dat fel reageert op indrukken en daarin nog wordt ondersteund door het gemakkelijk aanslaan van zijn taai-instru ment, tekort schiet. Vormgeving, zo goed als trouwens de loutere fictie, is nooit Vissers sterkste kant geweest. Hij moet zijn impulsen ontvangen uit het onmid dellijke leven, ze als het ware „zo voor het opschrijven" hebben, wil de natuur- lijke directheid van zijn talent ten volle tot haar recht komen. Vandaar, dat de romantische verhalen uit zijn jeugdjaren, hoe vloeiend geschre ven, zoveel minder weten te overtuigen dan het realisme van zijn latere periode. Vandaar ook, dat hij dóór het zuiverst is, waar hij het zelf-waargenomene - figuren en situaties uit zijn dagelijkse omgeving - vrijwel zonder toevoeging van fictie en psychologische constructie tot onderwerp kiest. Dat brengt, als keerzijde van zijn creatieve hoedanigheden, onvermijdelijk een zekere beperktheid met zich, zowel ten aanzien van het „gegeven" als van de „visie". Maar binnen die grenzen heeft Visser gewoekerd met zijn kwaliteiten. Zijn jongste werk, „De buurt", zijnde „een kroniek van jeugdherinneringen", le vert daarvan het onmiskenbare bewijs. In „De buurt" tekent Ab Visser een Gro- MOSKOU. (U.P.) Mosoovielen van allerlqi pluimage en Sovjet-hoogwaardig heidsbekleders hebben tezamen met vele in Moskou woonachtige buiterrfanders de zaal van het beroemde „Maly (kleine) Theater" tot de nok toe gevuld b;j de première „Tar- tuffe" van Molière, het eerste stuk, dat de Comédie Frangaise hier opvoert. De Franse acteurs veroverden met hun perfecte opvoering onmiddellijk het hart van de Russen die. hoewel zij over het al gemeen geen Frans verstonden, kenners „par excellence" van het theater zijn, zo als een Franse actrice het kiter uitdrukte. De bezoekers vielen herhaaldelijk „open doekjes" van het ruim duizend man tel lende publiek ten deel. Buiten het thater. op het Swerdlov-plein, verdrong ziah een reusachtige menigte van mensen, die geen kaartje hadden kunnen veroveren en nu bleven wachten om na afloop van de voorstelling toch maar een glimp van de Franse gasten te kunnen op vangen. De zaal was versierd met vlaggen van Frankrijk en de Sovjet-Unie. Na de voor stelling werden de Franse acteurs begroet door een delegatie van Russische kunste naars, waarbij de „volksartist" Koeref een toespraak hield en zeide, dat dit bezoek van de Comédie Frangaise aan de Sovjet- Unie een bijdrage vormde voor de verster king van de vriendschappelijke banden tussen beide landen. Professor Jean Yonnel van de Comédie Frangaise dankte daarna het publiek voor de warme ontvangst. ningse stadswijk, een buurt van hoofdza kelijk „de werkende stand", zijn buurt in ieder geval, waar hij als schooljongen ge schooierd heeft en „lief gehad", zijn deel kreeg van kindervreugde en verdriet en ingewijd werd in het leven der volwasse nen. In zijn herinnering is ze de buurt ge bleven van zijn vader en moeder, zijn ro mantische avonturen, zijn angsten en tri omfen, zijn ontgoochelingen en verbeten- tedere gevoelens. Ondanks de levendig beschreven sociale achtergrond werd „De buurt" geen soci ale roman, ondanks de suggestieve locale kleur geen „streekroman". Deze buurt, met haar eigen ere-code en rechtsnormen, haar eigen schande en glorie, moraal en zedeloosheid, is - zoals Visser haar gezien, begrepen en beleefd heeft - „universeel". En die openhartige menselijkheid, die hartgrondige afkeer van alle verheerlij king, heeft Visser ervoor behoed, de soci ale achtergrond te doen fungeren als maat schappelijke diagnose. Hij levert geen plei dooi vóór de arbeidende klasse of tégen bevoorrechten. Hij revolteert niet, vergoe lijkt niet, hij beschrijft. Wat hem boeit - en hem trouwens in al zijn werk intrigeert - is de mens - de mens in het kind en in de volwassene, in het schoffie en in de jongeheer. De mens niet zoals hij zich voordoet, maar zoals is, van alle ver valsende braafheid ontdaan. De goede èn slechte mens, wiens gedragingen hij be spiedt door het doorzichtige masker van het burgerlijk fatsoen heen. Dat is zijn realisme, zijn drang tot critische verken ning van het leven, tot onthulling, die bij hem nooit de vorm aanneemt van ontluis tering. De kinderen uit „De buurt" zijn „Bartjes" noch „Boefjes", maar jonge men sen, wreed en goedhartig, open en slim, rauw en gevoelig, argeloos en gewiekst. Ze leven. En levensgroot en levensecht heeft Visser-hun doen en hun laten ge fixeerd. Dat is, zonder voorbehoud, als lof be doeld, al wil het zeker niet zeggen, dat deze min of meer getransponeerde jeugd herinneringen geen bedenkelijke inzinkin gen - het slot van heit tweede hoofdstuk bijvoorbeeld en het gehele negende en tiende vertonen. Maar deze tekorten wor den goedgemaakt door de levendige kleur rijkheid van het geheel en bovenal door de toewijding, de liefde, waarmee Visser terugziet op het ouderlijk huis, op het bonte schouwtoneel van zijn jongensjaren. Wie een zo waarheidsgetrouw, zo mense lijk portret weet te tekenen van de ge stalten van zijn herinnering, beschikt over niet-alledaagsé schrijfvermogens. En dót juist geeft mij aanleiding - een gevoelen, dat bij elke lectuur van een nieuw werk van zijn hand opnieuw wordt bevesigd - te onderstellen, dat Ab Visser in de keuze van zijn stof beneden de ca paciteiten van zijn talent blyft. Hij kan meer aan dan dit: een gegeven van breder opzet, van dieper visie. Men moet op grond van zijn voortreffelijke eigenschappen maar hopen, dat de omstandigheden, de physieke zowel als de materiële, hem daartoe in staat zullen stellen. C J. E. DINAUX Ab Visser: „De buurt. Kroniek van jeugd herinneringen". (N.V. Arbeiderspers, Amster dam). a

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14