OUR B. RIJDES J Retour inbegrepen ,.De vriend van mijn jeugd" (Zie verder pagina 5) 4 Prijzen voor poëzie en een nieuw toneelstuk (Vervolg van pagina 4) „HIER is liet hart van de wereld, van waar het bloed opspringt naar alle wind streken" Met opzet was zij de trap op- fegaan om vanaf het terras naar de start anen te kijken: het was raar dit zo te zeggen, echt iets voor Dick en toch deed het wegrijden van de vliegtuigen haar nu werkelijk denken aan bloed, dat uit de kamers in de slagaders geperst wordt. Levend, rood bloed, dat binnen het lichaam geen schrikwekkendheid bezit, het vloeit in en uit, in en uit. Met nog steeds dezelfde vreugde om de uniform, diie een blijdischap was om haar eigen, kerngezonde lichaam, ging zij later naar beneden en liep naar het vliegtuig voor Parijs, haar bestemming. Zij wandel de door het middenpad, rechts en links kijkend. Alles was in orde, de steward tonilkte haar toe hij mocht dit meisje wel, zeker niet het knapste, misschien wèl het aardigste van het corps. „Morgen, Derksen". Er was uiteraard nog niemand, je kon prettig informeel zijn. Het was ook prettig vriendelijk te zijn tegen de passa giers, maar dat bleef anders: vluchtiger, de voorkomendheid die één vlucht lang zich richtte op mensen, waarvan zij de meesten nooit zou weerzien. Dit was het bijzondere van haar taak: je ver boven de vlakke aar de verheffen met een gezelschap onbeken den, een ingesloten gemeenschap vormen die daarna even snel weer werd opgelost. Gedachten als deze nauwelijks ge- dlachten kruisten haar bezig zijn met pa-act,ische zaken zonder de gang daarvan te storen. Zij stond bij de trap om haar gasten te ontvangen: een mevrouw met een schattig kindje van een jaar of vier, zij streek het meisje over het blonds haar en zei iets aardigs tegen de moeder, die daar erkentelijk voor was; mannen die gewend waren te vliegen, de platte leren tas onder de arm, een enkele met een armzwaai naar zijn vrouw die hem had weggebracht; een officier met een ernstig gezicht boven nogal wat sterren. Zij liet hen zelf hun plaats zoeken, Derksen zorgde voor de hoeden en jassen, de officier vroeg haar dadelijk om het ochtendblad. Terwijl zij het bracht merkte zij op dat er één stoel leeg was ge bleven: niets bijzonders, toch kwam het op een lijn als deze bij de ochtenddienst zel den voor. Zij liep naar de uitgang en op dat ogenblik zag zij de verlate passagier op het vliegtuig toekomen, 7.0 snel als zijn Jichaam hem dat toestond want hij was kort en gezet. Een klein koffertje slingerde tegen de maat in met hem mee. Glim lachend ontving zij hem, zag op het kof fertje met witte verf de letters S. H. staan en herinnerde zich zijn naam van de lijst: Salomo Helleback. Er was niet veel tijd meer over: zij wa ren tegen de wind in gedraaid, alles was gecontroleerd en in orde bevonden. De matoren begonnen sneller te ronken, met toenemende vaart reden zij over de baan. De start verliep normaal, het stijgen, het kleiner worden van het vliegveld en van Amsterdam, hart der wereld: daarna het klimmen tot boven het wolkendek, dat het uitzicht eentonig maakte als een deken op een lusteloos ziekbed. Maar de zon ver goedde alles: het was licht en de mens leeft in het licht. Voor in het vliegtuig, dicht bij haar eigen plaats, zat Salomo Helleback. Zij dacht van het eerste ogenblik af niet anders aan hem cfiatn als Salomo Helleback een „mijn heer" Helleback heeft nooit in haar ge heugen bestaan. Hij was klein en op zijn achterhoofd maakte een ronde plek een begin aan zijn kaalheid: op de een of andere manier paste dit bij hem zoals bij een ander een snor of een gouden bril. De gedachte dat hij uitgesproken lelijk was is nooit bij haar opgekomen. Zij deed gedu rende de anderhalf uur vliegen haar plicht, met de opgewektheid die zij van nature bezat en voor haar functie bezitten móést, zorgde voor koffie en gebak, speelde een ogenblik met het kleine meisje dat Annetje heette en een beetje verlegen was. Op een goed moment riep Salomo Helleback haar en vnoetg waar zij waren; zij duidde op de kaait die hij op zijn knie had de plek aan waarboven zij zich bevonden en hij zei, verontschuldigend, dat hij deze route voor de eerste keer vloog. Het was zelfs de eer ste keer dat hij vlóóg. „Ik hoop dat u het prettig vindt", zei ze. „Voor sommige mensen is dat een hele ge beurtenis." Hij glimlachte terug. „In mijn leven ge beurt niets meer," zei hij. Zij trok zich iets te bruusk terug, zodat hij verwonderd opkeek. Maar zij Iet ver der niets blijken, het ging haar niet aan wat de passagiers tegen haar zeiden, zolang 'ij niet onbeleefd wenden. En het leven '■"•n een zekere Salomo Helleback waarin niets meer gebeuren kon was tenslotte één van de vele levens waarin zij tijdelijk aan deel had niet minder, maar vooral niet meer. Even haastig als hij in Amsterdam de machine was binnengegaan, verliet hij die op Le Bourget. Zij stond bij het trapje en hij vergat niet haar te bedanken voor de goede zorgen met een lichte buiging van zijn hoofd, die komiek zou zijn geweest als hij het niet zo ernstig gedaan had. Vreemd genoeg kon zij later de flits vam deze bui ging in haar herinnering terugroepen, voor de rest zei hij haar niets. Met hetzelfde vliegtuig ging zij terug. De tijd van het oponthoud was te kort om iets van de stad te zien, die zij slechts op pervlakkig kende en graag was ingegaan. In het restaurant las zij een krant, zij praatte met Franse en Belgische collega's, meisjes die net als zijzelf.„opsprongen in de bloedbaan" schoot haar ineens door het hoofd, en zij lachte nu om deze verge lijking, die zij zelf had gevonden als ver volg van Dick's woorden: beelden als dit waren een restant uit de slaap, hoe later het werd op de dag des te dwazer deden zij aan; je kon evengoed denken aan Von Münchhausen, die op zijn kanonskogel de wereld invloog wist zij het nog goed. dan ging die onderweg op een kogel in de tegengestelde richting over en kwam op zijn punt van uitgang terug. Net als zijzelf. „Waar sta je aan te denken?" vroeg plot seling een stewardess van de Air France, een kittig donker ding. „Aan Salomo Hel leback", antwoordde zij tot haar eigen ver bazing. Waarom het Franse meisje een ondeugende wijsvinger ophief en meer tot de anderen dan tot haar zei: „Ce doit être de l'amour, hein?" Zij lachte mee. Maar zij was er merkwaardig zeker van dat haar beelden niets met amour hadden uit te staan. De terugtocht wiste de korte herinnering uit. De plaats waar Salomo Helleback had gezeten was nu ingenomen door een oude heer, die met een nors gezicht deed of hij sliep van het ogenblik af dat de vlucht was begonnen. En de andere passagiers gaven haar genoeg te doen. Er was remous en een stuk of wat werden luchtziek. Nog een retourvlucht wachtte haar, daar na haar kamer in de Beethovenstraat, ge zellig, met de meubels en die vrouwelijke dingen waarop zij gesteld was. Zij lunchte in het restaurant, vloog opnieuw heen en weer zonder dat iets bijzonders haar opviel en na haar dagtaak verliet zij Schiphol. Pas toen zij 's avonds zat te lezen onder de lamp, met een kop thee naast zich en een sigaret tussen haar vingers, kwam de heer Salomo Helleback in haar gedachten terug. „In mijn leven gebeurt niets meer" dit was een zonderlinge uitspraak, die haar een ogenblik nieuwsgierig maakte naar zijn betekenis. Niet lang: tenslotte gebeur de in haar leven óók niets meer, alles had zijn vaste gang (ik jok, zei haar' onderbe wustzijn, hoe kan ik weten dat er nooit meer iets gebeuren zal, dat heel anders is dan al het andere?). TWEE dagen daarna stapte Salomo Helleback in het vliegtuig naar Frank furt. Het ging op dezelfde manier: op het laatste moment kwam hij aanhollen, met zijn koffertje en met een gezicht dat rood zag van inspanning. Hij kwam weer op de voorste plaats terecht en had na enige minuten opnieuw de kaart op zijn knieën. Halverwege hielp zij hem terecht. Hij knikte dankbaar en zei dat vliegen alles zoveel eenvoudiger voor hem maakte. „De T 'VtU..VW ,UC.. vV JfU .«.ft. ..„..3 >,..,1 v.-I.Vu m >jf.,,..,,N' „,r -»«<,. 4.. a i'l 'l ,v«,. Tuv - K.f.'o-, ft i'-i t'V - t f A £*-,w'*5 '-VM 1 ■V'*-'1 >i -' '"I'M VK-I a'.. i'kt.s *"J vi' «Wv! 4 vO ;.UA -• 'l (J.. 'i- 'Yw..' f t.Vl f<". p* t imijï o 4.» 7 K.y. Onder de titel ..De vriend van mijn jeugd" heeft de dichter H. Marsman die in 1940, bij een overtocht van Bor deaux naar Engeland, nadat het schip op een mijn was gelopen, door verdrin king om het leven kwam fragmenten geschreven van een roman over Arthur (Miiller) Lehning, die door zijn echt genote werden genoteerd in een cahier met reisnotities en huishoudelijke ge gevens. Deze titel heeft Lehning thans overgenomen voor zijn dezer dagen bij de N.V. Uitgeverij W. van Hoeve te 's-Gravenhage verschenen, boek met herinneringen aan Marsman, met wie hij de lagere school in Zeist en de Rijks- H.B.S. in Utrecht bezocht en ook daarna een zeer intensief contact onderhield. Het boek is een kostelijk document geworden. Niet alleen door de publica tie van vele brieven en proeven van vaak onbekende gedichten gedeelte lijk ook in reproductie van het ragfijne handschrift van Marsman, die als het ware een compleet artikel op een brief kaart kon pennen en talrijke curieuze Ontwerp voor een (later enigszins ge wijzigd) gedicht van Marsman met diens door Charley Toorop getekende portret. .foto's, maar vooral door het levendige beeld dat men krijgt van de ontivikke- ling en eigenaardigheden van één der belangrijkste figuren uit onze letterkun de tussen twee oorlogen. Er is een bewonderende eerlijkheid in de wijze waarop Lehning ook de zwakke, soms sentimentele kanten van zijn vriend Marsman laat zien, bloot staande aan alle invloeden letter kundige, politieke en religieuze waar voor men op de drempel der volwassen heid zo vatbaar is. De „flirtations" met fascisme en katholicisme verliezen trou wens iedere betekenis in vergelijking met het magistrale testament, dat „Tem pel en Kruis" is geworden. Lehning, die zelf als zetter en drukker van het zoveel opzien gebaard hebbende ..Rode Boekje" met de eerste verzen van Marsman fungeerde, wijst er op dat de dichter wilde dat deze luid-op gelezen werden. Ergens schreef hij: „met een grijs-groene stem". Dit bestek veroor looft niet om meer te zeggen over een belangrijk en vaak ontroerend docu ment, dat ongetwijfeld veel lezers zal trekken. D. K. zoveel mogelijk opvrolijken, goed voor hem zorgen, hem kleine attenties bewijzen niet meer dan aan de anderen, maar met groter innerlijke bereidwilligheid. TSTAT er daarna weken lang met hem gebeurde, bleef haar onbekend, want pas in Mei zag zij hem terug, weer op de route Parijs. Zij had hem niet geheel ver geten en herkende hem met een soort ver rassing, waarin medelijden dé boventoon had. Toch was hij helemaal niet meelij wekkend om te zien, zomin als hij een Adonis was toen hij sliep na enkele minu ten met zijn mond niet helemaal dicht, het leek of hij elk ogenblik kon gaan snur ken. Maar op Le Bourget maakte hij plot seling een praatje. Nee, zij had dienst, moest onmiddellijk weer terug naar Am sterdam. „Ik wil u Parijs laten zien," zei hij. „U moet de kans niet verzuimen om deze stad te leren kennen." „Dat zal dan in mijn vacantie moeten gebeuren", antwoordde zij lachend, „ik kom nooit verder dam hier" met een ge baar over het vliegveld. Hij vroeg wan neer zij vacantie had en of zij dam met hem meeging, een hele dag door Parijs. „Als ik kan graag", zei zij. Later bedacht zij, dat Dick dit. misschien niet prettig zou vimden, maar er stak geen kwaad im, meende zij, zelfs niet als Dick er jaloers door werd. met een tekening door Clémentine van Lamsweerde afstanden zijn weggevallen, waar je vroe ger jaren voor nodig had ben je nu met een week klaar." Zij begreep dat hij op zijn zaken zinspeelde een moderne on derneming sloeg zijn vleugels wijd uit, het was een geringe moeite geworden relaties aan te knopen over de hele wereld. „Vrij dag ga ik naar New York," zei hij er nog bij. „Daar ben ik im larng met geweest." Het was daaruit duidelijk dat hij, even als zijzelf, nog dezelfde dag uit Frankfurt zou teruggaan. Inderdaad zag zij hem op het vertrekuur naar het vliegtuig komen. Hij zag er veel vermoeider uit dan 's och tends, veegde zich mot een grote zakdoek de zweetdruppels uit de ogen en Iet luste loos zijn koffertje in het net glijden: het viel haar op hoe oud hij nu leek en dat wekte modelijden bij haar. Een kop sterke koffie, die zij hem bracht, knapte hem op; als zij gedurfd had had zij hem nu gevraagd of hij goede zaken had kunnen doen, maar zover ging zij niet. Wat zij wel deed: hem Het was wel goed („gemeen vam me") óls hij eens jaloers werd: Dick was een dich ter, woorden, woorden en nog eens woor den en een vrouw wil, dat je voor haar vecht. De paar keer dat zij Helleback zag, go- durende de maand die volgde, liet hij niet na haar aam de afspraak te herinneren. Hel was niet helemaal waar: zij had niets met stelligheid beloofd; maar zij miste de moed om anders te doen dam instemmend te knikken als hij sprak over Montmartre of de Eoulevard Saint-Germain. Zij jokte tegen Dick, zonder enig gewe tensbezwaar, op de dag dat haar vacantie begon. Voor het eerst liep zij niet heen en weer door de cabine. Niemand riep haar aan. Zij zat naast Salomo Helleback, die weinig tegen haar zei, maar met heel zijn aandacht zonder dat hij dat liet opval len bij haar was. Zo was het goed. Een tocht als deze zou zij al haar vriendinnen hebben afgeraden, vam zichzelf zou zij hel niet geloofd hebben, dat zij met een vrij wel onbekende man naar Parijs zou vide gen. Nu zij naast de kleine S. H. zat. wiens adem langzamerhand minder snel werd, sprak het avontuur vanzelf. De bus van de maatschappij bracht hen midden in de stad. Salomo Helleback wenkte dadelijk een taxi en liet zich met haar naar een hotel rijden, dat er van bui ten erg oud uitzag, maar van binnen goed verzorgd was. De propriétaire was uiterst beleefd tegen Helleback, begeleidde hen in eigen persoon naar hun kamers en drong erop aan dat zij al hun wensen aan hem kenbaar zouden maken. Hun kamers wa ren'door een deur met elkander verbomden. 's Avonds aten zij in een restaurant in de buurt van de Universiteit. Salomo Hel leback had zijn koffertje meegenomen, hij droeg het als een handtas en het leek haar vrij zwaar toe. Toen het later werd, liepen zij de nog volle straten door. Hij praatte veel en wees haar de gebouwen aan die zij zien moest en deed haar letten op de men sen, die zij voorbijgingen: van allerlei slag en natie, leeftijd en aard. Hij wist veel van hen in één oogopslag. Tenslotte streken zij neer bij een tafeltje op een caféterras. „Hier kwam Sartre vroeger," zei hij. „Een man waar ik veel van houd." Zij wist nau welijks wie Sartre was, had geen letter van hem gelezen Dick, de dromer, had gezegd dat hij de laatste illusie van de mens had doen verbleken. Helleback be stelde: het koffertje stond naast hem op ~en stoel, zijn hand bleef liggen op het deksel. „Je hebt je afgevraagd voor welke firma ik reis", zei hij. Juliette kleurde het was waar en het leek onbescheiden. „Ik zal dadelijk dit koffertje openmaken," zed hij glimlachend, „en je iets laten horen." Het bleek een gramofoon te zijn. In het deksel was een ruimte om platen op te bergen, er zaten er drie of vier in. Met een zwengel draaide hij d'e veer van het ouderwetse ding op en zette de naald op het eboniet. De mensen om hen heen be gonnen te kijken. En de kellner keerde een ondeelbaar moment zijn hoofd naar hen om toen uit de gramofoon, met alles behalve fraaie klank, de klachten klonken van de Joden aan de klaagmuur te Jeruza lem. „Hoor!" zei Salomo Helleback, de wijsvinger opgestoken. Iedereen scheen onmiddellijk te begrijpen wat deze klagen de stemmen zeiden, het werd stil in het rond, tot er een krachtige Franse vloek viel en aan de andere kant protest klonk van een groepje aangeschoten studenten. „Sla diat ding kapot!" „wog met dat ge- rj u gingen weg. Een meisje met hoog- i rode kleur en een schelle stem riep hen* iets na, Juliette verstond het woort) niet. Zwijgend liep zij naast Heieback, die niet in het minst verstoord was en dingen zei over de stad. diie haar op een ander ogenblik hevig geïnteresseerd zouden heb ben. Wat ben ik begonnen? dacht zij en keek opzij: Helleback was goed gekleed en zag er uit als alle andere mannen. Wat had haar bewogen met hem mee te gaan? Het ene na het andere helverlichte café gingen zij voorbij; Helleback wilde ergens gaan zitten, maar zij verzette zich. beweer de dat zij slaap had en moe was. Hij drong niet aan en liep naast haar voort in de richting van het hotel, met de eigenaardig schokkende gang, d'ie veroorzaakt werd door het koffertje. Juliette kon het gevoel niet van zich afzetten dat zij naast hem en hij naast haar in het oog moest vallen, maar geen der voorbijgangers schonk hun enige aandacht. Pas toen zij alleen was. dacht zij eraan hoe vriendelijk en aardig Salomo Helleback voor haar was geweest. Hij kwam niet op haar kamer, hoewel de tussendeur niet gesloten was. En de vol gende morgen zei zij, dat zij naar huis ging. Helleback zat aan de ontbijttafel tegenover haar, ging rustig verder met zijn croissants en antwoordde alleen dat zij nog niet al zijn platen gehoord had. „Voor welke zaak reist u?" vroeg zij. Salomo Helleback glim lachte. „Een heel grote firma, ik ben pro curatiehouder en reis de hele wereld over met monsters". Omdat zij niet meer vroeg durfde vragen ging hij er niet op door. De rest van de ochtend brachten zij zoek in de Jardin du Luxembourg, met de beelden en de moeders met kinderen, 's Middags bracht hij haar naar het vlieg tuig. Over de platen in zijn koffertje had hij met geen woord meer gerept, hij aan vaardde haar vertrek als onvermijdelijk en zij had er spijt van. Wat was er immers gebeurd? Niets! Op weg naar huis betreurde zij de snelr- heid waarmee de afstand tussen haar en Salomo Helleback groot werd. Was zij ver liefd? Zij poederde haar neus, maar keek naar haar ogen waar zij niet tegen liegen kon. Nee, zei zij beslist, verliefd ben ik niet. Maar waarom heb ik dan verdriet? ZIJ probeerde dit verdriet te vergeten gedurende de volgende dagen, waarin zij met Dick uitging, hierheen en daarheen, danste en meer dronk dan goed voor haar was. Maar als zij aan zichzelf overgelaten was ontdekte zij de pijnlijke plek in haar herinnering, een soort wrevel die zij niet kon wegnemen. Dick leek haar belachelijk en onbenullig ofschoon hij gedichten ge schreven had en beweerde te studeren. Ik ben gek. zei zij tenslotte togen haar beeld in de spiegel, maar ook dat troostte niet en hielp haar niet verder. Zij was blii toen zij weer beginnen kon met haar werk. Zodra zij opnieuw de eigen sensatie van het vliegen ondervond zo gewend, dat zij hem niet bewust ondercing kwam zij weer in haar oude doen. Met al haar vroegere opsewektheid stond zij de luchtreizigers ten dienste,was vriendelijk hier en behulpzaam voor een ander, liet als een moeder haar wakend oog gaan over de mensen, die zich mede aan haar hadden toevertrouwd. Dit was het echte leven: beweging en snelheid, nergens meer de beperking, die een te kleine en vaste sa menleving oplegde. Op een vlucht terug van Londen kwam Salomo Helleback op de machine af. Zij schrok niet om hem, maar omdat het zien van hem haar naar de keel greep. Zij had naar hem verlangd! Hij begroette haar als een oude, goede bekende en wees zon der een woord te zeggen glimlachend op het koffertje. Juliette begreep hem onmid dellijk: daar zaten de platen nog in en wat er gebeurde, zij zóu die moeten aan horen, het was een nog niet volbracht deel van een ritus, die zij samen moesten vol voeren. Toen zij geland waren en de overige pas sagiers het vliegveld al verlaten hadiden, stond Salomo Helleback nog op haar te wachten in de regen, zonder beschutting te zoeken in het restaurant. „Waarom laat u zich natregenen?" zei zij verwijtend. „Ik kan ertegen", antwoorde hij en liep met haar mee. „Wat wilt. u?" „Ik blijf in Amsterdam van nacht", zei hij, alsof dat vol doende verklaring was voor zijn wachten op haar. Niemand in het restaurant verwaardigde hen met een blik. Juliette was boos en blij, Helle back liep met haar mee naar de bus. Toen zij op het Leidseplein gearriveerd waren, riep hij een taxi aan. Alles precies als in Parijs, met dit verschil dat Juliette het adres opgaf aan de chauffeur: Beet hovenstraat. Zij reden door de stad waar de straten glommen en de regen met straal tjes langs de ruiten van de tram liep: Hel leback kende de weg, want hij merkte op dat de taxi een overbodige omweg maakte. Zij ging hem voor naar boven en knipte het licht aan, de kamer zag er gezellig uit, maar kwam haar ineens vreemd voor door de verwachting waarvan zij vervuld was een eigenaardige, zwevende stemming, waarin de gebeurtenissen met ons plaats vinden zonder dat de gedachte aan een oordeel erover in ons opstaat. Helleback kuste haar niet en deed geen van'die dingen die Dick zou gedaan hebben. Hij had op zijn reizen honderden mensen leren kennen en vertelde hun levens, alsof hij die zelf beleefd had. En zijn kennis van de geschiedenis was enorm, Juliette zat met open mond te luisteren: vreemde volken, ideeën die hun waarde allang verloren hadden, een fantasie die de werkelijkheid grauw maakte. Zij vergat de man in hem, zelfs kreeg zij de zonderlinge, beangstigen den gewaarwording dat hij niet de Salomo Helleback was die voor haar zat, maar een ander met honderden jaren en tientallen levens. „Ik reis de wereld rond", hoorde zij hem zeggen, „maar mijn artikelen gaan slecht. Heeft u geen jazz, geen bebop, geen lichte muziek? Die vraag krijg je altijd weer te horen en dat werkt wel eens ont moedigend." „Uw platen zijn uit de tijd," waagde zij te zeggen. „Goed," zei hij, „laten wij zeggen: de plaat die je gehoord hebt. Maar ik heb modernere". Hij liep naar zijn koffertje en haalde er een van de platen uit, vroeg of hij haar pick-up mocht gebruiken. „Luis ter goed", zei hij. „Hiervan zul je moeilijk kunnen beweren, dat hij niet actueel is." Juliette luisterde en hoorde tot haar ver bazing een Kerstlied. Daarna een spreek stem die het Evangelie van Lucas opzei, na de profetie van Jesaja. „Het zal je inte resseren," zei Helleback toen de plaat af gelopen was, „dat de mensen In die tijd reisden per ezel. Wij doen het vlugger, niet?" Zij begreep hem niet er moest een verband bestaan tussen de tocht per ezel naar Bethlehem en de tochten per Constel lation over de Oceaan: maar welk? Zij tastte naar de betekenis van dit gesprek, vond echter niets dan een besef dat Salomo Helleback niet weggaan kon zonder haar alles tot het eind toe te hebben uitgelegd. En nu stond hij op! „Blijf je niet hier sla pen?" vroeg zij (zij merkte dat zij een kleur kreeg). „Nee". Hij schudde enige malen van nee. „Ik heb nog één plaat voor je," voegde hij eraan Ice, „maar dde kun je pas kopen als je de twee andere al hebt." Het scheen iets grappigs te zijn wat hij zei, waint hij begon te lachen. „Ik lijk een sQechte ver koper, maar dat is niet zo. De ervaring heeft mij geleerd dat je zelden iemand vindt voor de hele set ineens." ZIJ bleef achter zonder platen,, maar als zij haar ogen dichtdeed hoorde zij op nieuw de stem dde voorlas. „Helleback", zei zij, „Helleback." Zij zat lang te denken met haar handen in haar schoot. Daarna belde zij Dick op en zei dat de afspraak voor morgen niet doorging. „Ben je ziek?" vroeg Dick. „Nee. Maar ik kan niet." „O". Hij scheen het te begrijpen. „Wan neer dan?" „Ik weet het niet," antwoordde zij, „voor lopig niet." Dick was daar niet mee te vreden misschien hoorde hij haar woor den in hun werkelijke betekenis: ik zal je nooit meer ontmoeten op de oude basis, jij en ik lieten ons drijven in een richting, die ik niet meer wil. „Je moet niet verder vragen Dick, ik kan het je niet uitleggen. Laat mij met rust." „Hoe heet hij?" vroeg Dick sarcastisch. „Er is geen ander als je dat bedoelt." SALOMO Helleback had geen adres achtergelaten. Haar enige hoop was dat hrj nog eenmaal in haar vliegtuig zou stap pen. dan zou zij hem kunnen zeggen dat. dat zij van hem hield? Dick had afgedaan en er was niemand anders, zij was alleen en leeg. Haar leven ging zijn gang als was er niets gebeurd: elke dag opnieuw steeg zij op. boven de wereld d'ie aan betekenis verloor en zijn werkelijkheid terugwon bij het dalen. „Morgen, Derksen!" Zou zij durven? Met iets teveel onopzettelijkheid vroeg zij of hij zich Salomo Helleback herinnerde, je weet wel, dat korte dikke mannetje met dat koffertje, S. H. stond erop. Maar Derk sen schudde, na nagedacht te hebben, ziin hoofd. „Nee" hij kon zich zelfs niet meer voorstellen dat er ooit een type als dat de laatste tijd meegereisd had. „Was er iets bijzonders met hem?" „Dat niet," antwoordde zij haastig, „maar hij is mij een paar keer opgevallen en nu zie ik hem nooit meer." Enkele dagen daarna kwam zij één pas sagier tekort; zij stond bij het trapje te tellen en een schok van blijdschap, die zekerheid was, ging door haar heen. En de deur van de wachtkamer vloog open, zij zag hem op haar toekomen met het slin gerende koffertje in de hand. „Juliette," zei hij. Tot nu toe had hij steeds vermeden haar bij de naam te noemen. Met diepe vreugde hoorde zij de motoren ronken, in de lucht begon haar koninkrijk. Alsof zij was herboren deed zij haar werk, wist dat de uniform haar goed stond, dat zij jong was en mooi als elke gelukkige vrouw de toekomst was stralend opengegaan. Boven Londen Airport hing een plotse ling opgekomen dóchte mist. Zij bleef rustig haar werk doen, ging rond met port en sherry en bracht ook Salomo Helleback een glas, dat hij echter weigerde; de kaart lag op zijn knieën, maar hij vroeg haar niets. Even later bleek er toenemende karfs te zijn op meer zicht en de machine bleef cirkelen. Salomo Helleback wenkte haar. „Mag ik hem draaien?" vroeg hij. Zij aarzelde even, maar haar nieuwsgierigheid won het. Hij haalde het koffertje te voorschijn, bij het zwengelen werden enkele passagiers nieuwsgierig en toen de plaat weerklonk waren allen doodstil. Het was de Berg rede. Niemand wist wat hij ervan denken moest. Een dia me stond op en luisterde, half naar voren gebogen in het gangpad. De plaat besloot met muziek van Bach, het duurde tezamen maar enkele minuten. Krankzinnig! Ik da-oom, maar alles is levend en echt; i'k zweef, maar nooit had ik vastere grond on der mijn voeten. Ik ben gelukkig - waar om? Omdat er niets meer gebeuren kan in mijn leven. Met het dienblad in haar han den liep zij opnieuw tussen de luchtrei zigers door, glimlachte links en rechts, hopend dat de mist zou optrek ken ofschoon dat. ergens in haar be staan. van geen betekenis meer kon zijm. Inderdaad werd het uitzicht helderder. Het duurde niet lang of Londen gaf door dat het vliegveld binnen enkele minuten vrijkwam. Zij was blij, dat de spanning voorbij was. Wat had er moeten gebeuren als de benzine opraakte? „Was je bang?" vroeg Salomo Helleback, toen hij langs haar het trapje afging. Zij liep achter hem aan, hij stond stil. „Ja en nee." Hij knikte heftig, enige malen, alsof hij het daarmee helemaal eens was. „En jij?" kon zij niet nalaten te vragen. „Ik ook. En achteraf verbaas ik mij daarover." „Je moet terug", zei hij, nadat zij samen hadden koffie gedronken aan een tafeltje apart. Om hen heen zaten andere passa giers. Er heerste een opgewekte stemming; tijdens de lunch had hij haar bestelling genoteerd op de d.rie platen, zij waren noot duur, haar adres wist hij. Als hij gezegd had: ga met mij mee, dan had zij dat ge daan zonder zich één ogenblik te bedenken^ Maar hij sprak niet van afscheid, hoewel zij het gevoel had dat zij hem na dit ge sprek nooit terug zou zien. Hij zei alleen: „Je krijgt ze thuis, deze drie kan ik niet missen, dot begrijp je." Hij gaf haar geen hand, groette haar alleen op zijn hoffelijke wijze en nam zijn koffertje op, waarmee hij naar de uitgang van het restaurant liep om het vliegveld te verlaten. Derksen, die hem bij haar had zien zitten en hem nu zag weggaan, kwam nieuwsgierig op haar tafeltje toe. „Was dat het mannetje waar je het laatst over had?" vroeg hij, „gaat die niet mee terug?" Juliette keek op, zij zag nu pas dat Derksen naast haar stond en zijn vraag drong langzaam tot haar door. Zij schud de haar hoofd. „Nee. Hij gaat verder. Maar ik krijg de platen". Op zijn hcurt keek Derksen verbaasd. „De platen?" vroeg hij alsof hij vreesde dat zij haar verstand verloren had: „Wélke platen? Waar heb je het in 's hemelsnaam over?" De Jan Campertstichting stelt over 1953 twee prijzen beschikbaar. Ten eerste de Vijverbergprijs (groot f 1.500) voor een toneelstuk van een Nederlandse of Vlaamse schrijver. Uitgesloten z[jn to neelstukken welke reeds door een be roepsgezelschap zijn opgevoerd of voer 1945 in druk verschenen en hoorspelen. Ten tweede: de Jan Campertprijs (groot f 1.000) voor een gedicht of een bundel gedichten van een Nederlandse schrij ver, verschenen in 1953. In aanmerking komt uitsluitend gepubliceerd werk, dxis geen manuscripten. Voor de beide prijzen kunnen werken worden ingezonden door auteurs en uit gevers voor 15 Juli 1954. De werken moeten worden gezonden aan het se cretariaat der Jan Campertstichting, af deling kunstzaken der Gemeentesecre tarie te 's-Gravenhage. De jury voor de Vijverbergprijs be staat uit mevrouw Heieen Pimentcl en de heren Pierre H. Dubois en mr. A. Mout, die voor de Jan Campertprijs idt de heren Bert Bakker, Pierre H. Dubois en mr. A. Mout. jank!" „geef wat beters!". Juliette vcoid de situatie onbehagelijk worden, keek smekend Helleback aan. Maar die stelde haar gerust. „Dit is nog maar het be-gim" zei hij, „zij begrijpen het niet helemaal". „Laten wij weggaan" drong zij aan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16