Kuwait Uaobt de ïlupó, Een gezellige kleurplaat Amerika haalt achterstand op kunstgebied snel in ïo Kerk en toneel mmm ke Zaterdag acht pagina's bij ai ie edities van Haarlems Dagblad j Oprechte Haartemsche Courant Mis van Henk Bijvanck te Wenen uitgevoerd Nieuw boek met versjes van Mies Bouhuys KERKELIJK LEVEN Juist de jeugd present Musea verrassen door kostbare verzamelingen die door millioenen mensen bezocht worden De provincieontwaakt Om uit te zaMen „Bah, wat een vies beest", zei een meisje dat langs de zandweg naar school liep en ze wees met haar vingertje naar een grote groene rups, die langzaam tegen een boomtak omhoog kroop. De andere kinderen die met haar meeliepen vonden het ook en ze gingen er gauw voorbij. De vogels in het weiland, de koeien en de paarden en de springende kikkers langs de slootkant vonden ze veel leuker. De rups zuchtte. „Zo gaat het me nu altijd," zei ze, „iedereen vindt me vies of griezelig. Waarom?" Ze ging daar heel lang over nadenken, zó lang tot de tranen over haar wangen liepen. „Wat scheelt eraan?" kwaakte één van de kikkers waarom de kinderen zo gelachen hadden. „Ach", zei de rups, „jij zult er niet veel van begrijpen. Jou vinden ze alle maal leuk. Toen ik geboren werd, hoor de ik dat ik Papillonnette heette. Ik dacht dat Lk met zo'n mooie naam ook wel een erg mooi dier zou worden. Maar nee. Toen ik mijn honderdduizend broertjes en zusjes zag, begreep ik dat ik net zo lelijk was als zij. Het is af schuwelijk. Ik wou dat ik maar nooit geboren was." „Kom nou", zei de kikker. „Ik zal je mijn geschiedenis eens vertellen. Toen ik geboren werd, was ik alleen maar een stipje tussen honderdduizend andere stipjes in het water. En alle honderd duizend heetten Kwak en waren broer tjes en zusjes van me. We dreven maar zo'n beetje rond in de sloot en hapten van het eten dat onze moeder ons had meegegeven. Van dat eten werden we nog lelijker. Kleine dikke propjes. Door het eten heen, dat als een doorzichtig tentje om ons heen zat, hing ik naar de andere dieren te kijken. Naar de grote en de kleine vissen die voorbij schoten, naar de schrijvertjes die boven mij heen en weer dansten en naar de reusachtige snoeken die urenlang stil stonden te kijken in de modder. Ik wist toen nog niet dat ik een kikker zou worden en misschien was ik daarom juist het meest jaloers op hen. Ze bewogen zo heerlijk licht met hun poten, ze zwommen even snel als vissen en tegelijk sprongen ze alsof ze er voor gemaakt waren. Wat was ik treurig in die dagen! Ik had niets, helemaal niets niet de kop en de vinnen van de vissen, niet de stem en de poten van de kikker. Aan mij kon je niet eens zien wat voor en achter was. En altijd werd ik maar lelijker. Er begon een staartje uit me te groeien. Daardoor leek ik nog minder op een kikker. Mijn kop werd als maar groter en groter en ik had me wel weg willen stoppen in de modder van de sloot, zó had ik het land aan mezelf. Maar op een goeie dag, toen ik mezelf bekeek, ontdekte ik dat ik pootjes be gon te krijgen. „Wat zal ik nu voor een beest worden?", vroeg ik me af, een kikker heeft geen staart, dus dat word ik niet, een vis heeft geen pootjes, dus dat word ik ook niet. Ik kon me maar niet voorstellen, wat er van mij terecht zou komen en dat maakte me zo onge lukkig, dat ik niet oplette en me door een jongen in zijn net liet vangen. Met een heel stel van mijn broertjes en zus jes deed hij me in een glazen pot. Aller lei grote en kleine mensen kwamen naar oris kijken, ze lachten om ons en tikten tegen het glas. Ik was nóg onge lukkiger. Nu kon ik de vissen en de kikkers, die ik zo bewonderde, nooit meer zien, want hoe zou ik ooit uit die pot vandaan komen? Ondertussen groei den we al maar door. Ik kreeg echte pootjes waarmee ik langs het glas krab belde en ik kon steeds beter zwemmen. Soms dacht ik zelfs dat ik er wel mee zou kunnen springen. En toen, op een goeie dag gebeurde er iets ik dacht eerst dat het iets vreselijks was. Ik werd 's morgens wakker en wat denk je?" „Nou?" zei Papillonnette die met open mond had geluisterd. „Ik was mijn staart verloren. Ik huil de tranen met tuiten omdat ik nu hele maal niet meer begreep wat voor beest ik was. Maar opeens zag ik mezelf in het glas van de kom en wat denk je dat ik was? Een kikker, een heel kleintje nog maar, maar toch eentje zoals ik had willen zijn. Een week later kon ik al springen ook. Ik ontsnapte uit de kom en kwam hier in de sloot terecht. Toen ik de andere kikkers, waar ik vroeger zo jaloers op was, mijn verhaal vertel de, lachten ze me uit. „Wist je dan niet dat je zo als wij zou worden?" zeiden ze, „had het maar gevraagd." „Denk je dat ik ook nog wel iets anders zou kunnen worden dan een vie ze rups?" vroeg Papillonnette. „Weet je, ik kijk altijd naar de vlinders, ik zou niets liever willen zijn dan een vlinder." „Zo één?" vroeg Kwak en hij wees naar boven, waar een vlinder op een groen blad heen en weer wiegde. Pa pillonnette keek er vol bewondering naar en knikte. „Ja, zo één", zei ze. De vlinder fladderde statig naar de twee toe, ze had alles gehoord. „Maak je maar geen zorgen", zei ze, terwijl ze Papillon nette van alle kanten bekeek. „Je zult een vlinder worden en veel mooier nog dan ik ben." „Kunt u dan toveren??" vroeg Papil lonnette en de tranen van blijdschap kwamen in haar rupsenogen. „Nee", zei de ander, „maar toen ik klein was, was ik nog lelijker dan jij. Wacht nog maar wat en je zult eens zien." Meteen was ze verdwenen. Als een heel geduldige lelijke rups kroop Papil lonnette tegen haar tak, terwijl Kwak de kikker, waar iedereen zo'n plezier om had, in zijn slootje terugdook. Met zijn kop net boven water, kwakte hij: „Zie je nou wel, het leven is zo kwaad nog niet." MIES BOUHUYS. 5** N- IS .li 1te *)'-i i 5- Trek een lijn van 1 naar 40 Dit jongetje heeft zijn vaders jas en hoed gepakt en gaat nu zo verkleed uit wandelen. Zaag hem maar mooi uit en schilder hem in de volgende kleuren: 1. rood, 2. blauw, 3. wit, 4. bruin, 5. groen en 6. geel. Vinger in de roet" Anders staat op deze pagina altijd een gedichtje van Mies Bouhuys, die ook de verhaaltjes schrijft. Een aantal van deze versjes, met nog een heleboel andere er bij zijn nu verzameld in een heel leuk boekje onder de titel „Vinger in de roet". Het is uitgegeven door C. P. J. van der Peet in Amsterdam, met bij ieder ge dichtje een grappige tekening van Tere- sita, een beetje op de manier waarop je het zelf ook zou doen. Dit is nu eens een echt cadeautje om aan je ouders te vra gen als je jarig bent of als de vacantie begint en je naar een hogere klas over gaat. Het is overigens niet het eerste boekje met gedichten voor kinderen, dat Mies Bouhuys schreef. Maar die andere heb je misschien al, net als die verruk kelijke bundels van Han Hoekstra of Annie M. G. Schmidt. In kleine kring sprak een dezer dagen te Den Haag, voor het Interkerkelijk Inter nationaal Contactcentrum op kunstgebied, reverend George Candlish uit Edinburgh, directeur van het Gateway-Theatre aldaar. In 1946 kwam dit theater met een aantal huizen in het centrum van Edin burgh door schenking in het bezit van de Schotse kerak. Het Home Mission Com mittee van deze kerk besloot de unieke gelegenheid aan te grijpen en het theater ook als zodanig te gebruiken. En zo worden thans van Augustus tot Maart of April verschillende toneelstukken opgevoerd, welke steeds twee weken lang op het pro gramma staan. Het theater beperkt zich niet tot het ten tonele brengen van stuk ken met godsdienstige inhoud al staan deze met Kerstfeest en Pasen steeds op het programma doch volgt het gestelde doel, namelijk het brengen van goede stukken, oorspronkelijke of vertaalde. De spelers zijn allen beroepsacteurs. Het theater heeft in Edinburgh volledig zijn plaats verworven in het toneelleven: de critici stellen, terecht, ook aan dit theater hoge eisen. .Het Gateway-theater heeft evenwel nog een andere taak. Verscheidene Schotse gemeenten hebben eigen toneelgroepen, die van tijd tot tijd voorstellingen geven en die verenigd zijn in de Kirk Drama Federation. Het Gate way-theater treedt op als adviseur van deze groepen wat betreft de keuze van stukken, van speltechniek en toneeloutil- lage. Dit blijkt geen overbodige taak te zijn! Tenslotte gaan groepen spelers van het Gateway-theater uit om op Zondag avond in de kerken te spelen, waar deze spelen deel uitmaken van de dienst. Tijdens het Festival van Edinburgh werd een op voering gegeven in de St. Giles' cathedraal. Over het tot stand komen van het Inter kerkelijk Internationaal Contactcemtrum op Kunstgebied kunnen wij het volgende meedelen. In April 1953 had in het Oecumenisch Instituut te Bossey de tweede internatio nale conferentie voor kunstenaars plaats onder leiding van prof. dr. H. Kraemer. Er waren ongeveer vijftig kunstenaars en theologen bijeen uit tien landen, zowel let terkundigen als toonkunstenaars, beeldende kunstenaars en toneelleiders. In de theater sectie, waarin Frankrijk, Duitsland, Enge land, Zweden en Nederland vertegenwoor digd waren, kwam duidelijk tot uitdruk king. dat het vraagstuk van de betekenis van het toneel als middel van verkondi ging in de gemeenten in alle landen in het middelpunt van de belangstelling staat. Het bleek, dat in de verschillende landen op dit terrein dezelfde problemen zijn en men sprak de wens uit dat het te Bossey ge leede contact blijvend moest zijn. Besloten werd om elkaar eenmaal per twee maanden op de hoogte te houden van wat er in de aangesloten landen op dit gebied gebeurt. Het bezoek van reverend Candlish heeft plaats gehad als onderdeel van dit contact. Binnenkort zullen andere buitenlandse gasten, die aan het toneel ver bonden zijn, in Nederland komen spreken. Duitse Kerkdag Voor de Duitse Evangelische Kerkdag, die van 711 Juli in Leipzig zal worden gehouden, zijn de vijf grote tentoonstel lingshallen op het terrein van de Jaarbeurs voor Techniek beschikbaar, zomede de congreshal bij de Diergaarde en de Tho mas- en Nicolaïkerk. De slotbijeenkomst, waarvoor men meer dan 200.000 mensen verwacht, zal plaats hebben op de in het Noorden van de stad gelegen Rosental- weide. Verder is bekend gemaakt, dat 13 extra treinen uit het Westen van Driitsland en 32 uit de Oostzóne de Kerkdaggangers zullen aan- en afvoeren. Op de Zondag van de slotbijeenkomst zullen bovendien nog 27 extra treinen rijden. Europese Jeugd De oecumenische Jeugdraad in Nederland organiseert in samenwerking met de stich ting „Oud-Poelgeest" te Oegstgeest een Oecumenisch Congres voor Europese Jeugd van 23 Juli tot 2 Augustus. Het congres heeft ten doel jongeren uit een zo groot mogelijk aantal Europese landen te vereni gen ter bestudering van het thema van de Assemblée van de Wereldraad van Kerken te Evamton („Christus de hoop der we reld"), gezien de huidige situatie in Euro pa. Het hoofdthema van het congres Ls „De jeugd in een verantwoordelijk Europa". Er zal ruimschoots gelegenheid zijn voor sport en spel en voor uitstapjes in de omtrek. De kosten voor het gehele congres bedragen 40. Opgaven worden ingewacht bij kasteel „Oud-Poelgeest" te Oegstgeest. Het kerkgebouw van de Ned. Hervorm de kerk te Wngcningen, dat zowel in 1940 als in 1945 werd verwoest, is thans geheel hersteld. Het zal op 4 Juni in gebruik wor den genomen. 29 MEI 1954 - (Van een medewerker) Goed, de Europeaan is nog wel bereid te erkennen, dat de gemiddelde Amerikaan hem de loef afsteekt op het gebied van materiële welvaart, maar cultureel o nee, dan moet men beslist in Europa zijn. Hier zijn „oude kunstschatten" in over vloed, maar daarginds Wie zo redeneert, is op een gevaarlijke weg, namelijk die van zelfoverschatting. En bovendien zegt hij maar halve waarheden. In de eerste plaats is „oud" een zeer betrekkelijk begrip. Als wij trots zijn op kunstprestaties van vijf, zes eeuwen ge iteden, dan zullen Chinezen, Japanners en andere Oosterse volkeji glimlachend de schouders ophalen.... Het is dus verstandig, dat wij, Europeanen, ten opzichte van de Amerikanen niet te arrogant doen, ook al omdat men van een jonge ge meenschap niet verlangen kan wat men van een oud cultuurvolk zou vragen. Met die jeugd dient dus eerlijk rekening gehouden te worden. Punt twee: ónze voorouders zijn ook de hunne! En daarvan zijn de Amerikanen zich zeer wel bewust, te oordelen naar de zeer kostbare verzamelingen van Euro pese kunst, die in de musea in de Verenigde Staten zijn bijeengebracht. Wat meer zegt: die verzamelingen (dollars!, kan men nog minachtend zeggenworden ook bezocht en hoe! Op Zaterdag en Zondag en zelfs door de week is het zó druk, dat het moeite kost de exposities rustig te bezichtigen. Tenslotte is er een zeer duidelijk streven naar eigen prestaties, nu nog vaak aan leunend tegen denkbeelden uit'de oude wereld, maar reeds vol beloften en ver rassingen. Om even over te wippen naar de architectuur: nog maar enkele maanden geleden kwam onze bouwmeester Dudok na een speurtocht door Amerika met de mededeling thuis, dat alle plannen in de portefeuilles van Europese architecten daarginds al werkelijkheid zijn geworden De musea in Washington, New York en Chicago vormen ware dorado's voor de Europeaan, die, na enige weken rondreizen door de States, ook wel eens wat anders wil zien dan de toepassing van allerlei technische snufjes in het dagelijks leven. In Washington telde ik tussen de twintig en dertig Rembrandts, weliswaar niet alle van eerste kwaliteit, maar sommige toch tot de beste stukken van de meester be horend. Ik denk onder meer aan het meis je (Hendrikje Stoffels) achter de onder deur: zielkundig inderdaad een magistraal werk. Verder het prachtige zelfportret van de schilder op latere leeftijd. Hier is Rembrandt de man, die, getroffen door de slagen van het leven, zich van de schone schijn heeft afgekeerd, zonder evenwel de belangstelling in het leven zelf te ver liezen. Hij is de mens, die tot een nieuw innerlijk evenwicht gekomen is en in zich zelf waarden heeft gevonden, die uitgaan boven het vergankelijke van wereldse schittering. Ziehier een kunstwerk, dat be hoort tot het edelste, dat het oude Europa aan de Verenigde Staten heeft kunnen meegeven. En zo ware er meer te noemen. Wat een schat aan Hobbema's is bijvoorbeeld in Washington bijeen. Men weet, dat ons eigen land allesbehalve goed gesorteerd is in het werk van deze schilder. Toen Nederland nog niet zo lang geleden een nationaal geschenk aan Canada aanbood en dit een Hobbema bleek te zijn, stak er een klein stormpje op: dit cadeau was, ge let op de schaarste aan werk van deze schilder in ons land zelf, naar de mening van sommigen wat al te royaal. Welnu, ons land mag de Amerikaanse hoofdstad benijden, want er hangen hier zes uit nemende schilderijen van deze schilder. En ook van Vermeer heeft dit museum een waardevolle verzameling, al zijn het geen werken van grote omvang, de drie kostelijke schilderijtjes van deze meester, naast elkaar hangend, zijn van goed ge halte. En zo zou men kunnen doorgaan: Pieter de Hoogh, Frans Hals, Gerard ter Borgh, Jan Steen en tal van andere ver maarde zeventiende-eeuwse schilders zijn op vaak verrassende wijze vertegenwoor digd. En nu spreken wij nog niet eens over de Vlaamse en Italiaanse scholen. Laten wij liever nog een paar namen noemen van de Franse impressionnisten in Chicago: Renoir, Manet, Degas, en hun opvolgers Rousseau le Douanier, Seurat, Cézanne en Gauguin, Picasso in zijn vroegere periode. Van hen en vele anderen zijn hier tal van werken aanwezig, zodat een collectie werd verkregen, die mijn Franse collega's bijna de tranen in de ogen deed komen Het heeft dus niet aan geld ontbroken om systematisch heel goede werken uit Europa naar de Amerikaanse verzamelaars over te hevelen. Dat getuigt niet alleen van royale financiële middelen, maar ook van ruim voldoende inzicht. Maar er is méér: ook de gewone burger is geïnteres seerd in de kunst-van-overzee. Overwel digend was de belangstelling in de musea: op een Zondag in Chicago, op een Zater dag in New York en op een Donderdag in Washington. En niettegenstaande de enorme ruimte in deze zalen kon er van rustige bezichtiging eigenlijk niet ge sproken worden! Vooral in de laatste jaren zijn de Amerikanen zich hoe langer hoe meer bewust geworden van het kostbare bezit, dat zich binnen de muren van hun musea bevindt. En wie nu dacht, dat het vooral mensen van middelbare leeftijd of ouder zijn, die hier ronddwalen, ver gist zich terdege. Juist de jeugd is present. Sommigen stonden met potlood en papier lange tijd voor een of andere schilderij notities te maken, vermoedelijk in op dracht van hun leraar in kunstgeschiede nis, maar dat doet er tenslotte weinig toe. Ook wie zou willen afdingen, dat het hier mammoeth-steden betreft met een zeer grote bevolking, heeft naar onze mening geen gelijk. Want hoe is het museumbe- zoek in deze tijd van het jaar in onze mu sea? Wij kennen zelfs een provinciale hoofdstad in ons land, waar enige jaren geleden het „Straatje" van Vermeer werd tentoongesteld en een krachtige opwek king in de pers nodig was om de bezoekers Gisteren vierde de Haarlemse beeldhouwer Theo van Reijn zijn zeventigste verjaardag. Thans is hij (zij het indirect) werkzaam bij de herbouw van de St. Eusebiuskerk te Arnhem, waarvoor hij onder meer talloze kapitelen ont wierp. De foto toont enige der inmiddels gereed gekomen „hogels" - kleine figuurtjes, die de luchtbogen versieren. Amerika was uitgekomen, maar waarnaar een belangstellende tevergeefs in Neder landse boekhandels had uitgekeken. Op tal van andere terreinen van de cultuur naar dit prachtige doek te „sleuren". Wel- nu, in Amerika is dat niet nodig. Men moge daar een achterstand hebben gehad, maar deze wordt snel ingehaald! Men zij dus voorzichtig met het han teren van termen als „gebrek aan cultuur" of „alleen maar belangstelling voor dol lars" en dergelijke. In de Zuidelijke staal stad Birmingham, in de staat Alabama, werd juist tijdens ons verblijft een groot kunstfestival gehouden, waarvoor steden van flinke omvang in ons land zich niet zouden behoeven te schamen. Birmingham is een stad van een kleine driehonderd duizend inwoners. Tachtig jaar geleden bestond zij zelfs nog niet! In de maand, dat dit festival duurde, werden zeven schilderijententoonstellingen gehouden en één van foto's, er werden twaalf concerten gegeven, zeven toneelvoorstellingen, drie voorstellingen van kunstfilms, vier ballet uitvoeringen, elf lezingen over kunst zinnige onderwerpen, er was een bloemen tentoonstelling, tweemaal werd een uit eenzetting gegeven van de kunst van bloemenschikken en eenmaal was er een rondleiding langs de kunstschatten in ver scheidene kerken. En dit alles vond men in een stad, die toch allerminst een model voorbeeld van het kunstleven in de Ver enigde Staten genoemd kan worden, een stad, die in de tachtig jaar van haar be staan per jaar gemiddeld met vierduizend inwoners groeide en waar een kolossaal beeld van Vulcanus als symbool van het staalbedrijf dit „Pittsburg van het Zuiden" en de omgeving beheerst. Hier nu vond ik, drentelend door het centrum, in een zeer goed gesorteerde boekhandel zonder enige moeite een boek over het regisseren van toneelvoorstellingen, dat het vorig jaar in godsdienst en wijsbegeerte inbegrepen was deze zaak eveneens voortreffelijk ge sorteerd. En dit was zo maar een wille keurige boekhandel in een zeer jonge, zeer expansieve en dus sterk-materialistische industriestad ergens in het Zuiden van die onculturele States.... Om nog even bij Birmingham te blijven: ik woonde er, in een mooi oud huis (nu ja, „oud"de opening bij van een ten toonstelling in een particuliere kunstsalon, waarvoor amateurs en een klein aantal beroepsschilders uit die stad werk hadden ingezonden. Er waren nogal wat doeken bij, die. hoe aangenaam ook, academisch zouden moeten heten en een ander deel herinnerde sterk aan moderne Europese kunststromingen, maar toch bespeurde men hier en daar ook de ritseling van eigen, typisch-Amerikaans leven. Zodat het ge middelde niveau niet lager lag dan van een expositie in een van de grote steden van ons eigen land. Samenvattend zou men kunnen zeggen, dat het bepaald gevaarlijk is de belang stelling van de Amerikanen voor kunst en hun artistieke aanleg te onderschatten. Wat er op dit gebied in grote steden als New York bereikt wordt, is bekend ge noeg. Langzamerhand begint nu ook „de provincie" te ontwaken. De gemiddelde Amerikaan hecht zeer veel waarde aan een stevige materiële basis van zijn be staan. Heeft hij die eenmaal verkregen, dan wijdt hij zich, met dezelfde fanatieke belangstelling als voor de „dollars", aan die hogere zaken, waarvan Europa meent, dat het een soort monopolie heeft.... (Van onze correspondent) Ofschoon de mis van de thans te Heem stede wonende pianist Henk Bijvanck oorspronkelijk werd gecomponeerd als de monumentale omlijsting van zijn religieus ballet II Santo, lijkt ons toch de uitvoering tijdens een kerkelijke plechtigheid wel bij zonder op haar plaats te zijn. Dit is dan ook gebleken in de stemmige Franciska- nenkerk te Wenen. Na afloop bleek ons dat de talrijke toe hoorders diep onder de indruk waren. Wla echter de Weense muziek en haar atmo sfeer kent, vindt dit volkomen begrijpe lijk, omdat het werk van Bijvanck in op vatting en uitwerking een echt Weens, al thans Oostenrijks stempel draagt. Men kan het geen gemakkelijke partituur noe men, maar nu het geschoolde koor van het Conservatorium zich bereid had verklaard het werk in Wenen te introduceren, kwa men de prachtige melodieën en het be wegelijke rhythme uitstekend tot hun recht. Men voelt dat hier een gelukkige vei-binding tot stand is gekomen tussen eerbied voor de traditie en zin voor het nieuwe en persoonlijke. Onder de aanwezigen merkten wij op professor P. Gütersloh, rector van de Aka- demie voor beeldende kunsten, de pater provinciaal van de Franciskanen en pro fessor W. Koch, die onmiddellijk het voor stel deed om het eerste gedeelte van deze mis (het Kyrie) tijdens het aanstaande congres voor kerkelijke muziek in Wenen (begin October) ten gehore te brengen. EXPOSITIE VAN POOLSE ARCHITECTUUR Onder bescherming van de heer Tadeusz Findzinski, gezant van Polen in Nederland, houdt de vereniging Nederland-Polen een tentoonstelling over Poolse architectuur in de congreszaal van Krasnapolsky te Am sterdam. Deze expositie zal van Zondag 30 Mei tot Zondag 6 Juni geopend zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13