Kuwait Uaobt de ïlupó,
Een gezellige kleurplaat
Amerika haalt achterstand
op kunstgebied snel in
ïo
Kerk en toneel
mmm
ke Zaterdag acht pagina's bij ai ie edities van
Haarlems Dagblad j Oprechte Haartemsche Courant
Mis van Henk Bijvanck
te Wenen uitgevoerd
Nieuw boek met versjes
van Mies Bouhuys
KERKELIJK LEVEN
Juist de jeugd present
Musea verrassen door kostbare verzamelingen
die door millioenen mensen bezocht worden
De provincieontwaakt
Om uit te zaMen
„Bah, wat een vies beest", zei een
meisje dat langs de zandweg naar school
liep en ze wees met haar vingertje naar
een grote groene rups, die langzaam
tegen een boomtak omhoog kroop. De
andere kinderen die met haar meeliepen
vonden het ook en ze gingen er gauw
voorbij. De vogels in het weiland, de
koeien en de paarden en de springende
kikkers langs de slootkant vonden ze
veel leuker.
De rups zuchtte. „Zo gaat het me nu
altijd," zei ze, „iedereen vindt me vies
of griezelig. Waarom?"
Ze ging daar heel lang over nadenken,
zó lang tot de tranen over haar wangen
liepen.
„Wat scheelt eraan?" kwaakte één
van de kikkers waarom de kinderen zo
gelachen hadden.
„Ach", zei de rups, „jij zult er niet
veel van begrijpen. Jou vinden ze alle
maal leuk. Toen ik geboren werd, hoor
de ik dat ik Papillonnette heette. Ik
dacht dat Lk met zo'n mooie naam ook
wel een erg mooi dier zou worden.
Maar nee. Toen ik mijn honderdduizend
broertjes en zusjes zag, begreep ik dat
ik net zo lelijk was als zij. Het is af
schuwelijk. Ik wou dat ik maar nooit
geboren was."
„Kom nou", zei de kikker. „Ik zal je
mijn geschiedenis eens vertellen. Toen
ik geboren werd, was ik alleen maar
een stipje tussen honderdduizend andere
stipjes in het water. En alle honderd
duizend heetten Kwak en waren broer
tjes en zusjes van me. We dreven maar
zo'n beetje rond in de sloot en hapten
van het eten dat onze moeder ons had
meegegeven. Van dat eten werden we
nog lelijker. Kleine dikke propjes. Door
het eten heen, dat als een doorzichtig
tentje om ons heen zat, hing ik naar de
andere dieren te kijken. Naar de grote
en de kleine vissen die voorbij schoten,
naar de schrijvertjes die boven mij heen
en weer dansten en naar de reusachtige
snoeken die urenlang stil stonden te
kijken in de modder. Ik wist toen nog
niet dat ik een kikker zou worden en
misschien was ik daarom juist het meest
jaloers op hen. Ze bewogen zo heerlijk
licht met hun poten, ze zwommen even
snel als vissen en tegelijk sprongen ze
alsof ze er voor gemaakt waren.
Wat was ik treurig in die dagen! Ik
had niets, helemaal niets niet de kop
en de vinnen van de vissen, niet de
stem en de poten van de kikker. Aan
mij kon je niet eens zien wat voor en
achter was. En altijd werd ik maar
lelijker. Er begon een staartje uit me te
groeien. Daardoor leek ik nog minder
op een kikker. Mijn kop werd als maar
groter en groter en ik had me wel weg
willen stoppen in de modder van de
sloot, zó had ik het land aan mezelf.
Maar op een goeie dag, toen ik mezelf
bekeek, ontdekte ik dat ik pootjes be
gon te krijgen. „Wat zal ik nu voor een
beest worden?", vroeg ik me af, een
kikker heeft geen staart, dus dat word
ik niet, een vis heeft geen pootjes, dus
dat word ik ook niet. Ik kon me maar
niet voorstellen, wat er van mij terecht
zou komen en dat maakte me zo onge
lukkig, dat ik niet oplette en me door
een jongen in zijn net liet vangen. Met
een heel stel van mijn broertjes en zus
jes deed hij me in een glazen pot. Aller
lei grote en kleine mensen kwamen
naar oris kijken, ze lachten om ons en
tikten tegen het glas. Ik was nóg onge
lukkiger. Nu kon ik de vissen en de
kikkers, die ik zo bewonderde, nooit
meer zien, want hoe zou ik ooit uit die
pot vandaan komen? Ondertussen groei
den we al maar door. Ik kreeg echte
pootjes waarmee ik langs het glas krab
belde en ik kon steeds beter zwemmen.
Soms dacht ik zelfs dat ik er wel mee
zou kunnen springen. En toen, op een
goeie dag gebeurde er iets ik dacht
eerst dat het iets vreselijks was. Ik
werd 's morgens wakker en wat denk
je?"
„Nou?" zei Papillonnette die met open
mond had geluisterd.
„Ik was mijn staart verloren. Ik huil
de tranen met tuiten omdat ik nu hele
maal niet meer begreep wat voor beest
ik was. Maar opeens zag ik mezelf in
het glas van de kom en wat denk je dat
ik was? Een kikker, een heel kleintje
nog maar, maar toch eentje zoals ik had
willen zijn. Een week later kon ik al
springen ook. Ik ontsnapte uit de kom
en kwam hier in de sloot terecht. Toen
ik de andere kikkers, waar ik vroeger
zo jaloers op was, mijn verhaal vertel
de, lachten ze me uit. „Wist je dan niet
dat je zo als wij zou worden?" zeiden
ze, „had het maar gevraagd."
„Denk je dat ik ook nog wel iets
anders zou kunnen worden dan een vie
ze rups?" vroeg Papillonnette. „Weet je,
ik kijk altijd naar de vlinders, ik zou
niets liever willen zijn dan een vlinder."
„Zo één?" vroeg Kwak en hij wees
naar boven, waar een vlinder op een
groen blad heen en weer wiegde. Pa
pillonnette keek er vol bewondering
naar en knikte. „Ja, zo één", zei ze. De
vlinder fladderde statig naar de twee
toe, ze had alles gehoord. „Maak je maar
geen zorgen", zei ze, terwijl ze Papillon
nette van alle kanten bekeek. „Je zult
een vlinder worden en veel mooier nog
dan ik ben."
„Kunt u dan toveren??" vroeg Papil
lonnette en de tranen van blijdschap
kwamen in haar rupsenogen.
„Nee", zei de ander, „maar toen ik
klein was, was ik nog lelijker dan jij.
Wacht nog maar wat en je zult eens
zien."
Meteen was ze verdwenen. Als een
heel geduldige lelijke rups kroop Papil
lonnette tegen haar tak, terwijl Kwak
de kikker, waar iedereen zo'n plezier
om had, in zijn slootje terugdook. Met
zijn kop net boven water, kwakte hij:
„Zie je nou wel, het leven is zo kwaad
nog niet." MIES BOUHUYS.
5**
N-
IS
.li
1te
*)'-i i
5-
Trek een lijn van 1 naar 40
Dit jongetje heeft zijn vaders jas en
hoed gepakt en gaat nu zo verkleed uit
wandelen. Zaag hem maar mooi uit en
schilder hem in de volgende kleuren: 1.
rood, 2. blauw, 3. wit, 4. bruin, 5. groen
en 6. geel.
Vinger in de roet"
Anders staat op deze pagina altijd een
gedichtje van Mies Bouhuys, die ook de
verhaaltjes schrijft. Een aantal van deze
versjes, met nog een heleboel andere er
bij zijn nu verzameld in een heel leuk
boekje onder de titel „Vinger in de roet".
Het is uitgegeven door C. P. J. van der
Peet in Amsterdam, met bij ieder ge
dichtje een grappige tekening van Tere-
sita, een beetje op de manier waarop je
het zelf ook zou doen. Dit is nu eens een
echt cadeautje om aan je ouders te vra
gen als je jarig bent of als de vacantie
begint en je naar een hogere klas over
gaat. Het is overigens niet het eerste
boekje met gedichten voor kinderen, dat
Mies Bouhuys schreef. Maar die andere
heb je misschien al, net als die verruk
kelijke bundels van Han Hoekstra of
Annie M. G. Schmidt.
In kleine kring sprak een dezer dagen te
Den Haag, voor het Interkerkelijk Inter
nationaal Contactcentrum op kunstgebied,
reverend George Candlish uit Edinburgh,
directeur van het Gateway-Theatre aldaar.
In 1946 kwam dit theater met een
aantal huizen in het centrum van Edin
burgh door schenking in het bezit van
de Schotse kerak. Het Home Mission Com
mittee van deze kerk besloot de unieke
gelegenheid aan te grijpen en het theater
ook als zodanig te gebruiken. En zo worden
thans van Augustus tot Maart of April
verschillende toneelstukken opgevoerd,
welke steeds twee weken lang op het pro
gramma staan. Het theater beperkt zich
niet tot het ten tonele brengen van stuk
ken met godsdienstige inhoud al staan
deze met Kerstfeest en Pasen steeds op het
programma doch volgt het gestelde doel,
namelijk het brengen van goede stukken,
oorspronkelijke of vertaalde.
De spelers zijn allen beroepsacteurs. Het
theater heeft in Edinburgh volledig zijn
plaats verworven in het toneelleven: de
critici stellen, terecht, ook aan dit theater
hoge eisen. .Het Gateway-theater heeft
evenwel nog een andere taak.
Verscheidene Schotse gemeenten hebben
eigen toneelgroepen, die van tijd tot tijd
voorstellingen geven en die verenigd zijn
in de Kirk Drama Federation. Het Gate
way-theater treedt op als adviseur van
deze groepen wat betreft de keuze van
stukken, van speltechniek en toneeloutil-
lage. Dit blijkt geen overbodige taak te
zijn! Tenslotte gaan groepen spelers van
het Gateway-theater uit om op Zondag
avond in de kerken te spelen, waar deze
spelen deel uitmaken van de dienst. Tijdens
het Festival van Edinburgh werd een op
voering gegeven in de St. Giles' cathedraal.
Over het tot stand komen van het Inter
kerkelijk Internationaal Contactcemtrum
op Kunstgebied kunnen wij het volgende
meedelen.
In April 1953 had in het Oecumenisch
Instituut te Bossey de tweede internatio
nale conferentie voor kunstenaars plaats
onder leiding van prof. dr. H. Kraemer. Er
waren ongeveer vijftig kunstenaars en
theologen bijeen uit tien landen, zowel let
terkundigen als toonkunstenaars, beeldende
kunstenaars en toneelleiders. In de theater
sectie, waarin Frankrijk, Duitsland, Enge
land, Zweden en Nederland vertegenwoor
digd waren, kwam duidelijk tot uitdruk
king. dat het vraagstuk van de betekenis
van het toneel als middel van verkondi
ging in de gemeenten in alle landen in het
middelpunt van de belangstelling staat. Het
bleek, dat in de verschillende landen op
dit terrein dezelfde problemen zijn en men
sprak de wens uit dat het te Bossey ge
leede contact blijvend moest zijn.
Besloten werd om elkaar eenmaal per
twee maanden op de hoogte te houden van
wat er in de aangesloten landen op dit
gebied gebeurt. Het bezoek van reverend
Candlish heeft plaats gehad als onderdeel
van dit contact. Binnenkort zullen andere
buitenlandse gasten, die aan het toneel ver
bonden zijn, in Nederland komen spreken.
Duitse Kerkdag
Voor de Duitse Evangelische Kerkdag,
die van 711 Juli in Leipzig zal worden
gehouden, zijn de vijf grote tentoonstel
lingshallen op het terrein van de Jaarbeurs
voor Techniek beschikbaar, zomede de
congreshal bij de Diergaarde en de Tho
mas- en Nicolaïkerk. De slotbijeenkomst,
waarvoor men meer dan 200.000 mensen
verwacht, zal plaats hebben op de in het
Noorden van de stad gelegen Rosental-
weide. Verder is bekend gemaakt, dat 13
extra treinen uit het Westen van Driitsland
en 32 uit de Oostzóne de Kerkdaggangers
zullen aan- en afvoeren. Op de Zondag van
de slotbijeenkomst zullen bovendien nog 27
extra treinen rijden.
Europese Jeugd
De oecumenische Jeugdraad in Nederland
organiseert in samenwerking met de stich
ting „Oud-Poelgeest" te Oegstgeest een
Oecumenisch Congres voor Europese Jeugd
van 23 Juli tot 2 Augustus. Het congres
heeft ten doel jongeren uit een zo groot
mogelijk aantal Europese landen te vereni
gen ter bestudering van het thema van de
Assemblée van de Wereldraad van Kerken
te Evamton („Christus de hoop der we
reld"), gezien de huidige situatie in Euro
pa. Het hoofdthema van het congres Ls „De
jeugd in een verantwoordelijk Europa". Er
zal ruimschoots gelegenheid zijn voor sport
en spel en voor uitstapjes in de omtrek. De
kosten voor het gehele congres bedragen
40. Opgaven worden ingewacht bij kasteel
„Oud-Poelgeest" te Oegstgeest.
Het kerkgebouw van de Ned. Hervorm
de kerk te Wngcningen, dat zowel in 1940
als in 1945 werd verwoest, is thans geheel
hersteld. Het zal op 4 Juni in gebruik wor
den genomen.
29 MEI 1954
-
(Van een medewerker)
Goed, de Europeaan is nog wel bereid te erkennen, dat de gemiddelde Amerikaan
hem de loef afsteekt op het gebied van materiële welvaart, maar cultureel
o nee, dan moet men beslist in Europa zijn. Hier zijn „oude kunstschatten" in over
vloed, maar daarginds
Wie zo redeneert, is op een gevaarlijke weg, namelijk die van zelfoverschatting.
En bovendien zegt hij maar halve waarheden. In de eerste plaats is „oud" een zeer
betrekkelijk begrip. Als wij trots zijn op kunstprestaties van vijf, zes eeuwen ge
iteden, dan zullen Chinezen, Japanners en andere Oosterse volkeji glimlachend de
schouders ophalen.... Het is dus verstandig, dat wij, Europeanen, ten opzichte
van de Amerikanen niet te arrogant doen, ook al omdat men van een jonge ge
meenschap niet verlangen kan wat men van een oud cultuurvolk zou vragen. Met
die jeugd dient dus eerlijk rekening gehouden te worden.
Punt twee: ónze voorouders zijn ook de hunne! En daarvan zijn de Amerikanen
zich zeer wel bewust, te oordelen naar de zeer kostbare verzamelingen van Euro
pese kunst, die in de musea in de Verenigde Staten zijn bijeengebracht. Wat meer
zegt: die verzamelingen (dollars!, kan men nog minachtend zeggenworden
ook bezocht en hoe! Op Zaterdag en Zondag en zelfs door de week is het zó druk,
dat het moeite kost de exposities rustig te bezichtigen.
Tenslotte is er een zeer duidelijk streven naar eigen prestaties, nu nog vaak aan
leunend tegen denkbeelden uit'de oude wereld, maar reeds vol beloften en ver
rassingen. Om even over te wippen naar de architectuur: nog maar enkele maanden
geleden kwam onze bouwmeester Dudok na een speurtocht door Amerika met de
mededeling thuis, dat alle plannen in de portefeuilles van Europese architecten
daarginds al werkelijkheid zijn geworden
De musea in Washington, New York en
Chicago vormen ware dorado's voor de
Europeaan, die, na enige weken rondreizen
door de States, ook wel eens wat anders
wil zien dan de toepassing van allerlei
technische snufjes in het dagelijks leven.
In Washington telde ik tussen de twintig
en dertig Rembrandts, weliswaar niet alle
van eerste kwaliteit, maar sommige toch
tot de beste stukken van de meester be
horend. Ik denk onder meer aan het meis
je (Hendrikje Stoffels) achter de onder
deur: zielkundig inderdaad een magistraal
werk. Verder het prachtige zelfportret
van de schilder op latere leeftijd. Hier is
Rembrandt de man, die, getroffen door de
slagen van het leven, zich van de schone
schijn heeft afgekeerd, zonder evenwel de
belangstelling in het leven zelf te ver
liezen. Hij is de mens, die tot een nieuw
innerlijk evenwicht gekomen is en in zich
zelf waarden heeft gevonden, die uitgaan
boven het vergankelijke van wereldse
schittering. Ziehier een kunstwerk, dat be
hoort tot het edelste, dat het oude Europa
aan de Verenigde Staten heeft kunnen
meegeven.
En zo ware er meer te noemen. Wat een
schat aan Hobbema's is bijvoorbeeld in
Washington bijeen. Men weet, dat ons
eigen land allesbehalve goed gesorteerd
is in het werk van deze schilder. Toen
Nederland nog niet zo lang geleden een
nationaal geschenk aan Canada aanbood
en dit een Hobbema bleek te zijn, stak er
een klein stormpje op: dit cadeau was, ge
let op de schaarste aan werk van deze
schilder in ons land zelf, naar de mening
van sommigen wat al te royaal. Welnu,
ons land mag de Amerikaanse hoofdstad
benijden, want er hangen hier zes uit
nemende schilderijen van deze schilder.
En ook van Vermeer heeft dit museum
een waardevolle verzameling, al zijn het
geen werken van grote omvang, de drie
kostelijke schilderijtjes van deze meester,
naast elkaar hangend, zijn van goed ge
halte. En zo zou men kunnen doorgaan:
Pieter de Hoogh, Frans Hals, Gerard ter
Borgh, Jan Steen en tal van andere ver
maarde zeventiende-eeuwse schilders zijn
op vaak verrassende wijze vertegenwoor
digd. En nu spreken wij nog niet eens over
de Vlaamse en Italiaanse scholen. Laten
wij liever nog een paar namen noemen
van de Franse impressionnisten in Chicago:
Renoir, Manet, Degas, en hun opvolgers
Rousseau le Douanier, Seurat, Cézanne en
Gauguin, Picasso in zijn vroegere periode.
Van hen en vele anderen zijn hier tal van
werken aanwezig, zodat een collectie werd
verkregen, die mijn Franse collega's bijna
de tranen in de ogen deed komen
Het heeft dus niet aan geld ontbroken
om systematisch heel goede werken uit
Europa naar de Amerikaanse verzamelaars
over te hevelen. Dat getuigt niet alleen
van royale financiële middelen, maar ook
van ruim voldoende inzicht. Maar er is
méér: ook de gewone burger is geïnteres
seerd in de kunst-van-overzee. Overwel
digend was de belangstelling in de musea:
op een Zondag in Chicago, op een Zater
dag in New York en op een Donderdag
in Washington. En niettegenstaande de
enorme ruimte in deze zalen kon er van
rustige bezichtiging eigenlijk niet ge
sproken worden! Vooral in de laatste jaren
zijn de Amerikanen zich hoe langer hoe
meer bewust geworden van het kostbare
bezit, dat zich binnen de muren van hun
musea bevindt. En wie nu dacht, dat het
vooral mensen van middelbare leeftijd
of ouder zijn, die hier ronddwalen, ver
gist zich terdege. Juist de jeugd is present.
Sommigen stonden met potlood en papier
lange tijd voor een of andere schilderij
notities te maken, vermoedelijk in op
dracht van hun leraar in kunstgeschiede
nis, maar dat doet er tenslotte weinig toe.
Ook wie zou willen afdingen, dat het hier
mammoeth-steden betreft met een zeer
grote bevolking, heeft naar onze mening
geen gelijk. Want hoe is het museumbe-
zoek in deze tijd van het jaar in onze mu
sea? Wij kennen zelfs een provinciale
hoofdstad in ons land, waar enige jaren
geleden het „Straatje" van Vermeer werd
tentoongesteld en een krachtige opwek
king in de pers nodig was om de bezoekers
Gisteren vierde de Haarlemse beeldhouwer Theo van Reijn zijn zeventigste
verjaardag. Thans is hij (zij het indirect) werkzaam bij de herbouw van de
St. Eusebiuskerk te Arnhem, waarvoor hij onder meer talloze kapitelen ont
wierp. De foto toont enige der inmiddels gereed gekomen „hogels" - kleine
figuurtjes, die de luchtbogen versieren.
Amerika was uitgekomen, maar waarnaar
een belangstellende tevergeefs in Neder
landse boekhandels had uitgekeken. Op
tal van andere terreinen van de cultuur
naar dit prachtige doek te „sleuren". Wel-
nu, in Amerika is dat niet nodig. Men
moge daar een achterstand hebben gehad,
maar deze wordt snel ingehaald!
Men zij dus voorzichtig met het han
teren van termen als „gebrek aan cultuur"
of „alleen maar belangstelling voor dol
lars" en dergelijke. In de Zuidelijke staal
stad Birmingham, in de staat Alabama,
werd juist tijdens ons verblijft een groot
kunstfestival gehouden, waarvoor steden
van flinke omvang in ons land zich niet
zouden behoeven te schamen. Birmingham
is een stad van een kleine driehonderd
duizend inwoners. Tachtig jaar geleden
bestond zij zelfs nog niet! In de maand,
dat dit festival duurde, werden zeven
schilderijententoonstellingen gehouden en
één van foto's, er werden twaalf concerten
gegeven, zeven toneelvoorstellingen, drie
voorstellingen van kunstfilms, vier ballet
uitvoeringen, elf lezingen over kunst
zinnige onderwerpen, er was een bloemen
tentoonstelling, tweemaal werd een uit
eenzetting gegeven van de kunst van
bloemenschikken en eenmaal was er een
rondleiding langs de kunstschatten in ver
scheidene kerken. En dit alles vond men
in een stad, die toch allerminst een model
voorbeeld van het kunstleven in de Ver
enigde Staten genoemd kan worden, een
stad, die in de tachtig jaar van haar be
staan per jaar gemiddeld met vierduizend
inwoners groeide en waar een kolossaal
beeld van Vulcanus als symbool van het
staalbedrijf dit „Pittsburg van het Zuiden"
en de omgeving beheerst. Hier nu vond ik,
drentelend door het centrum, in een zeer
goed gesorteerde boekhandel zonder enige
moeite een boek over het regisseren van
toneelvoorstellingen, dat het vorig jaar in
godsdienst en wijsbegeerte inbegrepen
was deze zaak eveneens voortreffelijk ge
sorteerd. En dit was zo maar een wille
keurige boekhandel in een zeer jonge, zeer
expansieve en dus sterk-materialistische
industriestad ergens in het Zuiden van die
onculturele States....
Om nog even bij Birmingham te blijven:
ik woonde er, in een mooi oud huis (nu ja,
„oud"de opening bij van een ten
toonstelling in een particuliere kunstsalon,
waarvoor amateurs en een klein aantal
beroepsschilders uit die stad werk hadden
ingezonden. Er waren nogal wat doeken
bij, die. hoe aangenaam ook, academisch
zouden moeten heten en een ander deel
herinnerde sterk aan moderne Europese
kunststromingen, maar toch bespeurde men
hier en daar ook de ritseling van eigen,
typisch-Amerikaans leven. Zodat het ge
middelde niveau niet lager lag dan van
een expositie in een van de grote steden
van ons eigen land.
Samenvattend zou men kunnen zeggen,
dat het bepaald gevaarlijk is de belang
stelling van de Amerikanen voor kunst en
hun artistieke aanleg te onderschatten.
Wat er op dit gebied in grote steden als
New York bereikt wordt, is bekend ge
noeg. Langzamerhand begint nu ook „de
provincie" te ontwaken. De gemiddelde
Amerikaan hecht zeer veel waarde aan
een stevige materiële basis van zijn be
staan. Heeft hij die eenmaal verkregen,
dan wijdt hij zich, met dezelfde fanatieke
belangstelling als voor de „dollars", aan
die hogere zaken, waarvan Europa meent,
dat het een soort monopolie heeft....
(Van onze correspondent)
Ofschoon de mis van de thans te Heem
stede wonende pianist Henk Bijvanck
oorspronkelijk werd gecomponeerd als de
monumentale omlijsting van zijn religieus
ballet II Santo, lijkt ons toch de uitvoering
tijdens een kerkelijke plechtigheid wel bij
zonder op haar plaats te zijn. Dit is dan
ook gebleken in de stemmige Franciska-
nenkerk te Wenen.
Na afloop bleek ons dat de talrijke toe
hoorders diep onder de indruk waren. Wla
echter de Weense muziek en haar atmo
sfeer kent, vindt dit volkomen begrijpe
lijk, omdat het werk van Bijvanck in op
vatting en uitwerking een echt Weens, al
thans Oostenrijks stempel draagt. Men
kan het geen gemakkelijke partituur noe
men, maar nu het geschoolde koor van het
Conservatorium zich bereid had verklaard
het werk in Wenen te introduceren, kwa
men de prachtige melodieën en het be
wegelijke rhythme uitstekend tot hun
recht. Men voelt dat hier een gelukkige
vei-binding tot stand is gekomen tussen
eerbied voor de traditie en zin voor het
nieuwe en persoonlijke.
Onder de aanwezigen merkten wij op
professor P. Gütersloh, rector van de Aka-
demie voor beeldende kunsten, de pater
provinciaal van de Franciskanen en pro
fessor W. Koch, die onmiddellijk het voor
stel deed om het eerste gedeelte van deze
mis (het Kyrie) tijdens het aanstaande
congres voor kerkelijke muziek in Wenen
(begin October) ten gehore te brengen.
EXPOSITIE VAN POOLSE
ARCHITECTUUR
Onder bescherming van de heer Tadeusz
Findzinski, gezant van Polen in Nederland,
houdt de vereniging Nederland-Polen een
tentoonstelling over Poolse architectuur in
de congreszaal van Krasnapolsky te Am
sterdam. Deze expositie zal van Zondag 30
Mei tot Zondag 6 Juni geopend zijn.