urouzv CULTURELE MEST Parken Kort verhaal door Michael Réty Frans Funke VOUH Jeugd en televisie in Amerika Kranslegging op graf van Pier Pander Standbeeld van „Bartje" OFSCHOON JOHAN ER1KSON aan occulte verschijnselen nooit veel waarde had gehecht en men hem er ook niet van kon verdenken bij gelovig te zijn, legde hij toch die Zaterdagmorgen van de eerste December een bezoek bij de waarzegster af. Ais men hem mocht geloven deed hij het louter uit nieuwsgierigheid. Op de dag af zeven jaar geleden, toen hij met een aantal vrienden in de stad was, stelde één van hen voor op visite bij een waarzegster te gaan. Ze juichten het plan allen toe. Een adres was gauw gevonden en om de beurt verschenen ze in het slonzige grauwe ka mertje waar een welgedane dame hun de kaart legde. Achteraf vonden ze het maar een dure grap: vijf gulden de man, maar ze rekenden hun bezoek tot de interessant ste ervaringen van hun leven. Nadien ontmoetten de vrienden elkander minder en Johan Erikson verloor hen spoedig uit het oog. Hij kon dan ook niet controleren of er iets van de voorspellin gen was uitgekomen. Alleen wat hemzelf betrof: hij wist dat de welgedane dame niet helemaal ongelijk had gekregen. Ze was nogal concreet in haar voorzeggingen geweest. Er was hem een erfenis bescho ren, geen grote, maar toch een van zo'n formaat dat hij er een aantal jaren rustig van kon leven. Hij had inderdaad bij het sterven van zijn oom een legaat gekregen. Het geld stond nog onaangeraakt op de bank. Hij had het bestemd voor later, voor de tijd waarin hij een gezin zou stichten. Want eigenlijk had de waarzegster hem dat ook voorspeld. Een blonde vrouw, aan trekkelijk en passend bij zijn karakter naar hij hoopte, zou zijn pad kruisen. Vóór er zeven jaren om waren zou hij haar ont moeten. Een theater daarin was de wel gedane dame heel positief geweest zou de plaats van hun ontmoeting kenmerken. Johan Erikson wist alleen niet of het een schouwburg of bioscoop zou zijn. Hij had naar dat détail niet gevraagd. Tot nu toe had hij geen blonde vrouw ontmoet, die er aanspraak op kon maken zijn echtgenote te zijn. Wilde de waarzeg ster gelijk krijgen dan moest hij haar voor de dag om was ontmoeten: de laatste avond van de zeven jaar. Hij was, zoals reeds gezegd werd, niet bijgelovig, hij hechtte geen waarde aan voorspellingen. Tech ging zijn nieuwsgierigheid wel zover, dat hij wilde weten of de waarzegster nog zo positief in haar voorzeggingen over de blonde vrouw zou zijn. Hij was vooral be nieuwd naar haar reactie op zijn verschij ning. Zou zij hem herkennen? En als ze hem herkende, herinnerde ze zich dan nog wat ze hem had voorspeld? Moest hij haar daarover inlichten of zou hij net doen of zijn neus bloedde en haar maar laten pra ten? Was er iets wat hij eigenlijk wel kon doen? Hij had zich nog geen bepaalde ge dragslijn voorgeschreven. Hij zou zich maar regelen naar wat kwam. TOEN HIJ na een hele wandeling aan het hem bekende adres verscheen, bleek de entourage van het kleine kamertje in niets veranderd. Het was er nog even slon zig en bedompt een reuk van kaantjes, stof en gebakken uien. De welgedane da me was in welgedaanheid nog toegenomen. Ze knikte Johan toe als een oude kennis, pakte zonder veel omslag de kaarten en schudde ze. Toen liet ze hem er vier sta peltjes van af nemen, die ze vervolgens zorgvuldig sorteerde. „Het is koud" zei Johan om toch wat te zeggen: „Precies als zeven jaar geleden", wilde hij er aan toe voegen, maar hij bedacht zich. De welge dane dame knikte even instemmend. Plot seling keek ze hem recht in de ogen. „Het is of ik u ken", zei ze, „bent u al niet eens eerder hier geweest?" Johan wilde bevestigend antwoorden toen ze bezwerend haar hand ophief. „Niet antwoorden", zei ze, „de kaarten spreken een duidelijke taal." Ze legde ze in een groot vierkant op tafel uit en liefkoosde ze met haar vingers. Ze wachtte even voor ze zei: „U hebt een erfenis gehad." Johan knikte. „U hebt heel zuinig ge leefd," zei ze. „U hebt het geld niet aan geraakt." „Dat is zo", zei Johan. „Ik heb het op de bank gezet." „Dan zou ik het er maar gauw afhalen," zei de welgedane dame. „U hebt het bin nenkort nodig. Het kan U van pas komen." „Waarom?" vroeg Johan. „Ik zie het," zei de welgedane dame, „ik zie het in de kaarten. Voor de avond om is zult u een ontmoeting hebben die over uw verder leven beslist." „Een blonde vrouw?" vroeg Johan. De welgedane dame sprong op alsof ze door een adder was gestoken. Wat kalmer ging ze weer zitten. ..U moet geen grapjes maken," zei ze met zachte stem. Het is ernstig, heel ernstig. Uw hele levenslot hangt er van af." Ze schoof de, kaarten resoluut bijeen. „Verder zie ik niets," zei ze. „Niets van de toekomst?' vroeg Johan, met tekening van die met haar mededelingen maar half was bevredigd. „Is vanavond niet de toekomst?" vroeg de welgedane dame. Ze stond op. „Een consult. Dat is tien gulden, mijnheer," zei ze. PAS TOEN Johan Erikson buiten liep, schoot het hem te binnen dat hij helemaal niet gevraagd had', waar hij de blonde nu zou ontmoeten. Zeven jaar geleden was de waarzegster duidelijker geweest: een theater had ze gezegd. Maar het mocht frappant heten, dat ze hem dezelfde voor zegging had gedaan als toen. De erfenis, de ontmoeting, ze wist er alles van. Al leen, als ze er toen ook bij had verteld, dat de ontmoeting niet eerder dan over ze ven jaar zou plaats hebben, was zijn komst nu overbodig geweest.. Hij vond het een ogenblik zonde van het geld, dat hij er aan had uitgegeven. Maar welbeschouwd was het een interesant experiment. Moest het niet tot nadenken stemmen, dat ze er, met wat ze zei, geen ogenblik naast was ge weest? Toen hij repte van de blonde vrouw was ze geschrokken. Ze dacht dat hij gekheid maakte. Hij maakte geen gek heid: zeven jaar geleden had ze het zelf gezegd. Dat pleitte eigenlijk in haar na deel, dat ze zich dat niet meer herinnerde. Of wist ze het nog wel en was hij haar met zijn opmerking juist voor geweest? Natuurlijk, dat was het. Ze had hem wil len vertellen dat hij een blonde vrouw zou ontmoeten toen hij haar de woorden uit de mond nam. Dat was ook de reden van haar boosheid: „U moet geen grapjes ma ken. Het is ernstig." En om indruk op hem te maken: „Uw hele levenslot hangt er van af." Als hij haar nu niet in de rede was gevallen zou ze hem zeker hebben ver teld of het theater een schouwburg was of een bioscoop. In plaats daarvan had hij haar die on zinnige vraag gesteld over de toekomst. Wel snedig haar antwoord: „Is vanavond niet de toekomst?" Ze had gelijk. Alles bij elkaar was ze een heel merkwaardig we zen, een vrouw, die respect afdwong. Mis schien vond ze het zelf ook, want de prijs van haar consult was vergeleken bij zeven jaar geleden met vijf gulden verhoogd TOEN JOHAN ERIKSON tegen acht uur 's avonds bij de schouwburg arriveerde had hij een stille hoop: dat de voorstelling uit verkocht zou zijn. Dat immers zou het ze kere bewijs zijn, dat hij de blonde vrouw in deze omgeving niet moest zoeken. De schouwburg was echter niet uitverkocht en de cassière een brunette verkocht hem de logeplaats waar hij om vroeg. Hij was er wel benieuwd naar of de loge ge vuld zou zijn, maar toen hij binnentrad vertoonde ze alleen maar lege stoelen en dat bleef zo toen de voorstelling begon. Het was een goedkope comedie, waarheen hij anders zeker niet zou zijn gegaan. Hij vergenoegde zich slechts met de spannen de vraag of er misschien laatkomers zou den zijn. Die waren er inderdaad, maar alleen in de zaal. Gedurende de entre-acte van het eerste en tweede bedrijf speurde hij intensief de schouwburg af naar de blonde vrouw, maar hij ontdekte haar niet. Er waren genoeg blonde vrouwen, doch geen die in zijn smaak viel, niemand, met wie hij zijn levenslot zou willen de len. Een ogenblik bekroop hem de angst dat de blonde vrouw een blonde vrouw zou zijn die hij niet mocht. Een vrouw als een ontoegankelijk hooggebergte aan wie hij voorgoed werd gekluisterd. Maar hij zette deze angst van zich af met de ge dachte, dat hij toch nooit tegen zijn zin zou trouwen. Toen de pauze kwam schoof hij haastig naar de koffiekamer, hopend een tafeltje te bemachtigen, waar hij op zijn gemak de binnenkomers kon gadeslaan. Alle plaat sen waren echter al bezet en hij moest zich tevreden stellen met een staanplaats tegen een pilaar, die hem alle uitzicht be nam. Een keer werd hij aangesproken door een heer, die zijn lucifers had verge ten. Daarna door een aardig meisje dat te gen hem opliep. Ze stamelde een excuus, maar voor hij iets had kunnen terugzeg gen, was ze al in het gedrang verdwenen. Hij kon zich achteraf niet eens meer rea liseren of ze nu blond was geweest of niet. De pauze liep af en Johan Erikson werd met de minuut onrustiger. Wanneer kwam de blonde vrouw, die de welgedane dame hem had voorzegd? Toen het belletje ging voor de derde acte haastte hij zich schich tig door de mensen heen naar de vestiaire. Hij trok zijn jas aan, zette zijn hoed op en rende naar de uitgang. Het was tien uur. Wanneer hij een taxi nam, kon hij nog net de laatste voorstelling in de cinema ha len. De chauffeur reed hem door het kwij nende verkeer naar de bioscoop. Hij reken de af en snelde naar binnen. Maar de kas sa was gesloten. Op Johan Erikson was niet meer gerekend. Een beetje ontdaan keerde hij op zijn schreden terug. Voor de bioscoop stond hij even stil. Hij streek over zijn voorhoofd: hij wist een ogenblik niet meer wat hij wilde. Aan de overkant schuifelde een man uit een café. Hij hief zijn arm. Johan Erikson dacht, dat de man hem riep. Toen hij midden op straat was, zag hij pas de auto die in snelle vaart de hoek om kwam. De man aan de overkant schreeuwde. Er klonk geknars van remmen, iemand sloeg de handen voor zijn gezicht. Terwijl Johan Erikson viel, zag hij nog net met de laat ste helderheid van zijn bewustzijn, dat achter het stuur van de auto een blonde vrouw gezeten was IJ i t f'A De Londense „Times" die naar het uiterlijk de saaiste krant ter wereld zou moeten zijn met al die kleine advertenties op de voorpagina heeft onder haar hoofdartikelen de beroemde rubriek „Brie ven aan de redactie" (Letters to the Edi tor), die een spiegel van de eigenaardig heden der Engelsen is. Daar kunnen zij hun meningen kwijt over problemen en probleempjes, die hen na aan het hart liggen. En wat meer is: het is een hele eer een brief in die kolommen geplaatst te krijgen, want de „Tijnes" kan nu eenmaal kieskeurig zijn. Onze keus van „het probleem van de maand" is dat van een moederoverste, die met het oog op het einde van het school- seizoen wel eens wilde weten of ze een „hoera" moest inleiden met „hiep, hiep", dan wel met „hiep, hiep, hiep?" Toen de Cup Final in het Wembley-Stadion werd gespeeld, had ze via de radio de aan voerder van het winnende elftal het „hur rah" voor koningin-moeder Elizabeth horen inzeten met „hip, hip", maar toen ze de volgende dag een uitzending beluisterde van een schip, dat koningin Elizabeth op haar weg van Tobroek naar Malta ontmoet te, riep de officier „hip, hip, hip". De „Times" nam zes antwoorden op. Alleen het eerste viel in het voordeel van „hip, hip" uit, onidat het gemakkelijk in de mond, zou liggen. De vraag in dit ant woord waarom op school meisjes „hurrah" en jongens „hurray" roepen, heeft iedereen lot dusver koud gelaten. Iemand, die zich kennelijk geprikkeld afvraagt of gejuich nu ook al aan voorschriften gebonden moet worden, wijst op de vrijheid, die de koe koek geniet om zich nu eens als „koekoek" en dan weer als „koek-koekoek" te laten horen. Doorgaans dient hij zich met de dubbele naam aan, maar daar schrijver geen koekoek is, kwam de vraag wat juist is, nhnmer bij hem op. Een genaturaliseerde Fransman voert aan dat het in zijn jeugd altijd in clrievoud gebeurde: „lp, ip, ip ouraaaa!" Een Pakistaan, die zegt als vertegenwoordiger van het Britse Gemenebest te hulp te snel len in deze crisis in de Britse openbare mening, herinnert zich een onderwijzer van zijn lagere school in Pakistan, wiens uit zonderlijk uitbundig „Hip, hip. hip" hem nog vers in het geheugen ligt. Een histori cus betoogt dat men driemaal „hip" voor het eerst kan aantreffen in het jaar 1827 in een geschrift van William Hone (1780- 1842). Tenslotte iemand, die juist daags voordat de moeder-overste haar probleem aan de openbaarheid prijsgaf, m een werkje over de grote Hertog van Wellington de uit drukking „driewerf hoera's" ivas tegenge komen en daaruit meent te mogen opma ken, dat in elk geval de negentiende eeuw- se traditie ziclt uitspreekt voor drie „hips", gevolgd door een algemeen „hurrah". OUAH RRRR 30CXCCCCCOCXXXXXOCOCCCOOI xsoooooooooooocxxxxxxioca De Nationale Raad van Christelijke kerken in de Verenigde Staten heeft gedu rende enkele jaren een enquête gehouden onder een aantal ouders over de vraag wat zij dachten van de televisieprogramma's voor kinderen. Een veelvoorkomend antwoord was, dat „het hen bezig hield en hen bewaarde voor kattekwaad". Ongeveer 69 van de ouders verklaarde zich voor de tele visie. Anderen evenwel vooral onder de meer intellectuele gezinnen had den ernstige bezwaren. Zij zijn er niet zo zeker van, dat de programma's hun kinderen behoeden voor ander kwaad. „Het leven heeft geen waarde in deze uitzendingen", zo klaagde één der ouders. „Er wordt veel te veel gemoord en geschoten". Anderen zouden graag meer leerzame uitzendingen zien en dan op betere tijden van de dag. „Wij hebben de grootste moeite om de kinderen gedurende het eten aan tafel te houden. 5Wxxxxxxxxxxxxx><ooooaxxxxxxx«xxxxxoocccooccicoo(xx)ooooco(xc<xxx>oooc!occxxoc»o^^ AAN ONS PROZA kunt u weten, dat wij goede minnaars zijn: gespierd en krachtig, maar toch ook met een vrouwelijke inslag, dromerig en meeslepend. Inderdaad: wij hebben de schoonheid lief met geheel ons wezen. Dat zult u, deze rubriek trouw lezende, toch zo langzamerhand wel ge merkt hebben. Welnu, dan begrijpt u ook wel zonder dat wij het zeggen (wij doen dat niettemin voor alle zekerheid) dat de hieronderstaande regels nooit uit onze pen gevloeid kunnen zijn: „Een mentaliteitswijziging bij de eertijds leidende maatschappelijke groep en een in kwalitatieve zin nog onvoldoende kwalita- tief-cultureel gerichte gezindheid bij de in materiële welvaart en mondigheid voort geschreden brede massa, een geweldige technische ontwikkeling, die zowel op di recte als indirecte wijze ook de cultuur heeft beïnvloed, het steeds meer in grote, functionele, sterk anonieme verbanden ge organiseerd raken van de samenleving, maar vooral de enorme structurele wijzi gingen in de welvaartsverhoudingen met hun versnelling van de laatste decennia, hebben belangrijke delen van de cultuur in een maatschappelijke, structuele crisis ge bracht." Bij het overtikken hebben wij een ogen blik geaarzeld of het twee keer gebruiken van het woord „kwalitatief" wel goed was, maar wij hebben dat tenslotte laten staan! omdat wij niet inzien dat verandering door bij voorbeeld „kwantitatief" enig verschil in de onbegrijpelijkheid zou maken. De enige opheldering die wij kunnen geven, maar daar hebt u niet veel aan, is een bronvermelding. Het citaat is afkomstig uit nummer 8 van de serie „Mededelingen van het Prins Bernhardfonds" en derhalve ont sproten aan het zeergeleerde brein van doctorandus Henrick Mulder, de man die het ontbreken van een „d" in zijn voor naam heeft goedgemaakt door er een „c" aan toe te voegen, waarschijnlijk ten einde misverstand met Ibsen te vermijden. Zijn rapport is getiteld ..De" culturele taak van de provincie". Welke van onze provincies hiermede in het bijzonder is bedoeld, staat er niet bij. Dat moeten de Commissarissen der Koningin maar uit vechten. Maar hoe dan ook: men kan eruit leren dat de cutlurele situatie veel te wen sen laat. Dat is vooral een kwestie van onvoldoende koopkracht, zegt drs. Henrick Mulder (met een c). En hij voegt eraan toe: er moet een tweede krachtencentrum worden gevormd, want „de grote geogra fische decentralisatie, voortvloeiende uit regionale fondsvorming, zal bijzonder de pluriformiteit in geestelijke, sociale en geografische zin ten goede komen, hetgeen een belangrijke verrijking van de moge lijkheden betekent". Nu weet u het ten minste. Dan volgen nog allerlei opmerkingen over „noodzakelijke cultuurtechnische functio nele organisatie der kunst aan de top" en over maatregelen om „frustrering van be langrijke delen der culturele apparatuur" tegen te gaan door „eenvoudige nieuwe dienstvormen met een zekere basisfinan ciering" doch daar zullen wij maar het zwijgen toe doen. Want u vraagt zich mis schien af (journalisten denken altijd dat hun lezers zich iets afvragen) wat dit alle maal met kunst te maken heeft. Op dat punt laat het rapport geen twijfel bestaan: het gaat bij dit alles alleen om het beleid en niet om de inhoud, die zich nu eenmaal principieel voor regeling niet leent. „Vooral aan de mest voor de cultuur is gedacht" zo lezen wij „en minder aan de bloemen. Bewuste en voldoende bemes ting van de culturele akker, waar de na tuurlijke vruchtbaarheid tekort is gaan schieten, is een volstrekt noodzakelijke ar beid, die nu eindelijk eens met kracht ter hand moet worden genomen, opdat de ge kweekte bloemen in talrijke variaties ook waarlijk ruim uitgezet in veler tuintje tot bloei kunnen worden gebracht, om met Johan van der Woude te spreken". En daar zouden wij wel eens op terug willen komen, om met de toerist te spreken, die thuisgekomen zijn foto's van de Eiffeltoren bekijkt. HET IS, na het voorafgaande, wel dui delijk dat hierbij aan kunstmest is gedacht. Ten overvloede voegt de heer Mulder (met een c) eraan toe dat de bemesting onbe wust moet geschieden. Natuurlijk, want bemesting door een koe geschiedt, voor zo ver wij weten, altijd onbewust zelfs als het beest over cultuurgrond loopt en daar gaat het hier immers om, in welke provin- Omgekcevd even goed FrüïlSe parügfüüf Een schilderij van de Chinese schilder Tsjeng Woe-Fei, dat in de „Royal Aca demy" in Londen tentoongesteld werd, bleek bij nadere beschouwing op zijn kop te hangen. Desondanks is het in die positie voor 30 pond verkocht. Woe Fei zei, dat zi^n schilderij, dat „ebbenhout en bijen" heet, „omgekeerd even goed is". Een functionaris van de „Royal Acade my" had een nog elegantere uitleg voor het fout ophangen van het schilderij. Hij zeide dat hierdoor op bijzonder goede wijze de abstracte kwaliteiten van het schilderij uitkwamen. oxxxxxxxxxxoooooccecoocccoc<xxxxooo(xx»ooooocxxoccKXOco cie deze dan ook gelegen mag zijn. Die gekweekte bloemen, om met Johan van der Woude te spreken een aardige man, wij spreken graag met hem, net als de heer Mulder zullen dus ook wel kunstbloe men zijn. Wij vinden het alleen vreemd om die in een tuintje te planten. Het doet ons, eerlijk gezegd, een beetje denken aan de keizer van China uit het sprookje van An dersen, die pas op zijn sterfbed notdekte hoe mooi de echte nachtegaal zong, maar wij willen toch niet zover gaan om de schrijver van het rapport een rare Chinees ie noemen, hoe groot de verleiding ook is. Wij zouden tenslotte graag een paar practische voorstellen willen doen. Wat denkt de heer Mulder bij voorbeeld ter bevordering van de vruchtbaarheid van vervanging in de schouwburgen van de ordinaire schijnwerpers, die men er thans aantreft, door een hoogtezonnetje of wat? Voor de romantische scènes zou men dan heel goed een paar infraroodlampen kun nen inschakelen. Dat is meteen goed voor de gezondheid. Verder moet er ten spoe digste een nieuw, van overheidswege ge subsidieerd toneelgezelschap komen dat onder leiding van niemand anders dan Johan Kaart staat. Die kan het publiek namelijk actief laten deelnemen aan de bemesting van de culturele akker. Lezen wij niet altijd op zijn affiches dat hij de mensen twee uur achtereen kan laten gieren? Verder moet Johan de Meester bij de Nederlandse Co medie vervangen worden door Willy Ver voort (daar is tevens het belang van de Benelux mee gediend) en Eduard van Beinum (die toch de helft van zijn tijd in Amerika zit) door Toby Rix. KO BRUGBIER. (Van onze correspondent te Rome) Op het niet-katholieke kerkhof te Ro me, bij de pyramide van Caius Cestius, zijn enkele dagen geleden enige landge noten bijeengekomen om de plechtigheid van het leggen ener krans op het graf van de Friese beeldhouwer Pier Pander bij te wonen. De Nederlandse ambasasdeur, ver gezeld door de culturele attaché, legde de fraaie lauwerkrans, versierd met een lint in de nationale kleuren, van de gemeente Leeuwarden op het marmeren graf, waar sedert 1919 deze grote zoon van Friesland rust. Pier Pander, te Drachten geboren in 1864, heeft Nederland reeds jong verlaten. Een studiereis naar Italië leidde tot zijn definitieve vestiging te Rome, waar hij in 1919 als een vereerd en beroemd meester is gestorven. De meeste van zijn werken bevinden zich in Nederland, maar ook te Rome is nog wel iets van hem te vinden. Op de dag van zijn vijftigste verjaardag (Zaterdag 22 Msi) hebben enkele leden van het bestuur van het Drents Genoot schap aan de bekende schrijver Anne de Vries het ontwerp aangeboden voor het beeldhouwwerk van zijn populaire schep ping „Bartje". De Amsterdamse beeldhouwster Suus Berkhout heeft het kereltje, dat voor brui ne bonen niet wilde bidden, uitmuntend getroffen, zodat Bartje's geestelijke vader zeer ingenomen was met haar ontwerp. Op 4 September, vlak voor zijn tweede reis naar Suriname, zal Anne de Vries aanwezig zijn bij de onthulling van het beeld, dat ongeveer 1.20 meter hoog zal worden en een nader te bepalen plaats zal krijgen in Assen, de geboorteplaats van de schrijver. PARIJS, Mei, .Er zijn, behalve de bossen ter weerszijden van de stad, het Bois de Boulogne in het Westen en het Bois de Vincennes in het Oosten, twee soorten parken in Parijs. De ene soort is die van de werkelijke parken, waarvan de Jardin du Luxembourg en die van de Tuilerieën de grootste zijn, maar er bestaan ook andere: het Pare des Buttes Chaumont en het Pare Monceau. Het laatste is trouwens op een bepaalde manier aantrekkelijker dan de .tuin van het Luxembourg: het is in de 18e eeuw aangelegd naar Engelse smaak, in derdaad geheel verschillend van het Franse type. Sinds zijn grote tijd is meer dan de helft van het park ontgroend en voor de aanleg van straten gebruikt, maar de Engelsheid is in het resterende deel onmis kenbaar blijven bestaan. Er lopen smalle gebogen paden tussen de struiken door, er is een vijver in de toevallig langgerekte vorm van een inktvlek, en men kan uit kijken over brede gewelfde gazons met bomen en struikgewas langs de randen. Er steken alleen in een kruisvorm twee brede allées doorheen, de een genaamd naar Velasquez en de ander merkwaardigerwijs naar de lle-eeuwse Arabische dichter Fir- doesi; als die er niet waren zou het park nog beter af zijn, al staan ze niet voor rij— verkeer open. Het maakt een indruk van meer frisheid dan de Jardin du Luxem bourg, niet alleen dank zij het groen maar ook doordat er niet de verharde lanen en verharde vlaktes zijn waar de Parijse plant- soenaanleg elders niet buiten kan. Het systeem van verharding is natuurlijk de enige oplossing als men groen en bloe metjes met spaarzaamheid als decoratieve middelen gebruikt en toch de begoocheling van het buitenleven niet met bestrating wil bederven. Daarom is het nog niet gelukkig: de bomen steken er reukloos uit op, als houten pilaren; als het waait vliegt het bovenlaagje van de bodem, grind en zand, in nevels om de oren van de wandelaars, en bovendien is het vervelend lopen, een harde bodem die toch niet vast ligt. Snoep- jeskramen en kermistenten passen er beter op dan bijvoorbeeld een koe. Niet dat de plantsoenendienst daardoor uit het veld geslagen zal zijn: een park naar Franse smaak is minder een stuk land in de stad dan een verzekering dat ook het land, ge geven de tijd en de middelen, grotendeels naar menselijke voorkeur gemodelleerd zal kunnen worden. Een voordeel van deze op vatting is dat zij eerlijker spel mogelijk maakt dan de „Engelse": het quasi-natuur- lijke park is toch ook het land niet, het heeft de kunstmatige levenszekerheid van een huisdier. Het enige wat men voor de verharde bo dem als zodanig kan zeggen, is dat zij zich goed leent voor de aanleg van autowegen en spoorbanen. Dat is van belang omdat een hoog percentage van de bezoekers kin deren zijn, vooral in de tweede soort par ken, die zich van de eerste haast niet prin cipieel onderscheidt: alleen door kleiner te zijn, en door eigenlijk in het geheel niet meer te herinneren aan het leven van de landman. Men vindt ze het meest in het midden van pleinen, in de ruimte die over blijft tussen de straten aan vier zijden, zo dat alles midden in het verkeer blijft. Er is er bijvoorbeeld een op de Square du Tem ple. op de plaats waar in 1793 de Franse koninklijke familie gevangen zat. Van het gebouw is niets over, er zijn nu alleen tal loze kinderen die voortschuiven in het grind en het zand, terwijl de moeders op bankjes de problemen bespreken die zij op werpen. Een ander speelpark is dat van de Place des Vosges, het magnifieke plein vlak bij de Place de la Bastille. Dit plein was in de 17de eeuw, de tijd van Lodewijk XIII en XIV, het meest aristocratische van de stad, en de huizen die er toen volgens plan ge bouwd zijn staan er nog steeds: in baksteen en natuursteen, alle van een type maar geen twee precies hetzelfde, en van gelijke hoogte behalve de Pavilions van de koning er de koningin, die er midden in de zuide lijke en de noordelijke wand boven uit steken. Er is hier weinig verkeer, en men vergeet de rest van de stad bij het wande len in de galerij die onder alle huizen door loopt: sommige ingangen zijn nog afgeslo ten door de oude deuren, met ijzerbeslag en enorme spijkers. Maar op het middenstuk van het plein wemelt het van de kinderen, en hun moe ders zitten op de bankjes; er staan zelfs gemeentelijke speelwerktuigen. Nergens een spoor van de kinderen met pluimen op de hoed, en van de ijzige lakei die hen be waakte. „SCHILDERS VAN DE VELUWEZOOM" In het Arnhemse gemeentemuseum wordt op 3 Juni de grote zomertentoon- stelling „schilders van de Veluwezoom" geopend door de Commissaris der Konin gin in de provincie Gelderland, jhr. dr. C. G. C. Quarles van Ufford. De expositie zal tot einde Augustus duren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16