SCHILDERIJEN EN GRAFIEK
VAN FELIX VALLOTTON
De bevolking in Denemarken
is „bibliotheek-bewust"
Pinkster-meditatie
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Van aardappel
en kerk
KERKELIJK LEVEN
Kiepperdeklepperdeklep. De hele
straat was er vol van. Het was vier uur
en bijna alle kinderen, die uit school
kwamen, zwaaiden met hun kleppers,
blij dat het eindelijk weer mocht, na
al die uren stilzitten. Alleen Margriet
niet. Ze had wel kleppers hoor en ze
zwaaide er ook mee, net als de andere
kinderen deden, maar het leek wel of
ze betoverd waren. Ze kón het maar
niet leren. Ze keek naar de andere kin
deren en probeerde het net zo mooi in
de maat te doen als zij. Maar het lukte
niet. Klep.... klep, zeiden de kleppers
af en toe en meer geluid kwam er niet
Margriet voelde er zich helmaal onge
lukkig van, vooral toen de andere kin
deren zagen dat ze het niet kon en haar
uitlachten. Ze stopte ze in de zak van
haar jasje en holde hard weg. Ze liep en
liep en liep tot ze het geklepper van de
anderen nog maar heel in de verte hoor
de. Toen haalde ze die van haar zelf
weer voor de dag en probeerde het op
nieuw. Klep.... klep, zeiden de klep
pers en nooit kiepperdeklepperdeklep.
Hoe kwam dat toch? Margriet probeer
de tot ze er moe van werd. Het gaat
niet, zei ze met een zucht en opeens
werd ze boos en gooide haar kleppers
in het gras. Ze ging zelf onder een
boom zitten en dacht na, met een boze
rimpel in haar voorhoofd.
„Waarom gaat het niet, waarom gaat
het niet?" zei ze hardop en ze stampte
met haar voet.
„Wat gaat er niet?" vroeg opeens een
stem achter haar. Margriet keek ver
schrikt op. Ze had niemand horen aan
komen. Eerst zag ze nog niets, maar op
eens ontdekte ze een grijze uil vlak
boven haar hoofd.
„Wat moet je?" vroeg ze, want ze
had nog nooit gehoord van uilen, die
midden op de dag een praatje met de
mensen komen maken. „Je hebt me
wakker gemaakt", zei hij, „met al dat
geklepper."
„Ik klepper niet", zei Margriet, „dat
doen de andere kinderen."
„En wat zijn dat dan?" zei de uil en
hij wees op de kleppers van Margriet.
Margriet kreeg een kleur. „Die zijn
We maken een leuk meneertje van
aardappelen en kurk.
Je doet het zo: Lijm eerst een halve
aardappel op een vierkant stukje karton.
Bevestig daarop een klein aardappeltje
waar een stukje van de bovenkant is ge
haald. Dit doe je met een lucifer. Lijir
daarop een rondslukje karton en daar
weer op de kurk. Met kralen maak jr
ogen en neus, welke je met een spelr
bevestigt. De snor maak je van stop
garen. Nu nog een papieren strikje be
vestigen met een kraal en speld en het
meneertje is klaar. Je kunt hem ook nog
met plakkaatverf schilderen.
Paardje, wil je dan naar IJsland,
paardje, zeg wat zoek je daar?
Met de Eskimootjes glijden?
Glijd dan paardje, glijd dan maar.
Paardje, wil je dan naar Holland,
paardje, zeg, wat zoek je daar?
Wil je op vier klompjes klossen?
Klos maar paardje, klos dan maar.
Maar daarna gaan we weer verder,
altijd verder en nooit terug.
Rond de hele, hele wereld
rijd ik boven op jouw rug.
MIES BOUHUYS.
van mij", zei ze, „maar ik kan het niet.
„De uil kraste, net of hij lachte. „Ga
eens mee", zei hij.
Een beetje aarzelend raapte Margriet
haar kleppers op en liep achter de uil
aan, die voor haar uit fladderde. Ze
kwamen bij een sloot, waarlangs zes
knotwilgen stonden. Bij de derde hield
de uil stil en sloeg met zijn vlerk tegen
de stam. „Wie daar?" riep iemand bin
nen in de holle boom. „De nachtuil, de
nachtuil", kraste de vogel.
„Kom binnen", riep de stem en met
een sprong een deur, die Margriet niet
gezien had in de stam open. Ze zag een
trap, die naar beneden ging. De uil vloog
weer voor. Beneden brandde een heel
klein ouderwets lantaarntje, dat je aan
een stok mee kon dragen. Bij het licht
daarvan zag Margriet een héél oud
mannetje in wonderlijke kleren.
Margriet was een beetje verlegen en
durfde niet goed rond te kijken, maar
het mannetje leek heel vriendelijk.
„Vertel haar eerst maar wie je bent",
zei de uil.
„Weet ze dat dan nog niet?" zei hij.
„Nee", kraste de uil, „dat is een ver
rassing. Ze zat in het gras en probeerde
te klepperen."
„Klèpperen", riep het mannetje,
„klèpperen zei je?" en hij sprong over
eind.
„Ja", zei de uil, „ze probeerde het."
„Waarom wou je klepperen?" vroeg
het mannetje aan Margriet.
„Zo maar", zei ze, „alle kinderen
doen het."
Het gezicht van het mannetje begon
te stralen. „Hoor je het uil?" riep hij,
„hoor je het? Ze klepperen weer."
De uil lachte ook. „Jawel", zei hij,
maar niet zoals vroeger, toen u het
deed."
„Heeft u ook geklepperd?", vroeg
Margriet beleefd. Ze kon zich haast
niet voorstellen dat dat mannetje daar
een jongetje was geweest die met klep
pers over straat liep.
„Ja maar met héél andere kleppers",
zei hij. „Met één klepper, om precies te
zijn. Ik was de klepperman. Ik ben al
honderdvijftig jaar oud. Niemand heeft
me ooit gezien. Vroeger liep ik 's nachts
over straat en ik klepperde ieder uur.
Overdag sliep ik. Alle kinderen geloof
den, dat ik in een holle boom woonde.
Dat vertelden hun vaders en moeders,
's Nachts kwam ik eruit en lette op of
er nergens brand was of een deur was
blijven openstaan. Och, ik hield er zo
van om met mijn klepper door de lege
straten te lopen. Maar op een goeie dag
hadden ze me niet meer nodig. De men
sen hadden allemaal klokken, die ieder
uur sloegen. Er waren politieagenten
en nachtwachten om overal op te letten
en van die klepper had iedereen genoeg.
Toen ben ik maar echt in een holle boom
gaan wonen. Ik was heel treurig, al
honderd jaar lang, omdat niemand meer
klepperen wilde en niemand meer
kleppers wilde horen. En nu zeg jij"
hij keek de uil aan, „dat ze weer klep
peren en het allemaal leren willen? Laat
me eens horen."
Margriet nam haar kleppers en of
het nu was omdat de klepperman het
zo graag horen wilde of omdat ze zijn
verhaal zo mooi vond, het lukte opeens.
Kiepperdeklepperdeklep deden de klep
pers. Ze klepperde aan één stuk door.
Toen ze eindelijk weer opkeek waren
het mannetje en de uil verdwenen.
Alleen de holle wilgen waren er nog en
als je je oor tegen de stam van de derde
knotwilg legde, leek het net of iemand
onder de grond in zijn handen klapte
van blijdschap. MIES BOUHUYS
Paardje, wil je dan naar China,
paardje, zeg, wat zoek je daar?
Wil je rijst met stokjes eten?
Eet dan paardje, eet dan maar.
Deze vliegtuigen komen ieder van een
andere hangar. Weten jullie uit welke
ze komen? Volg de lijn maar van de
vliegtuigen af, dan zie je het.
Paardje, paardje, hobbelpaardje,
paardje, sta toch even stil.
Laat me op je rug gaan zitten
en zeg dan waarheen je wilt.
Wil je naar de Indianen,
paardje, zeg. wat zoek je daar?
Wil je veren in je manen?
Ga dan, paardje, ga dan maar.
Paardje, wil je dan naar Spanje,
paardje, zeg wat zoek je daar?
Wil je met de meisjes dansen?
Dans dan, paardje, dans dan maar.
Er staat in het bijbelse Pinksterverhaal,
dat de feestgangers in Jeruzalem, die bij
de uitstorting van de Heilige Geest aan
wezig waren, helemaal verlegen werden
met alles wat er op het eerste Pinkster
feest gebeurde. Ze konden het niet vatten,
ze keken elkaar stom-verwonderd aan. Ze
zeiden tegen elkaar: „Begrijp jij nu eigen
lijk wat er gebeurd is? Wat zijn dat alle
maal voor wonderlijke verschijnselen, die
we vanmorgen meemaken? We dromen
toch niet? Maar wat is er dan toch aan
de hand!?"
Verlegen met het Pinksterfeest. Er zijn
ook vandaag nog duizenden mensen ver
legen met het Pinksterfeest, zo verlegen,
dat ze de hele zaak maar aan de kant
hebben geschoven en er niets meer van
(willen) weten. Van het Kerstfeest weet
men dan nog wel iets af. Dat heeft immers
van doen met een bekende historische ge
beurtenis, een geboorte. En Pasen, ja dat
wordt al wel een stuk moeilijker, maar
daarbij is het woord „opstanding" in het
geding en dat woord kun je dan nog wel
gebruiken in folkloristische zin. Maar met
Pinksteren weet men geen raad. Ten hoog
ste is, via algemene ontwikkeling en een
goed geheugen, de omschrijving „uitstor
ting van de Heilige Geest" nog wel be
kend, maar wat men zich daarbij nu moet
denken, nee, dat weten duizenden niet.
Zelfs de kerk zit hier vaak wat verlegen
te kijken. Hier in West-Europa wordt het
Kerstfeest groots gevierd. In de Oosterse
Kerk viert men het Paasfeest uitbundig.
Maar waar het Pinksterfeest? Ik geloof bij
de zending en sommige secten. Die heb
ben het nog het beste begrepen. Maar de
kerk in zijn grote geheel weet er practisch
niet zo bar veel mee te beginnen: Geluid
als van een geweldige windvlaag tongen
als van vuur vol van de Heilige Geest
ja, hoe moeten we daarmee aan? Het
is allemaal zo extatisch en exotisch, zo
enthousiast en sprookjesachtig en wij zit
ten er morgen in onze kerken zo ver
schrikkelijk nuchter bij.
Maar stelt u zich eens een ogenblik voor,
dat de rij feesten niet met Pinksteren was
besloten. Dan zou de Bijbel een zeer in
teressante verzameling van Joodse en Hel
lenistische geschriften zijn maar meer
niet. Dan zou het geloof bijgeloof zijn.
Opium voor het volk maar meer niet.
Dan zou Jezus alleen maar 19eeuw
geleden geboren zijn voor Jozef en Maria,
voor een paar herders en wijzen, voor een
handjevol discipelen en een paar ongeluk
kige stumperds, die hij genas maar meer
niet. Dan zou hij gestorven zijn voor een
paar vrouwen, die bij het kruis stonden
en een Romeinse officier en een collega-
kruiseling maar meer niet.
Dan zou het verhaal van ons eigen leven
alleen maar een armzalig verhaal zijn
over een armzalig mens, die geboren werd
en trouwde en zijn brood verdiende met
bakstenen of vis of vreemde valuta, of ge-
raniums of boeken of woorden en toen
oud werd en tenslotte verzameld tot zijn
vaderen maar meer niet.
Doch het Pinksterfeest verkondigt ons,
dat wij heden ten dage in onze eigen taal
van de grote werken Gods mogen horen.
Dit is het allergroolse wonder van Pink
steren: in onze moedertaal mogen wij daar
over horen spreken.
Daarom moeten wij het Pinksterfeest het
feest van het Woord noemen. Mijn buur
man en mijn vader en de koningin en de
pontbaas en de hoogleraar en de melkboer
en ik, wij kunnen met Nederlandse woor
den, met te bevatten en te verwerken men
selijke klanken, spreken en horen sproken
over schepping cn herschepping, over
menselijke schuld en Goddelijke vrij
spraak, over Jezus Christus en het offer
en de opstanding, over nieuw en eeuwig
leven.
Dat is pas recht om er verlegen onder
te worden. Wij vinden de dingen zo heel
gauw gewoon en vanzelfsprekend. Maar ik
zie ze daar zitten, morgen, in de een of
andere kerkbank! U zit daar met tiental
len of honderden. Mensen van allerlei
rang en stand en afkomst en eruditie. En
u zingt en bidt en luistert naar een preek.
Misschien is het wel een slechte preek.
Vergeef het uw predikant maar, want hij
preekt op de feestdagen meestal slecht,
omdat hij er net niet bij kan. En omdat u
net iets te veel van hem verwacht.
Maar hij kan niet zó slecht preken of het
blijft altijd een wonder, dat hij het doet
zoals hij het doet. Want hoe klungelig en
stumperig ook: in uw eigen taal hoort u
van de grote werken Gods, hoort u, dat
God u lief heeft en om Christus' wil uw
Vader verlangt te zijn. En als de prediker
u dit zo zegt. dan zegt hij dat dank zij de
Heilige Geest. En als u het Woord van God
hoort en bewaart, dan bent u ..zalig" dank
zij de Heilige Geest.
Inderdaad, om er verlegen onder te wor
den. Doch wie er iets van begrepen heeft,
bidt aan de vooravond van het feest of als
de dag begint: „Veni, Creator, Spiritus.
Kom, Schepper, Geest!"
5 JUNI 1954
:V;-s iv;:tl >1:,V ÏV: V T
(Speciale reportage)
IIET IS EEN VERHEUGEND VERSCHIJNSEL, hetwelk ons onmiddellijk
opgevallen is, dat er onder de Nederlandse bibliothecarissen een levendige be
langstelling bestaat voor wat in het kleine Denemarken bereikt wordt. Het
bibliotheekpersoneel van Nederland ziet het grote belang van de instelling
„openbare bibliotheek" ten volle in en is bereid zijn beste krachten aan dit prach
tige culturele werk te geven. Onze bibliothecaressen zijn geen half ingedutte
sleurmensen, die tevreden zijn met de routine van het dagelijkse werk. Ze interes
seren zich voor wat er op dit gebied in andere landen wordt gedaan en bereikt,
ze staan open voor nieuwe ideeën, ze hebben wensen voor verbeteringen en
willen graag zien, wat men in andere landen denkt en doet. Dit hebben wij
kunnen constateren op onze studiereis met Nederlandse bibliothecaressen kris kras
door Denemarken met een zijsprong naar Malmö in Zweden, waar men ons de
„ideale" bibliotheek toonde, die inspirerend heeft gewerkt op de inrichting van
deze instellingen in Denemarken.
In samenwerking met en onder leiding
van „Det Danske Selskab" had de Neder
landse Vereniging van Bibliothecarissen
(sectie buitenlandse betrekkingen) een
studiereis georganiseerd langs grote en
kleine Deense openbare bibliotheken.
Vierentwintig vrouwelijke bibliothecaris
sen (een klein aantal mannelijke had reeds
twee jaar geleden aan de eerste studiereis
deelgenomen) hebben zich met eigen ogen
kunnen overtuigen, dat er op het gebied
van openbare bibliotheken van Denemar
ken nog wel iets te leren viel.
We hebben niet alleen de grote biblio
theken bezocht in Kopenhagen en Aarhus,
maar ook kleinere steden Vejle, Kolding
en zelfs dorpjes hebben hun bibliotheek
deuren voor ons geopend en ons op de hof
felijke wijze, de Denen eigen, alles laten
zien wat wij wilden
zien. De Denen zijn
trots op hun open
bare bibliotheken en
zij mogen dat met
recht zijn. Niet al
leen het Deense
volk, ook de Deense
regering is „biblio
theek-bewust". De
Deense staat ziet
het belang van een
zo uitgebreid moge
lijke algemene ont
wikkeling van alle
lagen van de be
volking ten volle in en is bereid hier
voor grote subsidies te verstrekken. Een
wensdroom van de Nederlandse bibliothe
carissen is in Denemarken in vervulling
gegaan: kostenbegroting als reële basis
voor subsidies van rijk en gemeente.
In Denemarken, we zouden haast zeggen:
meer dan in ons land, wordt wet, wat reeds
lang onder het volk leefde en gebruik was.
De Deense Bibliotheekwet van 1920 (laat
ste wijziging 1950) gaf uniformiteit aan
meestal kleine verschillen, ordende als het
ware de gewoonten en gaf een vasté econo
mische achtergrond aan het Deense biblio
theekwezen. Onder deze wet heeft de Bi
bliotheek-inspectie te Kopenhagen de taak
de jaarlijkse rijkssubsidies te berekenen
en te administreren en door supervisie er
voor te zorgen, dat de bibliotheken haar
verplichtingen nakomen als tegenprestatie
voor de ontvangen subsidies. De inspectie
is voorts het informatiekantoor en de raad
geefster voor de bibliotheken. Er bestaat
een nauwe en prettige samenwerking met
de bibliotheken, waardoor de inspectie op
de hoogte blijft van de plaatselijke toestan
den. Aan de andere kant krijgen de hoof
den van de bibliotheken een goede kijk op
het geheel en zien zij niet alleen hun eigen
begrensde terrein. Er bestaat trouwens eer.
nauwe samenwerking tussen de Scandina
vische landen. België, Nederland en Zwit
serland op bibliotheekgebied.
Verder 1 reedt de inspectie op als hoofd
bureau van het interlocale uitleenverkeer.
Hier is tevens gevestigd de bibliotheek
school. De opleiding aan de Rijksbiblio
theekschool te Kopenhagen, daterend van
1918 en evenals de bibliotheken zelf naar
Engels model opgezet, vereist een voorop
leiding. Tot de Riiksbibliotheekschool wor
den na toelatingsexamen leerlingen toege
laten, die de kweekschool voor onderwij
zers hebben afgelopen met aanvullend
talenexamen of die daarmee gelijk te stel
len opleiding hebben genoten. De opleiding
bestaat uit drie jaar practijk (waarvoor
alleen de grootste stadsbibliotheken, de
We hebben met vakmensen een studie
reis langs vele grote en kleine Deense
openbare bibliotheken gemaakt. We
hebben zelfs een zijsprongetje naar
Zweden gemaakt en de ideale biblio
theek in Malmö bezocht. We hebben ze
gehuisvest gezien in prachtige, ruime
moderne gebouwen, in oude gebouwen,
die van binnen gemoderniseerd waren,
in scholen, in moderne flats. We hebben
van de Deense bibliotheken genoten,
want ze zijn een lust voor het oog.
districtsbibliotheken en de grote bibliothe
ken in Kopenhagen in aanmerking komen)
en een jaar theorie, waarna een eindexa
men wordt afgelegd. Men wil dit nu gaan
veranderen in één jaar theorie, twee jaar
practijk en daarna nog een jaar theorie,
eventueel twee jaar voortgezette theorie.
Het geschoolde personeel van de Deense
bibliotheken bestaat uit ongeveer 150 man
nen en 320 vrouwen, welke laatste voor
namelijk werkzaam zijn in de kinderbiblio
theken, waarvoor een aanvullende oplei
ding nodig is. Bij de schoolbibliotheken
fungeert een der docenten als bibliotheca
ris, voor welke functie hij of zij een spe
ciale opleiding heeft ontvangen. Daar de
openbare bibliotheek in de kleine plaatsen
dikwijls in hetzelfde gebouw is gevestigd
als de schoolbibliotheek, is de onderwijzer
leider van beide. De
onderwijzers ont
vangen voor deze
nevenfunctie een
vergoeding van
tweeduizend Deense
kronen per jaar.
Dat in Denemar
ken zoveel meer
mannelijke biblio
thecarissen zijn dan
in Nederland, vindt
zijn oorzaak in het
feit dat de salaris
regeling gelijk is
aan die van de on
derwijzers en dus een man in staat stelt
van zijn salaris een gezin te onderhouden.
Het beginsalaris ligt bij 9000 kronen per
jaar, het gemiddelde is ongeveer 15.000
kronen en de topsalarissen liggen op onge
veer 25.000 kronen per jaar (een Deense
kroon is 0.56).
Voorwaarde tot het verkrijgen van een
rijkssubsidie is het ontvangen van een sub
sidie van een gemeente, van een biblio
theekvereniging of van beide. De rijkssub
sidie volgt dan de reeds ontvangen subsidie
en wel 80 van de eerste 25.000 kronen,
40 van de tweede 25.000 kronen en 25%
van de rest. Krijgt een bibliotheek dus
jaarlijks een vaste plaatselijke subsidie van
100.000 kronen, dan komt daar van het
rijk een bedrag van 42.500 kronen bij.Daar
naast ontvangen de centrale bibliotheken,
die het platteland verzorgen, een extra
subsidie van 5000 kronen en bovendien
20 van de vaste plaatselijke subsidie tot
een maximum van 20.000 kronen.
Kenmerkend voor het Deense systeem is
de eenheid een eenheid, die zowel de
wetenschappelijke, technische als admini
stratieve bibliotheken als de openbare om
vat. Op dezelfde manier als het onderwijs,
dat begint in de laeere school, voortgezet
wordt door de middelbare scholen en de
universiteiten, wordt de basis van het bi
bliotheekwezen gevormd door de ongeveer
1500 plattel^indshibliotheken. Op de vol
gende trap staan de 88 stadsbibliotheken,
waarvan 33 tevens centrale bibliotheken
voor het omliggende platteland zijn. De
wetenschappelijke en de speciale bibliothe
ken vormen de top.
Op Donderdag 3 Juni zal prof. dr. H.
Hahnloser. hoogleraar in de kunstge
schiedenis aan de universiteit te Bern.
Ï7i dp aula van het Museum Boymans
te Rotterdam een lezing houden in de
Duitse taal over de schilder en graficus
Felix Vallotton, wiens werk door Otto
B. de Kat in dit artikel aan een be
schouwing wordt onderworpen.
De tentoonstelling van schilderijen en
grafiek van de in 1925 gestorven Zwitserse
schilder Felix Vallotton, welke thans in het
Museum Boymans te Rotterdam gehouden
wordt, kan gezien worden als het sluitstuk
van twee voorafgaande exposities in dit
zelfde museum, namelijk die van werken
uit het Petit-Palais en de Bonnard-herden-
king, beide in 1953. De schilderijen van het
Petit-Palais bevatten onder meer een groot
aantal werken van Vuillard, welke nog
nooit eerder in ons land waren getoond.
Vuillard, Bonnard, Roussel en Vallotton
werden dikwijls in één adem genoemd als
de „gelijkgezinden". Vallotton echter bleef
tot dusver in ons land een onbekende. Het
behoeft niet te verwonderen dat het pro
fessor Hahnloser uit Bern was, die het
initiatief tot deze Rotterdamse tentoon
stelling van Vallotton's werk genomen
heeft. Het waren immers zijn ouders, die
de beroemde collectie Franse schilderkunst
uit de negentiende eeuw bijeenbrachten.
De later tot Fransman genaturaliseerde,
van oorsprong Zwitserse schilder Vallotton
heeft in de familie Hahnloser uit Winter-
thur grote bewonderaars van zijn kunst
gevonden.
De kunst van Vallotton zou men kunnen
zien als het geweten in de groen der „Na
bis". Het heeft in zijn ernst, welke de niet-
Franse afkomst van de schilder duidelijk
verraadt, iets van een strenge vermaning
tegenover de vreugdevolle kleurenfeesten
van Bonnard en Roussel. Het dichtste staat
hij nog bij Vuillard met wie Vallotton ook
het meeste contact schijnt gehad te heb
ben.
Niet alleen in picturaal opzicht hoort
men de lang niet. altijd zo aangenaam klin
kende stem van het geweten, die nadruk
kelijk wijst op de betekenis van de klas
sieke vormgeving (Poussin, Holbein en In
gres waren zijn schilderkunstige voorbeel
den) ook in zijn onderwerpen, vooral in
het grafisch oeuvre, wordt men de mora
list en hekelaar van de zeden der laat-
negentiende eeuw gewaar. Zou het niet
deze vermanende ernst, die uit vrijwel het
gehele werk van Vallotton spreekt, geweest
zijn, die Vuillard er toe bracht te voor
spellen: „Van ons allen zal Vallotton zich
het langst weten te handhaven"?
Felix Vallotton werd op 28 December
1865 te Lausanne geboren. Ziin familie
stamde uit Vallorbe, een klein plaatsje in
de Frans-Zwitserse Jura, niet ver van de
Franse grens. Deze protestantse familie was
daar sinds lang gevestigd. Reeds in 1495
vindt men de naam in het bevolkingsregis
ter. De grootvader van Felix was notaris
en député, zijn vader drogist. Uit deze ge
gevens kan men zich het degelijk en mis
schien ietwat nuchter milieu voorstellen
waarin de jonge Felix opgroeide. Op 17-
jarige leeftijd besloot hij schilder te worden
en ging hij naar Parijs, waar hij zich in
liet schrijven als leerling aan de Academie)
Julian. Hij werd getroffen door het werk,
van Toulouse Lautrec en medewerker vani
de „Revue Blanche", waarin in 1894 voor'
de eerste keer een tekening .van hem ver
scheen. Het is in die tijd dat hij zijn groot
ste aandacht gaf aan het grafisch werk,
waarin vooral de houtsneden een grote
plaats innemen.
In het Museum Boymans zijn bijna zes
tig houtsneden geëxposeerd en het is niet
te verwonderen dat hij juist met deze wer
ken zo'n groot succes gehad heeft. In een
prachtig evenwicht van zwart en wit zijn
deze prenten, waarvan sommige een zede-
kundig-illustratief karakter hebben, opge
bouwd. De vormen zijn in grote partijen
samengevat, de détails zijn zeer expressief
en alle onderdelen volledig verantwoord.
Hoewel de voorstelling zeer levendig is en
een grote dramatische spanning bezit, heeft
Vallotton zijn middelen steeds meer ver
soberd. Deze vereenvoudiging van expressie
in de grafiek is van grote invloed geweest
op de latere ontwikkeling van zijn schilder
kunst. Helaas niet steeds ten gunste van
het resultaat. De kleur vertoont verschra
ling naar het vale toe en is op andere plaat
sen hard. Zij mist iedere uitstraling en
men krijgt de indruk, dat Vallotton uit een
zelfopgelegd purisme, moedwillig de meer
aansprekende en hartsveroverende pictu
rale middelen, die hij aanvankelijk wel
degelijk tot zijn beschikking had, heeft
'afgewezen.
Als men het hierbij afgebeelde schilderij
van de aan het strand van Etretat liggende
vissersboot met de daartegen leunende vis
sers, dat in 1899 geschilderd werd, in origi
neel voor zich ziet, beseft men pas goed
welk een rijk palet de schilder toen nog
hanteerde. Alleen al om dit schilderij, dat
werkelijk, hoe bescheiden de afmetingen er
van ook zijn, een meesterwerk genoemd
mag worden, verdient Vallotton een plaats
in de voorste rijen der Franse schilder
kunst. Met een volledig tot zijn recht ko
men der plastische waarde (zie hoe solide
boot en mannen in de ruimte geplant staan)
heeft hij de kleur, die hier aan de mooiste
harmonieën van Gauguin herinnert, een
rijke klank gegeven. Misschien was het
alleen een kunstenaar van de ernstige en
bewuste geaardheid als die van Vallotton
gegund om op één enkel moment, zonder
aan kleur of volume iets te kort te doen,
een werk te smeden, waarin de statische
vormkracht van een Millet gekleed gaat
in het rijkgeschakeerde kleuren',^èfsel der
Franse impressionnisten.
In enkele Parijse stadsgezichten, zoals
dat met de brug over de Seine, vond hij
fijnzinnig-gedempte tonen, die zonder twij
fel op hedendaagse Franse schilders als
Brianchon en Oudot inspirerend gewerkt
hebben. Van schilders als Vallotton, die
men tot de petits maitres zal rekenen, valt
dikwijls meer te leren dan van de aller
grootsten. OTTO B. DE KAT.