SCHILDERIJEN EN GRAFIEK VAN FELIX VALLOTTON De bevolking in Denemarken is „bibliotheek-bewust" Pinkster-meditatie Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Van aardappel en kerk KERKELIJK LEVEN Kiepperdeklepperdeklep. De hele straat was er vol van. Het was vier uur en bijna alle kinderen, die uit school kwamen, zwaaiden met hun kleppers, blij dat het eindelijk weer mocht, na al die uren stilzitten. Alleen Margriet niet. Ze had wel kleppers hoor en ze zwaaide er ook mee, net als de andere kinderen deden, maar het leek wel of ze betoverd waren. Ze kón het maar niet leren. Ze keek naar de andere kin deren en probeerde het net zo mooi in de maat te doen als zij. Maar het lukte niet. Klep.... klep, zeiden de kleppers af en toe en meer geluid kwam er niet Margriet voelde er zich helmaal onge lukkig van, vooral toen de andere kin deren zagen dat ze het niet kon en haar uitlachten. Ze stopte ze in de zak van haar jasje en holde hard weg. Ze liep en liep en liep tot ze het geklepper van de anderen nog maar heel in de verte hoor de. Toen haalde ze die van haar zelf weer voor de dag en probeerde het op nieuw. Klep.... klep, zeiden de klep pers en nooit kiepperdeklepperdeklep. Hoe kwam dat toch? Margriet probeer de tot ze er moe van werd. Het gaat niet, zei ze met een zucht en opeens werd ze boos en gooide haar kleppers in het gras. Ze ging zelf onder een boom zitten en dacht na, met een boze rimpel in haar voorhoofd. „Waarom gaat het niet, waarom gaat het niet?" zei ze hardop en ze stampte met haar voet. „Wat gaat er niet?" vroeg opeens een stem achter haar. Margriet keek ver schrikt op. Ze had niemand horen aan komen. Eerst zag ze nog niets, maar op eens ontdekte ze een grijze uil vlak boven haar hoofd. „Wat moet je?" vroeg ze, want ze had nog nooit gehoord van uilen, die midden op de dag een praatje met de mensen komen maken. „Je hebt me wakker gemaakt", zei hij, „met al dat geklepper." „Ik klepper niet", zei Margriet, „dat doen de andere kinderen." „En wat zijn dat dan?" zei de uil en hij wees op de kleppers van Margriet. Margriet kreeg een kleur. „Die zijn We maken een leuk meneertje van aardappelen en kurk. Je doet het zo: Lijm eerst een halve aardappel op een vierkant stukje karton. Bevestig daarop een klein aardappeltje waar een stukje van de bovenkant is ge haald. Dit doe je met een lucifer. Lijir daarop een rondslukje karton en daar weer op de kurk. Met kralen maak jr ogen en neus, welke je met een spelr bevestigt. De snor maak je van stop garen. Nu nog een papieren strikje be vestigen met een kraal en speld en het meneertje is klaar. Je kunt hem ook nog met plakkaatverf schilderen. Paardje, wil je dan naar IJsland, paardje, zeg wat zoek je daar? Met de Eskimootjes glijden? Glijd dan paardje, glijd dan maar. Paardje, wil je dan naar Holland, paardje, zeg, wat zoek je daar? Wil je op vier klompjes klossen? Klos maar paardje, klos dan maar. Maar daarna gaan we weer verder, altijd verder en nooit terug. Rond de hele, hele wereld rijd ik boven op jouw rug. MIES BOUHUYS. van mij", zei ze, „maar ik kan het niet. „De uil kraste, net of hij lachte. „Ga eens mee", zei hij. Een beetje aarzelend raapte Margriet haar kleppers op en liep achter de uil aan, die voor haar uit fladderde. Ze kwamen bij een sloot, waarlangs zes knotwilgen stonden. Bij de derde hield de uil stil en sloeg met zijn vlerk tegen de stam. „Wie daar?" riep iemand bin nen in de holle boom. „De nachtuil, de nachtuil", kraste de vogel. „Kom binnen", riep de stem en met een sprong een deur, die Margriet niet gezien had in de stam open. Ze zag een trap, die naar beneden ging. De uil vloog weer voor. Beneden brandde een heel klein ouderwets lantaarntje, dat je aan een stok mee kon dragen. Bij het licht daarvan zag Margriet een héél oud mannetje in wonderlijke kleren. Margriet was een beetje verlegen en durfde niet goed rond te kijken, maar het mannetje leek heel vriendelijk. „Vertel haar eerst maar wie je bent", zei de uil. „Weet ze dat dan nog niet?" zei hij. „Nee", kraste de uil, „dat is een ver rassing. Ze zat in het gras en probeerde te klepperen." „Klèpperen", riep het mannetje, „klèpperen zei je?" en hij sprong over eind. „Ja", zei de uil, „ze probeerde het." „Waarom wou je klepperen?" vroeg het mannetje aan Margriet. „Zo maar", zei ze, „alle kinderen doen het." Het gezicht van het mannetje begon te stralen. „Hoor je het uil?" riep hij, „hoor je het? Ze klepperen weer." De uil lachte ook. „Jawel", zei hij, maar niet zoals vroeger, toen u het deed." „Heeft u ook geklepperd?", vroeg Margriet beleefd. Ze kon zich haast niet voorstellen dat dat mannetje daar een jongetje was geweest die met klep pers over straat liep. „Ja maar met héél andere kleppers", zei hij. „Met één klepper, om precies te zijn. Ik was de klepperman. Ik ben al honderdvijftig jaar oud. Niemand heeft me ooit gezien. Vroeger liep ik 's nachts over straat en ik klepperde ieder uur. Overdag sliep ik. Alle kinderen geloof den, dat ik in een holle boom woonde. Dat vertelden hun vaders en moeders, 's Nachts kwam ik eruit en lette op of er nergens brand was of een deur was blijven openstaan. Och, ik hield er zo van om met mijn klepper door de lege straten te lopen. Maar op een goeie dag hadden ze me niet meer nodig. De men sen hadden allemaal klokken, die ieder uur sloegen. Er waren politieagenten en nachtwachten om overal op te letten en van die klepper had iedereen genoeg. Toen ben ik maar echt in een holle boom gaan wonen. Ik was heel treurig, al honderd jaar lang, omdat niemand meer klepperen wilde en niemand meer kleppers wilde horen. En nu zeg jij" hij keek de uil aan, „dat ze weer klep peren en het allemaal leren willen? Laat me eens horen." Margriet nam haar kleppers en of het nu was omdat de klepperman het zo graag horen wilde of omdat ze zijn verhaal zo mooi vond, het lukte opeens. Kiepperdeklepperdeklep deden de klep pers. Ze klepperde aan één stuk door. Toen ze eindelijk weer opkeek waren het mannetje en de uil verdwenen. Alleen de holle wilgen waren er nog en als je je oor tegen de stam van de derde knotwilg legde, leek het net of iemand onder de grond in zijn handen klapte van blijdschap. MIES BOUHUYS Paardje, wil je dan naar China, paardje, zeg, wat zoek je daar? Wil je rijst met stokjes eten? Eet dan paardje, eet dan maar. Deze vliegtuigen komen ieder van een andere hangar. Weten jullie uit welke ze komen? Volg de lijn maar van de vliegtuigen af, dan zie je het. Paardje, paardje, hobbelpaardje, paardje, sta toch even stil. Laat me op je rug gaan zitten en zeg dan waarheen je wilt. Wil je naar de Indianen, paardje, zeg. wat zoek je daar? Wil je veren in je manen? Ga dan, paardje, ga dan maar. Paardje, wil je dan naar Spanje, paardje, zeg wat zoek je daar? Wil je met de meisjes dansen? Dans dan, paardje, dans dan maar. Er staat in het bijbelse Pinksterverhaal, dat de feestgangers in Jeruzalem, die bij de uitstorting van de Heilige Geest aan wezig waren, helemaal verlegen werden met alles wat er op het eerste Pinkster feest gebeurde. Ze konden het niet vatten, ze keken elkaar stom-verwonderd aan. Ze zeiden tegen elkaar: „Begrijp jij nu eigen lijk wat er gebeurd is? Wat zijn dat alle maal voor wonderlijke verschijnselen, die we vanmorgen meemaken? We dromen toch niet? Maar wat is er dan toch aan de hand!?" Verlegen met het Pinksterfeest. Er zijn ook vandaag nog duizenden mensen ver legen met het Pinksterfeest, zo verlegen, dat ze de hele zaak maar aan de kant hebben geschoven en er niets meer van (willen) weten. Van het Kerstfeest weet men dan nog wel iets af. Dat heeft immers van doen met een bekende historische ge beurtenis, een geboorte. En Pasen, ja dat wordt al wel een stuk moeilijker, maar daarbij is het woord „opstanding" in het geding en dat woord kun je dan nog wel gebruiken in folkloristische zin. Maar met Pinksteren weet men geen raad. Ten hoog ste is, via algemene ontwikkeling en een goed geheugen, de omschrijving „uitstor ting van de Heilige Geest" nog wel be kend, maar wat men zich daarbij nu moet denken, nee, dat weten duizenden niet. Zelfs de kerk zit hier vaak wat verlegen te kijken. Hier in West-Europa wordt het Kerstfeest groots gevierd. In de Oosterse Kerk viert men het Paasfeest uitbundig. Maar waar het Pinksterfeest? Ik geloof bij de zending en sommige secten. Die heb ben het nog het beste begrepen. Maar de kerk in zijn grote geheel weet er practisch niet zo bar veel mee te beginnen: Geluid als van een geweldige windvlaag tongen als van vuur vol van de Heilige Geest ja, hoe moeten we daarmee aan? Het is allemaal zo extatisch en exotisch, zo enthousiast en sprookjesachtig en wij zit ten er morgen in onze kerken zo ver schrikkelijk nuchter bij. Maar stelt u zich eens een ogenblik voor, dat de rij feesten niet met Pinksteren was besloten. Dan zou de Bijbel een zeer in teressante verzameling van Joodse en Hel lenistische geschriften zijn maar meer niet. Dan zou het geloof bijgeloof zijn. Opium voor het volk maar meer niet. Dan zou Jezus alleen maar 19eeuw geleden geboren zijn voor Jozef en Maria, voor een paar herders en wijzen, voor een handjevol discipelen en een paar ongeluk kige stumperds, die hij genas maar meer niet. Dan zou hij gestorven zijn voor een paar vrouwen, die bij het kruis stonden en een Romeinse officier en een collega- kruiseling maar meer niet. Dan zou het verhaal van ons eigen leven alleen maar een armzalig verhaal zijn over een armzalig mens, die geboren werd en trouwde en zijn brood verdiende met bakstenen of vis of vreemde valuta, of ge- raniums of boeken of woorden en toen oud werd en tenslotte verzameld tot zijn vaderen maar meer niet. Doch het Pinksterfeest verkondigt ons, dat wij heden ten dage in onze eigen taal van de grote werken Gods mogen horen. Dit is het allergroolse wonder van Pink steren: in onze moedertaal mogen wij daar over horen spreken. Daarom moeten wij het Pinksterfeest het feest van het Woord noemen. Mijn buur man en mijn vader en de koningin en de pontbaas en de hoogleraar en de melkboer en ik, wij kunnen met Nederlandse woor den, met te bevatten en te verwerken men selijke klanken, spreken en horen sproken over schepping cn herschepping, over menselijke schuld en Goddelijke vrij spraak, over Jezus Christus en het offer en de opstanding, over nieuw en eeuwig leven. Dat is pas recht om er verlegen onder te worden. Wij vinden de dingen zo heel gauw gewoon en vanzelfsprekend. Maar ik zie ze daar zitten, morgen, in de een of andere kerkbank! U zit daar met tiental len of honderden. Mensen van allerlei rang en stand en afkomst en eruditie. En u zingt en bidt en luistert naar een preek. Misschien is het wel een slechte preek. Vergeef het uw predikant maar, want hij preekt op de feestdagen meestal slecht, omdat hij er net niet bij kan. En omdat u net iets te veel van hem verwacht. Maar hij kan niet zó slecht preken of het blijft altijd een wonder, dat hij het doet zoals hij het doet. Want hoe klungelig en stumperig ook: in uw eigen taal hoort u van de grote werken Gods, hoort u, dat God u lief heeft en om Christus' wil uw Vader verlangt te zijn. En als de prediker u dit zo zegt. dan zegt hij dat dank zij de Heilige Geest. En als u het Woord van God hoort en bewaart, dan bent u ..zalig" dank zij de Heilige Geest. Inderdaad, om er verlegen onder te wor den. Doch wie er iets van begrepen heeft, bidt aan de vooravond van het feest of als de dag begint: „Veni, Creator, Spiritus. Kom, Schepper, Geest!" 5 JUNI 1954 :V;-s iv;:tl >1:,V ÏV: V T (Speciale reportage) IIET IS EEN VERHEUGEND VERSCHIJNSEL, hetwelk ons onmiddellijk opgevallen is, dat er onder de Nederlandse bibliothecarissen een levendige be langstelling bestaat voor wat in het kleine Denemarken bereikt wordt. Het bibliotheekpersoneel van Nederland ziet het grote belang van de instelling „openbare bibliotheek" ten volle in en is bereid zijn beste krachten aan dit prach tige culturele werk te geven. Onze bibliothecaressen zijn geen half ingedutte sleurmensen, die tevreden zijn met de routine van het dagelijkse werk. Ze interes seren zich voor wat er op dit gebied in andere landen wordt gedaan en bereikt, ze staan open voor nieuwe ideeën, ze hebben wensen voor verbeteringen en willen graag zien, wat men in andere landen denkt en doet. Dit hebben wij kunnen constateren op onze studiereis met Nederlandse bibliothecaressen kris kras door Denemarken met een zijsprong naar Malmö in Zweden, waar men ons de „ideale" bibliotheek toonde, die inspirerend heeft gewerkt op de inrichting van deze instellingen in Denemarken. In samenwerking met en onder leiding van „Det Danske Selskab" had de Neder landse Vereniging van Bibliothecarissen (sectie buitenlandse betrekkingen) een studiereis georganiseerd langs grote en kleine Deense openbare bibliotheken. Vierentwintig vrouwelijke bibliothecaris sen (een klein aantal mannelijke had reeds twee jaar geleden aan de eerste studiereis deelgenomen) hebben zich met eigen ogen kunnen overtuigen, dat er op het gebied van openbare bibliotheken van Denemar ken nog wel iets te leren viel. We hebben niet alleen de grote biblio theken bezocht in Kopenhagen en Aarhus, maar ook kleinere steden Vejle, Kolding en zelfs dorpjes hebben hun bibliotheek deuren voor ons geopend en ons op de hof felijke wijze, de Denen eigen, alles laten zien wat wij wilden zien. De Denen zijn trots op hun open bare bibliotheken en zij mogen dat met recht zijn. Niet al leen het Deense volk, ook de Deense regering is „biblio theek-bewust". De Deense staat ziet het belang van een zo uitgebreid moge lijke algemene ont wikkeling van alle lagen van de be volking ten volle in en is bereid hier voor grote subsidies te verstrekken. Een wensdroom van de Nederlandse bibliothe carissen is in Denemarken in vervulling gegaan: kostenbegroting als reële basis voor subsidies van rijk en gemeente. In Denemarken, we zouden haast zeggen: meer dan in ons land, wordt wet, wat reeds lang onder het volk leefde en gebruik was. De Deense Bibliotheekwet van 1920 (laat ste wijziging 1950) gaf uniformiteit aan meestal kleine verschillen, ordende als het ware de gewoonten en gaf een vasté econo mische achtergrond aan het Deense biblio theekwezen. Onder deze wet heeft de Bi bliotheek-inspectie te Kopenhagen de taak de jaarlijkse rijkssubsidies te berekenen en te administreren en door supervisie er voor te zorgen, dat de bibliotheken haar verplichtingen nakomen als tegenprestatie voor de ontvangen subsidies. De inspectie is voorts het informatiekantoor en de raad geefster voor de bibliotheken. Er bestaat een nauwe en prettige samenwerking met de bibliotheken, waardoor de inspectie op de hoogte blijft van de plaatselijke toestan den. Aan de andere kant krijgen de hoof den van de bibliotheken een goede kijk op het geheel en zien zij niet alleen hun eigen begrensde terrein. Er bestaat trouwens eer. nauwe samenwerking tussen de Scandina vische landen. België, Nederland en Zwit serland op bibliotheekgebied. Verder 1 reedt de inspectie op als hoofd bureau van het interlocale uitleenverkeer. Hier is tevens gevestigd de bibliotheek school. De opleiding aan de Rijksbiblio theekschool te Kopenhagen, daterend van 1918 en evenals de bibliotheken zelf naar Engels model opgezet, vereist een voorop leiding. Tot de Riiksbibliotheekschool wor den na toelatingsexamen leerlingen toege laten, die de kweekschool voor onderwij zers hebben afgelopen met aanvullend talenexamen of die daarmee gelijk te stel len opleiding hebben genoten. De opleiding bestaat uit drie jaar practijk (waarvoor alleen de grootste stadsbibliotheken, de We hebben met vakmensen een studie reis langs vele grote en kleine Deense openbare bibliotheken gemaakt. We hebben zelfs een zijsprongetje naar Zweden gemaakt en de ideale biblio theek in Malmö bezocht. We hebben ze gehuisvest gezien in prachtige, ruime moderne gebouwen, in oude gebouwen, die van binnen gemoderniseerd waren, in scholen, in moderne flats. We hebben van de Deense bibliotheken genoten, want ze zijn een lust voor het oog. districtsbibliotheken en de grote bibliothe ken in Kopenhagen in aanmerking komen) en een jaar theorie, waarna een eindexa men wordt afgelegd. Men wil dit nu gaan veranderen in één jaar theorie, twee jaar practijk en daarna nog een jaar theorie, eventueel twee jaar voortgezette theorie. Het geschoolde personeel van de Deense bibliotheken bestaat uit ongeveer 150 man nen en 320 vrouwen, welke laatste voor namelijk werkzaam zijn in de kinderbiblio theken, waarvoor een aanvullende oplei ding nodig is. Bij de schoolbibliotheken fungeert een der docenten als bibliotheca ris, voor welke functie hij of zij een spe ciale opleiding heeft ontvangen. Daar de openbare bibliotheek in de kleine plaatsen dikwijls in hetzelfde gebouw is gevestigd als de schoolbibliotheek, is de onderwijzer leider van beide. De onderwijzers ont vangen voor deze nevenfunctie een vergoeding van tweeduizend Deense kronen per jaar. Dat in Denemar ken zoveel meer mannelijke biblio thecarissen zijn dan in Nederland, vindt zijn oorzaak in het feit dat de salaris regeling gelijk is aan die van de on derwijzers en dus een man in staat stelt van zijn salaris een gezin te onderhouden. Het beginsalaris ligt bij 9000 kronen per jaar, het gemiddelde is ongeveer 15.000 kronen en de topsalarissen liggen op onge veer 25.000 kronen per jaar (een Deense kroon is 0.56). Voorwaarde tot het verkrijgen van een rijkssubsidie is het ontvangen van een sub sidie van een gemeente, van een biblio theekvereniging of van beide. De rijkssub sidie volgt dan de reeds ontvangen subsidie en wel 80 van de eerste 25.000 kronen, 40 van de tweede 25.000 kronen en 25% van de rest. Krijgt een bibliotheek dus jaarlijks een vaste plaatselijke subsidie van 100.000 kronen, dan komt daar van het rijk een bedrag van 42.500 kronen bij.Daar naast ontvangen de centrale bibliotheken, die het platteland verzorgen, een extra subsidie van 5000 kronen en bovendien 20 van de vaste plaatselijke subsidie tot een maximum van 20.000 kronen. Kenmerkend voor het Deense systeem is de eenheid een eenheid, die zowel de wetenschappelijke, technische als admini stratieve bibliotheken als de openbare om vat. Op dezelfde manier als het onderwijs, dat begint in de laeere school, voortgezet wordt door de middelbare scholen en de universiteiten, wordt de basis van het bi bliotheekwezen gevormd door de ongeveer 1500 plattel^indshibliotheken. Op de vol gende trap staan de 88 stadsbibliotheken, waarvan 33 tevens centrale bibliotheken voor het omliggende platteland zijn. De wetenschappelijke en de speciale bibliothe ken vormen de top. Op Donderdag 3 Juni zal prof. dr. H. Hahnloser. hoogleraar in de kunstge schiedenis aan de universiteit te Bern. Ï7i dp aula van het Museum Boymans te Rotterdam een lezing houden in de Duitse taal over de schilder en graficus Felix Vallotton, wiens werk door Otto B. de Kat in dit artikel aan een be schouwing wordt onderworpen. De tentoonstelling van schilderijen en grafiek van de in 1925 gestorven Zwitserse schilder Felix Vallotton, welke thans in het Museum Boymans te Rotterdam gehouden wordt, kan gezien worden als het sluitstuk van twee voorafgaande exposities in dit zelfde museum, namelijk die van werken uit het Petit-Palais en de Bonnard-herden- king, beide in 1953. De schilderijen van het Petit-Palais bevatten onder meer een groot aantal werken van Vuillard, welke nog nooit eerder in ons land waren getoond. Vuillard, Bonnard, Roussel en Vallotton werden dikwijls in één adem genoemd als de „gelijkgezinden". Vallotton echter bleef tot dusver in ons land een onbekende. Het behoeft niet te verwonderen dat het pro fessor Hahnloser uit Bern was, die het initiatief tot deze Rotterdamse tentoon stelling van Vallotton's werk genomen heeft. Het waren immers zijn ouders, die de beroemde collectie Franse schilderkunst uit de negentiende eeuw bijeenbrachten. De later tot Fransman genaturaliseerde, van oorsprong Zwitserse schilder Vallotton heeft in de familie Hahnloser uit Winter- thur grote bewonderaars van zijn kunst gevonden. De kunst van Vallotton zou men kunnen zien als het geweten in de groen der „Na bis". Het heeft in zijn ernst, welke de niet- Franse afkomst van de schilder duidelijk verraadt, iets van een strenge vermaning tegenover de vreugdevolle kleurenfeesten van Bonnard en Roussel. Het dichtste staat hij nog bij Vuillard met wie Vallotton ook het meeste contact schijnt gehad te heb ben. Niet alleen in picturaal opzicht hoort men de lang niet. altijd zo aangenaam klin kende stem van het geweten, die nadruk kelijk wijst op de betekenis van de klas sieke vormgeving (Poussin, Holbein en In gres waren zijn schilderkunstige voorbeel den) ook in zijn onderwerpen, vooral in het grafisch oeuvre, wordt men de mora list en hekelaar van de zeden der laat- negentiende eeuw gewaar. Zou het niet deze vermanende ernst, die uit vrijwel het gehele werk van Vallotton spreekt, geweest zijn, die Vuillard er toe bracht te voor spellen: „Van ons allen zal Vallotton zich het langst weten te handhaven"? Felix Vallotton werd op 28 December 1865 te Lausanne geboren. Ziin familie stamde uit Vallorbe, een klein plaatsje in de Frans-Zwitserse Jura, niet ver van de Franse grens. Deze protestantse familie was daar sinds lang gevestigd. Reeds in 1495 vindt men de naam in het bevolkingsregis ter. De grootvader van Felix was notaris en député, zijn vader drogist. Uit deze ge gevens kan men zich het degelijk en mis schien ietwat nuchter milieu voorstellen waarin de jonge Felix opgroeide. Op 17- jarige leeftijd besloot hij schilder te worden en ging hij naar Parijs, waar hij zich in liet schrijven als leerling aan de Academie) Julian. Hij werd getroffen door het werk, van Toulouse Lautrec en medewerker vani de „Revue Blanche", waarin in 1894 voor' de eerste keer een tekening .van hem ver scheen. Het is in die tijd dat hij zijn groot ste aandacht gaf aan het grafisch werk, waarin vooral de houtsneden een grote plaats innemen. In het Museum Boymans zijn bijna zes tig houtsneden geëxposeerd en het is niet te verwonderen dat hij juist met deze wer ken zo'n groot succes gehad heeft. In een prachtig evenwicht van zwart en wit zijn deze prenten, waarvan sommige een zede- kundig-illustratief karakter hebben, opge bouwd. De vormen zijn in grote partijen samengevat, de détails zijn zeer expressief en alle onderdelen volledig verantwoord. Hoewel de voorstelling zeer levendig is en een grote dramatische spanning bezit, heeft Vallotton zijn middelen steeds meer ver soberd. Deze vereenvoudiging van expressie in de grafiek is van grote invloed geweest op de latere ontwikkeling van zijn schilder kunst. Helaas niet steeds ten gunste van het resultaat. De kleur vertoont verschra ling naar het vale toe en is op andere plaat sen hard. Zij mist iedere uitstraling en men krijgt de indruk, dat Vallotton uit een zelfopgelegd purisme, moedwillig de meer aansprekende en hartsveroverende pictu rale middelen, die hij aanvankelijk wel degelijk tot zijn beschikking had, heeft 'afgewezen. Als men het hierbij afgebeelde schilderij van de aan het strand van Etretat liggende vissersboot met de daartegen leunende vis sers, dat in 1899 geschilderd werd, in origi neel voor zich ziet, beseft men pas goed welk een rijk palet de schilder toen nog hanteerde. Alleen al om dit schilderij, dat werkelijk, hoe bescheiden de afmetingen er van ook zijn, een meesterwerk genoemd mag worden, verdient Vallotton een plaats in de voorste rijen der Franse schilder kunst. Met een volledig tot zijn recht ko men der plastische waarde (zie hoe solide boot en mannen in de ruimte geplant staan) heeft hij de kleur, die hier aan de mooiste harmonieën van Gauguin herinnert, een rijke klank gegeven. Misschien was het alleen een kunstenaar van de ernstige en bewuste geaardheid als die van Vallotton gegund om op één enkel moment, zonder aan kleur of volume iets te kort te doen, een werk te smeden, waarin de statische vormkracht van een Millet gekleed gaat in het rijkgeschakeerde kleuren',^èfsel der Franse impressionnisten. In enkele Parijse stadsgezichten, zoals dat met de brug over de Seine, vond hij fijnzinnig-gedempte tonen, die zonder twij fel op hedendaagse Franse schilders als Brianchon en Oudot inspirerend gewerkt hebben. Van schilders als Vallotton, die men tot de petits maitres zal rekenen, valt dikwijls meer te leren dan van de aller grootsten. OTTO B. DE KAT.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13